DOSSIERS
Alle dossiers

Octrooirecht - Droit des brevets  

IEFBE 1531

HvJ EU: Datum kennisbrenging vergunningsbesluit aan adressaat is eerste vergunning

HvJ EU 6 oktober 2015, IEFbe 1531; C-471/14; ECLI:EU:C:2015:659 (Seattle Genetics )
ABC voor medische producten. Het hof verklaart voor recht:
1)      Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Europese Unie]” wordt bepaald door het Unierecht.
2)      Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat de „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Unie]” in de zin van die bepaling de datum is waarop van het besluit tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen, ter kennis is gebracht aan de adressaat ervan.

Gestelde vragen:
1)      Wordt de datum van de eerste [VHB] in de [Unie] als bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 door het [Unie]recht bepaald of verwijst deze bepaling naar de datum waarop de vergunning volgens het recht van de betrokken lidstaat van kracht wordt?

2)      Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie voor recht verklaart dat de in de eerste vraag bedoelde datum door het [Unie]recht wordt bepaald, welke datum moet dan in aanmerking worden genomen: die waarop de vergunning is afgegeven of die waarop de kennisgeving heeft plaatsgevonden?

IEFBE 1532

Belgisch deel van het octrooi wordt nietig verklaard vanwege ontbreken van uitvinderswerkzaamheid

Hof van Beroep Brussel 15 september 2015, IEFbe 1531 (Puratos tegen Dum Dum Doughnuts)
Uitspraak ingezonden door Stijn Debaene en Hakim Haouideg, Fieldfisher. Puratos is een Belgisch bedrijf dat ingrediënten en halffabricaten vervaardigt en verkoopt aan brood- en banketbakkerijen. Haar klanten zijn artisanale bakkers, industriele bedrijven, supermarkten en restaurantketens. Een van de producten die Puratos op de markt wilde brengen was een met gist gerezen donut die de smaak en textuur had van een gefrituurde donut, doch zonder deze te frituren, waardoor het minder vetstoffen zou bevatten. Puratos gaat over tot dagvaarding van DDD tot nietigverklaring van EP'291 "method for a new doughnut". Het Hof oordeelt dat een gerechtsdeskundige enkel vaststellingen doet of een technisch advies geeft. De rechter zal de geldigheidsvoorwaarden beoordelen. Het Hof verklaart alle conclusies van EP '291 nietig, omdat de uitvindingen geen uitvinderswerkzaamheid hebben ten opzichte van de stand van de techniek. Het Belgisch deel van het octrooi wordt nietig verklaard.

 

17. (...) De uitvindingen voorwerp van conclusies 4 en 5 getuigen dus minstens niet van uitvinderswerkzaamheid.
18. (...) De 'uitvindingen' voorwerp van conclusies 6,7 en 8 getuigen dus niet van uitvinderswerkzaamheid.
24. Het hof besluit tot de nietigheid van EP'291.  
IEFBE 1528

Ondertekening Protocol bij UPC-verdrag en verwachte startdatum

Protocol to the UPC Agreement
Van de website: Today, October 1st 2015, a protocol to the UPC Agreement has been signed by representatives of member states in the margins on the Competitiveness Council meeting. This protocol will allow some parts of the UPC Agreement to be applied early. This includes final decisions on the practical set up of the Court, for example, the recruitment of judges and testing of IT systems. The provisional application phase will also be used to allow for early registration of opt-out demands.

This is the latest step towards bringing the Unified Patent Court into operation. In practice there is no immediate impact on business, however, the Preparatory Committee aims to complete its work by June 2016 with a view to the UPC opening at the start of 2017.

IEFBE 1496

Conclusie AG: Tijdstip van mededeling ABC-beschikking is eerste vergunning

Conclusie AG HvJ EU 10 september 2015, IEFbe 1496; zaak C-471/14; ECLI:EU:C:2015:590 (Seattle Genetics)
ABC voor medische producten. Conclusie (vrij vertaald uit het Duits): Het begrip tijdstip van eerste autorisatie voor het in het verkeer brengen in de Gemeenschap uit artikel 13 par 1 Vo over ABC voor medische producten is een autonoom unierechtelijk begrip. Het tijdstip uit artikel 13 par 1 Vo is het tijdstip van de mededeling van de goedkeuringsbeschikking die datum aan de geadresseerden.

Conclusie (Duits):

1.       Der Begriff „Zeitpunkt der ersten Genehmigung für das Inverkehrbringen in der Gemeinschaft“ in Art. 13 Abs. 1 der Verordnung (EG) Nr. 469/2009 des Europäischen Parlaments und des Rates vom 6. Mai 2009 über das ergänzende Schutzzertifikat für Arzneimittel ist ein autonomer Begriff des Unionsrechts.

2.       Art. 13 Abs. 1 der Verordnung Nr. 469/2009 ist dahin auszulegen, dass der „Zeitpunkt der ersten Genehmigung für das Inverkehrbringen in der Gemeinschaft“ derjenige der Mitteilung des Genehmigungsbeschlusses an seinen Adressaten ist.

Gestelde prejudiële vragen [IEFbe 1064]:

1. Wordt de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap als bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, door het gemeenschapsrecht bepaald of verwijst deze regeling naar de datum waarop de vergunning volgens het recht van de respectieve lidstaat van kracht wordt?

2. Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie bevestigt dat de in de eerste vraag bedoelde datum door het gemeenschapsrecht wordt bepaald, welke datum moet dan in aanmerking worden genomen: die waarop de vergunning is afgegeven of die waarop de kennisgeving heeft plaatsgevonden?

 

IEFBE 1484

BreakFASTtalks: octrooien en fiscale maatregelen

Link 
Informele brunch van Brantsandpatents:
Beste Innoverende Ondernemer, U als innovator bent de sturende factor van onze economie. Vindt u ook dat u daarvoor te weinig beloond wordt en te veel belastingen dient te betalen? U bent niet alleen … Wist u echter dat de overheid sinds 2007 voorziet in een fiscale steunmaatregel, gekend als octrooiaftrek, voor innovatieve bedrijven zoals het uwe? In 2012 bedroeg het totale bedrag van de fiscale octrooiaftrek ongeveer 570 miljoen euro. De statistieken bewijzen bovendien dat meer en meer bedrijven dit toepassen en verwacht wordt dat deze trend in de toekomst alleen maar in stijgende lijn zal gaan. Deze octrooiaftrek kan worden toegepast voor alle innovatieve bedrijven die investeren in octrooien of patenten. In principe komt elk bedrijf dat investeert in innovatie en R&D in aanmerking voor het nemen van een octrooi en deze octrooiaftrek. Maar hoe zit dit precies in elkaar? De toepassing van deze aftrek van octrooi-inkomsten en de voorwaarden zijn niet altijd duidelijk. Brantsandpatents nodigt u daarom uit op een informele brunch in aanwezigheid van de FOD Financiën, om al uw vragen te beantwoorden omtrent het nemen van octrooien en het toepassen van de octrooiaftrek.

Waar en wanneer:
 22 september (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent (volzet)
13 oktober (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
15 oktober (FR) – EEBIC - Joseph Wybranlaan 40 1070 Brussel
10 november (NL) – Brantsandpatents – Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
17 november (EN) - Brantsandpatents - Pauline Van Pottelsberghelaan 24 9051 Gent
 
Inschrijving is gratis. Inschrijven kan via deze link of via e-mail naar breakfasttalks@brantsandpatents.com
 

IEFBE 1440

HvJ EU: Houder standaard essentieel octrooi maakt geen misbruik van machtspositie, wanneer...

HvJ EU 16 juli 2105, IEFbe 1440; C-170/13; ECLI:EU:C:2015:477 (Huawei tegen ZTE)
Octrooirecht. Onderneming houdster van een standaard-essentieel octrooi, die zich jegens een standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan aan derden licenties te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd ‚FRAND’(‚fair, reasonable and non-discriminatory’)-voorwaarden – Misbruik van machtspositie – Beroepen wegens inbreuk – Vordering tot staken – Vordering tot terugroeping van producten – Vordering tot verstrekking van boekhoudkundige gegevens (toegestaan) – Vordering tot schadevergoeding – Verplichtingen van de houder van het standaard-essentieel octrooi. Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, die jegens deze standaardisatieorganisatie de onherroepelijke verbintenis is aangegaan om aan derden een licentie te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd „FRAND”(„fair, reasonable and non-discriminatory”)-voorwaarden, geen misbruik van zijn machtspositie in de zin van dat artikel maakt door een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot staking van de inbreuk op zijn octrooi of tot terugroeping van de producten voor de vervaardiging waarvan gebruik is gemaakt van dit octrooi, wanneer:

 

–        hij vóór de instelling van dat beroep, enerzijds, de vermeende inbreukmaker in kennis heeft gesteld van de inbreuk die hem wordt verweten, met vermelding van dat octrooi en met precisering van de wijze waarop daarop inbreuk is gemaakt, en anderzijds, nadat de vermeende inbreukmaker te kennen heeft gegeven dat hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten onder FRAND-voorwaarden, deze inbreukmaker een concreet en schriftelijk aanbod van een licentie onder dergelijke voorwaarden heeft gedaan en daarbij met de name de royalty en de wijze van berekening daarvan nader heeft aangegeven, en
–        die inbreukmaker het betrokken octrooi blijft gebruiken en niet met bekwame spoed overeenkomstig de handelsgebruiken en te goeder trouw gevolg geeft aan dit aanbod, hetgeen dient te worden uitgemaakt aan de hand van objectieve elementen en inhoudt dat er geen sprake is van vertragingstactiek.

2)      Artikel 102 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, een onderneming met een machtspositie die houdster is van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, waarvoor zij jegens deze standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan licenties te verlenen onder FRAND-voorwaarden, niet verboden is tegen degene die inbreuk zou hebben gemaakt op haar octrooi, een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot het verstrekken van boekhoudkundige gegevens over de in het verleden verrichte handelingen van exploitatie van dit octrooi of tot schadevergoeding voor deze handelingen.


Gestelde vragen [IEF 12519]:

1)      Maakt de houder van een [SEO] die aan een standaardisatieorganisatie heeft verklaard bereid te zijn aan derden een licentie te verlenen onder [FRAND-voorwaarden], misbruik van zijn machtspositie wanneer hij tegen een inbreukmaker een voordering tot staken instelt, hoewel die inbreukmaker zich bereid heeft verklaard te onderhandelen over een dergelijke licentie,
of
is er pas sprake van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de octrooihouder een aanvaardbaar onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst heeft gedaan dat de octrooihouder niet kan afwijzen zonder de inbreukmaker op onbillijke wijze te belemmeren of zonder het non-discriminatiebeginsel te schenden, en de inbreukmaker, vooruitlopend op de te verlenen licentie, voor reeds gemaakt gebruik de krachtens die overeenkomst op hem rustende verplichtingen nakomt?

2)      Voor het geval dat misbruik van machtspositie reeds als gevolg van de bereidheid van de inbreukmaker tot onderhandelen dient te worden aangenomen:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan de bereidheid tot onderhandelen? Kan een dergelijke bereidheid al worden aangenomen wanneer de inbreukmaker louter in algemene bewoordingen (mondeling) heeft verklaard bereid te zijn te onderhandelen, of moet de inbreukmaker al aan het onderhandelen zijn en bijvoorbeeld al de concrete voorwaarden hebben vermeld waaronder hij bereid is een licentieovereenkomst te sluiten?

3)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer een aanvaardbaar en onvoorwaardelijk voorstel voor het sluiten van een licentieovereenkomst is overgelegd:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve en/of temporele eisen aan dit voorstel? Moet het voorstel alle bepalingen bevatten die gewoonlijk in licentieovereenkomsten op het betrokken technische gebied worden opgenomen? In het bijzonder, kan het voorstel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het betrokken octrooi daadwerkelijk wordt gebruikt en/of geldig blijkt te zijn?

4)      Indien er slechts sprake is van misbruik van machtspositie wanneer de inbreukmaker de verplichtingen nakomt die voor hem voortvloeien uit de te verlenen licentie:
Stelt artikel 102 VWEU bijzondere eisen met betrekking tot de handelingen die de inbreukmaker verricht ter nakoming van die verplichtingen? Is de inbreukmaker gehouden, een overzicht van de reeds verrichte exploitatiehandelingen te verstrekken en/of royalty’s te betalen? Kan een verplichting tot betaling van royalty’s in voorkomend geval ook worden nagekomen door middel van het stellen van een zekerheid?

5)      Gelden de voorwaarden waaronder misbruik van machtspositie door de houder van een [SEO] dient te worden aangenomen, ook voor het instellen van andere vorderingen wegens inbreuk (verstrekking van boekhoudkundige gegevens, terugroeping van de producten, schadevergoeding)?

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEFBE 1382

Wraking kortgedingrechter die nu ten gronde oordeelt ongegrond

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 1382 (Novartis tegen rechter Natalie Swalens)
Uitspraak ingezonden Christian Dekoninck, Kristof Roox en Jurgen Figys, Crowell & Moring LLP. Wraking. Procesrecht. Octrooirecht. Verzoek tot wraking van rechter Natalie Swalens, rechter bij de Rechtbank van Koophandel Brussel, op grond van artikel 828, 9* Gerechtelijk Wetboek. De vordering in kort geding en het bodemgeschil hebben een verschillend voorwerp. De rechtspleging in kortgeding beoogd niet onomkeerbare maatregelen die geen nadeel toebrengen aan de zaak en bindt de bodemrechter niet. De gevorderde dringende en voorlopige maatregelen, zijn een prima facie beoordeling van de gegrondheid van de aanspraken. Als uitzondering op de grond tot wraking dat het medewerken aan een vonnis of uitspraak alvorens recht te doen, niet kan aanzien worden als het vroeger kennis hebben genomen van het geschil als rechter. Wraking is niet gegrond.

4.1. (...) De rechtspleging in kortgeding beoogde niet onomkeerbare maatregelen, teneinde de toestand der partijen voorlopig te regelen, die geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf. De hieruit voortvloeiende uitspraak alvorens recht te doen, bindt de bodemrechter niet.(...)
Novartis AG en Novartis NV uiten de vrees dat de bodemrechter, gelet op zijn samenstelling en in het bijzonder aangezien rechter SWALENS hiervan als vooritter, deel uitmaakt, niet op afdoende onafhankelijke en onpartijdige wijze ten gronde zou kunnen oordelen omtrent hun vorderingen. Volgens verzoeksters tot wraking, zou rechter SWALENS zich een mening hebben gevormd over de grond van de zaak, bij de prima facie beoordeling in kortgeding en naar aanleiding daarvan, reeds ten gronde geoordeeld hebben omtrent de feiten die ten grondslag liggen van het geschil voor de bodemrechter, onder meer omtrent de inbreuk op -, alsook de geldigheid van het Europees octrooi EP 2 292 219 verleend aan Novartis AG.
IEFBE 1348

Skinny labels, tweede medische indicatie en problematiek bij het voorschrijven

Court of Appeal 28 mei 2015, IEFbe 1348; [2015] EWCA Civ 556 (Warner-Lambert tegen Actavis)
Met samenvatting van Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP. Engeland. De Court of Appeal in London (Floyd LJ) heeft een beslissing gegeven in de zaak tussen Warner-Lambert en Actavis (pregabaline). Deze beslissing is van belang omdat – alhoewel het geen bodemzaak is maar het een door Warner Lambert ingesteld hoger beroep betreft tegen een in eerste instantie geweigerde voorlopige voorziening – de Engelse rechter in detail ingaat op (i) het gebruik van zogenaamde skinny labels, (ii) directe en indirecte inbreuk met skinny labels op tweede medische indicatie octrooien, (iii) de constructie en uitleg van Swiss-type conclusies en (iv) de feitelijke problematiek die zich voordoet bij het voorschrijven en vergoeden van geneesmiddelen met een skinny label.

 

De Court of Appeal kan zich niet verenigen met de eerdere beslissingen van Arnold J ([2015] EWHC 72  (Pat) van 21 januari 2015, [2015] EWCH] 223 (Pat) en [2015] EWCH 249 (Pat) van 6 februari 2015) zowel waar het betreft Arnolds motivatie met betrekking tot directe als indirecte inbreuk. Ten aanzien van indirecte inbreuk is interessant dat Floyd drie redenen geeft om de beslissing van Arnold (voorlopig) te herzien en hij verwijst naar lopende procedures betreffende hetzelfde onderwerp in Europa waaronder Nederland (voor de goede orde; ik treed zelf op in de procedure van Novartis tegen Sun waarnaar verwezen wordt – RK):

Indirect infringement

134       It will be seen that courts of two member states have, at least in provisional proceedings, granted relief to prevent what they considered to be indirect infringement of Swiss claims without any express indication of how they considered that the invention would be put into effect.   

135       I agree that there are difficulties with the indirect infringement claim for the reason which the judge gave, namely the absence of a downstream event which, as a whole, can be regarded as putting the invention into effect.   However, for three reasons, each of which is in my judgment sufficient, I would allow the indirect infringement case to go to trial.

136       The first reason is that which I have already given, namely that the courts of two EPC member states considering this same question have held that, at face value, indirect infringement can arise in these circumstances.

137       The second reason is that, if, as I have held, there is a case of  threatened or actual infringement of the process claim under section 60(1)(b), then it follows that dealings downstream in the direct product of the process are also infringements under section 60(1)(c).  Although this may not add anything to the direct infringement case, it is wrong to strike it out as a viable additional cause of action.

138       The third reason is that I consider it is arguable to say that when section 60(2) speaks of “putting the invention into effect”, it may be legitimate to look not just at whether any one person is carrying out the invention in a sense which would give rise to liability of that person for an act of infringement.  It may be that the invention is put into effect if pregabalin is manufactured by one person and supplied to another who intentionally uses it for the treatment of pain.  In those circumstances, a person who supplies pregabalin with the requisite knowledge (i.e. that prescribed in section 60(2) itself) does provide means suitable and intended to put the invention into effect, albeit by the combination of manufacturer and user, rather than by any one person alone.  It may be that this is the reasoning which underlies the decisions in the Dutch and German cases which I have referred to.

139       An analogous problem arises where one step of a two step process is carried out by A and the second step is carried out by B.  Absent a claim of joint tortfeasance, could it not be said that by supplying the result of the first step to B, A is contributing to putting the invention into effect (by A and B together)?

140       It follows that I would allow the appeal against the striking out of the section 60(2) claim.

Niettemin wordt het door Werner Lambert gevorderde voorlopige verbod geweigerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat de NHS (National Health Service) in een separate door Warner Lambert ingestelde procedure [2015] EWCH 485 (Pat)] was veroordeeld tot het uitvaardigen van richtlijnen aan voorschrijvers op grond waarvan aannemelijk is dat gebruik van generiek pregabaline voor de geoctrooieerde indicaties voorkomen kan worden en geen inbreuk (meer) plaatsvindt.

Rutger Kleemans

IEFBE 1343

Vernietigingsberoep tegen wet instemming eengemaakt octrooigerecht buiten de beroepstermijn

Grondwettelijk Hof 21 mei 2015, IEFbe 1343 (European Software Market Association)
Het beroep tot vernietiging van de wet houdende instemming met de Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht ingesteld door de vzw «European Software Market Association». De wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van .Aangezien het verzoekschrift bij op 9 maart 2015 ter post aangetekende brief aan het Hof is toegezonden, werd het beroep ingesteld buiten de termijn van zestig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de instemmingswet op 9 september 2014. Het beroep is klaarblijkelijk ontvankelijk en beroep verwerpt het beroep.