Hof van Beroep Antwerpen 26 januari 2015, IEFbe 1178 (Telenet tegen United Video Properties)
Uitspraak aangebracht door Stijn Debaene & Hakim Haouideg, Fieldfisher en Domien Op de Beeck, Bird & Bird. Octrooigeschil. Proceskosten. Prejudiciële vragen. Artikel 14 stelt dat de in een intellectuele eigendomsrechtelijk dispuut in het gelijk gestelde partij de redelijke en evenredige kosten (forfaitaire rechtsplegingsvergoeding (art. 1022 Ger.W.) die zij heeft gemaakt moet kunnen verhalen op de verliezer tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. In de procedure klaagde Telenet dat indien geldend Belgisch recht werd toegepast, dat zij:
- slechts een klein deel van haar advocatenkosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij omwille van de door de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007 ingestelde plafonds, en
- slechts de aan haar octrooigemachtigde verbonden kosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij indien - overeenkomstig de geldende rechtspraak - de tegenpartij een onrechtmatige daad zou kunnen worden verweten.
Het Hof heeft Telenets suggestie om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie gevolgd en vraagt in wezen aan het Hof of artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen:
- de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007, en of
- de vaststaande rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn indien de verliezende partij een burgerrechtelijke fout heeft gemaakt.
Zie meer: DeStandaard
Gestelde vragen:
1. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de Belgische wetgeving die de mogelijkheid biedt aan de rechter om rekening te houden met welbepaalde specifieke kenmerken eigen aan de zaak en die een systeem van gevarieerde forfaitaire tarieven vooropstelt inzake kosten voor de bijstand van een advocaat?
2. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn in geval van een fout (contractueel of buitencontractueel) ?"
Citaten:
De grief van de geïntimeerde komt er in essentie op neer dat zij meent dat de forfaitaire begrenzing van de erelonen voor zaken betreffende intellectuele eigendom niet kan, gelet op voormeld artikel14 van de Europese Richtlijn.
Ter verantwoording haalt de geïntimeerde de complexiteit van de materie aan alsook de noodzaak om zich te laten bijstaan door specialisten in het octrooirecht. Zij benadrukt dat erelonen zoals hier aangerekend van 185.462,55EUR niet ongewoon zijn in dit soort van materie. Zij benadrukt dat het gaat om uiterst complexe disputen die door specialisten worden uitgevochten middels zeer volumineuze conclusies.
Nochtans moet het hof opmerken dat ook andere zaken dan geschillen inzake intellectuele eigendom zeer complex kunnen zijn en bijstand van gedegen specialisten vereisen. Ook in andere zaken dan intellectuele eigendomsgeschillen worden volumineuze conclusies en stukkenbundels overgemaakt aan het hof. Volledigheidshalve moet worden gesteld dat volumineuze conclusies en stukkenbundels niet altijd een objectieve graadmeter zijn voor de complexiteit van het geschil,
Het hof stelt vast (zie artikel 1022 Ger.W.) dat de bedragen voor de forfaitaire rechtsplegingsvergoedingen werden vastgesteld na advies van de Orde van Vlaamse Balies, de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Belgische wetgeving laat de rechter toe rekening te houden met diverse elementen bij de bepaling van het forfaitaire tarief, waaronder de complexiteit van de zaak en het kennelijk onredelijk karakter van de zaak. Bovendien voorziet de Belgische wet in artikel 1017 Ger.W. dat de Belgische rechter rekening houdt met de overeenkomst tussen partijen.
De vraag rijst of deze Belgische wettelijke regels de rechter niet voldoende de mogelijkheid geven om ervoor te zorgen dat de verliezende partij de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt te laten dragen.
Het hof stelt zich de vraag of de interpretatie die de geïntimeerde en de appellante geven aan artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004- meer bepaald dat voormeld artikel zich volgens hen verzet tegen een forfaitair plafond voor advocatenkosten die variëren naargelang een vordering al dan niet begrootbaar is en naargelang de hoegrootheid van de vordering - er niet zou kunnen toe leiden dat bepaalde winnende procespartijen anders worden behandeld terwijl daar ogenschijnlijk geen objectieve verantwoording voorhanden is. De vraag rijst of dit wel billijk is.
Dezelfdevraag rijst bij de verhaalbaarheid van de kosten voor technische bijstand.
Ook in andere dan intellectuele eigendomszaken laten partijen zich technisch bijstaan. Is de rechtspraak die oordeelt dat dergelijke kosten enkel kunnen verhaald worden indien de winnende partij aantoont dat de verliezende partij een fout heeft gemaakt bij het instellen of verderzetten van de zaak en de kosten van de technische raadsman daar het noodzakelijke gevolg van zijn, strijdig met het principe zoals verwoord in voornoemd artikel14, namelijk de algemene regel dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten moeten gedragen worden door de verliezende partij ?