DOSSIERS
Alle dossiers

Octrooirecht - Droit des brevets  

IEFBE 1600

Buitenlandse beslissingen tasten prima facie geldigheid octrooi AstraZeneca niet aan

Hof van Beroep Brussel 10 november 2015, IEFbe 1600 (AstraZeneca tegen Teva)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers en Liesbeth Weynants, HOYNG ROKH MONEGIER. Octrooirecht. AstraZeneca is houdster van EP 364 en verzoekt de rechter om Teva te verbieden inbreuk te maken op dit octrooi. Er zijn verschillende buitenlandse beslissingen geweest die het octrooi, op hun grondgebied, nietig hebben verklaard. Volgens het hof tasten deze beslissingen niet het geldigheidsvermoeden van het Belgische luik van het octrooi aan. Bij de belangenafweging oordeelt het hof in het voordeel va Astrazeneca. Het hoger beroep wordt ontvankelijk en gegrond verklaard.

 

De schijn van rechten - prima facie geldigheid van EP 364
25. Het hof meent dat het arrest Roquette van het Hof van Cassatie d.d. 12 september 2014 in elk geval niet toelaat te stellen dat een buitenlandse vernietigingsbeslissing omtrent een buitenlands luik van een Europees octrooi een vermoeden van niet-geldigheid creëert ten aanzien van het overeenkomstige Belgische luik van dat octrooi.

Wel zijn buitenlandse beslissingen aangaande het al dan niet vervuld zijn van de geldigheidsvoorwaarden van parallelle buitenlandse luiken en vaan Europees octrooi feiten of omstandigheden die relevant kunnen zijn in het kader van de beoordeling van het Belgische luik van dat octrooi.

(…)

Er is in de buitenlandse uitspraken onderling die het octrooi nietig verklaren wegens gebrek aan uitvinderswerkzaamheid noch eenduidigheid in de beoordelingscriteria noch eenduidigheid in de invulling daarvan. In de procedures in het Verenigd Koninkrijk werd bijvoorbeeld een andere prioriteitendatum gehanteerd dan in de procedures in Duitsland en Nederland. Dit heeft als gevolg dat de documenten waarvan geoordeeld werd dat ze deel uitmaken van de stand van de techniek en die het oordeel aangaande de uitvinderswerkzaamheid mede hebben beïnvloed, niet dezelfde zijn. Er werd ook een andere invulling gegeven aan de vakman. In de Duitse procedures werd in hoger beroep onder meer (doch niet alleen) het objectief op te lossen technisch probleem anders ingevuld dan in eerste aanleg.

26. Het hof besluit dat het vermoeden (juris tantum) van de geldigheid van het Belgische luik van EP 364 niet wordt aangetast of weerlegd door de buitenlandse beslissingen betreffende de respectieve parallelle buitenlandse luiken van dat Europees octrooi.

De belangenafweging
34. Er zou volgens Teva schade worden toegebracht aan het openbaar belang of aan de sociale zekerheid indien haar generiek van quetiapine met verlengde afgifte van de markt zou worden gehaald. Deze bewering is niet bewezen en wordt evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. (…) Er wordt dan ook niet bewezen dat er een kostenbesparing is voor de patiënt of voor de sociale zekerheid in geval van beschikbaarheid op de Belgische markt van een generiek van quetiapine met verlengde afgifte.

36. Het hof besluit dat rekening houdend met de belangen van beide partijen, alsmede met de belangen van de patiënten en de sociale zekerheid, de belangenafweging doorweegt in het voordeel van Astrazeneca.

IEFBE 1599

Beschrijvende en beslagmaatregelen in octrooigeschil AstraZeneca toegewezen

Hof van Beroep Brussel 3 november 2015, IEFbe 1599 (AstraZeneca tegen Sandoz)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Liesbeth Weynants, HOYNG ROKH MONEGIER. Octrooirecht. Astrazeneca is houdster van EP 364. Sandoz is van mening dat dit octrooi nietig is. In een eerdere procedures is het octrooi inderdaad nietig verklaard, het hoger beroep hiertegen is hangende. In dit geding vordert Astrazeneca zowel beschrijvende maatregelen als beslagmaatregelen. Deze worden allen toegewezen, behalve de maatregel die ziet op toekomstige voorraad. Deze wordt afgewezen nu het beslag inzake namaak niet zover reikt volgens de rechter. Het hoger beroep wordt ontvankelijk en gegrond verklaard.

De prima facie geldigheid van EP 364
24 Het hof besluit dat het vermoeden juris tantum van de geldigheid van het Belgische luik van EP ‘364 niet wordt aangetast door de buitenlandse beslissingen betreffende de respectieve parallelle buitenlandse luiken van dat Europees octrooi.

28 In concrete en rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, oordeelt het hof dat het octrooi waarvan de bescherming door Astrazeneca wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is.

Zijn, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben afgewongen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop Astrazeneca zich baseert, van dien aard dat ze het beslag, dat tot bescherming strekt van het ingeroepen recht, redelijkerwijs verantwoorden
34. Sandoz betwist de gevorderde beslag maatregelen en verwijst hiervoor naar het algemeen belang, inzonderheid naar het belang van de patiënten die nood hebben aan quetiapine met verlengde afgifte formulering.

35. Patiënten die nood hebben aan quetiapine met verlengde afgifte hebben Seroquel XR ter beschikking. Zij dienen zodoende bij gebrek aan een generiek daarvan geen medicatie te ontberen. Dat voormeld geneesmiddel in vergelijking met een generiek daarvan dermate duurder zou uitvallen voor de patiënt dat dit zijn belangen zou schaden, wordt niet bewezen.

36. In elk geval staan tegenover de door Sandoz ingeroepen belangen het belang van Astrazeneca, octrooihouder van EP 364. Octrooien zijn exclusieve en negatieve rechten in die mate dat ze de octrooihouder toelaten om elke derde te verbieden om op dat octrooi inbreukmakende handelingen te stellen voor een bepaalde periode in de tijd.

Een octrooihouder beschikt over een aantal maatregelen die hem moeten toelaten om zijn rechten te beschermen. De artikelen 1639bis 1. en volgende Ger.W. kaderen hierin. Zij zijn de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (“Handhavingsrichtlijn”).

37. Gelet op hetgeen door het hof hiervoor werd overwogen, weegt het belang van de octrooihouder zwaarder door dan het algemeen belang (voor zover hier zou aan geraakt worden, hetgeen niet wordt aangetoond) of dan het belang van Sandoz.

Besluit van het hof in verband met de gevorderde beslagmaatregelen
38. Het hof besluit dat de voorwaarden voorgeschreven door de bepalingen van het gerechtelijk wetboek vervuld zijn om machtiging te verlenen om over te gaan, tot beschrijvende maatregelen, tot beslagmaatregelen.

Het hof stelt echter vast dat één van de maatregelen die door Astrazeneca wordt gevorderd ertoe strekt te horen verklaren dat het verbod opgelegd aan Sandoz en elke derde waar product wordt aangetroffen, zich te ontdoen van de inbreukmakende goederen, bij de productie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten, deze te verplaatsen, te wijzigen of hun werking te wijzigen op straffe van een dwangsom, tevens zou gelden voor elke toekomstige voorraad van Sandoz’ producten op basis van Quetiapin Retard Sandoz die Sandoz zou fabriceren, importeren, te koop aanbieden, commercialiseren, opslaan of gebruiken in België.

Deze maatregel is ongegrond, aangezien hij slaat op toekomstige voorraad en een dergelijk verbod naar het oordeel van het hof het bestek en het beslag inzake namaak zoals gereguleerd bij de artikelen 1369bis/1. e.v. Ger.W. te buiten gaat.

Voor het overige zijn de gevorderde maatregelen, in strijd met hetgeen Sandoz beweert, redelijk en is er geen schending van een proportionaliteitsmaatregel, gelet op hetgeen door het hof in dit arrest werd overwogen. Het kan mogelijkerwijze nog jaren duren alvorens er een definitieve uitspraak ten gronde zal zijn in de betwisting aangaande de geldigheid van het Belgische luik van EP 364.

IEFBE 1598

SPC Law and Practice 2015

The SPC Blog can now proudly give you the original (or ever so slightly tweaked) PowerPoint presentations attached to last week's seminar:

IEFBE 1565

Vragen aan Grote Kamer EOB over partial en poisonous priorities

Vragen aan Grote Kamer van Beroep 17 juli 2015, IEFbe 1565; T-557/13; G-1/15 (Poisonous en Partial priorities)
Octrooirecht. Poisonous en partial priorities. Derden kunnen tot 1 maart 2016 written statements indienen. EOB President besluit, vanwege de mogelijke impact van de beslissing, dat alle proceedings bij de EOB en de oppositiedevisies die geheel steunen op de uitkomst worden opgeschort (ex officio) tot de Grote Kamer van Beroep antwoord geeft op de volgende vragen (G-1/15):

1. Where a claim of a European patent application or patent encompasses alternative subject-matters by virtue of one or more generic expressions or otherwise (generic "OR"-claim), may entitlement to partial priority be refused under the EPC for that claim in respect of alternative subject-matter disclosed (in an enabling manner) for the first time, directly, or at least implicitly, and unambiguously, in the priority document?
2. If the answer is yes, subject to certain conditions, is the proviso "provided that it gives rise to the claiming of a limited number of clearly defined alternative subject-matters" in point 6.7 of G 2/98 to be taken as the legal test for assessing entitlement to partial priority for a generic "OR"-claim?
3. If the answer to question 2 is yes, how are the criteria "limited number" and "clearly defined alternative subject- matters" to be interpreted and applied?
4. If the answer to question 2 is no, how is entitlement to partial priority to be assessed for a generic "OR"-claim?
5. If an affirmative answer is given to question 1, may subject-matter disclosed in a parent or divisional application of a European patent application be cited as state of the art under Article 54(3) EPC against subject-matter disclosed in the priority document and encompassed as an alternative in a generic "OR"-claim of the said European patent application or of the patent granted thereon?

Op andere blogs:
IP Kat

IEFBE 1559

Cassatieberoep tegen verbod op kennisname deskundigenverslag tot uistpraak octrooigeldigheid verworpen

Hof van Cassatie 8 oktober 2015, IEFbe 1559 (Roquette Frères tegen Syral)

Gerechtelijk Wetboek. Cassatieberoep gericht tegen IEFbe 794, en daarvoor IEFbe 616, wordt verworpen. Syral vordert in toepassing van artikel 19, 2e lid Ger. W. dat aan Roquette Frères een voorlopig verbod wordt opgelegd om kennis te nemen en gebruik te maken van het deskundigenverslag dat tot stand kwam in het kader van een bij Syral uitgevoerd beslag inzake namaak, en dit tot een definitieve en in kracht van gewijsde gegane beslissing werd gewezen over de geldigheid van het octrooi van Roquette Frères.
7. (...) De appelrechters oordelen vervolgens dat “die voorlopige maatregel hoe dan ook [zal] vervallen, ingeval de vordering tot nietigverklaring van het Belgische luik van het Europese octrooi wordt afgewezen. Alsdan zal [de eiseres] meteen het verslag en al [de] documenten kunnen inzien en gebruiken. Alsdan zal [de eiseres] uiteraard volledig gebruik kunnen maken van het deskundig verslag bij het voorleggen van haar vraag of er al dan niet een inbreuk is vanwege [de verweerster] op het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en)”; dat “indien het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en) niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd [zal] hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de beoordeling van haar (gebeurlijke) vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door [de verweerster]” en leggen aan de eiseres “het verbod op om kennis te nemen en/of op enige wijze gebruik te maken van enig rapport (…) dat de deskundige (…) alsnog in uitvoering van zijn initieel mandaat in het kader van het uitgevoerde beslag inzake namaak zou opstellen en/of zou indienen, tot wanneer een definitieve en in kracht van gewijsde [gegane] beslissing is geveld omtrent de vermeende geldigheid van de ingeroepen octrooien van [de eiseres]”.

8. Met deze redenen hebben de appelrechters geen uitspraak gedaan over de nietigverklaring van het Franse octrooi, die niet gevorderd was.

Zij oordelen enkel dat de voorlopige maatregel blijft gelden totdat de appelrechters definitief tot de geldigheid van het Belgische luik van het Europese octrooi hebben beslist of, wanneer de appelrechters tot de vernietiging van het Belgische luik van het Europese octrooi beslissen, totdat de Franse rechter definitief tot de geldigheid van het Franse octrooi heeft beslist.

De appelrechters hebben artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek aldus niet geschonden.

14. De appelrechters oordelen dat:

- wat gevraagd wordt, geenszins het op definitieve wijze ontnemen van het recht om een voorafgaand beschrijvend beslag is;

- er evenmin sprake is van het ontnemen van enig voordeel aan de eiseres om te kunnen beschikken over het beschrijvend beslag tijdens de bodemprocedure;

- de bedoeling van het beschrijvend beslag is om gebeurlijke overtredingen door de verweerster van de door de eiseres ingeroepen octrooien naar hun werkelijkheidswaarde na te gaan en het geenszins de bedoeling is van het beschrijvend beslag om de geldigheid van de octrooien zelf te onderzoeken;

- het thans reeds volop kennis doen nemen en gebruik doen maken door de eiseres van de bevindingen van de deskundige, de belangen van de verweerster definitief beschadigen;

- het risico voor de verweerster op een onherstelbare schade, zowel met betrekking tot de kennisneming van haar werkprocessen als van haar cliënteel, buiten elke verhouding is indien in rekening wordt gebracht dat er een stellig niet onredelijke kans is dat de octrooien die de eiseres inroept zullen worden vernietigd;

- indien de door de eiseres ingeroepen octrooien niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd zal hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de beoordeling van haar vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door de verweerster.

15. Door aldus te oordelen verwerpen en beantwoorden zij dit verweer. Het middel mist feitelijke grondslag.

IEFBE 1555

Vooraankondiging verdediging proefschrift Lodewijk Pessers en internationaal symposium van IViR

Verdediging proefschrift door Lodewijk Pessers
Op vrijdag 18 december (13.00-14.00 uur) verdedigt Lodewijk Pessers in het openbaar zijn proefschrift "THE EVOLUTION OF THE INVENTIVENESS REQUIREMENT" (over de ontwikkeling van het inventiviteitsvereiste in het octrooirecht). Promotor is prof. mr. P.B. Hugenholtz (UvA), co-promotor is dr. S.J.R. Bostyn (UvA/University of Liverpool).
Plaats: De Aula van de Universiteit van Amsterdam, Oude Lutherse kerk, Singel 411, 1012 XM Amsterdam.

Internationaal symposium IViR

Op zaterdag 19 december (11:00-16.30 uur) organiseert IViR een internationaal symposium onder de titel "Patent warming - is the inventive step analysis to blame?".
Plaats: De Agenietenkapel (UvA), Oudezijds Voorburgwal 231, Amsterdam.
Deelname is gratis.
Aanmelden kan via een mailtje naar: ivir@ivir.nl
Meer informatie leest u hier.

IEFBE 1531

HvJ EU: Datum kennisbrenging vergunningsbesluit aan adressaat is eerste vergunning

HvJ EU 6 oktober 2015, IEFbe 1531; C-471/14; ECLI:EU:C:2015:659 (Seattle Genetics )
ABC voor medische producten. Het hof verklaart voor recht:
1)      Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Europese Unie]” wordt bepaald door het Unierecht.
2)      Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat de „datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de [Unie]” in de zin van die bepaling de datum is waarop van het besluit tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen, ter kennis is gebracht aan de adressaat ervan.

Gestelde vragen:
1)      Wordt de datum van de eerste [VHB] in de [Unie] als bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 door het [Unie]recht bepaald of verwijst deze bepaling naar de datum waarop de vergunning volgens het recht van de betrokken lidstaat van kracht wordt?

2)      Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie voor recht verklaart dat de in de eerste vraag bedoelde datum door het [Unie]recht wordt bepaald, welke datum moet dan in aanmerking worden genomen: die waarop de vergunning is afgegeven of die waarop de kennisgeving heeft plaatsgevonden?

IEFBE 1532

Belgisch deel van het octrooi wordt nietig verklaard vanwege ontbreken van uitvinderswerkzaamheid

Hof van Beroep Brussel 15 september 2015, IEFbe 1531 (Puratos tegen Dum Dum Doughnuts)
Uitspraak ingezonden door Stijn Debaene en Hakim Haouideg, Fieldfisher. Puratos is een Belgisch bedrijf dat ingrediënten en halffabricaten vervaardigt en verkoopt aan brood- en banketbakkerijen. Haar klanten zijn artisanale bakkers, industriele bedrijven, supermarkten en restaurantketens. Een van de producten die Puratos op de markt wilde brengen was een met gist gerezen donut die de smaak en textuur had van een gefrituurde donut, doch zonder deze te frituren, waardoor het minder vetstoffen zou bevatten. Puratos gaat over tot dagvaarding van DDD tot nietigverklaring van EP'291 "method for a new doughnut". Het Hof oordeelt dat een gerechtsdeskundige enkel vaststellingen doet of een technisch advies geeft. De rechter zal de geldigheidsvoorwaarden beoordelen. Het Hof verklaart alle conclusies van EP '291 nietig, omdat de uitvindingen geen uitvinderswerkzaamheid hebben ten opzichte van de stand van de techniek. Het Belgisch deel van het octrooi wordt nietig verklaard.

 

17. (...) De uitvindingen voorwerp van conclusies 4 en 5 getuigen dus minstens niet van uitvinderswerkzaamheid.
18. (...) De 'uitvindingen' voorwerp van conclusies 6,7 en 8 getuigen dus niet van uitvinderswerkzaamheid.
24. Het hof besluit tot de nietigheid van EP'291.  
IEFBE 1528

Ondertekening Protocol bij UPC-verdrag en verwachte startdatum

Protocol to the UPC Agreement
Van de website: Today, October 1st 2015, a protocol to the UPC Agreement has been signed by representatives of member states in the margins on the Competitiveness Council meeting. This protocol will allow some parts of the UPC Agreement to be applied early. This includes final decisions on the practical set up of the Court, for example, the recruitment of judges and testing of IT systems. The provisional application phase will also be used to allow for early registration of opt-out demands.

This is the latest step towards bringing the Unified Patent Court into operation. In practice there is no immediate impact on business, however, the Preparatory Committee aims to complete its work by June 2016 with a view to the UPC opening at the start of 2017.

IEFBE 1496

Conclusie AG: Tijdstip van mededeling ABC-beschikking is eerste vergunning

Conclusie AG HvJ EU 10 september 2015, IEFbe 1496; zaak C-471/14; ECLI:EU:C:2015:590 (Seattle Genetics)
ABC voor medische producten. Conclusie (vrij vertaald uit het Duits): Het begrip tijdstip van eerste autorisatie voor het in het verkeer brengen in de Gemeenschap uit artikel 13 par 1 Vo over ABC voor medische producten is een autonoom unierechtelijk begrip. Het tijdstip uit artikel 13 par 1 Vo is het tijdstip van de mededeling van de goedkeuringsbeschikking die datum aan de geadresseerden.

Conclusie (Duits):

1.       Der Begriff „Zeitpunkt der ersten Genehmigung für das Inverkehrbringen in der Gemeinschaft“ in Art. 13 Abs. 1 der Verordnung (EG) Nr. 469/2009 des Europäischen Parlaments und des Rates vom 6. Mai 2009 über das ergänzende Schutzzertifikat für Arzneimittel ist ein autonomer Begriff des Unionsrechts.

2.       Art. 13 Abs. 1 der Verordnung Nr. 469/2009 ist dahin auszulegen, dass der „Zeitpunkt der ersten Genehmigung für das Inverkehrbringen in der Gemeinschaft“ derjenige der Mitteilung des Genehmigungsbeschlusses an seinen Adressaten ist.

Gestelde prejudiële vragen [IEFbe 1064]:

1. Wordt de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap als bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, door het gemeenschapsrecht bepaald of verwijst deze regeling naar de datum waarop de vergunning volgens het recht van de respectieve lidstaat van kracht wordt?

2. Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie bevestigt dat de in de eerste vraag bedoelde datum door het gemeenschapsrecht wordt bepaald, welke datum moet dan in aanmerking worden genomen: die waarop de vergunning is afgegeven of die waarop de kennisgeving heeft plaatsgevonden?