IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 610

La dénomination Saucisson d'Ardenne n’est pas devenue générique

Conseil d'État 17 janvier 2014, nr. 226.117 (Guina contre la Région wallonne / l'a.s.b.l. Association pour l'Usage et la Défense du Saucisson d'Ardenne)
SaucissonZie eerder IEFBE 295. Merkenrecht, geografische oorsprong, beschermde geografische aanduiding. Verordening 510/2006, 2081/92 en 2082/92.

Vu la requête introduite le 28 décembre 2010 par la s.a. Guina, qui demande l’annulation de l’arrêté du Gouvernement wallon du 7 octobre 2010 reconnaissant les dénominations «saucisson d’Ardenne», «petit saucisson d’Ardenne», «collier d’Ardenne» et «pipe d’Ardenne» en qualité d’indications géographiques;

Considérant que la circonstance que le dossier déposé par l’a.s.b.l. AUDESA, et, à sa suite, l’arrêté attaqué, permettent que des saucissons composés exclusivement de viande de porc portent l’appellation de «saucisson d’Ardenne», alors que, selon la requérante, cette appellation ne pourrait désigner que des saucissons composés d’un mélange de viandes de porc et de boeuf, est sans incidence sur la qualification de générique ou non de l’appellation, particulièrement alors que le dossier établit que les deux recettes sont attestées au cours de l’histoire du saucisson d’Ardenne; que le fait que la requérante ne produise que des saucissons faits d’un mélange de viandes de porc et de boeuf est dépourvue de pertinence; que la dénomination «saucisson d’Ardenne» n’est pas devenue générique au sens de l’article 3.1 du règlement n° 510/2006; qu’en cette branche, le moyen n’est pas fondé;

Considérant que la requérante prend un deuxième moyen de la violation de l’article 5 du règlement (CE) n° 510/2006 du 20 mars 2006, des articles 10, 11 et 159 de la Constitution, de l’article 14bis du décret du 7 septembre 1989, des articles 2 et 3 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 25 septembre 2003, du principe général de motivation interne des actes administratifs, du principe général du droit d’impartialité, du principe général d’égalité, du principe général du droit d’être préalablement entendu avant toute mesure grave, des principes généraux de bonne administration, du principe de prudence ou «devoir de minutie», du principe général du raisonnable, du principe général de proportionnalité, et de l’excès de pouvoir, en ce que, seconde branche, la direction générale de l’Agriculture de la partie adverse ainsi que la Commission consultative scientifique pour les produits agroalimentaires ont adopté une attitude laissant entendre qu’elles n’ont pas fait preuve de l’impartialité requise à l’occasion de la procédure d’adoption de l’acte attaqué;

IEFBE 609

Octrooi gedenkzuil naargelang de wensen van de klant is nietig, overeenkomst idem

Rechtbank van Koophandel Gent 20 december 2012, A/11/01171 (Pi tegen Jopat)
Octrooirecht. Contractenrecht. Eiseressen vorderen dat de overeenkomst tussen partijen gesloten met betrekking tot de verkoop van een octrooi inzake gedenkzuil gecremeerde lichamen [Belgisch uitvindingsoctrooi - 6 jaar - 1015534A6] wordt verbroken lastens verweerders ingevolge hun contractuele wanprestatie. Tevens wordt een schadevergoeding wegens verbreking van €105.000 gevorderd en verwijlintresten. Er is betwisting over de betaling van de contractueel voorziene commissievergoedingen.

De octrooien in kwestie hebben geen technische creatie tot voorwerp en zijn geen uitvinding. Het "probleem" is de "de nabestaanden de kans geven om een individueel monument te plaatsen op een zelf gekozen plek". De oplossing is een gedenkzuil die kan worden vervaardigd in diverse vormen naargelang de wensen van de klant. Het verschil tussen een gedenkzuil en een urnenmuur of een gewone grafsteen is louter alleen esthetisch van aard.

Het octrooi is niet nawerkbaar, elke zin van elk van de conclusies bevat de termen "kan", "mogelijk", "bv" of enig ander woord dat alle mogelijkheden openlaat (3.4). Tot slot is het octrooi ook nietig wegens gebruik aan nieuwheid, minstens uitvinderswerkzaamheid (3.5).

Krachtens art. 50 par 2 BOW kan uit billijkheidsoverwegingen terugbetaling worden geëist. De rechtbank beveelt de terugbetaling van de aankoopsom van €10.000, maar niet van de commissievergoedingen (waarvan uitdrukkelijk erkend werd dat dit "in het zwart" betaald werd en geen officiële regelmatig betaling kan worden aangetoond.

Er is geen sprake van contractuele wanprestatie nu de octrooien nietigverklaard zijn en daaruit de nietigheid van de overeenkomst volgt (4.2).

IEFBE 693

A-G concludeert tot vernietiging arrest over deskundigenbericht

Conclusie OM 7 januari 2014, IEFbe 693 (OGI Systems tegen Sarin Technologies)
Conclusie ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun. Octrooirecht. Procesrecht. Deskundigenbericht; De advocaat-generaal concludeert tot vernietiging van het arrest IEFbe 692, waarin de gestelde vragen IEFbe 691 aan het college van deskundigen als te ruim geformuleerd werden beoordeeld.

4. Bij dit alles mag evenwel niet uit het oog worden verloren dat de deskundige bij het vervullen van zijn opdracht bepaalde vormen, verplichtingen en begrenzingen - hem opgelegd door de wet en omschreven door zijn opdracht van de rechter - dient in acht te nemen. De miskenning hiervan wordt evenwel niet steeds op dezelfde wijze bestraft. Wanneer de expert aldus bepaalde vormverplichtingen (ondertekening van het verslag en de voorafgaande eedformule; cf. art. 978, par 1, tweede en derde lid, Ger.W. en art. 862, par 1, 5 Ger.W.) niet in acht heeft genomen, heeft dit de nietigheid van het expertiseverslag tot gevolg, maar de gebeurlijke nietigheid van de procedure waarin het deskundigenonderzoek werd bevolen, heeft, zoals reeds hoger gestipuleerd, geen invloed op de rechtsgeldigheid van die onderzoeksmaatregel. De geldigheid van een deskundigenonderzoek hangt derhalve enkel af van de wijze waarop het werd gevoerd.

5. Het deskundigenonderzoek wordt beschouwd als een proceshandeling en ontsnapt dus niet aan de hoofdregel van art. 860, eerste lid, Ger.W.. Dit artikel bepaalt dat geen proceshandeling nietig kan worden verklaard indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen. (...)

7. Vanuit het geheel van voormelde benadering komt het mij dan ook voor dat de appelrechters hun beslissing niet naar recht verantwoorden , en dat het eerste middel derhalve gegrond is.

IEFBE 608

Beroep op onbevoegdheid rechter laattijdig gedaan

Hof van Cassatie van België 2 januari 2014, C.12.0463.N (Wibra tegen VF International)
Door het Hof werd het vonnis van de eerste rechter bevestigd. Daarin werd de staking bevolen van het voeren van de op de Kipling-merken gelijkend teken op tassen. De inbreuken zijn te kwader trouw begaan. De schade werd forfaitair begroot op €604.440, de kosten van rechtspleging op €11.000. [zie Hof van Beroep te Brussel 12 juni 2012, 2009/AR/71 (Wibra tegen VF International)]

Procesrecht. De bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerkenrecht wordt bepaald op grond van Verordening 40/94 en het nationale recht. De exclusieve bevoegdheid van de rechtbank ex artikel 22, waarvan geen afstand kan worden gedaan door stilzwijgende aanvaarding van de bevoegde rechtbank, is niet van toepassing op loutere inbreukprocedures. Het beroep op de onbevoegdheid van de rechter is laattijdig gedaan, pas eerst voor het Hof van Beroep te Brussel is de onbevoegdheid van de rechtbank opgeworpen ((artikel 854 Gerechtelijk Wetboek). Het cassatieberoep wordt afgewezen

7. Krachtens artikel 854 Gerechtelijk Wetboek moet de onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, in de regel, voor alle exceptie of verweer worden voorgedragen.

8. De appelrechters stellen vast dat de eiseressen voor het eerst voor het hof van beroep de onbevoegdheid van de rechtbank opwerpen, daar waar zij voor de eerste rechter verschenen zonder deze te betwisten en uitgebreid over de grond van de zaak hebben geconcludeerd en gedebatteerd. Verder stellen zij vast dat de eiseressen de eerste rechter verzochten akte te verlenen van hun akkoord om elk gebruik voor tassen van het beweerde inbreukmakende teken te staken, zonder onderscheid of die staking nu al dan niet inbreukmakende handelingen betrof die op Belgische en/of Nederlands grondgebied waren gepleegd.

9. Door op die gronden te beslissen dat de exceptie van onbevoegdheid van de eiseressen laattijdig is, verantwoorden zij naar recht hun beslissing dat de rechtbank bevoegd is om uitspraak te doen over de inbreuk gepleegd zowel op het Nederlandse als het Belgische grondgebied naar recht.

IEFBE 605

Perspectives of creators and performers on the digital era

Poort, Akker, Rutten, Weda, 'Perspectives of creators and performers on the digital era' accepted for New Media & Society (2013), IvIR.nl.
Survey, Creators, Performers, Digitisation, Copyright, Cluster analysis.
In this contribution, a nearly comprehensive survey among creators and performers in media, arts and entertainment in the Netherlands is presented. It concerns the implications of digital reproduction and distribution for the creative professions as perceived by those working in it. Based on regressions and cluster analysis of the survey data, an analysis is provided of income developments and perceived threats and opportunities of digitisation, as well as an exploration of the underlying socio-economic and professional factors. Many creators and performers perceive digitisation primarily as a threat. Although age is a relevant explanatory factor for the opinions regarding digitisation, the notion of a generation gap is shown to be an oversimplification. Other relevant dimensions include income development, education level, and the way digitisation has affected respondents’ discipline.

Lees verder

IEFBE 607

IE-Diner - 30 januari 2014

Op donderdag 30 januari 2014 (traditioneel de laatste donderdag van januari) organiseert deLex het jaarlijkse IE-Diner in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.

Een mooie IE-avond, in een zaal vol IE-collega’s, om bij te praten, te pleiten te netwerken en na te pleiten tijdens een vijfgangendiner met een goed glas wijn. Hoogleraren, advocaten, rechters, gemachtigden, bedrijfsjuristen, bestuurders en ambtenaren, allen in ‘gepaste kledij’, en uiteraard tafelspeeches van bekende (IE-) juristen. Ook dit jaar is onze ceremoniemeester Toon Huydecoper, oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Inschrijven
U kunt zich per email opgeven bij Claudia Zuidema, uitgeverij deLex, czuidema@delex.nl of via www.delex.nl.

Programma
18.00 - 19.00 uur
Aperitief in de Damzaal
19.00 - 22.00 uur
Diner in de Groote zaal
22.00 - 23.00 uur
Koffie in de Clubzaal
23.00 uur
Einde programma

Het aantal plaatsen is beperkt. Mocht u nog speciale dieetwensen hebben (vegetarisch of anderszins), wilt u dit dan per mail doorgeven?

Locatie
De Industrieele Groote Club
Dam 27
1012 JS Amsterdam
(020) 624 22 20
Klik hier voor een routebeschrijving.

Deelname aan het IE-Diner kost €225,00 excl. BTW, sponsors van IE-Forum.nl betalen €195,00 excl. BTW.

Heeft u nog vragen?
Stuur een email naar czuidema@delex.nl.

 

Uitgeverij deLex b.v. Bezoekadres: Keizersgracht 488, Postbus 3564 1001 AJ Amsterdam
T 020 3452212 F 020 3452213 service@delex.nl www.delex.nl
 ©2014 deLex     Disclaimer      Leveringsvoorwaarden      Privacy Statement 
IEFBE 606

Versplintering van EOB, andere regelgeving enkel voor Rijswijk, tast immuniteit internationale organisatie aan

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:420 (Vakbondsunie van het EOB en Staff Union EPO Tegen EOB)
Immuniteit Europees Octrooibureau. Organisatie. Rechtspraak.nl: De VEOB en SUEPO vorderen onder meer het Europees Octrooibureau (EOB) te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen. Uitgangspunt is dat aan het Europees Octrooibureau immuniteiten toekomen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar officiële werkzaamheden. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. Omdat aan de VEOB en SUEPO geen alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen, zal het beroep van het EOB op immuniteit worden verworpen. De VEOB en SUEPO zijn ook ontvankelijk in hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VEOB en SUEPO hun spoedeisend belang bij de vorderingen die ertoe strekken te worden erkend en toegelaten als onderhandelingspartner, onvoldoende hebben onderbouwd.

De vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht zijn wel inhoudelijk beoordeeld. Die vorderingen zijn afgewezen omdat de VEOB en SUEPO alleen aanpassing van de regelgeving vragen voor de vestiging in Rijswijk, in plaats van voor de gehele Octrooiorganisatie. Toewijzing zou dus meebrengen dat er andere regels gelden in de Rijswijkse vestiging, dan in vestigingen in andere landen. Die versplintering kan naar het oordeel van de rechter niet van de Octrooiorganisatie worden verwacht. De VEOB en SUEPO dienen zich met hun vorderingen tot de centrale organisatie te richten.

3.1. Vooropgesteld wordt dat de Octrooiorganisatie, als zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemende organisatie, gebonden is aan de primaire rechtsbronnen, zoals het internationaal gewoonterecht, de in internationale verdragen erkende fundamentele rechten en andere algemeen erkende rechtsbeginselen. Dat heeft de Octrooiorganisatie op zichzelf ook niet betwist. De Octrooiorganisatie heeft als preliminair verweer aangevoerd dat zij immuniteit van jurisdictie geniet, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Volgens de VEOB en SUEPO betekent een beroep op immuniteit een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter, zoals verankerd in artikel 6 EVRM.

3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. De ratio voor het verlenen van immuniteit aan internationale organisaties is het in staat stellen van die organisaties om onafhankelijk en effectief te functioneren. De aan de Octrooiorganisatie, als intergouvernementele organisatie, in beginsel toekomende immuniteit van rechtsmacht is voor haar van groot belang voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland kunnen uitoefenen van haar (officiële) werkzaamheden. Een en ander leidt tot de conclusie dat de immuniteit van de Octrooiorganisatie een legitiem doel dient.

3.6. In het kader van de beoordeling van de proportionaliteit is voorts van belang of aan de VEOB en SUEPO alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Hoewel tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie de rechtsgang bij ILOAT bestaat, staat die rechtsgang enkel open voor individuele (ex)werknemers van de Octrooiorganisatie (zie artikel 13 EOV en de geschillenregeling in het Dienstreglement). Dat de VEOB en SUEPO de belangen van die individuele werknemers vertegenwoordigen en dat de toetsing van algemeen beleid mogelijk is via een individueel geval, laat onverlet dat voor de VEOB en SUEPO zelf geen directe toegang tot de rechter bestaat. Daarbij komt dat algemene maatregelen, zoals het invoeren van nieuwe regels over stakingen, niet op voorhand kunnen worden aangevochten, dat wil zeggen niet alvorens individuele werknemers daardoor daadwerkelijk zijn geraakt. Gelet hierop behoeven de verdere kenmerken van de procedure bij ILOAT, zoals de doorlooptijd en het al dan niet mogelijk zijn van het geven van voorlopige voorzieningen, geen nadere bespreking. Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de Octrooiorganisatie op immuniteit van jurisdictie wordt verworpen.

3.11. Artikel 8 EOV waarborgt het functioneren van de Octrooiorganisatie als geheel, zodat organisatiebreed een uniforme regelgeving kan worden toegepast. De VEOB en SUEPO beogen met hun vorderingen deze bepaling te doorbreken. Toewijzing van (een deel van) de vorderingen zou immers een versplintering van de Octrooiorganisatie tot gevolg hebben, in die zin dat in Nederland andere regelgeving moet worden toegepast dan in andere deelnemende lidstaten. Daarmee wordt het wezen van de immuniteit aangetast, namelijk dat de interne regelgeving van internationale organisaties niet afhankelijk is van nationale wetgeving en nationale rechterlijke oordelen. Dat, zoals hiervoor overwogen, binnen de rechtsorde van de Octrooiorganisatie een rechtsgang voor de VEOB en SUEPO ontbreekt om te ageren tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie, rechtvaardigt een oordeel van de Nederlandse voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de regelgeving niet. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor de VEOB en SUEPO niet mogelijk is zich met deze vorderingen tot de centrale organisatie te richten.
IEFBE 604

Nederlandse Hoge Raad schaft geschriftenbescherming af en stelt aan HvJ EU vraag over bescherming van online databanken en contractuele beperking

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88 (Ryan Air tegen PR Aviation)
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma en Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Zie eerder ITenRecht.nl én IE-Forum.nl. Rechtspraak.nl
: Geschriftenbescherming; art. 10 lid 1 onder 1º Auteurswet. Gebruik vluchtgegevens website luchtvaartmaatschappij op prijsvergelijkingswebsite. Auteursrechtelijke bescherming databank waarin niet substantieel is geïnvesteerd? HvJEU 1 maart 2012, C-604/10 (Football Dataco); oorspronkelijkheidscriterium.

Gebruik van de vluchtgegevens in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Geldt beperking contractsvrijheid (art. 6 lid 1, art. 8 en art. 15 Databankenrichtlijn) ook voor onbeschermde databanken? Prejudiciële vraag aan HvJEU::

Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?

Commentaar Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap: "Het is al (te) vaak gezegd, maar dit is echt het einde van de geschriftenbescherming (voor gegevensverzamelingen). De wetwijziging is nauwelijks nog van belang. Geen sprake van interpretatie contra legem."

3.5.1. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gegevensverzameling (hierna ook: de databank) van Ryanair niet aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldoet, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Daarom heeft Ryanair geen belang bij de klachten van onderdeel 1.

De rechter dient immers zijn nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de relevante richtlijn (HvJEU 10 april 1984, C-14/83, Jur. p. 1891 (Colson) en HvJEU 13 november 1990, C-106/89, Jur. p. I-4135, NJ 1993/163 (Marleasing)). Indien het onderdeel tot vernietiging zou moeten leiden, zou het verwijzingshof daarom tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het beroep van Ryanair op art. 10 lid 1 onder 1° Aw, geen doel kan treffen, in aanmerking genomen
- dat niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Databankenrichtlijn in ons nationale recht iets anders voor ogen heeft gestaan dan een getrouwe omzetting daarvan,
- dat art. 10 lid 1 onder 1° Aw mede is gebaseerd op de veronderstelling dat de daarin bedoelde "andere geschriften" vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming, en
- dat databanken die niet aan het oorspronkelijkheidscriterium voldoen, zoals de onderhavige, blijkens de hiervoor in 3.4.3 aangehaalde uitspraak van het HvJEU niet vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming.

3.5.2. Het rechtszekerheidsbeginsel en de onwenselijkheid van wetsuitleg contra legem kunnen hieraan niet afdoen. De formulering van art. 10 lid 1 onder 1° Aw laat de hier bedoelde uitleg immers toe. Aan de bedoeling van de wetgever om de geschriftenbescherming voorshands te handhaven, komt bij de uitleg van de onderhavige bepaling geen overwegende betekenis toe. Dit is reeds het geval omdat - zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen – niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de handhaving van de geschriftenbescherming heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte, in samenhang met de omstandigheid dat de wetgever van de onjuist gebleken veronderstelling uitging dat de geschriftenbescherming buiten het bereik van de Databankenrichtlijn viel.

3.5.3. Onderdeel 1 kan dus niet tot cassatie leiden.

IEFBE 598

Internetabonnee niet verantwoordelijk voor gedrag meerderjarige zoon

BGH 8 januari 2014, I ZR 169/12 (vier Duitse fonogramproducenten tegen meerderjarig zoon)
BGH over aansprakelijkheid voor illegaal filesharing van een meerderjarig familielid. Een internetabonnee is niet voor het gedrag van een meerderjarig familie verantwoordelijk wanneer er geen reden is om aan te nemen dat de internetaansluiting wordt gebruikt voor illegale filesharing.

Uit het persbericht: Bundesgerichtshof Nr. 5/2014: Der unter anderem für das Urheberrecht zuständige I. Zivilsenat des Bundesgerichtshofs hat heute entschieden, dass der Inhaber eines Internetanschlusses für das Verhalten eines volljährigen Familienangehörigen nicht haftet, wenn er keine Anhaltspunkte dafür hatte, dass dieser den Internetanschluss für illegales Filesharing missbraucht. Die Klägerinnen sind vier führende deutsche Tonträgerhersteller. Der Beklagte ist Inhaber eines Internetzugangs. In seinem Haushalt leben auch seine Ehefrau und deren volljähriger Sohn.

Die Klägerinnen ließen den Beklagten durch Anwaltsschreiben abmahnen; sie behaupteten, am 12. Juni 2006 seien über seinen Internetanschluss 3.749 Musikaufnahmen, an denen sie die ausschließlichen urheberrechtlichen Nutzungsrechte besäßen, in einer Internettauschbörse zum Herunterladen verfügbar gemacht worden. Der Beklagte gab ohne Anerkennung einer Rechtspflicht eine strafbewehrte Unterlassungserklärung ab. Er weigerte sich jedoch, die geltend gemachten Abmahnkosten zu bezahlen.

Die Klägerinnen nehmen den Beklagten auf Erstattung von Abmahnkosten in Höhe von 3.454,60 € in Anspruch.

Der Beklagte macht geltend, er sei für die behaupteten Rechtsverletzungen nicht verantwortlich. Sein damals 20-jähriger Stiefsohn habe die Musikdateien über den Internetanschluss zugänglich gemacht. Der Stiefsohn des Beklagten hat im Rahmen seiner Beschuldigtenvernehmung gegenüber der Polizei eingeräumt, er habe mit dem Tauschbörsenprogramm "BearShare" Musik auf seinen Computer heruntergeladen.

Das Landgericht hat der Klage stattgegeben. Das Berufungsgericht hat den Beklagten verurteilt, an die Klägerinnen 2.841 € zu zahlen, und die weitergehende Klage abgewiesen. Dazu hat es ausgeführt, der Beklagte sei für die Verletzung der urheberrechtlich geschützten Rechte an den Musiktiteln verantwortlich. Er habe dadurch, dass er seinem 20-jährigen Stiefsohn den Internetanschluss zur Verfügung gestellt habe, die Gefahr geschaffen, dass dieser an urheberrechtsverletzenden Musiktauschbörsen teilnehme. Es sei ihm daher zumutbar gewesen, seinen Stiefsohn auch ohne konkrete Anhaltspunkte für eine bereits begangene oder bevorstehende Urheberrechtsverletzung über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Tauschbörsen aufzuklären und ihm die rechtswidrige Nutzung entsprechender Programme zu untersagen. Der Beklagte habe diese Verpflichtung verletzt, weil er seinen Stiefsohn nicht - jedenfalls nicht hinreichend - belehrt habe.

Der Bundesgerichtshof hat das Berufungsurteil aufgehoben und die Klage insgesamt abgewiesen. Bei der Überlassung eines Internetanschlusses an volljährige Familienangehörige ist zu berücksichtigen, dass die Überlassung durch den Anschlussinhaber auf familiärer Verbundenheit beruht und Volljährige für ihre Handlungen selbst verantwortlich sind. Im Blick auf das besondere Vertrauensverhältnis zwischen Familienangehörigen und die Eigenverantwortung von Volljährigen darf der Anschlussinhaber einem volljährigen Familienangehörigen seinen Internetanschluss überlassen, ohne diesen belehren oder überwachen zu müssen; erst wenn der Anschlussinhaber - etwa aufgrund einer Abmahnung - konkreten Anlass für die Befürchtung hat, dass der volljährige Familienangehörige den Internetanschluss für Rechtsverletzungen missbraucht, hat er die zur Verhinderung von Rechtsverletzungen erforderlichen Maßnahmen zu ergreifen. Da der Beklagte nach den vom Berufungsgericht getroffenen Feststellungen keine Anhaltspunkte dafür hatte, dass sein volljähriger Stiefsohn den Internetanschluss zur rechtswidrigen Teilnahme an Tauschbörsen missbraucht, haftet er auch dann nicht als Störer für Urheberrechtsverletzungen seines Stiefsohnes auf Unterlassung, wenn er ihn nicht oder nicht hinreichend über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Tauschbörsen belehrt haben sollte.

LG Köln - Urteil vom 24. November 2010 - 28 O 202/10, ZUM-RD 2011, 111, openJur 2010, 3324
OLG Köln - Urteil vom 22. Juli 2011 - 6 U 208/10, ZUM 2012, 583,  openJur 2012, 81028
BVerfG (Kammer), Beschluss vom 21. März 2012 - 1 BvR 2365/11, GRUR 2012, 601 = WRP 2012, 702
OLG Köln, Urteil vom 17. August 2012 - 6 U 208/10, juris.

IEFBE 603

Wet schendt eigendomsrecht van Europees octrooihouder

Grondwettelijk Hof van België 16 januari 2014, arrest nr. 3/2014 (BioPheresis Technologies Inc. tegen de Belgische Staat; Dienst Industriële Eigendom)  - Cour français - const-court.be
Met samenvatting van Eric De Gryse, Simont Braun.
De sanctie bij niet indiening van een vertaling van een in het Engels opgesteld Europees octrooi bij de Belgische Dienst Industriële Eigendom binnen drie maanden na publicatie van de verlening voor België is ongrondwettelijk en is door het Hof in strijd met het EVRM verklaard. De sanctie (het octrooi heeft geen gevolgen in België – artikel 5 van de wet van 8 juli 1977) wordt gezien als een “eigendomsberoving” die niet evenredig is aan het nagestreefde doel en een niet-verantwoorde aantasting inhoudt van het eigendomsrecht van de houder van het Europees octrooi.

Dit is een kentering in de rechtspraak (op grond van nieuwe argumenten): zie het eerder arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 juni 2000, arrest nr. 69/2000 (Centocor tegen Belgische Staat) dat de schending van het niet-discriminatiebeginsel in vergelijkbare omstandigheden afwees.

De gestelde vraag (verkort):
Doet artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 [...] op onevenredige wijze afbreuk aan, en schendt het bijgevolg het eigendomsrecht zoals dat is gewaarborgd bij artikel 16 van de Grondwet en, voor zover nodig, bij artikel 1 van het Aanvullend Protocol van 20 maart 1952 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat het, bij niet-inachtneming van de termijn van drie maanden die is bepaald voor het indienen van de vertaling van een door het Europees Octrooibureau in stand gehouden octrooi, de rechten van de octrooihouder geheel doet vervallen, zonder te voorzien in enige mogelijkheid tot verlenging of herstel, terwijl aan de vereisten van het algemeen belang kan worden tegemoetgekomen met andere maatregelen die het eigendomsrecht niet of minder aantasten ?

Question posée: L’article 5 de la loi du 8 juillet 1977 [...] porte-t-il une atteinte disproportionnée et viole-t-il en conséquence le droit de propriété tel que garanti par l’article 16 de la Constitution ainsi que pour autant que de besoin, par l’article 1er du Protocole du 20 mars 1952 additionnel à la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, en ce qu’il prévoit, en cas de non-respect du délai de trois mois prévu pour le dépôt de la
traduction d’un brevet maintenu par l’Office européen des brevets, la déchéance totale des droits du breveté, sans prévoir aucune possibilité de prolongation ou de restauration alors que les exigences de l’intérêt général peuvent être rencontrées par d’autres mesures ne portant pas atteinte ou portant une moindre atteinte au droit de propriété ?

Conclusie: Artikel 5, § 2, van de wet van 8 juli 1977 (...), in zoverre het van toepassing is op de houder van een Europees octrooi, verleend in het Engels en gepubliceerd vóór 13 december 2007, vervolgens in stand gehouden, na die datum, door het Europees Octrooibureau na een oppositieprocedure, schendt artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Par ces motifs: L’article 5, § 2, de la loi du 8 juillet 1977 (...), en ce qu’il s’applique au titulaire d’un brevet européen, délivré en anglais et publié avant le 13 décembre 2007, puis maintenu, après cette date, par l’Office européen des brevets à l’issue d’une procédure d’opposition, viole l’article 16 de la Constitution, lu en combinaison avec l’article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de l’homme.