Gerecht bevestigt herroeping EU-merk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’ wegens ontbreken van normaal gebruik

Gerecht van de Europese Unie 9 april 2025, IEF 22656; IEFbe 3905; ECLI:EU:T:2025:378 (Lorenz Switzerland AG tegen EUIPO, Lajkonik Alkohole Łukasz Bylica). Deze zaak betreft een verzoek tot vervallenverklaring van het Uniemerk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’. Het verzoek is gericht tegen het merk dat is geregistreerd op naam van Lorenz Switzerland AG. Het merk is ingeschreven voor waren in klasse 32, waaronder niet-alcoholische dranken en vruchtensappen, en voor detailhandelsdiensten in klasse 35 met betrekking tot deze producten. Volgens de verzoeker is het merk gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar niet daadwerkelijk gebruikt binnen de Europese Unie voor de betrokken waren en diensten. De Nietigheidsafdeling van het EUIPO heeft het verzoek toegewezen en het merk volledig vervallen verklaard. De merkhouder heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Kamer van Beroep, die het beroep heeft verworpen. De Kamer oordeelde dat het door de merkhouder overgelegde bewijs onvoldoende was om normaal gebruik van het merk aan te tonen.
Profielstaaf behoudt modelbescherming: Gerecht bevestigt verschil in totaalindruk en zelfstandigheid van het voortbrengsel

Gerecht van de Europese Unie 2 april 2025, IEF 22654; IEFbe 3903; ECLI:EU:T:2025:349 (SMT GmbH tegen EUIPO, Gerrit Pies en Wolfgang Rixen). Het Gerecht spreekt zich uit over het beroep van SMT GmbH tegen een beslissing van de Kamer van Beroep. Deze beslissing ging over een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor een profielstaaf, ingedeeld onder bouwmaterialen. De Kamer had het beroep van interveniënten Gerrit Pies en Wolfgang Rixen toegewezen en daarmee de eerdere nietigverklaring van het model vernietigd. De zaak begon met een verzoek van SMT tot nietigverklaring. Volgens haar was het model niet nieuw, had het geen eigen karakter en waren de uiterlijke kenmerken technisch bepaald. SMT stelde dat elementen zoals de uitsparingen en groeven noodzakelijk in hun exacte vorm en afmetingen moesten worden nagebootst om de profielstaaf met andere producten mechanisch te kunnen verbinden. Daardoor zou er geen ontwerpvrijheid zijn geweest. De nietigheidsafdeling van het EUIPO gaf SMT eerder gelijk. Pies en Rixen stelden echter beroep in. De Kamer van Beroep vernietigde daarop de beslissing en oordeelde dat het aangevoerde oudere model het eigen karakter van het betwiste model niet wegneemt. Ook de overige nietigheidsgronden werden verworpen.
Uitspraak ingezonden door Bas Berghuis van Woortman, Bouke Algie en Machteld Hiemstra, Simmons & Simmons.
Geen inbreuk op ABC door geldig beroep op productie-voor-export vrijstelling
Hof Den Haag 11 februari 2025, IEF 22539, LS&R 2277, IEFbe 3869; ECLI:NL:GHDHA:2025:542 (Janssen Biotech tegen Samsung Bioepis). Janssen heeft een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor het product ustekinumab en stelt dat Samsung Bioepis (hierna: SB) hier inbreuk op maakt door een ustekinumab biosimilar product te produceren en/of op te slaan voor export naar derde landen. Janssen vorderde bij de voorzieningenrechter een verbod om inbreuk te maken op haar Deense en/of Italiaanse ABC. SB betwist de inbreuk en beroept zich op de productie-voor-export vrijstelling van artikel 5 lid 2, sub a onder i en ii ABC-Vo. SB is voornemens haar biosimilar te vervaardigen en op te slaan met het oog op export and storing. Volgens Janssen voldoet SB niet aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van de productie-voor-export vrijstelling, ten eerste omdat SB ten tijde van de kennisgevingen voor een productie-voor-export vrijstelling nog geen handelsvergunningen had in de door haar beoogde exportlanden. Ten tweede omdat ten tijde van de kennisgevingen de IE-rechten van Janssen van kracht waren in de beoogde exportlanden en ten derde omdat het SB onder de productie-voor-export vrijstelling niet was toegestaan om de biosimilar producten in de EU op te slaan voor export. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet is vereist dat SB beschikte over handelsvergunningen in de beoogde exportlanden ten tijde van de kennisgevingen. Daarnaast is het ook niet vereist dat er in de beoogde exportlanden geen IE-rechten meer gelden. Ten slotte was het SB niet verboden om een voorraad aan te leggen voor Day-1 entry in de beoogde exportlanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dreigde er dus geen inbreuk op de Deense en Italiaanse ABC’s van Janssen.
Merk Transport Werk is beschrijvend voor transportdiensten

Gerecht van de Europese Unie 19 maart 2025, IEF 22636; IEFbe 3900; ECLI:EU:T:2025:316 (Transport Werk GmbH tegen EUIPO, Milan Antonic). Transport Werk GmbH verzoekt het Gerecht om vernietiging van de beslissing van de Kamer van Beroep, waarin het Uniemerk TRANSPORT WERK nietig is verklaard. De merkregistratie beteft diensten in klasse 39, zoals transport-, opslag- en logistieke diensten. De nietigverklaring is aangevraagd door Milan Antonic, op grond van het beschrijvend karakter van het merk. Het Gerecht oordeelt dat de Kamer terecht heeft vastgesteld dat de woorden “Transport” en “Werk” bekende Duitse termen zijn, die samen door het relevante publiek onmiddellijk worden begrepen als aanduiding van een plek waar transportdiensten worden uitgevoerd. De argumenten van verzoekster, dat het om los geplaatste woorden zou gaan die elkaar zouden tegenspreken, overtuigen het Gerecht niet. Ook de tweeregelige opstelling van de woorden verandert niets aan die waarneming.
Gerecht bevestigt beschrijvend karakter van ‘MEDISET’

Gerecht van de Europese Unie 2 april 2025, IEF 22637; IEFbe 3901; ECLI:EU:T:2025:355 (Paul Hartmann AG tegen EUIPO, Medisept sp. z o.o.). Paul Hartmann AG stelt beroep in bij het Gerecht tegen een beslissing van de Kamer van Beroep. In die beslissing is het beroep verworpen tegen de eerdere nietigverklaring van het internationale woordmerk ‘MEDISET’. Het merk was geregistreerd voor medische producten in de klassen 5 en 10, waaronder onder meer compressen, absorberende verbanden, pleisters, sets voor verbandwisseling, wattenstaafjes, operatiehandschoenen en bloedlancetten. Medisept sp. z o.o. heeft bij het EUIPO verzocht om nietigverklaring van het merk, met als argument dat het geen onderscheidend vermogen heeft en beschrijvend is. Het Gerecht stelt vast dat de betrokken producten zowel op het algemene publiek als op medische professionals zijn gericht, zoals artsen, verpleegkundigen en apothekers. Aangezien het merk het Engelse woord “set” bevat, richt het Gerecht zich bij de beoordeling op de waarneming door Engelstalige consumenten in lidstaten zoals Ierland, Nederland en Zweden. Volgens het Gerecht zal dit publiek het woord ‘MEDISET’ begrijpen als een combinatie van ‘medi’ (als afkorting van ‘medical’ of ‘medicine’) en ‘set’ (een verzameling van objecten), en de naam dus opvatten als aanduiding van een medisch geheel van producten.
Aanvraag Uniewoordmerk 'Cannafair' terecht geweigerd wegens beschrijvend karakter

Gerecht van de Europese Unie 26 maart 2025, IEF 22635; IEFbe 3898; ECLI:EU:T:2025:336 (Cannafair GmbH tegen EUIPO). Cannafair GmbH heeft het woordteken 'Cannafair' als Uniemerk aangevraagd bij het EUIPO voor diensten in klasse 35, met name organisatie en uitvoering van tentoonstellingen en beurzen voor commerciële, handels- en reclamedoeleinden. De onderzoeker heeft deze aanvraag afgewezen wegens een beschrijvend en niet onderscheidend karakter van het teken. Tegen deze beslissing heeft Cannafair GmbH beroep ingesteld bij het EUIPO. De Kamer van Beroep heeft dit beroep afgewezen en de zaak terugverwezen voor onderzoek naar eventueel verkregen onderscheidend vermogen door gebruik. Tegen deze beslissing heeft Cannafair GmbH beroep ingesteld bij het Gerecht.
Uitspraak ingezonden door Jan-Laurens Dierickx, Monard Law.
Rolex krijgt schadevergoeding voor inbreuk op merken- en auteursrechten: 40% van verkoopprijs per aangepast horloge
HvB Antwerpen (burgerlijke zaken) 17 april 2024, IEFbe 3899; 2023/AR/72 (Time Line Watches tegen Rolex). Rolex vervaardigt en verkoopt luxe uurwerken onder zijn wereldwijd gerenommeerde merknaam. Ze is houder van merkenrechten en maakt aanspraak op auteursrechten op de tekens en de uurwerken in kwestie. Time Line Watches baat een horlogewinkel uit in Antwerpen en bood diensten aan waarbij bestaande Rolex-uurwerken werden voorzien van diamanten en edelstenen. Op vordering van Rolex stelde de stakingsrechter te Brussel vast dat dit een inbreuk uitmaakt op de merken- en auteursrechten van Rolex [zie IEFbe 3301]. Rolex vroeg vervolgens in een parallelle procedure vergoeding van de schade die zij door de inbreuk stelt te hebben geleden. Time Line Watches argumenteerde de ongegrondheid van de ingestelde vordering.
Gerecht bevestigt weigering merk ASAŞ wegens verwarringsgevaar met ouder Spaans merk ASSA

Gerecht van de Europese Unie 19 maart 2025, IEF 22629; IEFbe 3896; ECLI:EU:T:2025:313 (Asaş Alüminyum Sanayi ve Ticaret A.S tegen EUIPO, Asfaltos del Sureste, S. A.). Het Gerecht verwerpt het beroep van Asaş Alüminyum Sanayi ve Ticaret A.S. tegen de beslissing van de Kamer van Beroep, die de registratie van het beeldmerk ASAŞ voor bouwmaterialen heeft geweigerd. De aanvraag had betrekking op metalen en niet-metalen bouwproducten. Asfaltos del Sureste, S.A. had oppositie ingesteld op basis van haar oudere Spaanse beeldmerk ASSA, dat is geregistreerd voor niet-metalen bouwmaterialen. Volgens de Kamer en het Gerecht is voldoende aangetoond dat het oudere merk daadwerkelijk is gebruikt. De aangevoerde bewijsstukken, waaronder facturen en afbeeldingen van het gebruikte teken, bevestigen dit. Dat het merk in kleur is gebruikt, of dat elementen als “asfaltos del sureste” en “s.a.” ontbreken of vervangen zijn door “grupo”, doet geen afbreuk aan het onderscheidende karakter van het oudere Spaanse merk ASSA. Het gebruikte teken is gelijk aan het geregistreerde merk.
Gerecht bevestigt weigering inschrijving ‘FRAUD FIGHTERS’ wegens beschrijvend karakter

Gerecht van de Europese Unie 26 maart 2025 IEF 22630; IEFbe 3897; ECLI:EU:T:2025:340 (Seon Technologies Kft. tegen EUIPO). Seon Technologies Kft. vraagt het Gerecht om vernietiging van de beslissing van de Kamer van Beroep, waarmee de bescherming in de Europese Unie wordt geweigerd voor de internationale inschrijving van het woordteken ‘FRAUD FIGHTERS’. De aanvraag heeft betrekking op software en aanverwante IT-diensten in drie klassen. Volgens de Kamer is het teken beschrijvend en mist het onderscheidend vermogen. Het Gerecht buigt zich over vier middelen die door verzoekster zijn aangevoerd.In het eerste middel voert verzoekster aan dat het teken niet beschrijvend is, en dat de Kamer zich schuldig heeft gemaakt aan een beoordelingsfout en rechtsdwaling. Zij betoogt dat ‘fraud fighters’ geen gebruikelijke uitdrukking is, niet voorkomt in woordenboeken en in de IT-sector een specifieke betekenis heeft. Het Gerecht stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat de Kamer de uitdrukking als geheel én de context van de IT-sector in aanmerking heeft genomen. Het relevante publiek, dat uit professionals bestaat, zal het teken onmiddellijk opvatten als aanduiding van de bestemming of het soort van de betrokken waren en diensten. De afzonderlijke termen hebben elk een duidelijke betekenis en vormen samen een grammaticaal correcte combinatie. Het is voor de toepassing van het verbod niet vereist dat het teken al in gebruik is of voorkomt in woordenboeken. De Kamer heeft bovendien terecht geoordeeld dat de betrokken waren en diensten een voldoende homogene groep vormen, zodat een gezamenlijke beoordeling gerechtvaardigd is. Het Gerecht verwerpt dit middel.
Gerecht laat merk ROZALIYA jewelry for enlightenment in stand wegens aangetoond gebruik voor sieraden

Gerecht van de Europese Unie 5 maart 2025, IEF 22619; IEFbe 3894; ECLI:EU:T:2025:216 (Rosalia Vila Tobella tegen EUIPO, Raphael Europe Ltd). Het Gerecht heeft het beroep verworpen van Rosalia Vila Tobella tegen de beslissing van de Kamer van Beroep over het Uniemerk ROZALIYA jewelry for enlightenment. Het merk is ingeschreven op naam van Raphael Europe Ltd voor waren in klasse 14, waaronder sieraden, kettingen en decoratieve artikelen voor persoonlijk gebruik. Aanleiding voor het geschil was een verzoek tot vervallenverklaring van het merk wegens gebrek aan gebruik. De Afdeling Nietigverklaringen gaf dit verzoek gedeeltelijk toe en verklaarde het merk vervallen voor een groot deel van de geregistreerde waren. Voor onder meer sieraden en kettingen werd het merk gehandhaafd. Tegen die gedeeltelijke handhaving richtte verzoekster haar beroep. Volgens verzoekster kon het overgelegde bewijs hoogstens gebruik aantonen met betrekking tot diensten zoals detailhandel in juwelen, maar niet voor de betrokken waren zelf. Het Gerecht volgt dat betoog niet. De Kamer heeft vastgesteld dat het merk zichtbaar werd gebruikt in commerciële documenten, waaronder facturen, productomschrijvingen, stempels en online advertenties. Die documenten waren gericht aan eindgebruikers. Op basis daarvan werd een duidelijk verband aangenomen tussen het merk en de verhandeling van de betrokken waren.