Advies Commissie juridische zaken over toepassing Richtlijk OHP
ADVIES Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming inzake de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG ("Richtlijn oneerlijke handelspraktijken") (2013/2116(INI))
De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. betreurt de laattijdige indiening van het verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn;
2. onderstreept het belang van een correcte toepassing van de richtlijn om de onzekerheden op juridisch en praktisch vlak voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn weg te nemen;
3. stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie als gevolg van de gebrekkige omzetting van de richtlijn in de periode 2011-2012 een beroep heeft moeten doen op het overlegsysteem "EU Pilot" ten aanzien van een aantal lidstaten;
4. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de tijdens het overleg van 2011 aan bod gekomen kwesties die vooralsnog onopgelost zijn gebleven, door hetzij de procedure te beëindigen, hetzij bij het Europees Hof van Justitie een inbreukprocedure aanhangig te maken;
5. wijst erop dat in enkele lidstaten nog steeds wetsbepalingen van kracht zijn die beperkende maatregelen opleggen die verder gaan dan Richtlijn 2005/29/EG, waardoor de doelstelling van een uniforme harmonisatie op losse schroeven komt te staan;
6. acht het absoluut noodzakelijk dat in het licht van de snelle verspreiding van internetreclame passende controlemechanismen worden ontwikkeld met betrekking tot de bescherming van zwakkere groepen, net name kinderen, en de toegang van adverteerders tot deze groepen;
7. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat enkele economische actoren misbruik maken van instrumenten voor klantenbeoordeling en prijsvergelijkingswebsites, alsook over de belangenverstrengelingen hierbij; is daarom ingenomen met het besluit van de Commissie om te onderzoeken hoe de informatie die dergelijke platforms aanbieden duidelijker kan worden gemaakt voor de consumenten;
8. maakt zich zorgen over het toenemend aantal klachten van gebruikers van websites voor de verkoop van onlinetickets die het slachtoffer zijn geworden van het zogenaamde IP-tracking, waarbij het aantal via hetzelfde IP-adres tot stand gebrachte verbindingen van een internetgebruiker wordt bijgehouden om op grond van de getoonde belangstelling voor een bepaald product de prijs daarvan kunstmatig op te drijven; roept de Commissie op na te gaan hoe vaak deze praktijk, die tot oneerlijke concurrentie leidt en waarbij misbruik wordt gemaakt van de persoonsgegevens van de gebruiker, voorkomt en zo nodig wetgevingsvoorstellen te doen om de belangen van de gebruikers te beschermen;
9. toont zich tevreden dat de Commissie een databank over nationale wetgevingen en jurisprudentie inzake oneerlijke handelspraktijken heeft opgezet en meent dat deze databank een nuttig instrument is om de consumenten beter te informeren;
10. verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor de toepassing van de richtlijn te actualiseren op basis van een open raadpleging waar alle belanghebbende partijen bij worden betrokken.
Nieuwe Auteurswet
Bijdrage ingezonden door Bart Van Besien, Sirius Legal.
In de loop van 2014 wordt de Belgische auteurswet geïntegreerd in het nieuwe “Wetboek van Economisch Recht” [red. de huidige Wet van 30 juni 1994]. Auteursrechten en naburige rechten worden dan voortaan geregeld onder Titel 5 van Boek XI (“Intellectuele Eigendom”) van dit nieuwe wetboek. De bedoeling van de overheid is om alle federale economische wetgeving in één enkel wetboek onder te brengen en zo de transparantie van de wetgeving te verhogen.
Het “Boek” rond Intellectuele Rechten werd reeds in juli 2013 als een voorontwerp van wet door de federale regering goedgekeurd. Het is voorlopig nog wachten op een effectieve omzetting van het voorontwerp door het parlement (een deel van het voorontwerp kunt u terugvinden op de website van SABAM). In september 2013 gaf de Raad voor de Intellectuele Eigendom nog een advies over het voorontwerp, dat in bepaalde opzichten niet mals was voor de tekst die de regering voorstelde. De Raad betreurde ondermeer dat de regering niet van de gelegenheid gebruik had gemaakt om het vrij ingewikkelde stelsel van uitzonderingen op het auteursrecht te moderniseren.
Voor het auteursrecht gaat het in eerste instantie om een formele inpassing van de oude artikelen in het nieuwe wetboek. Toch zijn er een aantal inhoudelijke wijzigingen aan het auteursrecht die vrij substantieel zijn. Deze beogen vooral om het collectief beheer van auteursrechten (en naburige rechten) transparanter te maken. We sommen de voornaamste wijzigingen hieronder even op.
Controle op de beheervennootschappen: het wetsontwerp voorziet een grotere controle op de beheersvennootschappen zoals SABAM, SIMIM, Reprobel, SACD of Playright, ondermeer door de oprichting van een regulator voor de intellectuele eigendom onder toezicht van de FOD Economie. De taak van de nieuwe regulator zal erin bestaan te checken dat de innings-, tariferings-, en verdelingsregels van de beheersvennootschappen billijk zijn en niet discriminatoir. De regulator zal de bevoegdheid hebben om administratieve geldboetes op te leggen in geval van overtreding (er is wel nogal wat onduidelijkheid rond de criteria die de regulator zal gebruiken).
Voorts worden de beheersvennootschappen ook verplicht om hun tariferings-, innings- en verdelingsregels, alsook haar kostenpercentage op hun websites te publiceren. Het kostenpercentage zal nog slechts maximum 15% van de geïnde auteursrechten mogen bedragen. Ook voorziet het voorontwerp van wet in een horizontale vastlegging van bepaalde tarieven (zoals de verdeelsleutels van de billijke vergoeding, de vergoeding voor kopiëren voor eigen gebruik, voor reprografie, digitale kopie onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Deze worden voortaan van dwingend recht en de partijen kunnen er bij overeenkomst niet van afwijken. Het voorontwerp van wet voorziet verder nog dat de beheersvennootschappen “efficiënte en snelle procedures” moeten uitwerken voor het behandelen van klachten van gebruikers (mét motiveringsplicht).
Invoering van een uniek loket voor de inning en betaling van verschillende rechten zoals exclusieve rechten (auteursrechten en naburige rechten), vergoedingsrechten, wettelijke licenties, enz.: Deze eengemaakte inning zou er moeten komen vanaf 1 januari 2015 en zou ook gelden voor het afspelen van muziek in ondernemingen. Dit zou moeten leiden tot een vereenvoudigde aangifte en betaling van auteursrechtelijke vergoedingen.
Vermoeden van overdracht van rechten: de huidige auteurswet voorziet dat wie meewerkt aan een film of aan een ander audiovisueel werk vermoed wordt zijn of haar rechten over te dragen aan de producent. Op die manier wordt er vermeden dat er een kluwen aan rechten en blokkeringsmogelijkheden ontstaat waardoor een audiovisueel werk praktisch gezien niet geëxploiteerd kan worden. De huidige wet voorziet een uitzondering op deze regel voor de auteurs van muziekwerken. Dit houdt in dat voor muziekwerken er toch een aparte vergoeding moet worden betaald aan de auteurs via hun beheersvennootschappen. In het voorontwerp van wet worden een aantal nieuwe uitzonderingen voorzien, met name voor de hoofdregisseur, de scenarioschrijver en de tekstschrijver. Dit betekent dat er bij films en andere audiovisuele werken voortaan meer aparte rechten zullen moeten betaald worden.
Voorts worden nog enkele aanpassingen voorzien voor de leenrechtvergoeding; voor de zogenaamde ‘orphan works’ (werken waarvan men de rechthebber niet terugvindt); voor uitvoeringen in het kader van schoolactiviteiten en in de familiekring; voor kabeldoorgifte (rechten van auteurs en uitvoerende kunstenaars bij doorgifte via de kabel); etc.
De beheersvennootschappen zijn over het algemeen niet bijzonder blij met dit voorontwerp van wet, al wordt het standpunt van vele beheersvennootschappen in de pers niet steeds correct weergegeven. Zo zijn vele beheersvennootschappen in principe niet gekant tegen de verplichte openbaarmaking van hun kostenpercentages (ze zijn veeleer gekant tegen de concrete uitvoering van dit principe in de tekst van het voorontwerp). Vooral de nieuwe regulator lijkt veel tegenkanting op te roepen bij de beheersvennootschappen (zie bijvoorbeeld de petitie die door SABAM werd gestart). Andere organisaties, waaronder Unizo, staan meer open ten opzichte van de veranderingen en hopen op een positief effect voor hun leden (vooral het unieke loket voor de inning en betaling van auteursrechtelijke vergoedingen roept hoge verwachtingen op). Het valt af te wachten hoe het parlement het voorontwerp van wet van de regering in een wettekst zal omzetten en of dit nog voor de verkiezingen kan gebeuren. Wij houden u in elk geval op de hoogte van verdere ontwikkelingen op dit vlak.
Bart Van Besien
Verwarring tussen AstraNail's en ArtisaNails
Cour d'Appel de Bruxelles, 13 december 2013, 2013/AR/1075 (Nailisa tegen Astra Nail's)
Uitspraken ingezonden door Kristof Neefs, Altius en Vincent Lamberts, Actéo en Linde Dierickx, Dirk Merckx, NOVIUS Advocaten.
Marques. Astra Nail's et ArtisaNails - risque de confusion (non) - appréciation globale. Dénomination sociale - risque de confusion in abstracto (non). Dénomination commerciale - risque de confusion in concreto (non). Practiques du marché (LPMC). Nom de domaine.
Aan AstraNail's zijn diverse gelijkluidende merknamen registreerd voor cosmetische producten gelicentieerd. Artisanails heeft gelijkluidend merk voor nagelverzorgende producten geregistreerd. Het hof hervormt het eerdere vonnis [hier]. Op grond van onder andere 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE wordt AstraNail's bevolen het gebruik van "artisanails" te staken, waaronder domeinnamen inbegrepen. AstraNail's wordt veroordeeld in de rechtsplegingskosten ad €1.320.
Leestips: overwegingen 8, 12-14, 17, 21, 23.
Leeswijzer - tussenkoppen:
1.Sur l'atteinte à la marques
a. Au regard des articles 9, par1er, b) du RMC et 2.20, par1er, b) de la CBPI
b. Au regard des articles 9, par1er, c) du RMC et 2.20, par1er, c) et d) de la CBPI
2. Sur l'atteint à sa dénomination sociale et à son nom commercial
3. Sur la violation de la LPMC
4. Sur les noms de domaine
BBIE serie november-december 2013
Merkenrecht. We beperken ons tot een tweemaandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 27 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie september-oktober 2013.
20-12 | URANO | URANO | Afgew. | nl | ||
20-12 | CU | CU | Afgew. | nl | ||
19-12 | P PRODENT | PROPODENT | Gedeelt. | fr | ||
12-12 | Ritex | RINEX | Gedeelt. | nl | ||
28-11 | bonus net | BONUS FID | Afgew. | fr | ||
21-11 | CONCEPT ECO ENERGY | JANY GOFFLOT ECO ENERGY | Afgew. | fr | ||
12-11 | YELLOW PAGES | YELLOW MOBILE | Afgew. | nl | ||
12-11 | YELLOW PAGES | YELLOW | Afgew. | nl | ||
07-11 | KETEN DUURZAAM VARKENSVLEES | KETEN DUURZAAM RUNDVLEES | Afgew. | nl | ||
07-11 | MONEYPENNY | Moneypenny Magazine | Gedeelt. | nl | ||
05-11 | VENTILO | VENTIUNO | Toegew. | fr |
01-11 | SANIHAND | SANI-SANI | Afgew. | nl | ||
01-11 | 525 | 525 | Afgew. | nl | ||
01-11 | Beeldmerk | INAYA | Gedeelt. | nl | ||
01-11 | DREAM BOX | DREAMTEAM | Afgew. | nl | ||
01-11 | WIL | WIL | Toegew. | nl | ||
01-11 | DOLMIO | POMIO | Afgew. | nl | ||
01-11 | 525 | 525 VICTORIES | Afgew. | nl | ||
30-10 | STRIXX | STRIKKS | Afgew. | nl | ||
29-10 | E (beeldmerk) | E (beeldmerk) | Gedeelt. | nl | ||
29-10 | E(beeldmerk) | E(beeldmerk) | Gedeelt. | nl | ||
29-10 | E(beeldmerk) | E(beeldmerk) | Gedeelt. | nl | ||
29-10 | E(beeldmerk) | E(beeldmerk) | Gedeelt. | nl | ||
29-10 | E(beeldmerk) | E(beeldmerk) | Gedeelt. | nl | ||
18-10 | LAND ROVER | LF LANDFIGHTER | Afgew. | nl | ||
18-10 | PLUQ QUALITY MUSHROOMS | PLUK! | Gedeelt. | nl | ||
04-10 | SOVEREIGN MILITARY HOSPITALLER ORDER OF ST. JOHN OF JERUSALEM OF RHODES AND OF MALTA | The Knights Hospitallers of the Sovereign Order of Saint John of Jerusalem, Knights of Malta, The Ecumenical Order | Afgew. | nl |
Inspiratie door de vormgeving van een verregende motorrijbroek
Hof van Beroep Antwerpen 16 december 2013, Rolnr. 2011/AR/2013 (H&M tegen G-Star)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Tineke Van Hoey, Fernand de Visscher, Simont Braun.
Vergelijkbare procedure IEF 12104. Geen auteursrecht. Geen oneerlijke marktpraktijken (93, 95 WMPC en 10bis 3 Verdrag van Parijs). Door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen [hier] werd een stakingsbevel gegeven voor de verdere verhandeling van de onrechtmatige auteursrechtelijke reproducties van de ELWOOD-spijkerbroek. Anders oordeelt het hof over de combinatie van functionele en niet-functionele kenmerken. Ontwerper (Pierre Morisset) verklaarde zelf dat de jeans is geïnspireerd op de broek van een motorrijder na een twee uur durende rit doro de regen. De vormgeving van een motorrijbroek bestaat reeds geruime tijd. De voorgehouden combinatie van element, zijn kenmerken die eigen zijn aan de motorrijbroek. De ELWOOD-jeans komt dan geen auteursrechtelijke bescherming toe.
Het hof is van oordeel dat er geen begeleidende omstandigheden worden aangehaald die mogelijk indruisen met de eerlijke handelsgebruiken. Er is geen onrechtmatige verwarringstichting aangetoond: de gemiddelde consument zal zich neit vergissen tussen het product aangeboden in kwaliteitswinkels en het product aangeboden in de goedkopere winkelketens van de appellante. Het etiket verhindert ook de mogelijke verwarring.
Geïntimeerden worden veroordeeld in de kosten, vastgesteld op rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg van €11.000 en in hoger beroep nogmaals €11.000.
Prejudicidiële vragen: Geldt bij openbare orde-exceptie het vereiste van uitputten van rechtsmiddelen?
HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2062 (Diageo Brands tegen SIMIRAMIDA-04 EOOD)
rkenning buitenlands vonnis. Openbare orde-exceptie (art. 34, aanhef en onder 1 EEX-Vo). Zie eerder overzeese gerechten [IEF 11268] en HR [IEF 11898] Uitzondering op regel dat onjuiste toepassing Unierecht niet leidt tot toepassing openbare orde-exceptie? HvJEU 11 mei 2000, C-38/98, Jur. 2000. p. I-2973, NJ 2003/627; HvJEU 28 april 2009, C-420/07, Jur. 2009, p. I-3571, NJ 2010/38. Bulgaars vonnis berust op vaste jurisprudentie Bulgaarse Hoge Raad die evident strijdt met Unierecht (acte éclairé). Zet erkenning vonnis gemeenschapstrouw onder druk? Geldt bij openbare orde-exceptie het vereiste van uitputten van nationale rechtsmiddelen? Is dan relevant dat Bulgaarse stelsel van rechtsmiddelen onvoldoende garanties bood? Vergoeding redelijke en evenredige proceskosten, art. 1019h Rv. Is art. 14 Richtlijn 2004/48/EG van toepassing op kosten van procedure tot schadevergoeding wegens door verweerder gelegde beslagen ter handhaving van merkrecht?
Hoge Raad stelt de volgende prejudiciële vragen aan het HvJ EU.
De vragen van uitleg van Unierecht waarvan de Hoge Raad, blijkens het hiervoor in 5.2-5.4 overwogene, beantwoording door het HvJEU nodig acht voor zijn beslissing op het cassatieberoep, zijn de volgende:
1. Moet art. 34, aanhef en onder 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat deze weigeringsgrond mede ziet op het geval waarin de beslissing van de rechter van de lidstaat van herkomst evident in strijd is met het Unierecht, en dit door die rechter is onderkend?
2 (a). Moet art. 34, aanhef en onder 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat aan een geslaagd beroep op deze weigeringsgrond de omstandigheid in de weg staat dat de partij die zich op deze weigeringsgrond beroept, heeft nagelaten om in de lidstaat van herkomst van de beslissing de aldaar beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden?
2 (b). Indien het antwoord op vraag 2 (a) bevestigend luidt, wordt dit anders indien het aanwenden van rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst van de beslissing zinloos was, omdat moet worden aangenomen dat dit niet tot een andere beslissing zou hebben geleid?
3. Moet art. 14 van Richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling mede ziet op de kosten die partijen maken in het kader van een geding in
een lidstaat tot schadevergoeding, indien de vordering en het verweer betrekking hebben op de beweerde aansprakelijkheid van de verwerende partij wegens beslagen die zij heeft gelegd en aanzeggingen die zij heeft gedaan ter handhaving van haar merkrecht in een andere lidstaat, en in dat verband een vraag rijst naar de erkenning in eerstgenoemde lidstaat van een beslissing van de rechter van laatstgenoemde lidstaat?
Nederlandse HR na HvJ EU: afvullen van blikjes die door derde zijn voorzien van merk geldt niet als gebruik
HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2057 (Refresco/opvolger van Frisdranken Industrie Winters tegen Red Bull)
Zie eerder HvJ EU [IEF 10674]. Afvuljurisprudentie. Merkenrecht. Begrip dienstverlener en derde.
In dit geval worden de lege blikjes met daarbij behorende afsluitdoppen met alle daarop voorkomende tekens, versieringen en teksten door Smart Drinks samen met het extract voor de frisdrank aan Frisdranken Industrie Winters aangeleverd. Frisdranken Industrie Winters vult de blikjes overeenkomstig de aanwijzingen/recepten van Smart Drinks met een bepaalde hoeveelheid van het extract, vult dit aan met water en zonodig koolzuur en sluit de blikjes. Vervolgens worden de gevulde blikjes weer aan Smart Drinks ter beschikking gesteld, die deze vervolgens naar landen buiten de Benelux exporteert.”
Deze feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de gewraakte gedragingen van Frisdranken Industrie Winters en Smart Drinks volledig stroken met de door het HvJEU in zijn verklaring voor recht vermelde gedragingen van respectievelijk de ‘dienstverlener’ en de ‘derde’. De gedragingen van Frisdranken Industrie Winters leveren derhalve geen ‘gebruik’ op in de zin van art. 5 van Richtlijn 89/104/EEG en daarmee evenmin in de zin van art. 2.20 BVIE. Onderdeel I treft dus doel, het bestreden arrest kan niet in stand blijven, de Hoge Raad doet de zaak zelf af door de vorderingen van Red Bull af te wijzen en haar in de kosten te veroordelen.
2.3. Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Red Bull heeft geen andere grondslag aan haar vorderingen gegeven dan de beweerde merkinbreuk van [A] door het ‘afvullen’ van de blikjes. Nu die grondslag ondeugdelijk is gebleken, waar vaststaat dat [A] de merken van Red Bull niet heeft gebruikt, dienen de vorderingen alsnog te worden afgewezen, met verwijzing van Red Bull, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
2.4.1. Ook in cassatie dient Red Bull in de proceskosten te worden veroordeeld. [A] heeft in haar schriftelijke toelichting na prejudiciële verwijzing alsnog aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv, en wel tot een bedrag van € 41.500, vermeerderd met een bedrag van € 24.700,50 voor de prejudiciële procedure.
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 januari 2008;
vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 september 2006;
wijst de vorderingen van Red Bull af;
veroordeelt Red Bull in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot:
- in eerste aanleg op € 1.600,--;
- in hoger beroep op € 2.088,--;
- in cassatie op € 455,98 aan verschotten en € 4.800,-- voor salaris.
Europese Commissie lanceert publieke consultatie auteursrecht
Europese Commissie, Public Consultation on the review of the EU copyright rules, 5 december 2013 tot 5 februari 2014.
Uit het persbericht: The European Commission has today launched a public consultation as part of its on-going efforts to review and modernise EU copyright rules. The consultation invites stakeholders to share their views on areas identified in the Communication on Content in the Digital Single Market (IP/12/1394), i.e. territoriality in the Single Market, harmonisation, limitations and exceptions to copyright in the digital age; fragmentation of the EU copyright market; and how to improve the effectiveness and efficiency of enforcement while underpinning its legitimacy in the wider context of copyright reform.
Internal Market and Services Commissioner Michel Barnier said: "My vision of copyright is of a modern and effective tool that supports creation and innovation, enables access to quality content, including across borders, encourages investment and strengthens cultural diversity. Our EU copyright policy must keep up with the times."
Background
In its Communication on Content in the Digital Single Market, the Commission set out two parallel tracks of action: the completion of its on-going efforts to review and modernise the EU copyright legislative framework as announced in the Intellectual Property Strategy "A Single Market for Intellectual Property Rights" (IP/11/630), while facilitating practical industry-led solutions through the stakeholder dialogue Licences for Europe (IP/13/1072) to issues on which rapid progress was deemed necessary and possible.
The Licences for Europe process has been finalised now. The Commission welcomes the practical solutions stakeholders have put forward in this context and believes that these initiatives will provide a valuable contribution to improving the availability of copyright-protected content online in the EU. Discussions and results of Licences for Europe will be taken into account in the context of the review of the legislative framework.
The consultation is open until 5 February 2014. To learn more about the process and to submit your contribution, please visit the following website: https://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/copyright-rules/index_en.htm
Uitleg hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van een dedicated metazoekmachine
HvJ EU 19 december 2013, zaaknr. C‑202/12 (Innoweb tegen Wegener) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Gerechtshof te ’s-Gravenhage [IEF 11113]. Databankenrecht. Gaspedaal. Autotrack. Uitlegging van artikel 7, leden 1 en 5, van richtlijn 96/9/EG – Recht van de samensteller van een databank om het opvragen en/of het hergebruik van een substantieel deel van de inhoud van de databank te verbieden – Verbod van het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van een databank dat verlangt dat handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank – Toereikendheid van herhaald hergebruik of cumulatieve voorwaarde van systematisch hergebruik – Hergebruik via een geautomatiseerd systeem.
Het hof verklaart voor recht:
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een onderneming die een dedicated metazoekmachine als die in het hoofdgeding online op internet plaatst, sprake is van hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van een door voormeld artikel 7 beschermde databank wanneer deze dedicated metazoekmachine:
– aan de eindgebruiker een zoekformulier ter beschikking stelt dat in wezen dezelfde functionaliteiten biedt als het formulier van de databank,
– de zoekopdrachten van de eindgebruikers „realtime” vertaalt naar de zoekmachine van de databank, zodat alle gegevens van deze databank worden doorzocht, en
– aan de eindgebruiker de gevonden resultaten toont in de opmaak van haar website, waarbij de doublures tot één item worden samengevoegd, maar in een volgorde die is gebaseerd op criteria die vergelijkbaar zijn met die welke door de zoekmachine van de betrokken databank worden gebruikt om de resultaten weer te geven.
Gestelde vragen:
1. Moet artikel 7, lid 1 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat sprake is van hergebruik (ter beschikking stelling) van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een via een website aangeboden (on line) databank door een derde indien die derde aan het publiek de mogelijkheid biedt via een door hem aangeboden zoekmachine de volledige databank of een substantieel deel daarvan “realtime” te doorzoeken, door een zoekopdracht van een gebruiker “door te voeren” naar het zoekmechanisme van de website waarop de databank wordt aangeboden?
2. Zo nee, is dit anders indien die derde na terugontvangst van de resultaten van de zoekopdracht aan elke gebruiker een zeer klein deel van de inhoud van de databank zendt of toont op en in de opmaak van zijn eigen website?
3. is het voor de beantwoording van vragen 1 en 2 van belang dat die derde deze handelingen voortdurend verricht en in totaal dagelijks 100.000 zoekopdrachten van gebruikers via haar zoekmachine "vertaald" doorvoert en de ontvangen resultaten daarvan op een wijze als hiervoor omschreven aan verschillende gebruikers ter beschikking stelt?
4. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat niet toegestaan is het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met de normale exploitatie of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank of is daarvoor voldoende dat sprake is van herhaaldelijk of systematisch hergebruiken?
5. Indien vereist is dat sprake is van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken, wat is
a. de betekenis van systematisch?
b. Is daarvan sprake als het hergebruiken via een geautomatiseerd systeem gebeurt?
c. Is relevant dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een dedicated meta-zoekmachine op een wijze als hiervoor beschreven?
6. Moet artikel 7, lid 5, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien herhaaldelijk aan afzonderlijke gebruikers van een meta-zoekmachine van die derde per zoekopdracht slechts niet-substantiële delen van de inhoud van de databank ter beschikking worden gesteld?
7. Zo ja, geldt dit ook als het cumulatief effect van het herhaald hergebruiken van die niet-substantiële delen is dat een substantieel deel van de inhoud van de databank ter beschikking wordt gesteld aan die afzonderlijke gebruikers tezamen?
8. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, in geval sprake is van gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van het hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank ter beschikking te stellen van het publiek, voldaan is aan de vereisten van dit artikel of moet ook nog worden gesteld en bewezen dat deze handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank?
9. Wordt verondersteld dat ernstige schade wordt toegebracht aan de investering van de samensteller van de databank indien sprake is van voormelde gedragingen?
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW2216
Grosse 200.033.595/01
IEF 11113
Gestelde algemene bekendheid van POPSTARS als merk niet aannemelijk gemaakt
Hof Den Haag 17 december 2013, zaaknr. 429981/KG ZA 12-1198 (SBS en Talpla tegen Screentime)
In navolging van IEF 12008. Merkenrecht. Algemeen bekend merk. Spoedeisend belang.
SBS en Talpa (SBS c.s.) zijn in hoger beroep gegaan tegen het in kort geding gewezen vonnis van 15 november 2012. Vanwege afstemming op het oordeel van de bodemrechter hoeft het hof nog slechts de vraag te beantwoorden of op 15 november 2012 POPSTARS kon worden aangemerkt als een algemeen bekend merk, waarop door het gebruik van het teken THE NEXT POPSTAR inbreuk werd gemaakt of dreigde te worden gemaakt.
SBS c.s. stellen dat de bodemrechter heeft geoordeeld dat (ook) ten tijde van de inleidende dagvaarding in de bodemzaak op 8 november 2012 - en dus ook op 15 november 2012 - geen sprake was van een algemeen bekend merk. Screentime stelt dat de bodemrechter slechts heeft geoordeeld dat anno 2013 geen sprake was/is van een algemeen bekend merk. Het hof oordeelt dat Screentime niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 15 november 2012 meer dan 25% van het relevante publiek in Nederland bekend was met POPSTARS als merk. Dit acht het hof voorshands niet een aanzienlijk deel van het relevante publiek, zodat Screentime de gestelde algemene bekendheid van POPSTARS als merk op 15 november 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof vernietigt het vonnis in eerste aanleg.
5. Het hof overweegt als volgt. Indien in hoger beroep de vraag moet worden beantwoord of een in kort geding verlangde voorziening - hetzij na toewijzing hetzij na weigering door de voorzieningenrechter - in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient ook in hoger beroep mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vergelijk HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343 en HR 30 juni 2000, NJ 2001, 389). Bij de verminderde vordering (een verbod tot april 2013) heeft Screentime, mede in aanmerking nemende dat vaststaat dat geen dwangsommen zijn verbeurd, geen spoedeisend belang. Al om die reden kan deze vordering in dit kort geding niet worden toegewezen en zal het vonnis in zoverre worden vernietigd. Dit doet er echter niet aan af dat partijen nog wel belang hebben bij een oordeel of het vonnis van de voorzieningenrecliter juist was, in het bijzonder in verband met de kostenveroordelingen, waartegen zowel principale grief 3 (mede) als de onvoorwaardelijke incidentele grieven zijn gericiit. De omstandigheid dat in hoger beroep een spoedeisend belang ontbreekt bij het door Screentime gevorderde hoeft aan een beoordeling van de juistheid van het vonnis in eerste aanleg niet in de weg te staan (vergelijk HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343). Gelet op het bovenstaande zal het hof slechts beoordelen of het vonnis in eerste aanleg juist is.
15. Bij die beoordeling moet het hof op grond van de afstemmingsregel als uitgangspunten in aanmerking nemen dat het relevante publiek bestaat uit de gemiddeld geïnformeerde, omziclitige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma's die op prime time worden uitgezonden, dat voor het aannemen van een algemeen bekend merk nodig is dat een aanzienlijk deel van dat relevante publiek het merk kent en voor bescherming als algemeen bekend merk in de zin van artikel 6i)is UvP een grotere bekendheid vereist is dan voor een bekend merk in de zin van 'sub c'. Uit het vonnis in de bodemzaak valt af te leiden dat de bodemrechter van oordeel was dat zowel voor de vraag of de (ingeschreven) merken waren ingeburgerd als voor de vraag of sprake was van een algemeen bekend merk moet worden uitgegaan van hetzelfde publiek, namelijk de consument van amusementsprogramma's die op prime time worden uitgezonden. Dat volgt uit de opbouw van het bodemvonnis en de omstandigheid dat niet specifiek een ander publiek wordt genoemd bij de beoordeling of sprake is van een algemeen bekend merk. Voor zover Screentime heeft willen stellen dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een algemeen bekend merk moet worden uitgegaan van een beperkter publiek (het publiek dat geïnteresseerd is in talentenjachten), passeert het hof deze stelling derhalve.
19. Tenslotte acht het hof voorshands aannemelijk dat de bekendheid van POPSTARS op 15 november 2012 is afgenomen sedert de laatste uitzending en de betreffende media-aandaclit in januari 2011. In dit verband is relevant dat ook de bodemrechter, gelet op de rechtsoverwegingen 4.28 en 4.29 van het vonnis in de bodemzaak, er kennelijk van is uitgegaan dat de bekendheid in de periode februari 2011 tot 2013 zodanig is afgenomen, althans gestagneerd dat in elk geval in 2013 geen sprake was van een algemeen bekend merk.
20. Op grond van het bovenstaande is het hof, alles afwegend, voorshands van oordeel dat Screentime niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 15 november 2012 meer dan 25% van het relevante publiek in Nederland bekend was met POPSTARS als merk. Dit acht het hof voorshands niet een aanzienlijk deel van het relevante publiek, zodat Screentime de gestelde algemene bekendheid van POPSTARS als merk op 15 november 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt.
21. Een en ander leidt ertoe dat de principale grieven van SBS c.s. slagen, het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het het bevel, de veroordelingen en de bepaling onder 5.1, 5.3 , 5.4 en 5.5 betreft en het door Screentime gevorderde in zoverre alsnog zal worden afgewezen, met veroordeling van Screentime in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal niet worden vernietigd nu Screentime daar nog belang bij heeft vanwege het bevel onder 5.2, waarvan geen vernietiging is gevorderd. De onvoorwaardelijke incidentele grief 1 van Screentime betreffende de kostenveroordeling in eerste aanleg, kan op grond van het bovenstaande niet tot vernietiging leiden. Incidentele gi-ief II kan niet tot vernietiging leiden omdat deze grief zich richt tegen het oordeel van de voorzieningenrecliter in de zaak tussen Screentime en reclitspersonen die in dit hoger beroep geen partij zijn. Ook van het incidentele beroep dient Screentime als de in liet ongelijk gestelde partij de kosten te dragen.
Beslissing
Het gerechtshof
in principaal hoger beroep
vernietigt het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag op 15 november 2012 tussen partijen gewezen vonnis, voor zover het het/de in het dictum onder 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5 vennelde bevel, veroordelingen en bepaling betreft
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het gevorderde oolc in zoverre af;
veroordeelt Screentime in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op 15 november 2012 begroot op€ 19.549,64;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het door de voorzieningenrechter in de rechtbank De Haag op 15 november 2012 tussen partijen gewezen vonnis,
voor het overige;
in incidenteel hoger beroep
verwerpt het beroep;
in principaal en incidenteel hoger beroep
veroordeelt Screentime in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, tot op heden begroot op € 41.723,62;