IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 596

Call for Papers - deadline extended- Information Influx Conference

A good number of abstracts have been coming in following the Information Influx Call for Papers last month, on an exciting range of topics. We are looking forward to the Young Scholars event on Wednesday 2 July, where the top 5 papers will be presented. The Journal of Intellectual Property, Information Technology and E-commerce Law will dedicate a special issue to the papers. The author(s) of the best contribution will be honored with the Information Influx Young Scholars Award.

If you have not yet alerted outstanding early career academics in information law to this opportunity, or know of additional candidates, please do forward this message to them. There is still time for submission of abstracts. The deadline now is Jan 21, 2014. Details for application are available on https://www.informationinflux.org.

IEFBE 595

Prejudiciële vragen over het bankgeheim en gegevensafgifte door banken bij merkvervalsing

Prejudiciële vragen HvJ EU 18 november 2013, zaak C-580/13 (Coty Germany tegen Stadtsparkasse Magdeburg) - dossier
Wij berichtte hierover eerder, zie IEF 13221. Verzoekster produceert en verkoopt internationale parfums. Zij is houdster van het gemeenschapsmerk ‘Davidoff Hot Water’. Zij ontdekt dat dit parfum op een internetveilig wordt aangeboden. Zij besluit het parfum (dat zeer herkenbaar namaak is) te kopen. Van de exploitant van de website krijgt verzoekster gegevens over de verkoper en zo komt zij er na onderzoek achter dat de verkoper (Sandy Fliess) in twee maanden tijd een hoge omzet heeft gerealiseerd. Fliess stelt echter dat zij niet de verkoopster van het parfum is en weigert verdere medewerking. Verzoekster eist dan in een procedure dat de bank waar de rekening loopt (Stadtsparkasse Magdeburg = verweerster) de naw-gegevens van de rekeninghouder bekend maakt. De rechter in eerste aanleg stelt verzoekster in het gelijk, maar in beroep wordt de vordering afgewezen. De zaak ligt nu dan ook voor in ‘Revision’.

De verwijzende Duitse rechter (Bundesgerichtshof) constateert dat het slagen van het herzieningsverzoek afhangt van de uitlegging van artikel 8, lid 3, sub e, van RL 2004/48/EG. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moet artikel 8, lid 3, sub e, van richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling die in een geval als het hoofdgeding een bankinstelling toestaat om met een beroep op het bankgeheim te weigeren om informatie als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub c, van deze richtlijn te verstrekken over de naam en het adres van een rekeninghouder?”

IEFBE 594

Prejudiciële vragen: billijke vergoeding voor reproducties, forfaitaire bedragen en bladmuziek

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 8 november 2013, zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel) - dossier
Eerder ingezonden door Thierry van Innis en Dieter Delarue, Van Innis Delarue.[IEF 13245]. Verzoekster HP importeert in België onder meer computers en printers voor zowel thuisgebruik als voor professionele klanten. De printers zijn zogenaamde ‘multifunctionals’ die ook kunnen scannen, kopiëren en faxberichten versturen. De prijs voor een multifunctional is rond de € 100,-. In de Belgische auteurswet van 1994 is opgenomen dat een auteur zich in beginsel niet kan verzetten tegen het kopiëren van werken die op een grafische drager zijn vastgelegd. Dit worden ‘uitzonderingen voor reprografie’ genoemd en daar is een compensatie voor bedacht, een vergoeding voor auteurs en uitgevers. Verweerster Reprobel is in België aangewezen om de bedragen te innen en te opbrengst te verdelen.
De strijd gaat over de verkoop van multifunctionals met een maximum kopieersnelheid van 12 bladzijden per minuut. Reprobel heeft HP per fax laten weten dat de bijdrage per apparaat moet worden vastgesteld op € 49,20. HP is het daar niet mee eens.

Verweerster daagt HP in maart 2010 voor de Rb Brussel en eist € 1,- uit hoofde van de vergoedingen die haar verschuldigd zijn overeenkomstig Belgische regelgeving. HP vraagt de Rb een verklaring voor recht dat de door haar sinds juni 2001 betaalde vergoedingen aan Reprobel dan wel niet verschuldigd waren dan wel te hoog. De Rb stelt HP in het gelijk voor wat betreft de hoogte van de vergoedingen (in strijd met het Unierecht). Beide partijen gaan in hoger beroep bij de verwijzende rechter.

Aangezien de multifunctionele printers die in het onderhavige geding aan de orde zijn ook worden gebruikt door natuurlijke personen voor privégebruik, dient volgens de verwijzende Belgische rechter (Hof van Beroep Brussel) te worden nagegaan op welke wijze het begrip billijke compensatie moet worden uitgelegd. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moeten de termen „billijke compensatie” als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, en in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG1 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?
2. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

(1)    een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

(2)    een evenredige vergoeding, waarbij de vaststelling ervan uitsluitend is gebaseerd op de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie kan worden geacht billijk te zijn en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt gewaarborgd?

3. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om, zelfs indirect, de auteurs aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten, in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?

Op andere blogs:
IPNews.be

IEFBE 593

Domeinnaamoverdacht bevolen bij gebruik van twee ING-merken

WIPO 26 augustus 2013, D2013-1272 (ING België, inghomebank.com)
Uitspraak ingezonden door Frederic Debusseré, time.lex.
ING Group heeft verschillende Benelux ING-merken en is houdster van HOME'BANK. Aan de vereisten van verwarringwekkende gelijkenis wordt voldaan. Uit het feit dat de respondent niet reageert, kan er van uit worden gegaan dat er geen recht of legitiem belang is. Als respondent wel een recht of legitiem belang had, dan had deze wel gereageerd op de klacht. De overdracht van [inghomebank.com] wordt bevolen.

D. Registered and Used in Bad Faith
As Complainant has stated and with which the Panel agrees, Respondent is deceptively diverting the public to the Disputed Domain Name by improperly capitalizing on the fame of ING and by confusing Internet users who are made aware on the website that the Disputed Domain Name is for sale. Thus, there is also the factor that Respondent is seeking commercial gain by offering the well recognized two trademarked names included in its Disputed Domain Name. See Bogart, Inc. v. Humphrey Bogart Club, NAF Case No. 162770 (August 4, 2003). See also Nordstrom Inc. and NIHC, Inc. v. Private Registration c/o WhoisGuardService.com, NAF Case No.1412491.

The Panel also notes that Complainant points out that the Real Respondent has taken similar actions seeking to sell the Disputed Domain Name in previous cases.

Of course Real Respondent’s obvious intent to conceal his true identity, by using the name “Personal use” is further evidence of bad faith. This Panel wishes to register its displeasure with the ability of registrars to grant domain names to obviously false applicants. As the Panel has said in the past, it is time to require more of the registrars of domain names to avoid this result so that we do not have to spend the time and money to return the domain name to its appropriate owner.

This third element has been satisfied.
IEFBE 592

WIPO december 2013

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn, voornamelijk afwijzingen van de overdrachtsvordering. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. Heeft u ideeën over deze rubriek, laat het ons weten: redactie@ie-forum.be. Ditmaal over:
A) Merkhouder heeft 12 jaar gedaan om actie tegen domeinnaam te ondernemen (arabam.net)
B) Voormalige distributieovereenkomst tussen partijen niet ingebracht in procedure (lensbaby.nl)
C) Bescherming handelsnaam ligt in de bijzondere schrijfwijze (letselschaderaadsman.nl)
D) letters a, i en n zitten op een regulier toetsenbord niet bij elkaar (geen typo): sanofi vs sinofn.com
E) Merk is in de jaren '40 gebruikt en door overnames in vergetelheid geraakt (nordmende.com)
F) Domeinnaam nog niet in gebruik, te vroeg aangebracht (boycottstandardandpoors.com)
Deze selectie is samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

D2013-1369 arabam.net > Complaint denied
A) Eiseres is een Turkse mediagigant die sinds 2000 de merknaam “Arabam” heeft geregistreerd en onder die naam haar diensten levert. Verweerder is een Turkse autohandelaar die een paar maanden voordat het merk werd geregistreerd, de domeinnaam heeft geregistreerd en onder die (domein)naam auto’s verkoopt. “Arabam” betekent “Mijnauto” in het Turks. Deze site is nu één van de grootste autosites in Turkije, niet vast staat echter dat ten tijde van registratie de website voor de verkoop van auto’s werd gebruikt. Uit gebruik van de “Way Back Machine” van archive.org blijkt echter het tegenovergestelde. Echter heeft de merkhouder er volgens de geschillenbeslechters wel erg lang (zo’n 12 jaar) over gedaan om actie tegen de domeinnaam te ondernemen. Domeinnaamhouder heeft eigen recht legitiem belang bij de domeinnaam, dus eis wordt afgewezen.

“The Panel is concerned at some aspects of the way the Complainant has progressed its dispute over the disputed domain name. The Complainant portrays itself as part of “Turkey’s leading media and entertainment conglomerate”, and its website as “the most well-known car sales website in Turkey”. As such the Complainant could be expected to display impressive vigilance over its intellectual property, yet it has taken 12 years to act against the disputed domain name, irrespective of its early usage or ownership. According to the WayBack Machine (“www.archive.org”), at least as early as April 2002 the disputed domain name resolved to a website offering links that included the Complainant’s field of entertainment, and by January 2003 it carried rudimentary references to cars. There is no evidence that the Complainant, prior to lodging the Complaint, made any attempt to notify purported rights in its trademark directly to the Respondent.
Whilst no statute of limitations or doctrine of laches is embodied in the Policy or Rules, the Panel is nevertheless empowered by Rule 15(a) to decide the Complaint on the basis of “... any rules and principles of law that it deems applicable”. Having regard to all the evidence, the Panel is concerned that the Complainant may very belatedly have set out to gain control of a domain name that it had every opportunity to acquire before the Respondent did so, but did not. In terms of natural justice the Respondent, if deprived now of its business website, may suffer incalculably more discomfiture than if the Complainant had not slept on its purported rights (which is not to say that any earlier Complaint would necessarily have succeeded).”

DNL2013-0034 lensbaby.nl > Complaint denied
B) Zwitserse eiser heeft merk “lensbaby” sinds 2004. Sinds 2008 heeft eiser een Gemeenschapsmerk. Nederlandse domeinnaamhouder heeft de domeinnaam geregistreerd in 2005. Er was een distributieovereenkomst tussen eiser en verweerder. Geen van partijen heeft deze overeenkomst echter in de procedure gebracht. Geschillenbeslechter is van mening dat hij nu ook niet kan beoordelen of er sprake is van een eigen recht of legitiem belang. Daarnaast is deze geschillenprocedure ook niet geschikt voor dit soort geschillen. Eis wordt afgewezen.

“None of the parties has submitted a copy of the agreement between the parties. Even if a copy had been submitted, the Panel notes that the present proceedings are not suited to interpreting the agreement between Complainant and Respondent, similar to what was decided by this Panel in NV TK, Be Watch Ltd v. Tiflo BV, WIPO Case No. DNL2010-0062.
The Regulations are primarily intended to resolve relatively obvious cases of cyber-squatting and are not primarily intended as an alternative to a civil procedure or arbitration on a contractual dispute between the parties. Certain disputes are more fit for decision in such more extensive proceedings, which, for example, provide sufficient scope for the submission and examination for various types of evidence relevant to the interpretation of contract terms.
In any event, as none of the parties has submitted a copy of the agreement or other evidence regarding the terms of the agreement, the Panel finds insufficient basis to conclude in the present proceedings that Respondent lacks rights or legitimate interests in the Domain Name. Accordingly, Complainant has failed to demonstrate that Respondent has no rights or legitimate interests in the Domain Name.”

DNL2013-0032 letselschaderaadsman.nl > Complaint denied
C) Bescherming van de – zeer beschrijvende - handelsnaam “De Letselschade Raetsman” ligt in haar bijzondere schrijfwijze. De domeinnaam stemt hier niet verwarringwekkend mee overeen. Daarnaast wordt de aanduiding “letselschaderaadsman” ook door andere dienstverleners in het vakgebied gebruikt. Eis wordt afgewezen.

“De diensten die onder de Handelsnaam en de website onder de Domeinnaam worden aangeboden betreffen beide het (uiteindelijk) aanbieden van diensten van juridische bijstand aan letselschadeslachtoffers, terwijl deze diensten beide landelijk worden aangeboden. Er zal evenwel pas sprake van verwarringsgevaar kunnen bestaan indien de Domeinnaam slechts in geringe mate van de Handelsnaam afwijkt. De Geschillenbeslechter is van mening dat dit niet het geval is omdat het onderscheidend vermogen van de Handelsnaam zeer gering is omdat zij wordt bepaald door haar bijzondere schrijfwijze. Verweerder heeft aangevoerd, en ook met een voorbeeld aangetoond, dat de aanduiding “letselschaderaadsman” (die identiek aan de Domeinnaam is) ook door andere juridische dienstverleners op het relevante rechtsgebied wordt gebruikt voor dezelfde diensten waarvoor de Domeinnaam en de Handelsnaam worden gebruikt. Voorzover de Handelsnaam onderscheidende kracht heeft, ligt die in haar bijzondere schrijfwijze. Daarmee kan niet worden gezegd dat de Domeinnaam, die in hedendaags Nederlands is geschreven en een beschrijvende aanduiding is, slechts in geringe mate van de Handelsnaam afwijkt.”

D2013-1717 sinofn.com > Complaint denied
D) Eiser is houder van het merk “Sanofi”. Chinese wederpartij heeft de domeinnaam in april 2012 geregistreerd. Duidelijk is dat het merk en de domeinnaam niet geheel identiek zijn. Eiser beroept zich op typosquatting. Volgens geschillenbeslechter is hier echter geen sprake van nu de letters “a”, “i” en “n” op een regulier toetsenbord niet zo dicht bij elkaar staan dat van “vertyping” sprake kan zijn. Derhalve geen verwarringwekkende overeenstemming. Eis wordt o.a. daarom afgewezen.

“The Complainant’s trade mark is SANOFI whilst the Respondent’s disputed domain name consists of the term “sinofn” and the top level domain suffix “.com”. The Complainant has argued that the disputed domain name is a result of a deliberate act of misspelling also known as “typosquatting”. However, the Panel is of the view that given the distance of the letters “a”, “i” and “n” on a typical computer keyboard, the argument for deliberate misspelling of the Complainant’s trade mark SANOFI is not tenable given the totality of the circumstances.
Considering and comparing the disputed domain name <sinofn.com>and the Complainant’s trade mark SANOFI, the Panel is of the view that they are not identical or similar whether visually, phonetically or conceptually. The Panel notes that the prefix “sino” in English is commonly used to refer to China. The Panel further notes that the term “sinofn” most likely refers to the company name “Sinofn (Tianjin) Pharm-Tech Co., Ltd.”, a subsidiary company of “Biosino Bio-technology and Science Inc.”, which is situated in China.1 Furthermore, the Panel also rejects the Complainant’s argument that the term “sinofn” in the disputed domain name <sinofn.com> is a transliteration of the Complainant’s Chinese registered trade mark赛诺菲. The transliteration of赛诺菲 would spell “sinofei” and not “sinofn”.”

D2013-1718 nordmende.com > Complaint denied
E) Eiser is houder van het merk “Nordmende” een oud merk dat al sinds de jaren ’40 van de vorige eeuw werd gebruikt voor radio- en televisieapparaten. Merk is door verschillende overnames in de vergetelheid geraakt. Het wordt echter sinds 2008 weer gebruikt. Domeinnaam is geregistreerd in 1998. Eiser slaagt er niet in aan te tonen dat ten tijde van registratie van de domeinnaam de verweerder van het merk van eiser op de hoogte was. Eis wordt afgewezen.

“Assuming that the Complainant satisfies the first two factors of the Policy, paragraphs 4(a)(1) and 4(a)(ii), it has nonetheless failed to prove by a preponderance of the evidence that the Respondents registered the Domain Name in bad faith. All of the Complainant’s bad faith allegations relate to use only. Complaint VI.C, p. 9. The Complainant has not alleged bad faith registration or attempted to support an inference of bad faith registration by pointing to any evidence of record. Moreover, the factual evidence it does submit undermines the inference of bad faith registration. Specifically, the Wikipedia article that the Complainant relies upon observes that “In the 1990s, the name Nordeman was used with decreasing frequency, and it eventually disappeared in favor of the Thomson name. In 2005 Videocon Group acquired all cathode ray tube activities from Thomson. The Nordmende brand was relaunched in Ireland in 2008.” Annex 3. This evidence prevents the Panel from finding that the Respondent likely knew of the Complainant’s rights at the time of the Domain Name was registered in 1998. On the contrary, the evidence suggests that the Domain Name was registered during a prolonged hiatus in the use of the asserted mark. Consequently, this case may be considered to raise issues analogous to those where trademark rights arise after a domain name is registered. WIPO Overview of WIPO Panel Views on Selected UDRP Questions, Second Edition (“WIPO Overview 2.0”), paragraph 3.1.
This is not to say that the Complainant abandoned its trademark rights, but it is not enough under the Policy’s third factor to merely prove that the Complainant has trademark rights. The Complainant must prove bad faith registration, which, at a minimum requires evidence sufficient to support an inference that the Respondent more likely than not was aware of the Complainant’s rights. WIPO Overview 2.0, paragraph 3.4. The evidence here does not support that inference.”

D2013-1546  boycottstandardandpoors.com > Complaint denied
Eiser is houder van het merk “Standard en Poor’s”. De domeinnaam wordt momenteel (nog) niet gebruikt. Volgens geschillenbeslechter is de eis dan ook te vroeg aangebracht. Domeinnaam kan immers nog te goeder trouw worden gebruikt. Bijvoorbeeld door een kritieksite onder de domeinnaam te plaatsen. Eis wordt afgewezen.

“Respondent is not currently using the domain name to resolve to a web site. Since it is conceivable that Respondent could use the domain name in such a way that Respondent did not seek to profit from the good will attached to Complainant’s family of marks, the complaint has been brought prematurely. Should Respondent in the future seek to profit from the good will attached to Complainant’s family of marks, Complainant may file a complaint at such time. Accordingly, the Panel finds that at present, Complainant has failed to establish bad faith registration and use as required under the Policy”
IEFBE 591

Voorontwerp en memorie van toelichting nieuw boek XI Intellectuele Eigendom

Voorontwerp van wet houdende de invoeging van een Boek XI, “Intellectuele Eigendom” in het Wetboek van economisch recht en invoeging van specifieke bepalingen eigen aan Boek XI in de Boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek, datum 28 juni 2013. en de Memorie van Toelichting bij het bovenvermelde voorontwerp, datum 28 juni 2013.

Ingezonden door Tom Heremans, CMS DB.
KONINKRIJK BELGIË- FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
Voorontwerp van wet houdende de invoeging van een Boek XI, “Intellectuele Eigendom” in het Wetboek van economisch recht en invoeging van specifieke bepalingen eigen aan Boek XI in de Boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek.
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.

Klik hier, cliquez ici

IEFBE 590

In de tijdschriften december 2013

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de (Nederlandse) bladen, voor de sites dient u in te loggen:


AMI 2013-6

Berichten IE 2013-12
 
BMM Bulletin 2013-2

Mediaforum 11/12
 
IER 2013 afl. 6

AMI
De grensoverschrijdende inbreuk: daad, plaats en norm na Football Dataco & Pinckney M.M.M. van Eechoud
Multiterritoriale licentiëring van online muziekauteursrechten en de (toekomstige) rol van collectieve beheersorganisaties C. Engels
Jaaroverzicht

Berichten IE december 2013
Fair protection – Toon Huydecoper (uit Hoyng-bundel)
Solvay/Honeywell – a sleeping beauty – Simon Dack (uit Hoyng-bundel)
(On)betrouwbaarheid van merkdepots – o.a. voor planten – na IP Translator – Paul van der Kooij

BMM Bulletin:
Grenzen aan beperkingen in het merkenrecht

‘Specialist’, ‘gespecialiseerd in’ of toch niet? Ady van Nieuwenhuizen
De gegronde redenen van de merkhouder in de Europese rechtspraak Flip Petillion en Axel Clerens
Verwijzen of verwarren? Over refererend merkgebruik in de praktijk Jaap Bremer

Jurisprudentie overzicht

Mediaforum:
Het middel ontheiligt het doel - Nicolai van Gorp
Cookieregulering revisited - Machiel Bolhuis
Wetsvoorstel aanpassing art. 11.7a Tw

IER
VizIER
Nr. 58 - Het nut van prejudiciële vragen/J.M.B. Seignette

Artikel
Nr. 59 - De nieuwe Antipiraterij Verordening: een korte bespreking/ F.W.E. Eijsvogels

IEFBE 589

Over het format van reality-programma Dilemme en de typologie van kandidaten

France - Cour de cassation, Chambre commerciale, 26 novembre 2013, 12-27087 (Endemol tegen ALJ)
Samenvatting door Jolien Dewitte en Kristof Neefs, ALTIUS.
Arrest van het Franse Hof van Cassatie inzake de bescherming van TV-formats op basis van oneerlijke mededinging en parasitisme. Vgl. in Nederland (auteursrecht): IEF13311.

Endemol verwijt ALJ Productions de format van “Loft Story” en “Secret Story” te hebben overgenomen met het reality-programma “Dilemme”. De format bestaat erin verschillende mensen samen te brengen in een huis waarin zij met de meest uiteenlopende situaties (dilemma’s) worden geconfronteerd. Volgens Endemol werd ook de typologie van de kandidaten (bvb. “le candidat musclé et tatoué sur le dos” en “la candidate blonde pulpeuse”) gekopieerd.

De vordering wordt gebaseerd op oneerlijke mededinging en parasitisme. Het kopiëren van de prestaties van een andere onderneming is in principe vrij maar wordt onrechtmatig wanneer er begeleidende omstandigheden voorhanden zijn die het handelen onrechtmatig maken (vgl. in België: Cass. 29 mei 2009, RABG 2011/1, p.3). Endemol voert aan dat ALJ profiteert van de bekendheid en het succes van Endemol en dat zij verwarring veroorzaakt bij TV-kijker.

Hoewel Endemol in eerste aanleg in het gelijk wordt gesteld, wordt dit vonnis hervormd door het hof van beroep van Parijs. Het hof van beroep oordeelt onder meer dat ALJ geen fout begaat door gebruik te maken van de ervaring en vaardigheden van haar oprichtster, een voormalig werkneemster van Endemol. In het arrest van 26 november 2013 verwerpt het Franse Hof van Cassatie de voorziening in cassatie:

“Attendu que la société Endemol fait encore le même grief à l’arrêt, alors, selon le moyen :

1°/ que si le simple fait de copier la prestation d’autrui n’est pas en soi fautif, les circonstances dans lesquelles cette copie intervient revêtent un caractère fautif lorsqu’elles sont contraires aux usages loyaux du commerce ; qu’il suffit, à cet égard, de caractériser une seule faute ; qu’en énonçant que « la concurrence déloyale par parasitisme suppose que celui en excipant puisse démontrer, d’une part, que son concurrent a procédé de façon illicite à la reproduction de données ou d’informations qui caractérisent son entreprise par la notoriété et l’originalité s’y attachant, elles-mêmes résultant d’un travail intellectuel et d’un investissement propre, d’autre part, qu’un risque de confusion puisse en résulter dans l’esprit de la clientèle potentielle, en l’occurrence les téléspectateurs des émissions considérées », cependant qu’il s’agit là de deux fautes distinctes et qu’il n’est nullement nécessaire de caractériser une double faute, la cour a violé l’article 1382 du code civil ;

2°/ que si le simple fait de copier la prestation d’autrui n’est pas en soi fautif, les circonstances dans lesquelles cette copie intervient revêtent un caractère fautif lorsqu’elles sont contraires aux usages loyaux du commerce ; qu’est ainsi fautif le fait de se placer dans le sillage d’un opérateur économique en imitant les caractéristiques d’un produit ou d’une prestation notoires, cherchant ainsi à tirer indûment profit de cette notoriété et y portant par là même atteinte ; qu’en déniant tout caractère fautif aux agissements reprochés à la société ALJ, sans tenir compte de la notoriété des formats et programmes audiovisuels « Loft story » et « Secret story », pourtant invoquée par la société Endemol, et sans rechercher, comme elle y était invitée, si la société ALJ n’avait pas tiré indûment profit de la notoriété de ces programmes en imitant de nombreuses caractéristiques de ceux-ci, et ce indépendamment de toute question relative à leur originalité, la cour d’appel a privé sa décision de base légale au regard de l’article 1382 du code civil ;

3°/ qu’en s’abstenant de rechercher, comme elle y était invitée, si la société ALJ ne s’était pas fautivement placée dans le sillage de la société Endemol et de ses programmes, au moyen d’une communication destinée à établir un lien voire une filiation entre le programme « dilemme » et les programmes antérieurs « Loft story » et « Secret story » de la société Endemol, en mettant notamment en avant, dans les médias, la personne de la productrice de l’émission, Mme X..., figure connue du public pour ses activités passées liées aux programmes de téléréalité Endemol, et qui n’a eu de cesse de se présenter, auprès des journalistes, comme la créatrice et la productrice de ces programmes, tout en les dénigrant publiquement, la cour d’appel a entaché sa décision d’une insuffisance de motivation, en violation de l’article 455 du code de procédure civile ;

4°/ que dans ses conclusions d’appel, la société Endemol faisait valoir qu’en définissant, en 2002, les « trois idées force » structurant la téléréalité, le CSA s’était fondé exclusivement sur les caractéristiques du seul programme « Loft story », qui venait d’être diffusé quelques mois auparavant, mais que cette définition ne pouvait s’appliquer aux programmes de téléréalité diffusés postérieurement, lesquels ne reprenaient pas, en tout ou partie, ces idées-forces ; qu’en se bornant à affirmer que celles-ci définiraient les caractéristiques « inhérentes à la téléréalité d’enfermement », sans constater qu’en 2002, d’autres sociétés que celles du Groupe Endemol auraient produit des émissions de « téléréalité d’enfermement » en mettant en oeuvre ces caractéristiques, la cour d’appel a entaché sa décision d’une insuffisance de motivation, en violation de l’article 455 du code de procédure civile ;

5°/ qu’en se bornant à affirmer que la préexistence du savoir-faire mis en oeuvre par la société Endemol dans les programmes « Loft story » et « Secret story » ne serait pas démontrée, sans constater que des sociétés extérieures au Groupe Endemol auraient conçu, antérieurement à celui-ci, des formats ou programmes présentant les mêmes caractéristiques, et justifier ainsi que le Groupe Endemol ne serait donc pas à l’origine des émissions de téléréalité d’enfermement, la cour d’appel a entaché sa décision d’une insuffisance de motivation, en violation de l’article 455 du code de procédure civile ;

6°/ qu’en se bornant à affirmer que l’intimée n’établirait pas la préexistence, la consistance et le caractère confidentiel de son savoir-faire, ni le caractère fautif des circonstances ayant permis d’y accéder, sans répondre aux conclusions d’appel de la société Endemol qui faisaient valoir que Mme X... et M. Y... avaient eu accès, du fait de leurs fonctions passées au sein du Groupe Endemol, aux « bibles » c’est-à-dire aux documents décrivant les caractéristiques et le dispositif technique spécifique mis en oeuvre dans les émissions « Loft story » et « Secret story », et avaient pu bénéficier des formations mises en place par la maison-mère de ce groupe pour aider à la réalisation d’adaptations du concept « Big Brother », la cour d’appel a entaché sa décision d’une insuffisance de motivation, en violation de l’article 455 du code de procédure civile ;

7°/ que si la copie de la prestation d’autrui est libre, c’est sous réserve de respecter les usages loyaux du commerce ; que commet une faute le tiers qui ne se contente pas d’imiter les caractéristiques d’un format ou programme audiovisuel, mais décide d’exploiter les connaissances et la notoriété acquises par d’anciens salariés et mandataires sociaux d’une autre entreprise, pour lancer un programme imitant l’ensemble des caractéristiques constitutives d’un programme télévisé dont cette autre entreprise est à l’origine et qui a acquis une notoriété, ce qui permet au tiers de se placer ainsi indûment dans le sillage de cette entreprise ; qu’en retenant que la société ALJ n’aurait commis aucune faute, la cour d’appel a violé l’article 1382 du code civil ;

8°/ que le parasitisme, qui consiste, pour un opérateur économique, à se placer dans le sillage d’une entreprise en profitant indûment de la notoriété acquise ou des investissements consentis, résulte d’un ensemble d’éléments appréhendés dans leur globalité ; qu’en se limitant à un examen d’une partie des griefs invoqués par la société Endemol appréhendés de manière isolée, sans rechercher, au terme d’une appréciation globale, si compte tenu de la notoriété des formats et programmes « Loft story » et « Secret story », du fait que la société Endemol est à l’origine du concept servant de base à ces programmes, de la présence, au sein de la société ALJ, de Mme X... et de M. Y..., qui ont exercé auparavant les fonctions les plus importantes dans les filiales françaises du Groupe Endemol et ont ainsi accédé aux « bibles » de la société Endemol International B.V. et ont bénéficié des formations organisées par la maison-mère de ce groupe pour aider à la réalisation d’adaptations du concept « Big Brother », ainsi que du choix de la société ALJ de mettre en avant Mme X..., cette dernière société n’avait pas commis une faute engageant sa responsabilité, la cour d’appel a privé sa décision de base légale au regard de l’article 1382 du code civil ;

9°/ que le comportement du tiers qui, en imitant les caractéristiques de la prestation d’autrui, tire indûment profit de la notoriété de celle-ci ou des efforts consentis par l’entreprise qui l’exploite, demeure fautif, quand bien même la réalisation de cette imitation aurait nécessité la mise en oeuvre d’efforts ou d’investissements particuliers ; qu’en retenant, pour conclure à l’absence de faute de la société ALJ, que cette société rapportait la preuve de la réalité des investissements effectués par ses soins pour mettre au point l’émission « dilemme », la cour d’appel s’est déterminée par un motif inopérant, en violation de l’article 1382 du code civil ;

Mais attendu, en premier lieu, qu’ayant été saisie d’une demande indemnitaire sur le double fondement de la concurrence déloyale résultant de la reprise des éléments essentiels des formats des programmes de la société Endemol et d’actes parasitaires, la cour d’appel n’a pas méconnu les exigences de l’article 1382 du code civil en se référant à la recherche d’un risque de confusion entre les émissions en cause ;

Et attendu, en second lieu, que c’est dans l’exercice de son pouvoir souverain d’appréciation des éléments de preuve que la cour d’appel, qui n’était pas tenue de suivre les parties dans le détail de leur argumentation, a, d’un côté, estimé qu’aucun procédé déloyal n’était à reprocher à Mme X..., à ses anciens salariés ou prestataires et à la société ALJ qui n’avait fait que mettre en oeuvre les compétences et l’expérience personnelle de sa fondatrice, et de l’autre, retenu que les similitudes relevées entre les formats étaient intrinsèquement liées au genre de la téléréalité d’enfermement et correspondaient aux codes usuels de la profession en ce domaine, sans que les éléments allégués permettent aucune identification aux formats revendiqués par la société Endemol, source de confusion, ou puissent établir la consistance comme le détournement illicite d’un savoir-faire ; qu’ayant ensuite relevé que différents éléments établissaient une impression d’ensemble spécifique à l’émission Dilemme, et que la société ALJ justifiait de ses coûts et de ses efforts intellectuels pour l’élaboration de son émission, en déposant six formats auprès de la SCAM, ce dont il résultait qu’elle ne s’était pas placée dans le sillage de la société Endemol en profitant indûment de la notoriété acquise ou des investissements exposés par cette dernière, la cour d’appel a légalement justifié sa décision ;

D’où il suit que le moyen n’est fondé en aucune de ses branches ;”
IEFBE 588

Conclusie A-G: downloaden uit illegale bron is illegaal downloaden

Conclusie A-G HvJ EU 9 januari 2014, zaak C‑435/12 (ACI Adam e.a. tegen Stichting de Thuiskopie e.a.) - dossier
Mede ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap.
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Hoge Raad der Nederlanden [IEF 11775].
Uitlegging van artikel 5, leden 2 en 5, van InfoSoc-richtlijn 2001/29/EG en van artikel 14 van Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG – Reproductierecht – Beperkingen en restricties – Handhaving van intellectuele eigendomsrechten – Gerechtskosten – Werkingssfeer. De A-G concludeert:

1) Artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG (...), moet in die zin moet worden uitgelegd dat de daarin voorziene uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik enkel van toepassing is op reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.

2) Artikel 5 van richtlijn 2001/29 moet in die zin moet worden uitgelegd dat, binnen de context van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik die de lidstaten krachtens die bepaling mogen invoeren, een lidstaat de daarmee gepaard gaande vergoeding enkel mag innen over reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.

3) Artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten [red. proceskostenveroordeling], moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geding, zoals hier aan de orde is, dat geen betrekking heeft op de bescherming, als zodanig, door de houders van auteursrechten of naburige rechten, van die rechten.
IEFBE 587

Bepaalde elementen van het deskundigenonderzoek kunnen worden gebruikt

Cour de Cassation de Belgique 6 december 2013, C.11.0503.F, C.11.0503.F (ABFin contre Intellectual Trade, Metal Malmedy, Electrabel, Suez-Tractebel)
Uitspraken mede ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun.
Met samenvattingen van Stéphanie Hermoye, Hoyng Monegier LLP.
Jugements de la Cour d'Appel Liège. Dans son arrêt du 6 décembre 2013, la Cour de Cassation a notamment décidé que pour examiner si le juge charge l’expert de procéder à des constatations techniques ou s’il a délégué sa juridiction quant à l’appréciation du litige en violation de l’article 11, alinéa 1er du Code Judiciaire, il faut examiner la formulation de la mission dans son ensemble et prendre en compte toutes les circonstances de l’espèce, les motifs et le contexte dans lequel l’expert est chargé de sa mission. Le juge qui ne retient du rapport d’expertise que les éléments que l’expert pouvait constater sans empiéter sur les pouvoirs du juge ne viole pas l’article 11 du Code Judiciaire. La Cour a considéré que l’arrêt attaqué n’avait en l’espèce pas délégué sa juridiction quant à l’appréciation de la validité du brevet, de l’existence d’actes de contrefaçon et de l’exception de possession personnelle antérieure.

Cet arrêt constitue une évolution par rapport à l’arrêt de la Cour de Cassation du 28 novembre 2011 prononcé dans une affaire Philips c. Princo (C.11.0314.N/1) [et Hof van Beroep Antwerpen]. En effet dans cette affaire, la Cour de Cassation a rejeté le pourvoi dirigé contre un arrêt de la Cour d’appel d’Anvers ayant jugé que la méconnaissance par le premier juge de l’article 11 du Code Judiciaire entraine la nullité absolue de la décision attaquée et l’annulation du rapport d’expertise. Dans cet arrêt, la Cour d’appel avait également refusé de maintenir les seules constatations techniques du rapport.

...NL vertaling...

Hof van Cassatie van België 6 december 2013, C.11.0503.F, urn:lex;be;cour.cassation;arret;2013-12-06;C.11.0503.F (ABFin tegen Intellectual Trade, Metal Malmedy, Electrabel, Suez-Tractebel)
Uitspraak van Hof van Beroep Luik. In haar arrest van 6 december 2013, heeft het Hof van Cassatie met name beslist dat om te onderzoeken of de rechter al dan niet de deskundige opdracht geeft om over te gaan tot technische vaststellingen dan wel de bevoegdheid om te oordelen over het geschil heeft overgedragen en zo artikel 11, alinea 1 van het Gerechtelijk Wetboek schendt, de formulering van de opdracht in haar geheel moet onderzocht worden met inachtneming van alle omstandigheden eigen aan de zaak, alsook de motieven en de context waarin de deskundige de opdracht heeft gekregen. De rechter die uit het deskundigenrapport enkel de elementen weerhoudt die de deskundige kon vaststellen zonder inbreuk te maken op de bevoegdheid van de rechter, maakt geen inbreuk op artikel 11 van het Gerechtelijk Wetboek. Het Hof heeft overwogen dat in het aangevochten arrest niet de bevoegdheid in verband met de beoordeling van de geldigheid van het octrooi, het bestaan van inbreuk en de uitzondering voor voorafgaand persoonlijk gebruik werd overgedragen.

Dit arrest is een evolutie ten opzichte van het arrest van het Hof van Cassatie van 28 november 2011 in de zaak Philips t. Princo (C.11.0314.N /1) [hiervoor Hof van Beroep Antwerpen]. In genoemde zaak heeft het Hof van Cassatie immers de voorziening verworpen tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen waarin het Hof van Beroep had geoordeeld dat de miskenning van artikel 11 van het Gerechtelijk Wetboek door de eerste rechter tot de absolute nietigheid van de aangevochten beslissing en de vernietiging van het deskundigenverslag zou leiden. In dat arrest had het Hof van Beroep eveneens geweigerd slechts de technische vaststellingen van het rapport te behouden.