Gepubliceerd op woensdag 18 juni 2014
Geen afgifte correspondentie tussen Stafhouder en advocaat
Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 april 2014, IEFbe 875 (advocaat tegen Orde van Advocaten, Beroepsverenigingen-orden)
Een Nederlandse advocaat vordert de afgifte van correspondentie tussen Belgische Stafhouder en Belgische advocaat en tussen Belgische Stafhouder en Nederlandse Deken. Aan de hand van de correspondentie kan worden aangetoond dat de ambtshalve klacht die [X] in 2008 heeft ingediend met het doel [eiser] geschrapt dan wel langdurig geschorst te krijgen uitsluitend is ingediend met het doel om de nalatenschap van Y in handen te krijgen. De rechter oordeelt naar Belgisch recht over de vertrouwelijkheid van confraternele correspondentie en wijst de vordering af.
4.2. [eiser] grondt haar vordering tot afgifte van de bedoelde correspondentie op het volgende. Aan de hand van de correspondentie kan worden aangetoond dat de ambtshalve klacht die [persoon3] in 2008 heeft ingediend met het doel [eiser] geschrapt dan wel langdurig geschorst te krijgen uitsluitend is ingediend met het doel om de nalatenschap van Versteeg in handen te krijgen.
4.3. Met betrekking tot de tussen [persoon1] en de Antwerpse Stafhouder gewisselde correspondentie heeft de Antwerpse Orde aangevoerd dat nu het gaat om twee Belgische ambtgenoten het Belgische recht van toepassing is, meer in het bijzonder de gedragsregels tussen advocaten en de stafhouder aangaande het openbaren van briefwisseling. Uit artikel 1 van de reglementen van de Nationale Orde van Advocaten van België in verband met het overleggen van briefwisselingen tussen advocaten volgt dat een briefwisseling tussen advocaten vertrouwelijk is en het een advocaat niet vrijstaat deze te openbaren. Dit geldt mede voor brieven gewisseld tussen een stafhouder, in zijn hoedanigheid van tuchtoverheid, en een advocaat. Deze vertrouwelijkheid kan alleen worden opgeheven indien de niet-opheffing daarvan een onevenredige beperking van het recht van verdediging met zich mee zou brengen, aldus de Antwerpse Orde.
4.4. [eiser] heeft (terecht) niet betwist dat op de correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en [persoon1] het Belgische recht van toepassing is. Met de Antwerpse Orde is de voorzieningenrechter van oordeel dat de toepasselijke Belgische regelgeving met zich brengt dat correspondentie tussen een stafhouder (in zijn hoedanigheid van tuchtoverheid) en een advocaat vertrouwelijk is, zodat het betrokkenen in beginsel niet vrijstaat deze te openbaren. [eiser] heeft gesteld dat de niet-opheffing van de vertrouwelijkheid een onevenredige beperking van het recht van verdediging van [eiser] met zich meebrengt. [eiser] heeft deze stelling echter onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter een dergelijke beperking voorshands niet aannemelijk acht.
4.5. Dit betekent dat het beroep op de vertrouwelijkheid van de correspondentie tussen de Stafhouder en [persoon1] slaagt en de Stafhouder, althans de Antwerpse orde, niet gehouden is deze correspondentie te openbaren. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.