IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 620

Diplomatic Card is louter beschrijvend voor tankkaart voor diplmaten

Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 29 februari 2013, A/12/07061 (Diplomatic Card tegen Forax)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier.
Marktpraktijken. Wapperverbod toegewezen. IE-Rechten op functioneel en technisch ontwerp. Diplomatic Card commercialiseert een tankkaart voor diplomaten en internationale instellingen waarmee diplomaten BTW-en accijnsvrij brandstof kunnen aankopen bij Total. Forax is actief op dezelfde markt en heeft partnership met Shell, Esso en Cepsa. DCC heeft maatwerksoftware laten maken aan de hand van een functioneel en technisch ontwerp (specificaties), welke Forax zou hebben gebruikt.

Men moet bij de rechtbank niet komen klagen dat een concurrent met diverse tactieken klanten afneemt noch vergoeding komen vragen voor de-zelfs aanzienlijke - schade die dergelijke handelingen kunnen teweeg brengen. De eisende partij moet in concreto aantonen dat er sprake is van strijdigheid met de eerlijke marktpraktijken.

De gerechtsdeskundige, in zijn hoedanigheid van deskundige in het kader van het beschrijvend beslag, mag zich niet uitspraken over bepaalde documenten.  Op heden wordt geen bewijs geleverd van diefstal van fabrieksgeheimen en is er geen onrechtmatige afwerving van personeel of cliënteel aangetoond.

Merkrecht/ misleidende reclame: De woorden "diplomatic" en 'card" zijn louter beschrijvend voor een tankkaart voor diplomaten en kunnen dan ook niet gemonopoliseerd worden. Van zogenaamde parasitaire concurrentie of aanhaking of slechtmaking is eveneens geen sprake.

De procedure besteft de gestelde IE-inbreuken wordt opgeschort tot de neerlegging van het beschrijvend beslag. De verdere vorderingen worden afgewezen. De tegeneis, een wapperverbod jegens commerciële partners van Forax, wordt toegewezen onder last van een dwangsom.

IEFBE 619

Verbod artikel met dwangsom van 5.000 euro per uur

Beschikking Voorzitter Rechtbank van Koophandel Dendermonde 23 januari 2014, Exp. nr. 174 (NV Ondernemingen Jan De Nul tegen NV Think Media Magazines)
Mediarecht. Absolute spoed. 584 derde alinea Gerechtelijk Wetboek. Vrije meningsuiting. Ex parte verzoekschrift toegewezen zoals verzocht. Strekkende tot het opleggen van een verbod van het artikel "De Nul nodigt de dood uit in de Filipijnen" in P-Magazine (via enig medium met inbegrip van internet of websites) onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per uur.

Uit het verzoekschrift:

2. Het kwestieuze "artikel" gaat over dubieuze praktijken die blijkbaar bepaalde personen in China, Singapore en op de Filippijnen zouden hebben begaan (o.m. omkoping of zelfs het vermoorden van politieke tegenstanders). Hoewel dit "artikel" geen enkel verband kan leggen tussen deze praktijken en verzoekster, doen de titel en andere uitlatingen niettemin uitschijnen dat verzoekster daar iets mee zou te maken hebben.
3. Verzoekster had vroeger al, als antwoord op vragen van de "journalist" van dit "artikel" duidelijk geantwoord dat het zand dat zij gebruikt voor baggerwerken en de oorsprong van dit zand (...) beantwoordt aan de wetgeving en milieustudies, en zij geen gebruik maakt van illegaal zand.
(...)
Dat, ondanks dit duidelijk antwoord,  toch een "artikel" is gepubliceerd met een uitermate lasterlijke en denigrerend opschrift dat rechtstreeks verzoekster viseert en met andere verkeerde, ongestaafde en tendentieuze uitlatingen en associaties tussen verzoekster en de dubieuze praktijken, is voor verzoekster onaanvaardbaar.

6. (...) dat dit opschrift niet problematisch zou zijn omdat het louter zou gaan om "een citaat van een uitspraak van één van de bronnen die in het artikel aan het woord komen" houdt geen steek.

9. Het recht op vrije meningsuiting is immers geen absoluut recht dat eenieder altijd en zonder enige beperking kan uitoefenen. (...)

11. Opdat de verbodsmaatregel enig nuttig effect zou hebben, is het noodzakelijk de eventuele schending ervan te bestraffen met een dwangsom. Het bedrag van de dwangsom moet afschrikwekkend werken en tevens in verhouding staan met het belang van de zaak. Daarom verzoekt verzoekster Nul dat een dwangsom zou worden opgelegd die gelijk is aan 5.000 euro per uur dat de opgelegde maatregel niet wordt nageleefd.

Op andere blogs:
Mediareport
Vlaamse Vereniging van Journalisten

IEFBE 618

Tribunal EU Imperia c. Imperial

Gerecht EU 28 januari 2014, zaak T-216/11 (IMPERIA)) - dossier
Uitspraak mede ingezonden door Paul Maeyaert en Virginie Fossoul, Altius.
Marque communautaire - Un recours en annulation formé par le demandeur de la marque figurative comportant l'élément verbal "IMPERIA", pour des produits et services classés ans les classes 29, 30, 31, 32 et 43, contre la décision de la première chambre de recours de l'Office de l'harmonisation dans le marché intérieur (OHMI), rejetant le recours introduit contre la décision de la division d'opposition qui refuse l'enregistrement de ladite marque, dans le cadre de l'opposition formé par le titulaire de la marque figurative communautaire comportant l'élément verbal "IMPERIAL", pour des produits dans la classe 29. Le recours est rejeté.

Met samenvatting namens de inzendende advocaten: Le Tribunal a considéré qu’en raison de l’identité des produits couverts par les marques et de la similitude entre les signes, il existait bien un risque de confusion. Le Tribunal s’est quelque peu attardé sur le caractère distinctif de la marque antérieure, considérant que celle-ci revêtait un caractère distinctif moyen. Le Tribunal considère dès lors pas nécessaire d’examiner l’argument du caractère distinctif acquis par l’usage de la marque antérieure. Le Tribunal rejette également l’argument de Progust  selon lequel, en raison de son caractère descriptif, l’élément verbal des signes ne peut être considéré comme dominant.

Sur les signes figuratifs:
§31 La circonstance que le volatile de la marque demandée puisse être un canard ou une oie alors que celui de la marque antérieure serait un rapace ne saurait remettre en cause la conclusion à laquelle est parvenue la chambre de recours selon laquelle les deux marques sont composées d’éléments figuratifs similaires, dès lors qu’il n’est pas contesté qu’il s’agit de deux volatiles.

Sur le caractère dominant du signe verbal:
§51 À cet égard, il y a lieu de rappeler, contrairement à ce qu’affirme la requérante, qu’un éventuel caractère distinctif faible d’un élément d’une marque complexe n’implique pas nécessairement que celui-ci ne saurait constituer un élément dominant, dès lors que, en raison, notamment, de sa position dans le signe ou de sa dimension, il est susceptible de s’imposer à la perception du consommateur et d’être gardé en mémoire par celui-ci

§53 En l’espèce, à la différence de l’affaire visée au point précédent, les éléments verbaux présents dans les deux marques en conflit apparaissent comme dominants, eu égard, d’une part, à leur dimension et à leur représentation et, d’autre part, à la position qu’ils occupent dans le signe.

Caractère distinctif acquis par l’usage
§49 l’argument de la requérante, tiré de ce que l’intervenante n’aurait pas établi l’acquisition du caractère distinctif de sa marque par l’usage, même s’il était fondé, ne serait, en tout état de cause, pas de nature à pouvoir infirmer le constat fait par le Tribunal selon lequel la marque antérieure est dotée d’un caractère distinctif moyen.
IEFBE 616

Een deskundige moet stukken en documenten bewaren

Hof van Cassatie van België 19 december 2013, nr. C.11.0668.N (Syral Belgium nv e.a. tegen Roquette Frères sa)

Uitspraak en samenvatting ingezonden door Carl De Meyer en Tim Robrechts, Hoyng Monegier LLP.
Bewijs. Namaak. Octrooirecht. Het Hof van Cassatie verwerpt de voorziening van Syral tegen een arrest in kort geding van het Hof van Beroep te Brussel van 22 februari 2011 en bevestigt dat een deskundige aangesteld in het kader van een beslag inzake namaak de relevante stukken en documenten moet bewaren zolang er geen definitieve uitspraak is over het derdenverzet.

De betwisting in het kader van de procedure in kort geding had betrekking op de vraag of de deskundige, na toekenning van het derdenverzet en dus de intrekking van het beslag, hangende de cassatieprocedure tegen dat arrest in derdenverzet, de documenten die bij Syral in beslag werden genomen onder zich kon houden, dan wel of hij deze diende terug te geven.

Het Hof van Beroep van Brussel had zich aangesloten bij de eerste rechter die van mening was dat de deskundige bij wijze van bewarende maatregel “alle documenten, stukken en analyses in zijn bezit ingevolge zijn opdracht in het kader van het beschrijvend beslag inzake namaak (…) bij zich (diende) te houden en te bewaren (…).” Die maatregel werd gewettigd beoordeeld in het licht van het door de octrooihouder ingesteld cassatieberoep tegen de intrekking van het beslag.

De cassatievoorziening die door Syral werd ingeleid tegen het arrest van Hof van Beroep te Brussel werd door het Hof van Cassatie verworpen. Het Hof sluit zich aan bij de beslissing van de rechters in hoger beroep dat (i) er een schijn van octrooirechten bestaat in hoofde van Roquette en (ii) het aannemelijk is dat de teruggave van de door de deskundige in beslag genomen documenten en stukken zou kunnen leiden tot een onherstelbaar nadeel voor Roquette wanneer zou blijken dat het Hof van Beroep te Gent het derdenverzet van Syral onterecht zou hebben toegekend. In dat geval zou Roquette na teruggave door de deskundige niet meer kunnen beschikken over de nodige bewijsstukken om een inbreuk op haar octrooirechten aan te tonen.

IEFBE 615

HvJ EU: Vrij verkeer van goederen verzet zich tegen nationaal edelmetalen waarborgmerk

HvJ EU 16 januari 2014, zaak C-481/12 (Juvelta) - dossier

Waarborgmerk. Artikel 34 VWEU verzet zich tegen maatregelen op grond waarvan gouden voorwerpen die te koop worden aangeboden dat deze moeten worden afgeslagen met een merk van een erkende onafhankelijke waarborginstelling die informatie geeft over het erkende goudgehalte in dat voorwerp. Het is irrelevant dat het teken, met voor consumenten begrijpelijke informatie, niet is aangebracht door een erkende onafhankelijke waarborginstelling.

1) Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan edelmetalen werken die worden ingevoerd uit een lidstaat waar zij in de handel mogen worden gebracht en die zijn gestempeld met een merk overeenkomstig de regelgeving van die lidstaat, in het geval dat merk het edelmetaalgehalte van die werken niet uitdrukt volgens de wettelijke voorschriften van de lidstaat van invoer, daar slechts in de handel mogen worden gebracht indien zij opnieuw worden gestempeld door een door die lidstaat erkende onafhankelijke waarborginstelling met een merk dat waarborgt dat zij zijn gekeurd en dat het gehalte ervan overeenkomstig die voorschriften uitdrukt.

2) Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet relevant dat het bijkomende teken op ingevoerde edelmetalen werken, waarmee informatie over het gehalte van die werken wordt verschaft in een voor de consument van de lidstaat van invoer begrijpelijke vorm, niet is aangebracht door een door een lidstaat erkende onafhankelijke waarborginstelling, indien een door de lidstaat van uitvoer erkende onafhankelijke waarborginstelling die werken eerder heeft gestempeld met een gehaltemerk en de informatie die het teken verschaft, overeenkomt met die van dat merk.
IEFBE 614

Vragen aan HvJ EU: Kan een ABC worden afgegeven bij een covalente (moleculaire) binding

Prejudiciële vragen HvJ EU 2 december 2013, zaak C-631/13 (Forsgren tegen Österreichische Patentamt)
Octrooirecht. ABC. Verzoeker Arne Forsgren heeft een ABC aangevraagd hetgeen in beroep door het Oostenrijkse Patentamt bij besluit van 9 oktober 2012 is geweigerd. Het gaat om het middel Synflorix, dat de werkzame stof proteïne D bevat, waarvoor verzoeker op 30 maart 2009 een vergunning voor het in de handel brengen heeft gekregen.

In dit geval is het probleem dat de werkzame stof niet als zodanig in het geneesmiddel zit, maar in covalente (moleculaire) binding met andere stoffen. Synflorix behoort volgens de beschrijving, die deel uitmaakt van de vergunning, tot de farmaceutische groep van de pneumokokkenvaccins. Maar het middel werkt alleen tegen bepaalde pneumokokken. De proteíne D is slechts een hulpstof. Een ABC kan alleen worden afgegeven voor werkzame stoffen (Vo. 469/2009). De kamer van beroep van het octrooibureau bevestigt de uitspraak van het Patentbureau. Proteïne D is weliswaar een werkzame stof maar in synflorix is het niet als zodanig opgenomen (want covalent).

De verwijzende Oostenrijkse rechter moet een beslissing nemen, want verzoeker volhardt in zijn aanvraag voor een ABC. Ondanks de uitspraken in de zaken Medeva en Georgetown [IEF 10555] blijft het probleem van de covalente bindingen nog onopgelost. Hij legt dan ook de volgende vragen voor aan het HvJEU:

 

1. Kan overeenkomstig de artikelen 1, sub b, en 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, wanneer is voldaan aan de overige voorwaarden, een beschermingscertificaat voor een door een basisoctrooi beschermde werkzame stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze werkzame stof in covalente (moleculaire) binding met andere werkzame stoffen in het geneesmiddel (in casu: Synflorix) is opgenomen, maar toch haar eigen werking behoudt?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2.1. Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof een eigen therapeutische werking heeft (in casu als vaccin tegen Haemophilus influenzae-bacteriën), maar de vergunning voor het geneesmiddel geen betrekking heeft op deze werking?
2.2. Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof in de vergunning als „drager” voor de eigenlijke werkzame stof (in casu: pneumokokkenpolysaccharide) wordt aangeduid, zij als „adjuvans” de werking van deze stof versterkt, maar deze werking in de vergunning voor het geneesmiddel niet uitdrukkelijk wordt vermeld?

IEFBE 613

Gerecht EU had het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik moeten onderzoeken

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-558/12P (Wesergold Getränkenindustrie) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 maart 2010 inzake een oppositieprocedure tussen Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co. KG en Lidl Stiftung & Co. KG – Aanvraag tot inschrijving van het woordteken „WESTERN GOLD” als gemeenschapsmerk – Gevaar voor verwarring met de nationale, internationale en gemeenschapswoordmerken „WeserGold”, „WeserGold” en „WESERGOLD” – Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van Gemeenschapsmerkenverordening (EG). Het eerdere arrest [IEF 11779 onder (J)] wordt vernietigd en verwijst de zaak naar het Gerecht EU. In citaten:

40 Met zijn eerste middel verwijt het BHIM het Gerecht in wezen dat het de litigieuze beslissing heeft vernietigd op grond dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken niet had onderzocht, terwijl het vooraf had vastgesteld dat de conflicterende merken verschilden.
44 De overeenstemming van de betrokken merken is bijgevolg een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. Bij gebreke van overeenstemming van de conflicterende merken kan dit artikel 8 dus niet worden toegepast.

45 Het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van een merk is dus een element dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of de tekens voldoende overeenstemmen of de waren en diensten voldoende soortgelijk zijn om verwarringsgevaar te scheppen (zie in die zin arrest van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 24).
47 Terwijl het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest had geoordeeld dat de conflicterende tekens globaal verschilden, ondanks de visuele en fonetische overeenstemming, heeft het wat de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing betreft immers juridische consequenties willen trekken uit het feit dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de oudere merken niet had onderzocht. Aldus heeft het Gerecht heeft in de punten 70 tot en met 72 van dit arrest opgemerkt dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken overeenkomstig artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 had moeten onderzoeken, hetgeen zij heeft verzuimd te doen. Het Gerecht heeft bijgevolg in punt 82 van dat arrest geoordeeld dat deze onjuiste opvatting betekende dat de kamer van beroep een mogelijkerwijs relevante omstandigheid voor de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet had onderzocht en, in punt 83 van dat arrest, dat een dergelijke onjuiste opvatting een schending van wezenlijke vormvoorschriften vormde, wat moest leiden tot de vernietiging van de litigieuze beslissing.

49 In deze omstandigheden stelt het BHIM terecht dat in het bestreden arrest blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.
IEFBE 612

Gerecht EU week 4

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Geen bewijs dat merk Bial bekend was in Portugal
B) Niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn (ULTRA CHOCO)
C) Geen onderscheidend vermogen (CARE TO CARE)
D) Productsoort niet helemaal gelijk (SUNNY FRESH vs. SUN FRESH)
E) & F) Norwegian Getaway / Breakaway beschrijvend voor korte vakanties in het land
G) „Rebella” vs. "Sembella" afgewezen


Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-113/12 (PROBIAL) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woord- en beeldmerken met het woordelement „Bial” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 35 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1925/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 december 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositie tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in donker- en lichtblauw met het woordelement „PROBIAL” voor waren van de klassen 1, 5 en 31. Het beroep wordt afgewezen.

41      As no evidence that the trade mark Bial is well known in Portugal was provided in good time, and as the applicant has not discussed that matter before the Court or alleged that it submitted new evidence that the Board of Appeal should have taken into account, the applicant’s argument relating to the likelihood of confusion between the trade mark applied for and the trade mark Bial allegedly well known in Portugal is, in any event, also ineffective and must be rejected.

42      In the fourth place, with regard to the earlier Spanish trade mark registered under No 2026481, suffice it to note that the applicant does not contest the conclusion reached by the Board of Appeal in paragraph 36 of the contested decision, to the effect that the goods concerned by the application for a trade mark are different from the services in Class 35 for which that earlier trade mark was registered, in their nature, their purpose and their use, and are not complementary or in competition. In those circumstances, the Board of Appeal was justified in holding, in paragraph 37 of the contested decision, that, on that ground alone, the opposition on the grounds of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 and based on the Spanish trade mark had to be rejected.

43      In view of the foregoing, the applicant has failed to demonstrate that the Board of Appeal erred in rejecting the plea alleging an infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009. The second plea must therefore be rejected in its entirety.

Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-232/12 (ULTRA CHOCO) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale woordmerk „ultra choco” voor waren van klasse 29 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij is verklaard dat het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „ULTRA CHOCO” is ingesteld, wordt geacht niet te zijn ingesteld wegens niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-68/13 (CARE TO CARE) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 953/20121 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 november 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „CARE TO CARE” voor diensten van de klassen 41 en 42 in te schrijven. Vanwege het niet onderscheidend vermogen van het merk, wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-221/12 (SUN FRESH) - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale en communautaire woord en beeldmerken met de woordelementen „SUNNY FRESH”, „SUNRIDER SUNNY FRESH” en „SUNNYFRESH” voor waren van de klassen 5, 29 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het woordmerk „SUN FRESH” in het kader van verzoeksters oppositie is geweigerd voor waren van klasse 5. Het beroep wordt afgewezen.

65      As regards the comparison of the goods, it should be noted that, in paragraph 25 of the contested decision, the Board of Appeal held that the goods to be compared were, on the one hand, ‘beers, mineral and aerated waters and other non-alcoholic drinks; fruit drinks and fruit juices; syrups and other preparations for making beverages’ in Class 32 and, on the other, ‘herbal nutritional supplements’ in Class 5.

66      In paragraph 26 of the contested decision, the Board of Appeal noted that, in order to assess the similarity of the goods at issue, it was necessary to take into account all relevant factors characterising the relationship between them. As is clear from the case-law, those factors include, inter alia, their nature, their purpose and method of use and whether they are in competition with each other or complementary. Other factors may also be taken into account such as the distribution channels of the goods concerned (see Case T‑443/05 El Corte Inglés v OHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños) [2007] ECR II‑2579, paragraph 37 and the case-law cited).

67      In paragraphs 27 to 36 of the contested decision, the Board of Appeal found that the goods at issue were different in their purpose, their usual producers, their outlets and their end-users, and as a result of the fact that they were neither complementary nor in competition with each other.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-513/12 (NORWEGIAN GETAWAY) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1014/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN GETAWAY” in te schrijven voor waren van klasse 39. Vanwege het beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen' wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-514/12 (NORWEGIAN BREAKAWAY) - dossier
F) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1017/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN BREAKAWAY” in te schrijven voor diensten van klasse 39 vanwege beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen'. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-551/12 (Rebella) - dossier
G) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Rebella” voor waren van de klassen 20 en 24 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1681/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 oktober 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Sembella” voor waren van de klassen 17, 20 en 22 is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

44      Daher ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. a der Verordnung Nr. 207/2009 richtig angewandt hat, soweit sie die Auffassung vertreten hat, dass die Benutzung der älteren Marke durch die oben in Rn. 16 abgebildete Marke ihre Unterscheidungskraft nicht beeinflussen konnte (Rn. 28 der angefochtenen Entscheidung). Daher hat die Beschwerdekammer fehlerfrei die von der Widerspruchsabteilung vorgenommene Beurteilung bestätigt, dass die von der Widersprechenden vorgelegten Nachweise die ernsthafte Benutzung der älteren Marke für „Lattenroste“, „Matratzen“ und „Kissen“ der Klasse 20 belegten (Rn. 34 der angefochtenen Entscheidung).

56      Daher ist diese Beurteilung zu bestätigen und nur zu prüfen, ob die Beschwerdekammer die einander gegenüberstehenden Zeichen insbesondere in bildlicher und klanglicher Hinsicht fehlerfrei verglichen hat.

 

IEFBE 611

HvJ EU: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Uit het Persbericht: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn. De producent van de spelcomputer is slechts beschermd tegen omzeiling wanneer de beschermingsvoorzieningen tot doel hebben het gebruik van illegale videogames tegen te gaan.

Verzoek om een prejudiciële beslissing van Tribunale ordinario di Milano.  Technische voorziening omvat niet alleen herkenningscode op drager, maar ook op apparaten of spelcomputers. Uitlegging van artikel 6 van InfoSoc-richtlijn 2001/29/EG juncto punt 48 van de considerans van deze richtlijn – Begrip „technische voorzieningen” – Beschermingsinrichting waardoor elke vorm van interoperabiliteit wordt uitgesloten tussen, enerzijds, het apparaat en de aanvullende beschermde producten en, anderzijds, vergelijkbare aanvullende apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de fabrikant of door de fabrikant geautoriseerde ondernemingen – Rol van de bestemming die door de fabrikant aan deze technische voorzieningen is toegekend. Het Hof verklaart voor recht:

[InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG] moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „doeltreffende technische voorziening” in de zin van artikel 6, lid 3, van deze richtlijn technische voorzieningen kan omvatten waarbij met name niet alleen de drager met het beschermde werk, zoals de videogame, van een herkenningscode wordt voorzien om het tegen door de houder van het auteursrecht niet toegestane handelingen te beschermen, maar ook draagbare apparaten of spelcomputers waarmee toegang tot deze games wordt verkregen en ze kunnen worden gebruikt.
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of andere voorzieningen of niet op spelcomputers geïnstalleerde inrichtingen mogelijk leiden tot een geringere mate van verstoring of beperking van de activiteiten van derden, en tegelijk de rechten van de houder op een vergelijkbare manier beschermen. Daartoe is het relevant om met name rekening te houden met de kosten van de verschillende soorten technische voorzieningen, de technische en praktische aspecten bij de toepassing ervan en de vergelijking van de doeltreffendheid van deze verschillende soorten technische voorzieningen wat de bescherming van de rechten van de houder betreft, met dien verstande dat die doeltreffendheid niet absoluut hoeft te zijn. Het staat tevens aan de verwijzende rechter om het doel te beoordelen van de inrichtingen, producten of onderdelen waarmee die technische voorzieningen kunnen worden omzeild. Dienaangaande zal het bewijs van het gebruik dat derden daarvan daadwerkelijk maken, in het licht van de omstandigheden van het geval, bijzonder relevant zijn. De nationale rechter kan met name onderzoeken hoe vaak deze inrichtingen, producten of onderdelen feitelijk worden gebruikt in strijd met het auteursrecht en hoe vaak zij worden gebruikt voor doeleinden die geen inbreuk maken op dit recht.

Op andere blogs:
Gamerecht (Hof van Justitie: ‘’omzeiling van de beveiliging van spelcomputers niet altijd onrechtmatig’')