Vervallenverklaring VERSO door onbruik bevestigd
Hof van Beroep Antwerpen 7 oktober 2013, IEFbe 757 (X tegen NV Verso)Merkenrecht. Vervallenverklaring. Eerder [IEFbe 674] is het merk VERSO vervallen verklaard [IEFbe 674] bij tegeneis van NV Verso. De rechtbank oordeelde dat geen normaal gebruik van het merk is gemaakt. Afdoende bewijzen van de apppellant als gebruiker van het merk VERSO volgens de voorwaarden bepaald in artikel 2.26.2.a BVIE worden niet bijgebracht. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank. Laatste update: 30 april 2014: Derdenverzetsprocedure is hangende.
4.3.2.1. Verval wegens onbruik
[..] De licentie kan hooguit [..] het bewijs opleveren van het verlenen van een licentie [..]. Dit betreft een gebruik dat dateert van na de vordering tot vervallenverklaring en is [..] niet dienstig. Afdoende bewijzen van de apppellant als gebruiker van het merk VERSO volgens de voorwaarden bepaald in artikel 2.26.2.a BVIE worden niet bijgebracht. Derhalve dient bij gebrek aan gebruiksbewijs het verval uitgesproken door de eerste rechter te worden bevestigd.
Verbod uitzending reportage Telefacts over vermeend corrupte onderzoeksrechter
Ex parte beschikking Voorz. Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 8 april 2014, IEF 770 (Censuur Telefacts)Mediarecht. Persvrijheid. Censuur. De rechter verbiedt VTM in het programma Telefacts een uitzending over het gerecht in Veurne. De reportage zou gaan om schandalen rondom een onderzoeksrechter die in verband wordt gebracht met corrupte praktijken zoals passieve omkoping en hij zou aan het hoofd staan van een netwerk dat invloed uitoefent op het bekomen van gunstige vonnissen. De rechter oordeelt dat de vrijheid van mening niet onbeperkt is en legt aan haar oordeel ten grondslag dat tussenkomst van de rechterlijke macht tot een verbod toegestaan kan worden wanneer de uiting een misdrijf uitmaakt. In casu zou dat neerkomen op laster en eerroof. De rechter verbiedt de uitzending onder een dwangsom van 200.000 euro per uitzending. Dit verzoekschrift is vlak voor de uitzending betekend.
De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Artikel 10.2 EVRM bepaalt uitdrukkelijk dat er grenzen zijn aan het recht op vrije meningsuiting, waarvan de uitoefening kan beperkt worden aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden beperkingen of sancties onder meer ter bescherming van de openbare orde en de bescherming van de rechten van anderen. Artikel 19 Grondwet bevestigt dat de vrijheid van meningsuiting niet geldt indien deze meningsuiting een misdrijf uitmaakt. Laster en eerroof zijn strafbaar (art. 443 Sw). Een voorafgaande tussenkomst van de rechterlijke macht om een uitzending te verbieden kan in dergelijke aangelegenheden toegestaan worden.
Format ou programme d'une émission audiovisuelle
Cour d'appel de Bruxelles 3 octobre 2013, IEFbe 755 (RTL Belgium c.s. contre X)Décision envoyée par Kristof Roox, Filip Petillion, Crowell & Moring. Arrêt definitif. Réformation. Droit d'auteur. Droit international privé. Convention de Berne. Droit d'auteur. Concept. Format ou programme d'une émission audiovisuelle. Mise en forme. Capsules.
23. Il découle de l'ensemble des considérations qui précèdent que la demande en cessation de M. Dio Dio basée sur la LDA n'est pas fondée.
Eu égard à ce qui est décidé par la cour quant au fondement de l'action, il n'y a pas lieu de statuer sur les exceptions d'irrecevabilitée soulevées par RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. et ce par économie de procédure.
24. Enfin, RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. ne justifient pas du bien-fondé des mesures de publications qu'elles sollicitent. Il n'y a pas lieu d'y faire droit.
L'affaire G-STAR vs H&M et la notion d'originalité
Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Dans son arrêt du 16 décembre 2013, la Cour d’appel d’Anvers a tranché un litige opposant deux sociétés « G-STAR » à la société « H&M » (disponible ici : IEFbe 581). En résumé, les sociétés « G-STAR » reprochaient à la société « H&M » d’avoir contrefait leur modèle de jeans « ELWOOD ». Le premier juge confirma la contrefaçon et interdit la distribution du modèle contrefaisant sous peine d’astreintes. « H&M » releva appel de la décision du premier juge.
Contrairement au premier juge, la Cour d’appel d’Anvers [IEFbe] déclara les demandes des sociétés « G-STAR » non fondées, au motif que le modèle de jeans « ELWOOD » des sociétés « G-STAR » n’est pas susceptible de protection par le droit d’auteur. En effet, estime la Cour, ce modèle « ELWOOD » n’est pas original car ses caractéristiques sont banales et ne se différencient pas des caractéristiques classiques qui se retrouvent dans tout pantalon de moto.
Si l’arrêt semble, à première vue, bien motivé, l’on ne manquera pas de regretter quelques maladresses terminologiques. Ainsi par exemple, il est malheureux de lire, en page 5 de cet arrêt, que pour pouvoir bénéficier de la protection par le droit d’auteur, il faut vérifier si le modèle de jeans litigieux est « l’expression de l’effort intellectuel du créateur » (« de uitdrukking van een intellectuele inspanning van de maker »).
Alors qu’a priori, l’effort n’influe nullement sur l’originalité d’une œuvre protégeable par le droit d’auteur.
Pour être originale, il importe peu que l’auteur ait fait des efforts, il faut simplement que l’œuvre qu’il a créée « reflète [sa] personnalité ». Le critère de l’originalité, selon la Cour de justice (arrêt Painer, C-145/10, §88) , est donc celui de la « touche personnelle » (et non celui de l’ « effort créateur »).
Pour ce motif, l’arrêt de la Cour d’appel d’Anvers doit être critiqué car comme l’a écrit B. Michaux, « Il va sans dire que la définition communautaire du critère de l’originalité s’impose au juge national » (RDC-TBH, n° 06/2012, p. 600).
Frédéric Lejeune
HvJ EU: Thuiskopie uit illegale bron (en heffen) is niet toegestaan
HvJ EU 10 april 2014, zaak C-609/12 (ACI Adam e.a. tegen Stichting De Thuiskopie) - dossier
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 5, leden 2 en 5, van InfoSoc-richtlijn en van artikel 14 handhavingsrichtlijn. Reproductierecht. Beperkingen en restricties. Handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Reproductie voor privégebruik. Geoorloofdheid van bron van kopie. Uit het perscommuniqué: In het bedrag van de vergoeding die is verschuldigd voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik van een beschermd werk, mag geen rekening worden gehouden met ongeoorloofde reproducties. Het feit dat er geen enkele technische voorziening bestaat om de vervaardiging van ongeoorloofde privékopieën te bestrijden, kan aan deze vaststelling geen afbreuk doen.
Het Hof van Justitie verklaart voor recht:
1) Het Unierecht, en met name artikel 5, lid 2, sub b, van [INFOSOC-richtlijn] juncto lid 5 van dat artikel, dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.
2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verkiaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten, en die zich daartegen verweert.
Citaatselectie:
35 Indien het de lidstaten vrij zou staan al dan niet een wettelijke regeling vast te stellen op grond waarvan reproducties voor privégebruik ook mogen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron, dan zou dit duidelijk afbreuk doen aan de goede werking van de inteme markt.
41. Uit het voorgaande volgt dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op kopieen voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron.
Gestelde vragen:
1. Dient art. 5 lid 2, aanhef en onder b - al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 - Auteursrechtrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig - dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden - ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?
2. a. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, kan toepassing van de 'driestappentoets', bedoeld in art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, dan aanleiding vormen om de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 uit te breiden, of kan die toepassing slechts ertoe leiden de reikwijdte van de beperking terug te dringen?
b. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn geoorloofd is - en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding - strijdig met art. 5 Auteursrechtrichtlijn, dan wel met enige andere regel van Europees recht?
Is voor de beantwoording van deze vraag, in het licht van de 'driestappentoets' van art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, van belang dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan (nog) niet beschikbaar zijn?
3. Is de Handhavingsrichtlijn van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin - nadat een lidstaat op de voet van art. 5 lid 2 onder b Auteursrechtrichtlijn de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde fair compensation heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die fair compensation dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de fair compensation is belast - door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de fair compensation, verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert?
Klachten PVDA+ en Piratenpartij tegen online stemtest onontvankelijk
VRM kamer voor onpartijdigheid 3 april 2014, IEFbe 767; beslissing nr. 2014/009 (PVDA+ tegen VRT); nr. 2014/010 (Piratenpartij tegen VRT)Mediarecht. De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen ontvingen twee klachten (PVDA+ en Piratenpartij) tegen "Doe de stemtest" (VRT). De klagers halen aan dat hun partijen worden uitgesloten van deelname aan "Doe de stemtest". De klagers menen daarbij dat artikel 39 van het Mediadecreet wordt geschonden. Wat het toezicht op artikel 39 van het Mediadecreet betreft, doet de VRM uitspraak naar aanleiding van klachten die op straffe van ontvankelijkheid uiterlijk de vijftiende dag na de uitzending van het programma is ingediend. Om aan de vereiste van de ontvankelijkheid te voldoen, moet de klager volgens het Procedurebesluit de datum van de uitzending van het programma aangeven met vermelding van de dag en het uur waarop de uitzending heeft plaatsgevonden. Aangezien "Doe de stemtest" (nog) niet als programma is uitgezonden, voldoen de klacht niet aan de gestelde voorwaarden uit het Procedurebesluit. De klachten worden dan ook kennelijk onontvankelijk verklaard.
Verbod Hoydonckx elk gebruik merken BRILCENTER
Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 19 september 2013, IEFbe 754 (Hoydonckx tegen Webnet4U c.s.)
4.1. De term "Brilcenter" is een handelsnaam die toebehoort aan verweerders. De heer [..] is titularis van de Beneluxmerken met inschrijvingsnummers 0413798 en 0801159. De term "Brilcenter" heeft als dominant onderdeel van deze gemengde Benelux beeld- en woordmerken, duidelijk een onderscheidend vermogen.
[..]
Eiseres, die identieke tekens gebruikt voor identieke waren en diensten als verweerders, begaat in deze omstandigheden duidelijk een inbreuk op artikel 2.20.1.a BVIE. Daarenboven begaat eiseres, door gebruik te maken van het dominant woordelement Brilcenter voor identieke diensten als verweerders, een inbreuk op artikel 2.20.1.b BVIE, waardoor ze bij het publiek verwarring sticht over de afkomst van de diensten en dit, terwijl eiseres zelf bij aangetekend schrijven van 7 oktober 2009 iedere samenwerking heeft beëindigd.
Eiseres mist overtuigingskracht waar zij besluit tot de ongegrondheid van de tegenvordering en ter staving hiervan stelt dat zij "haar logo en uithangbord reeds geruime tijd gewijzigd heeft" [..]. In deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat eiseres een inbreuk pleegt op de rechten van verweerders voortvloeiend uit de Beneluxmerken 0413798 en 0801159.
VRM beboet TMF vanwege productplaatsing Playstation 4 in programma Gametown
VRM algemene kamer 24 februari 2014, dossiernr. 2014/006 (VRM tegen BVBA VIMN Belgium)Mediarecht. Productplaatsing. Reclamerecht. Omroep- en tv. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisiezenders (30 november 2013, 11u- 23u), waaronder TMF. Tijdens de onderzochte periode wordt het programma 'Gametown' uitgezonden waarin aandacht wordt besteed aan de nieuwe spelconsole 'Playstation 4' en enkele games die tegelijkertijd gelanceerd worden. In het programma komt ook bedieningsapparatuur voor games aan bod. De VRM besluit TMF een geldboete van 5.000 euro op te leggen voor deze inbreuken.
Productplaatsing - vertonen van 'PP-logo'
De VRM is van oordeel dat in het programma sprake is van productplaatsing. Het Mediadecreet laat productplaatsing toe, dit echter onder specifieke voorwaarden (waaronder het tonen van het PP-logo). Hoewel TMF het logo toont aan het begin van het programma en na de reclameonderbreking, blijkt het logo te ontbreken aan het einde van het programma. Bovendien is het getoonde PP-logo in sommige gevallen zeer wazig en onduidelijk bij gebrek aan voldoende contrast met de achtergrond.
Productplaatsing - aanprijzen en overmatige aandacht
Naast het vertonen van het PP-logo legt het Mediadecreet nog andere voorwaarden op m.b.t. productplaatsing. Zo mag er geen overmatige aandacht zijn voor producten of diensten en mogen deze ook niet worden aangeprezen.
De VRM meent dat ook op deze punten niet werd voldaan aan het Mediadecreet. De diverse producten (console, games en bedieningsapparatuur) krijgen minutenlang prominente en promotioneel waardevolle schermaandacht waardoor sprake is van overmatige aandacht. Aan de hand van promobeelden demonstraties, ... komen de producten vrijwel ononderbroken op een commercieel en promotioneel gunstige wijze in het programma voor. De presentator stelt daarbij de mogelijkheden, verbeteringen, voordelen, ... van de producten aan de kijker voor waarbij hij telkens de kwaliteit en het gebruiksgemak ervan benadrukt evenals het gameplezier dat ermee te beleven valt. De VRM meent dat op deze manier de producten worden aangeprezen.
Sponsorvermelding
In het programma 'Gametown' wordt voor en na elk programmaonderdeel ook telkens een sponsorvermelding uitgezonden ten voordele van de gamesite www.gametown.tv. In deze vermelding worden de kijkers opgeroepen om te surfen naar de site en om deel te nemen aan een wedstrijd.
De VRM oordeelt dat in het desbetreffende programma de sponsorvermeldingen niet correct werden gebruikt. Een sponsorvermelding dient namelijk beperkt te worden tot het vermelden van de sponsor (er kan daarbij wel gebruik worden gemaakt van de imago-ondersteunende slogan of baseline van de sponsor) . Een sponsorvermelding mag echter niet aanzetten tot consumptie. De in het programma gebruikte sponsorvermeldingen bevatten echter wel promotionele elementen ('surf naar', 'registreer en maak kans', 'doe mee en win', ...)
Call on ECJ: Do not ban downloading by consumers


Douaneautoriteiten kunnen op voorwaarde antipiraterijprocedure zelf inleiden
HvJ EU 9 april 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
Zie eerder IEFbe 337. Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van Douaneverordening (EG) 1383/2003. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen. Procedure tot en bevoegdheid van douaneautoriteiten ter zake van vaststelling of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht. Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden, zonder tussenkomst van de houder. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:
Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure zelf instellen en toepassen wanneer de houder van het intellectueel-eigendomsrecht daartoe geen initiatief neemt, op voorwaarde dat tegen de ter zake door deze autoriteiten genomen beslissingen rechtsmiddelen openstaan waarmee de bescherming wordt verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht en met name aan deze verordening ontlenen.
Gestelde vragen:
Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?