IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 631

HvJ EU over gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd

HvJ EU 6 februari 2014, zaak C-65/12 (Leidseplein beheer tegen Red Bull) - dossier
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen-Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh advocaten.
Prejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad, Nederland. Uitlegging van artikel 5, lid 2, van de eerste [Merkenrechtrichtlijn]. Aan het merk verbonden rechten. Bekend merk. Bescherming uitgestrekt tot waren of diensten die niet soortgelijk zijn. Gebruik door een derde zonder geldige reden van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk, waardoor hij ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk of daaraan schade kan toebrengen. Begrip geldige reden te beperkt uitgelegd. Het eerdere te goeder trouw gebruik van The Bulldog kan wel een geldige reden zijn.

HvJ EU verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 2, van de [Eerste merkenrechtrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een bekend merk uit hoofde van een geldige reden in de zin van die bepaling verplicht kan worden te tolereren dat een derde een teken dat overeenstemt met dat merk gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor dat merk is ingeschreven, indien vaststaat dat dat teken is gebruikt voordat het merk werd gedeponeerd en het gebruik ervan voor dezelfde waren te goeder trouw is. Om na te gaan of dat het geval is, dient de nationale rechter inzonderheid rekening te houden met:
– de inburgering en de reputatie van het teken bij het relevante publiek;
– de mate waarin de waren en diensten waarvoor het teken oorspronkelijk is gebruikt en de waren waarvoor het bekende merk is ingeschreven, gerelateerd zijn, en
– de economische en commerciële relevantie van het gebruik voor die waren van het teken dat overeenstemt met dat merk.

Gestelde vraag:

Moet art. 5 lid 2 van genoemde richtlijn aldus worden uitgelegd dat van een geldige reden in de zin van die bepaling ook sprake kan zijn, indien het teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende merk, reeds te goeder trouw door de desbetreffende derde(n) werd gebruikt voordat dat merk werd gedeponeerd?

Eerder verschenen:
IEF 12465 Conclusie A-G HvJ EU
IEF 10862 HR stelt prejudiciële vraag
IEF 10481 Conclusie AG
IEF 8571 Hof Amsterdam
IEF 3288 Rb Amsterdam

IEFBE 629

Yahoo! moet meewerken middels verstrekking gevorderde gegevens

Hof van Beroep Antwerpen 20 november 2013, C/1785/2013 (Openbaar Ministerie tegen Yahoo! Inc.)
ICT. Strafrecht. Gegevensmededeling. Yahoo! wordt ten laste gelegd (verkort weergegeven) deelneming (ex art. 66 Strafwetboek) aan het plegen van inbreuk op artikel 46bis par 2 Wetboek van Strafvordering, omdat Yahoo! als operator van een elektronisch communicatienetwerk of verstrekker van een elektronische communicatiedienst van wie gevorderd werd gegevens mee te delen, dit heeft geweigerd ten aanzien van enkele e-mailadressen. Bij de correctionele rechtbank te Dendermonde werd Yahoo! schuldig bevonden en beveelt Yahoo! tot mededeling van de gevorderde gegevens.

Het Hof beperkt de geldboete tot € 8.000 te vermeerderen met opdeciemen. Omdat beklaagde nog niet veroordeeld is geweest tot een geldboete meer dan €24.000, wordt deels uitstel verleend.

p.10: "Tevergeefs houdt beklaagde voor dat zij niet diensten aanbiedt die geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken. Beklaagde biedt o.m. een (web)maildienst aan in België waardoor degene die zich registreert op elektronische wijze kan communiceren op het internet via een bij een internet acces provider verkregen IP-adres en beklaagde staat in voor de verzending en transmissie van deze elektronische communicatie. Dat is onderscheiden van de werking zelf van een internet acces provider (zoals bv. Telenet, Belgacom) die enkel de toegang verschaft tot het internet via een IP-aders. Dat op die manier toebekend IP-adres is evenwel enkel gekend door de internet service provider (zoals Yahoo!). Deze keuze is door beklaagde bewust gemaakt om commerciële doeleinden zoals terecht vastgesteld door de eerste rechter: indien beklaagde zich niet wil onderworpen zien aan de verplichtingen van artikel 46bis par2 van het Wetboek van Strafvordering staat het haar vrij het IP-bereik van België uit te sluiten (zie randnummer 4.3 bestreden vonnis).
IEFBE 628

CTM Revision and changes of practice: absolute grounds

OHIM Knowledge Circles, CTM Revision and changes of practice: absolute grounds, Part B: Examination, Section 4: Absolute grounds for refusal, Alicante News december 2013.
Een bijdrage vanuit Knowledge Circle 'Absolute Grounds', OHIM.
The Knowledge Circle Absolute Grounds has revised part of the Guidelines on Article 7. In particular, the work focused on letters (a) to (e) of this provision. The Office’s practice has been revised in respect of some important topics, for example:

1. Slogans
2. Single letters
3. Abbreviations and acronyms
4. Names of colours
5. Shapes giving substantial value
6. Subject matter and titles of books
7. Figurative elements

1. Slogans The part of the Guidelines dealing with slogans has been revised, in particular as a consequence of a decision by the Court. In case C-398/08P ‘Vorsprung durch Technik’ (innovation through technique [red. IEF 8545]), the CJ set out that slogans are objectionable if they are only perceived as a mere promotional formula. However, slogans are distinctive if, apart from their promotional function, they are perceived as an indication of the commercial origin of the goods. This doctrine has been implemented into the Guidelines. In addition, some guidance is provided as regards the situations in which a slogan can be distinctive, for example when it has various meanings, constitutes a play on words or a conceptual surprise, or involves a mental effort.

2. Single letters Trade marks consisting of a single letter in standard characters with no graphic modifications is another topic which has been revised as a consequence of a Court’s decision. In case C-265/09P ‘(α)’ [red. IEF 9087], the CoJ ruled that those signs must be assessed in the context of an examination, based on the facts, focusing on the goods or services concerned. Moreover, it also stated that the ‘distinctiveness test’ to be applied to these signs is not different from that of other signs. In that respect, the Guidelines explain that the examination of these signs must be based on the specific factual circumstances of the case. It is therefore not possible to rely on general assumptions, such as that consumers will not usually perceive them as distinctive signs. On the contrary, it is now for the Office to establish, on the basis of the case at issue, why the trade mark is not distinctive.

3. Abbreviations and acronyms This type of trade mark can usually be grouped into two cases. Some of them consist of an acronym (e.g. ‘TDI’, as in case T-16/02 ). The Guidelines state that abbreviations of descriptive terms are in themselves descriptive if they are or could be used in that way, and the relevant public recognises them as being identical to the full descriptive meaning. Some other trade marks consist of a descriptive expression conjoined with its acronym (e.g., ‘Multi Markets Fund MMF’, as in case C-90/11 [IEF 11047]). Unlike under previous practice of the Office (which usually tended to accept them), these signs should be now objected to as descriptive because the acronym and word combination together are intended to clarify each other and to draw attention to the fact that they are linked.

4. Names of colours As regards CTMs which consist of the name of a colour, in the past the Office usually objected to these only when the sign applied for sought protection for paints or similar colourant products. Under the new Guidelines, a sign consisting exclusively of the name of a colour must be objected to under Article 7(1)(b) and (c) when the application claims any goods for which the colour can reasonably be perceived by the public as a description of one of its characteristics. For example, BLUE in relation to cheese or GREEN in respect of tea.

5. Shapes giving substantial value Even though it is not as frequently raised as others, the Guidelines on the ground for refusal foreseen in Article 7(1)(e)(iii) has also been subject to revision. Following the Court’s judgment in case T-508/08 (‘loudspeaker’), the Guidelines underline that this ground for refusal will mostly apply to those goods where the shape of the object concerned is the main, although not necessarily exclusive, factor that determines the decision to buy it. For example, objects of art and items such as jewellery, vases and other objects that are bought primarily because of the aesthetic value associated with their shape.

6. Subject matter and titles of books Part of the new Guidelines is dedicated to a related issue: trade marks which consist of the title of a book and those which are descriptive of the ‘subject matter’ of the goods or services.

Certain stories (or their titles) have become so well known that they have ‘entered into the language’ and are incapable of being ascribed any meaning other than that of a particular story. The Guidelines now provide specific instructions on this issue: trade marks consisting solely of a famous story or book title are non-distinctive under Article 7(1)(b) in relation to goods and services which could have that story as their subject matter. This would be the case of ‘Cinderella’ for products like books or films.

On the other hand, guidance is also given as regards those signs which are descriptive under Article 7(1)(b) and (c) of the subject matter or content of the goods or services, in particular in respect of the scope of the objection (i.e. the goods and services concerned and the way in which they are described, for example whether or not they refer to a specific subject matter).

7. Figurative elements Another important issue dealt with in the new Guidelines refers to those trade marks which contain non-distinctive figurative elements. Part of this issue, moreover, is also the object of a Convergence Programme with the IP National Offices. The new Guidelines focus on providing instructions on how to assess the distinctive role, if any, that these elements may have within the overall assessment of the trade mark.

Knowledge Circle 'Absolute Grounds',

IEFBE 627

Richtlijn voor collectief rechtenbeheer aangenomen door het Europees Parlement

Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management
European Commission - MEMO/14/80, 4 February 2014

Uit het persbericht: Commissioner Michel Barnier welcomes the European Parliament vote on the Directive on collective rights management. I congratulate the European Parliament on having today adopted the new Directive on collective rights management and multi-territorial licensing of musical works for online use. This Directive is a cornerstone of the digital single market. It will facilitate the entry of smaller innovative suppliers on the European market. It will also contribute to wider availability and better choice of offers of online music in Europe.

The Directive will modernise the functioning of collective management organisations (also referred to as ‘collecting societies’) which manage copyright and related rights on behalf of rightholders, such as authors or performers, across Europe. It will strengthen and improve the governance and transparency of these organisations. It will, for example, give rightholders the possibility to be more involved in the decision-making processes of their collective management organisations, set out minimum requirements relating to the governance structure of collective management organisations and ensure timely and accurate payments of royalties to rightholders.

In addition, the new rules will foster and improve multi-territorial licensing by collective management organisations for online music services (such as music download services or streaming services). Going forward, it will be easier for those services to cover a multitude of territories and a large catalogue of music, which in turn will increase the offer available in the EU. Today’s vote reflects the efficient and constructive inter-institutional work that has been done on this file. I am convinced the Council will approve the adoption of the Directive in the coming weeks. I am very satisfied with the results obtained. I would like to pay tribute to the work of the rapporteur, Marielle GALLO, and the shadow rapporteurs. Their commitment and spirit of compromise have resulted in a text which will benefit citizens and rightholders (authors, producers or performers, their representative organisations, as well as service providers offering innovative services online).

Background
In July 2012, as announced in its Communication A Single Market for Intellectual Property Rights, the Commission adopted its proposal on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses (IP/12/772). This proposal was important for the completion of the Digital Single Market. Collective management organisations act as intermediaries between rightholders in a variety of industries such as music, books and films, and the service providers intending to use their works. They license rights and collect and distribute royalties in circumstances where negotiating licences with individual creators would be impractical and entail high transaction costs. Cases of mismanagement of rights revenue and long-delayed payments have shown that there is a need to improve the functioning of collective management organisations.

Furthermore, the collective management of rights also plays a key role in the licensing of online music service providers (music download services or streaming services). Online service providers often want to cover a multitude of territories and a large catalogue of music. Many collective management organisations have not been able to meet these challenges, and service providers have faced difficulties when trying to obtain the licences necessary to launch online music services across the EU, resulting in fewer online music services available to consumers.

Leestips

IEFBE 626

Madonna's Frozen is geen plagiaat

Cour d'appel de Mons 3 februari 2014, rôle nr. 2012/RG/933 (Warner/Chappell Music Publishing Belgium/EMI/Sony tegen Luppino en Acquaviva)
Uitspraak ingezonden door Fabienne Brison en Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier.
Muziekrecht. Het geschil gaat over muziekplagiaat door het nummer "Frozen" van Madonna. Het zou, aldus gedaagden in deze beroepsprocedure, inbreuk maken op het nummer "Ma vie fout l'camp" [red. ter vergelijking: YouTube]. Effectief zou het niet gaan om een gelijkend compleet nummer, maar van enkele maten, meer specifiek van de eerste twee maten van het eerste gezongen couplet.

Het merendeel van de geraadpleegde experts zijn het eens dat de maten in het nummer van gedaagden die overeenstemmen met het nummer "Frozen", niet voldoende origineel zijn zodat deze maten (auteursrechtelijke) bescherming toekomt. Het hof kan slechts constateren dat de gelijkenissen over enkele maten gaan die worden herhaald. Behalve klassieke werken of oude liederen en folklore die in het publieke domein vallen, treft men ook varianten aan in eerdere, meer recente, blues en rock. Anders dan de rechter in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat geen sprake is van plagiaat. Het werk van gedaagde ontbeert originaliteit en heeft een banaal karakter ten opzichte van oudere werken.

Leestips: pagina 8 t/m 10

IEFBE 625

Europees Octrooiblad voortaan alleen online gepubliceerd

Sinds 1 januari 2014 verschijnt het Europees Octrooiblad ('Official Journal') niet meer in gedrukte vorm. Het besluit om the stoppen met publiceren op papier werd genomen na een online raadpleging van de gebruikersbehoeften. Op 31 januari 2014 is het januari-nummer van het Europees Octrooiblad in elektronische vorm beschikbaar gekomen op de website van het Europees Octrooibureau.

De verschillende artikelen van het Octrooiblad zijn voortaan alleen beschikbaar als HTML-bestand: dit vergemakkelijk lezen op een scherm. Verder worden koppelingen toegevoegd naar zaken waarnaar in een artikel gerefereerd wordt. In principe wordt elk artikel nog maar in één taal op het scherm getoond, maar het is mogelijk het document af te drukken in alle drie de officiële talen van het Europees Octrooibureau (Duits, Engels en Frans). Het is ook mogelijk een officiële (=gecertificeerde) pdf-versie van een maandeditie van het Octrooiblad te verkrijgen (MD5-hash); hiervoor zijn downloadlinks toegevoegd.

Nieuw referentiesysteem
Omdat het Europees Octrooiblad niet meer op papier wordt gedrukt, wordt niet meer naar paginanummers verwezen. Voortaan krijgt elk artikel een referentienummer beginnend met een 'A', bijvoorbeeld OJ EPO 2014, A6. Deze artikelnummers beginnen bij 'A1' voor de eerste bijdrage in het eerste nummer van het jaar en worden opeenvolgend genummerd. Aan het begin van elk kalenderjaar begint een nieuwe reeks: het eerste artikel wordt dan weer met 'A1' aangeduid. In de pdf-bestanden worden wel paginanummer toegevoegd, maar deze mogen niet gebruikt worden om naar te verwijzen.

Op dit moment zijn alleen de nieuwe artikelen beschikbaar als HTML-pagina's, maar het is de bedoeling het hele archief van Europees Octrooiblad elektronisch beschikbaar te maken. Dit zal in etappes gebeuren.

IEFBE 624

BBIE serie januari 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een tweemaandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie november-december 2013.

24-01
DIDI
Elèna Didi
Gedeelt.
nl
20-01
mini stars
MINISTAR
Toegew.
fr
17-01
DARK
ARHK
Afgew.
nl
17-01
CHALOU
CHALIX
Gedeelt.
nl
14-01
ESCAPE
ESCAPE
Toegew.
nl
09-01
PROFICOLOR
PROCOLOR
Afgew.
fr
09-01
AVIRA
ALVIRA
Gedeelt.
nl

Eerdere oppositiebeslissingen van het BBIE treft u hier aan.

IEFBE 623

Gerecht EU week 5

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Geen onjuiste toepassing artikel 8(1)(b) Verordening 40/94 [Carrera panamericana v. CARRERA]
B) Niet voldaan aan artikel 8(1)(b) van Verordening 207/2009 [GOLDSTEIG v. goldstück
C) Beroep parameta afgewezen [parameta v. PARAMETRICA]

Gerecht EU 28 januari 2014, zaak T-600/11 (Carrera panamericana)  - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Carrera panamericana” voor waren van de klassen 18 en 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1989/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 september 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het beeldmerk met het woordelement „CARRERA” voor waren van klasse 25. Het beroep is afgewezen.

54 In the third place, the applicant disputes the Board of Appeal’s findings relating to the conceptual comparison of the two marks. It submits, first, that none of the meanings of the Spanish word ‘carrera’, which translates as ‘race’ and designates a famous sports car as well as numerous other marks, has any connection with the mark applied for. Secondly, the applicant alleges that the Board of Appeal did not take into account the fact that the car race which took place from 1950 to 1955 in Mexico and is known by the name of ‘carrera panamericana’ began again in 1988 and is therefore known to broad sections of the public. In the applicant’s submission, even if the consumer did not know that car race, he would identify the mark applied for as referring to the ‘panamericana’, also called ‘carretera panamericana’, which is a road network ‘link[ing] Alaska to Tierra del Fuego’. The two components of that expression are therefore inseparably linked and, consequently, the Board of Appeal erred in dissociating them.

62 In view of all of those considerations, the Board of Appeal did not err in law under Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94 in finding that there was a likelihood of confusion between the marks at issue.

Gerecht EU 29 januari 2014, zaak T/47-13 (goldstück) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „GOLDSTEIG”
voor waren en diensten van de klassen 29 en 43 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2589/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 november 2012 houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het beeldmerk met het woordelement „goldstück” voor waren van de klassen 29 en 30 in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Het beroep is afgewezen.

42 En l’espèce, il y a lieu de relever que le public pertinent, lors de l’achat des produits et de l’utilisation des services en cause, percevra les marques les désignant de façon visuelle. Dès lors, l’aspect visuel revêt plus d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion. Or, en l’espèce, l’examen des marques en conflit montre qu’elles ne sont pas similaires sur les plans visuel et conceptuel et qu’elles sont seulement en partie similaires sur le plan phonétique.

43 Dans ces conditions, compte tenu des différences significatives entre les marques en conflit, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les marques en conflit dans la perception du public pertinent, à savoir du consommateur moyen de l’Union, normalement informé et raisonnablement attentif et avisé.

44 Il résulte de ce qui précède que l’une des conditions prévues à l’article 8, paragraphe 1, sous b) du règlement n° 207/2009 n’est pas remplie. Dès lors, le recours doit être rejeté dans son ensemble sans qu’il soit besoin d’examiner les différents arguments de la requérante relatifs à l’appréciation erronée du caractère distinctif de sa marque.

Gerecht EU 30 januari 2014, zaak T-495/11 (PARAMETRICA)  - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „parameta”, voor diensten van de klassen 35, 38, 41 en 42, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1348/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 19 juli 2011, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „PARAMETRICA”, voor diensten van de klassen 36 en 42, in het kader van de oppositie van verzoeker. Het beroep is afgewezen.

35 Or, en l’espèce, le requérant n’avait traduit que de manière sélective l’extrait de site Internet qu’il avait produit devant l’OHMI. En particulier, cet extrait comportait plusieurs mentions substantielles, telles que l’autorité émettrice, la date de dépôt de la demande de l’enregistrement, le type de marque et le statut juridique de la marque, qui n’avaient pas été traduites.

36 Dès lors, à l’instar de la chambre de recours, il convient de constater que ce document ne constitue pas une traduction au sens de la règle 98, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95.

37 Deuxièmement, il est, certes, incontestable que l’extrait du registre des marques du Deutsches Patent- und Markenamt, datant du 2 septembre 2003 et produit le 25 août 2008 en annexe à l’acte d’opposition, contient des codes INID qui ne nécessitent pas une traduction. Toutefois, d’une part, contrairement à ce que prétend le requérant, la chambre de recours n’a pas méconnu l’objectif poursuivi par les codes INID en exigeant une traduction complète d’un document contenant ces codes. Elle s’est bornée à constater, à juste titre, que « les codes INID ne peuvent dispenser que de traduction des catégories générales et des termes qu’ils représentent ». D’autre part, il convient de relever que l’extrait en cause contient plusieurs rubriques qui ne sont pas accompagnées de ces codes INID et n’ont pas été traduites par le requérant.

38 Troisièmement, l’argument selon lequel l’interprétation formaliste des règles pertinentes par la chambre de recours porte atteinte au droit de la propriété du requérant ne saurait non plus prospérer. En effet, le droit de la propriété intellectuelle consacré à l’article 17 de la charte des droits fondamentaux n’est pas absolu [voir arrêt du Tribunal du 3 mai 2006, Eurohypo/OHMI (EUROHYPO), T‑439/04, Rec. p. II‑1269, point 21] et peut, en conséquence, faire l’objet de limitations, pourvu, en particulier, que, conformément à l’article 52, paragraphe 1, de la charte des droits fondamentaux, celles-ci soient proportionnées à l’objectif poursuivi. Or, même à supposer que la règle 98, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95 ait limité l’exercice, par le requérant, de son droit de propriété, force est de constater que cette limitation n’excède pas ce qui est requis pour atteindre les objectifs mentionnés au point 26 ci-dessus. En effet, ainsi que le requérant le reconnaît lui-même dans ses écritures, la protection de l’intérêt de l’autre partie devant l’OHMI exige la présentation de preuves dans la langue de procédure dans la mesure nécessaire pour établir l’existence, la validité et l’étendue de la marque antérieure.

39 Il résulte de ce qui précède que c’est à bon droit que la chambre de recours a conclu que le requérant n’avait pas traduit les éléments essentiels et a rejeté l’opposition, conformément à la règle 20, paragraphe 1, du règlement nº 2868/95. Partant, le recours doit être rejeté.

IEFBE 622

DUO is suggestie, maar geldig merk

Hof van Beroep 8 januari 2014, 2013/AR/71 (Duo Tableware tegen BBIE)
Uitspraak mede ingezonden door Axel Clerens, Wayfare. Procedure gericht tegen weigering van inschrijving van het woordmerk DUO (klasse 8, 21 en 35). Merk is hooguit suggestief, maar wel geldig.

Het teken DUO is beschrijvend en kan immers tot aanduiding van de soort, hoedanigheid of hoeveelheid van de genoemde waren en diensten dienen. Het mist bovendien ieder onderscheidend vermogen (2.11 lid 1, sub b en c BVIE). DUO is een banaal en veelgebruikt begrijp dat louter beschrijvende waarde heeft, zeker nu de waren en diensten waarvoor het teken is gedeponeerd voor een doorsnee publiek zijn bedoeld. Uit verschillende verkoopwebsites (marktplaats.nl en Kapaza) wordt het begrip duo gebruikt als aanduiding van "tweevoud" of "tweedelig".

Indien het teken geen een essentiële, belangrijke eigenschap van de waren of diensten beschrijven, dan is er ten hoogste sprake van een "suggestief" merk en dergelijke merken zijn wel geldig. Het woord DUO beschrijft geen concreet en objectief kenmerk van de betrokken waren, maar het mogelijk aankoopgedrag van consumenten ('als duo' een aankoop doen). De definitieve weigering is niet naar recht verantwoord.

Lees verder

IEFBE 621

Onrechtstreekse schade is onvoldoende voor bepalen van rechtsmacht

Beschikking Voorz. Rechtbank van Koophandel Dendermonde 22 januari 2014 (Van Laere tegen France Textiel Production)
Beschikking ingezonden door Carina Gommers, Hoyng Monegier.
Art. 95 Wet marktpraktijken, 5.3 EEX. Van Laere ontwerpt en produceert kledij van het type "outdoor" onder de merknamen "Parks", "Free2.be" en "HEROCK". FTP verhandelt werkkledij onder de merken "NORTHWOOD", "NORTHWAYS" en "NORTHWORK", die door rubberen logo's zijn aangebracht. Van Laere had tot maart 2009 met FTP een distributieovereenkomst voor de verdeling van haar producten in Frankrijk.

FTP brengt goederen op de markt onder haar eigen merknamen welke slaafse kopieën zouden zijn van producten van Van Laere. De rechtbank is zonder rechtsmacht. Onrechtstreekse schade kan echter niet in aanmerking genomen worden voor het bepalen van onze rechtsmacht op grond van artikel 5.3. Art. 5.3 mag niet zo ruim worden uitgelegd dat de algemene bevoegdheidsregel van art. 2 zou worden uitgehold of dat een onredelijk vermenigvuldigen van fora zou mogelijk worden.

22. De rechtstreekse schade, in feiten zoals voorgesteld door VAN LAERE, ondergaat Van LAERE op de Franse markt. (...) Het is op deze markt dat VAN LAERE eventueel ook andere nadelige gevolgen zal ondervinden, zoals omzetdaling. Dta de website van verweerster ook in België toegankelijk is, is niet voldoende wanneer deze website zoals in deze zaak enkel gericht is naar het cliënteel op Frans grondgebied.

VAN LAERE verwijst ten onrechte naar de rechtspraak "mine de potasse d'alsace" en "shevill" welke hier niet zondermeer kunnen worden toegepast. In deze zaak gaat het immer over de vraag of de Belgische rechtbanken bevoegd zijn enkel op grond van de overweging dat VAN LAERE financiële schade lijdt op haar zetel door schadelijke handelingen zoals verwarringstichting met haar producten en aantasting van haar merkrechten op de Franse markt.

23. De financiële gevolgen welke VAN LAERE eventueel zou lijden is onrechtstreekse schade, deze ondergaat VAN LAERE op haar maatschappelijke zetel. Deze onrechtstreekse schade kan echter niet in aanmerking genomen worden voor het bepalen van onze rechtsmacht op grond van artikel 5.3 vermits dit er toe zou lijden dat inzake onrechtmatige daad bijna steeds de rechter van de woonst van de eisende partij bevoegd zou zijn.

Art. 5.3 mag niet zo ruim worden uitgelegd dat de algemene bevoegdheidsregel van art. 2 zou worden uitgehold of dat een onredelijk vermenigvuldigen van fora zou mogelijk worden.