Tijdens verkiezingen van 2007 ten onrechte logo van La Dernière Heure gebruikt
Hof van Beroep Brussel 16 januari 2012, rolnummer 2008/AR/1446 (IPM tegen F.D.)
Auteursrecht. Parodie. Vrijheid van Meningsuiting. Morele rechten. IPM is uitgever van het dagblad "La Dernière Heure" en is houdster van woord- en beeldmerken. Drie dagen voor de parlementsverkiezingen van 2007 distribueert de socialistische partij Tubize enkele pamfletten.
IPM vraagt een inbreukverbod bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Nivelle, de vorderingen wordt afgewezen. Het Hof van Beroep erkent het auteursrecht op het logo. Door de keuze van de twee kleuren en een horizontale lijn is het resultaat van de fusie Dernière Heure en Les Sports. F.D. beroept zich op de parodie-exceptie (L'article 22 § 1er, 6° de la LDA). De wettigheid van een parodie is afhankelijk van het morele element: de intentie om te lachen, bespotten, zelfs als het resultaat niet wordt bereikt.
In dit geval is het logo niet gebruikt om de politieke boodschap tot uiting te brengen, maar om aandacht van de lezer te trekken. Het gebruik van dit logo is niet nodig (gebleken), omdat hetzelfde effect kan worden bereikt door de verbale uitdrukking "La dernière demi-heure de Tubize".
De vrijheid van meningsuiting is niet in het geding, omdat het gaat om de morele rechten, de integriteit van het werk. Deze rechten zijn onvervreembaar en behandeling van het merkenrecht is niet noodzakelijk. Vanwege het gebrek aan spoedeisendheid (verkiezingen zijn geweest), wordt er geen publicatieverbod opgelegd. Het beroep slaagt deels.
Sur l'originalité:
5 (...) En l'espèce, le logo du quotidien La Dernière Heure, tel qu'il est reproduit au point 1 du présent arrêt est incontestablement une œuvre originale. L'auteur s'est en effet attaché à mettre en valeur l'abréviation populaire de ce quotidien (« La DH ») en mettant en exergue ces deux lettres dans un graphisme recherché. Il a, par ailleurs, rappelé, par le choix des couleurs et une ligne horizontale, que le quotidien résultait de la fusion de deux anciens journaux, La Dernière Heure et Les Sports. Tous ces éléments graphiques sont le produit des choix faits par le graphiste pour représenter visuellement le titre du journal. Le logo constitue donc bien l'expression de son effort intellectuel et la marque de sa personnalité.
C.- SUR LA PARODIE
7. L'article 22 § 1er, 6° de la LDA dispose que l'auteur ne peut interdire la caricature, la parodie ou le pastiche, compte tenu des usages honnêtes.
Sous le couvert de trois mots différents, recopiés de la loi française, le législateur vise une même réalité, à savoir une reproduction par emprunt formel à une œuvre, dans le but d'amuser et sans prêter à confusion avec celle-ci. La licéité de la parodie tient essentiellement au respect d'un élément moral : l'intention de faire rire, de railler avec humour, même si le résultat n'est pas atteint. La parodie ne requiert pas comme but celui de critiquer - au sens fort du terme - l'œuvre première, railler avec humour suffit (F. De Visscher & B. Michaux, Précis du droit d'auteur et des droits voisins, Bruylant 2000, p. 116 et suiv. n° 141; Bruxelles, 14 juin 2007, J.L.M.B. 2007, 1779).
La LDA ne donnant aucune définition de la parodie, il convient de s'en référer au langage courant.
10. Vainement M. F. entend-il opposer son droit fondamental à la liberté d'expression.
En l'espèce, le logo de La Dernière Heure n'a pas été utilisé pour exprimer le message politique du Parti socialiste de Tubize, mais pour attirer l'attention des lecteurs. Par ailleurs, l'usage de ce logo n'était pas indispensable pour transmettre ce message puisque le même effet aurait pu être atteint en utilisant la phrase verbale « La dernière demi-heure de Tubize ».
Au demeurant, la question en l'espèce ne se pose pas puisque, lorsque l'exception tirée de la liberté d'expression est invoquée dans le cadre du respect de l'intégrité de l'œuvre, elle concerne les droits moraux, ce dont IPM, ne peut se prévaloir puisqu'elle ne prouve pas avoir reçu de l'auteur de l'œuvre - personne physique par ailleurs inconnue - le mandat spécial de recouvrer les sommes qui lui seraient dues à titre de conséquences patrimoniales de la violation de ses droits moraux inaliénables.
2.- Sur la violation du droit des marques
11. Dès lors qu'IPM obtient gain de cause sur la base du droit d'auteur, il est sans intérêt de statuer sur la demande, en ce qu'elle se fonde également sur le droit des marques.
Gesponsord en verricht onderzoek naar zware-keten antilichamen valt binnen de gereserveerde sector licentie
Rechtbank Den Haag 4 december 2013, HA ZA 12-1458 (Ablynx tegen Unilever, BAC IP)
Octrooirecht. Licenties. Uitleg 'gereserveerde sector'. Toepassing Belgisch/Nederlands recht. Niet toekomen aan 1162 Belgisch BW. Aanhouding wegens verbeterde specificatie proceskosten ex 1019h Rv.
Ablynx is een in 2001 opgericht en sinds 2007 beursgenoteerd biofarmaceutisch bedrijf dat actief is in het onderzoek naar en de ontwikkeling van zogenaamde Nanobodies, een nieuwe klasse van therapeutische eiwitten met therapeutische werking die zijn afgeleid van de variabele domeinen van zogenaamde “zware-keten antilichamen” die voorkomen in kameelachtigen.
De “zware-keten antilichamen” en de variabele domeinen ervan zijn begin jaren ’90 ontwikkeld door de onderzoekers Prof. R. Hamers en Dr. C. Casterman, werkzaam aan de Vrije Universiteit Brussel (“VUB”). De octrooien van de VUB in Europa en de VS zijn gelicentieerd aan het Vlaams Interuniversitait Instituut voor Biotechnologie voor alle toepassingsterreinen, met uitzondering van de Gereserveerde Sector. Ablynx heeft volgens een overeenkomst een exclusieve wereldwijde sublicentie onder de Hamers-octrooien van het VIB verkregen. Gedaagden hebben van BAC een niet-exclusieve wereldwijde sublicentie verkregen voor de exploitatie van de Hamers-octrooien beperkt tot de Gereserveerde Sector (zie r.o. 2.5).
Unilever c.s. heeft een onderzoek in Bangladesh naar het gebruik van ARP1 (een VHH gericht tegen het rotavirus) bij kinderen gesponsord. Uit de correspondentie blijkt dat Unilever haar beperkte licentie begreep en geen inbreuk maakt.
De rechtbank kan in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd. Aangezien de overeenkomsten geen onduidelijkheid laten, komt artikel 1162 Belgische BW (uitleg beding ten nadele van degene die de licentie heeft bedongen) niet aan de orde.
Unilever wordt in de gelegenheid gesteld een verbeterde specificatie van proceskosten in te dienen. De beslissing wordt aangehouden.
4.1. Partijen twisten over de vraag hoe naar het toepasselijke Belgische recht de in 2.5 omschreven licentie, en met name hoe de term “Gereserveerde Sector” moet worden uitgelegd en of daaronder voedingsmiddelen of -additieven met een geneeskrachtige werking vallen. (...)
4.2. Naar Belgisch recht geldt wel – althans zo is door mr. Vandermeulen ter zitting aangegeven – dat mocht na toepassing van voormelde uitleg volgens het zogenaamde Haviltex-criterium nog altijd onduidelijkheid bestaan, volgens artikel 1162 van het Belgische Burgerlijke Wetboek het beding ten nadele wordt uitgelegd van degene die de licentie heeft bedongen (in dit geval: Unilever c.s.).
4.3. De rechtbank is met Unilever c.s. van oordeel dat bij toepassing van de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf geen sprake is van (dreigend) handelen buiten de verleende licentie, waartoe de volgende omstandigheden redengevend zijn. Hierbij wordt er met Ablynx van uitgegaan dat het doel van het onderzoek van Unilever c.s. is om op enig moment VHH’s toe te voegen aan een verpakt voedingsmiddel, bijvoorbeeld VHH’s gericht tegen het rotavirus aan verpakte rijst.(...)
4.5. Hierbij komt dat bij de cosmetische producten onder iii) genoemd nadrukkelijk wel zijn uitgezonderd die producten die medisch georiënteerd zijn. Door het ontbreken van die uitzondering bij verpakte voedingsproducten zal de kennelijk destijds bij Unilever c.s. levende gedachte dat bij voedingsproducten geen enkele restrictie bestond, nader voeding zijn gegeven. In dit kader is niet zonder belang dat Unilever c.s. onbestreden heeft gesteld dat VUB de betreffende tekst heeft opgesteld met – evenzeer onbestreden – deskundige juridische bijstand.(...)
4.6. Aan het voorgaande doet niet af dat – zo al juist, hetgeen Unilever c.s. uitvoerig heeft betwist – de eventueel op enig moment naar aanleiding van het onderzoek in Bangladesh door VHsquared of Unilever c.s. te verhandelen voedingsmiddelen met daaraan toegevoegd VHH’s werkzaam tegen het rotavirus, vergunningplichtig zouden zijn in het kader van de geneesmiddelenwetgeving omdat deze onder de in die wetgeving gehanteerde definitie van geneesmiddel zouden vallen. In de licentieovereenkomst wordt immers ten aanzien van de Gereserveerde Sector niet verwezen naar die regelgeving en evenmin blijkt dit enige rol te hebben gespeeld bij de onderhandelingen van partijen. Laat staan dat voldoende duidelijk wordt aangegeven dat daar, zoals Ablynx bepleit, de cesuur zou liggen voor het onderscheid in de door VUB verleende licentie waar het verpakte voedingsproducten betreft. Reden te minder om dit aan te nemen is het reeds hiervoor overwogen gebrek aan enige verwijzing naar (niet) medische toepassingen bij verpakte voedingsproducten, terwijl dit wel bij cosmetische producten is opgenomen.
4.7. Evenmin kan de rechtbank in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd.
Proceskosten
4.14. Hoewel de rechtbank als hoofdregel in verband met een goede proceseconomie op dit punt geen nadere stukkenwisseling toestaat, moet zij onderkennen dat in deze zaak sprake is van een enigszins omvangrijker specificatie dan in de zaak door deze rechtbank beslist op 13 juni 20122. Bovendien heeft Unilever c.s. een – als gezegd, onvoldoende –reden aangevoerd waarom zij niet meer heeft gespecificeerd. Onder deze specifieke omstandigheden acht de rechtbank het opportuun Unilever c.s. in de gelegenheid te stellen, zoals zij subsidiair heeft verzocht, een verbeterde specificatie van haar kosten in het tweede incident en in de hoofdzaak in te dienen, waarop Ablynx vervolgens kan reageren, waarna zal worden beslist. De beslissing zal dan ook in zijn geheel worden aangehouden.
Meer dan 3.500 scheppende kunstenaars tegen hervorming auteursrecht
Persbericht / communique de presse: De regering Di Rupo buigt zich momenteel over een herziening van het auteursrecht en van de naburige rechten, op initiatief van Minister Vande Lanotte. Deze hervorming werd zonder echt overleg met de cultuursector voorbereid. De tekst bevat bepalingen die, indien ze toegepast worden, een rampzalige impact op de cultuursector in België zullen hebben.
Meer dan drieduizend vijfhonderd auteurs hebben tot nu toe de petitie ondertekend die de regering wijst op de risico’s die deze hervorming inhoudt. Het wetsontwerp (CODEX, hoofdstuk XI) staat op het punt ter stemming aan het Parlement voorgelegd te worden. (...)
CISAC keurt dit gevaarlijke precedent af
Jean Michel Jarre, voorzitter van CISAC (Confédération Internationale des Sociétés d’Auteurs de Compositeurs), is speciaal naar Brussel gekomen om zijn afkeuring te uiten ten opzichte van dit gevaarlijke voorstel van hervorming, dat tegen alle internationale principes van bescherming en verdediging van de creatieve kunstenaars in gaat.
Het is niet te laat om de tekst aan te passen, maar er is haast!
De rechthebbenden pleiten ervoor dat de regering haar voorstel herziet en resoluut een andere koers zet. De tekst moet opgeschort worden. Auteurs willen de mogelijkheid hebben hun talrijke argumenten te laten horen.
Er is haast want de tekst wordt morgen aan het inter-kabinet overleg voor een laatste lezing voorgelegd. De auteurs rekenen op hun inkomsten om verder te kunnen scheppen. De toekomst van cultuur in België is duidelijk in gevaar!
Gerecht EU week 48
Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Onvoldoende bespreking van bewijs van gebruik middels export
B) OHIM had de opmerkzaamheid van het in publiek relatief hoog ingeschat
C) vitaminaqua tegen VITAMINWATER
Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-34/12 (HERBA SHINE) - dossier
A) Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woordmerken „HERBACIN”, voor waren van klasse 3, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2255/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt merken, tekeningen en modellen) van 22 november 2011, houdende vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „HERBA SHINE”, voor waren van klasse 3, in te schrijven in het kader van de oppositie die door verzoekster is ingesteld.
Het beroep wordt toegewezen; het bewijs van gebruik (middels export) is door het OHIM onvoldoende meegenomen in haar beslissing. Het behoort niet tot de taken van het Gerecht EU de beoordeling van die stukken nu voor het eerst uit te voeren.
44 Die Klägerin legt die angefochtene Entscheidung anders aus als das HABM. Während die Klägerin meint, die Beschwerdekammer habe die Bestimmung des Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 „ignoriert“ oder „übersehen“, macht das HABM in seiner Klagebeantwortung im Wesentlichen geltend, die Beschwerdekammer habe die von der Klägerin beigebrachten Unterlagen nicht für ausreichend gehalten, um den Nachweis einer Benutzung durch Export zu erbringen.
46 In der mündlichen Verhandlung hat das HABM im Wesentlichen geltend gemacht, dass die Beschwerdekammer die angefochtene Entscheidung insoweit nicht habe begründen müssen, da die Klägerin im Verwaltungsverfahren nicht vorgetragen habe, die älteren Marken durch Export benutzt zu haben.
53 Ergänzend ist darauf hinzuweisen, dass Laboratoire Garnier zwar vorgetragen hatte, die von der Klägerin vorgelegten Benutzungsnachweise seien nicht ausreichend, und dabei angemerkt hatte, dass nur neun der 30 eingereichten Rechnungen in Mitgliedstaaten der Union gesandt worden seien. Jedoch hatte Laboratoire Garnier nicht geltend gemacht, dass an Empfänger außerhalb der Union ausgestellte Rechnungen nicht zu berücksichtigen seien. Sie hatte jedenfalls kein spezielles Argument vorgebracht, um die Feststellung der Widerspruchsabteilung zu widerlegen, wonach mit den Rechnungen nachgewiesen worden sei, dass die Waren aus Deutschland stammten und für die Ausfuhr ins Ausland bestimmt waren. Selbst wenn man annähme, dass die schriftliche Beschwerdebegründung der Laboratoire Garnier vom 17. Januar 2011 bei der Prüfung der Begründung der angefochtenen Entscheidung berücksichtigt werden muss, ließen sich diesem Schriftsatz nicht die Gründe entnehmen, aus denen die Beschwerdekammer die an Empfänger außerhalb der Union ausgestellten Rechnungen unbeachtet ließ.
56 Die Prüfung der Frage, ob die von der Klägerin vorgelegten Beweismittel für den Nachweis genügen, dass die in Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 vorgesehenen Voraussetzungen erfüllt sind, erfordert jedoch eine Beurteilung sämtlicher von der Klägerin vorgelegter Beweismittel, die von der Beschwerdekammer nicht vorgenommen wurde. Diese Beurteilung erstmals vorzunehmen, ist nicht Aufgabe des Gerichts (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichtshofs vom 5. Juli 2011, Edwin/HABM, C‑263/09 P, Slg. 2011, I‑5853, Randnr. 72).
Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-374/09 (Ganeder) - dossier
B) Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Ganter” voor waren van klasse 25 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1289/20081 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 juli 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „Ganeder” voor waren van de klassen 14, 18 en 25. Het beroep wordt toegewezen, de beslissing van het OHIM wordt vernietigd; het OHIM had de opmerkzaamheidgraad van het gebruikelijke publiek relatief hoog ingeschat.
31 Zum Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer in Randnr. 12 der angefochtenen Entscheidung zu Unrecht davon ausgegangen ist, dass der Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise relativ hoch sei, da es sich bei den fraglichen Waren zwar nicht um solche handele, die vom Verbraucher tagtäglich eingekauft würden, jedoch um solche, die im Alltagsleben unabdingbar seien.
32 Entgegen der Ansicht des HABM sind Schuhe nämlich Massenkonsumgüter, die vom Durchschnittsverbraucher, dessen Aufmerksamkeitsgrad beim Kauf dieser Waren nicht höher als durchschnittlich sein wird, häufig gekauft und verwendet werden. Der Aufmerksamkeitsgrad in Bezug auf diese Waren wird nicht höher als durchschnittlich sein, weil diese Waren weder teuer noch selten sind, ihr Erwerb und ihre Verwendung keine speziellen Kenntnisse erfordern und sie keine schwerwiegenden Auswirkungen auf die Gesundheit, das Budget oder das Leben des Verbrauchers haben (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 25. Mai 2012, Nike International/HABM – Intermar Simanto Nahmias [JUMPMAN], T‑233/10, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 22, und vom 19. April 2013, Hultafors Group/HABM – Società Italiana Calzature [Snickers], T‑537/11, noch nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 23).
33 Daher ist der Klägerin darin zuzustimmen, dass der Beschwerdekammer ein Fehler unterlaufen ist, als sie den Aufmerksamkeitsgrad der maßgeblichen Verkehrskreise hinsichtlich der fraglichen Waren und ihrer Marken als relativ hoch eingestuft hat.
Gerecht EU 28 november 2013, zaak T-410/12 vitaminaqua) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „vitaminaqua” voor waren van de klassen 5, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 997/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 juni 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie van de houder van onder meer de nationale woordmerken „VITAMINWATER” voor waren van de klassen 5, 30 en 32 is afgewezen. Het beroep wordt afgewezen.
56 Quant à la comparaison conceptuelle, la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en estimant que les marques en conflit présentaient une similitude, voire une identité.
80 Quant à la comparaison conceptuelle des signes, il a déjà été constaté aux points 57, 58 et 69 ci-dessus que les consommateurs portugais et français connaissent le mot « vitamin » et comprendront aisément que les termes « water » et « aqua » signifient tous les deux « eau ». Par définition, les consommateurs anglophones comprendront également la signification des mots « vitamin » et « water », qui font partie du vocabulaire courant de la langue anglaise. Ainsi que le relève à juste titre la chambre de recours au considérant 43 de la décision attaquée, il est également raisonnable de penser que le public anglophone identifiera le sens du mot « aqua » comme désignant l’eau, ce dernier étant le préfixe de nombreux mots courants de la langue anglaise qui se réfèrent à l’eau.
81 La chambre de recours n’a donc pas commis d’erreur en constatant une identité conceptuelle entre les marques en conflit au considérant 45 de la décision attaquée, au moins dans une partie de l’Union.
Geen octrooibeschermingsomvang waarvan in oppositieprocedure is afgeweken middels interpretatie
Hof van Beroep Luik 19 september 2013, IEF 558, 2011/RG/1503 (Saint-Gobain tegen Knauf Insulation)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Fernand de Visscher, Simont Braun. Uitspraak mede ingezonden door Carl De Meyer en Stephanie Hermoye, Hoyng Monegier LLP.
Franstalig. Octrooirecht. Saint-Gobain is de houder van een Europees octrooi (EP 0 399 320) waarbij het gebruik geclaimd wordt van glasvezels met een bepaalde samenstelling en met een diameter van < 8 µm, waarbij meer dan 10% van de glasvezels een diameter hebben van < 3 µm, als glasvezels die geen kankerverwekkend effect hebben. Na eenzijdig beschrijvende maatregelen te hebben uitgevoerd in de inrichtingen van Knauf nabij Luik (België) en op basis van het door de deskundige opgestelde verslag, stelde Saint-Gobain voor de rechtbank van koophandel te Luik een inbreukprocedure in.
Knauf stelde een tegenvordering in tot nietigverklaring van het octrooi. Zij deed dit echter slechts in ondergeschikte orde (subsidiair) omdat het octrooi ondertussen vervallen was. In hoofdorde (primair) betwistte Knauf de inbreuk op grond van de vaststelling in het beschrijvende verslag dat meer dan 10% van de glasvezels in haar producten een diameter hadden van meer dan 8 µm. Saint-Gobain stelde dat dit de inbreuk niet uitsloot gelet op het feit dat de bewoordingen “die een diameter hebben van < 8 µm” in de conclusie op een technisch betekenisvolle wijze uitgelegd moesten worden en derhalve begrepen moesten worden als “die een gemiddelde (of mediaan) diameter hebben van < 8 µm”.
Het Hof van Beroep te Luik merkte in dit opzicht op dat de conclusie gewijzigd werd gedurende de EPO oppositieprocedure: terwijl de originele bewoordingen uitdrukkelijk vermeldden dat de glasvezels “een gemiddelde diameter van < 8 µm vertonen”, was het adjectief “gemiddelde” (“mittleren”) verwijderd en het werkwoord “vertoont” (“aufweisen”) vervangen door “bezit” (of “heeft”) (“besitzen”). Het Hof van beroep oordeelde dat deze aanpassingen niet als betekenisloos beschouwd kunnen worden en dat het Saint-Gobain niet is toegestaan, onder het mom van interpretatie van de octrooiconclusie, om een beschermingsomvang te verkrijgen waar zij uitdrukkelijk van is afgestapt. Om dezelfde reden werd toepassing van de equivalentieleer, eveneens door Saint-Gobain ingeroepen, afgewezen.
Naast technisch werd ook om juridisch advies gevraagd aan college van deskundigen
Hof van Beroep Antwerpen 20 februari 2012, IEFbe 692 (Sarin Technologies tegen Ogi Systems)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun. Octrooirecht. De eerste rechter heeft zich aldus niet ertoe beperkt het college van deskundigen te gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven, maar tevens een juridische opdracht heeft gegeven die erin bestaat om de geldigheid van de litigieuze octrooien te onderzoeken en de inbreukvraag te beantwoorden. Het Hof van Beroep vernietigt het vonnis in eerste aanleg IEFbe 691 vanwege overschrijding van rechtsmacht.
4.2.3 Met appellante is het hof van oordeel dat de eerste rechter zich aldus niet ertoe heeft beperkt het college van deskundigen te gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven, maar tevens een juridische opdracht heeft gegeven die erin bestaat om de geldigheid van de litigieuze octrooien te onderzoeken en de inbreukvraag te beantwoorden. De vraag naar de geldigheid (nieuwheid, uitvinderswerkzaamheid) van een octrooi als de vraag naar de inbreuk erop zijn als dusdanig juridische vragen. Of de vereisten van octrooi-eerbaarheid zijn vervuld en of er eventueel octrooi-inbreuk is, moet door de rechtbank/het hof zelf worden beantwoord. Ze betreffen de gegrondheid van de vordering .De aan het college van deskundigen gegeven opdracht moet worden beperkt tot het verzamelen van de nodige feitelijke elementen om de rechtbank/het hof in staat te stellen de rechtsregels toe te passen. De door de eerste rechter aan het college van deskundigen gegeven opdracht gaat te ver. Het omvat meer dan het doen van vaststellingen en het uitbrengen van technisch advies. De omstandigheid dat de eerste rechter onder punt C. van de opdracht expliciet verwezen heeft naar "de door de partijen aangevoerde technisch-wetenschappelijke betwistingen" belet niet dat er juridische vragen werden gesteld naar de geldigheid van de octrooien en het al dan niet bestaan van een inbreuk hierop
Parijs Tribunal beveelt de-indexering illegale streamingsites bij zoekmachines
Tribunal de Grande Instance de Paris 28 november 2013, 11/60013 (APC, FNDF , SEVN tegen ISP)
Nu.nl bericht: Het gaat om zestien verschillende sites die zich hoofdzakelijk richten op het aanbieden van streamingvideo's die auteursrechtelijk zijn beschermd. Het gaat bijvoorbeeld om Allostreaming en DPstream. Daar worden films en series gratis aangeboden. Het is voor het eerst dat zoekmachines alle links naar een website moeten verwijderen. Voorheen werkten de bedrijven al mee aan het verwijderen van specifieke zoekresultaten.
De groep L'Association des Producteur de Cinéma (APC), dat tal van rechthebbenden en filmmaatschappijen vertegenwoordigt, begon de rechtszaak in 2011 en wint nu een blokkade die een jaar geldig is. De resultaten moeten binnen twee weken niet meer vindbaar zijn in de genoemde zoekmachines. De rechthebbenden draaien mogelijk wel op voor de kosten van het filteren van de zoekresultaten.
France24.com bericht: The court ruled that French sites Allostreaming, DPstream and a whole list of other popular websites were “entirely or nearly entirely dedicated to copying audiovisual productions without the consent of their authors”.
The websites advertise “free streaming” and “free downloading” of the latest cinema releases and popular TV series.
The ruling orders internet access provider such as Orange and Iliad-Free to block access to those websites for their French customers. In addition, search engines including Google, Yahoo! and Microsoft’s Bing must remove search results linking to those websites.
Ontwerp-Richtlijn trade secrets
Proposal-directive on the protection of undisclosed know-how and business information (trade secrets) against their unlawful acquisition, use and disclosure, COM(2013) 813 final.
Uit het persbericht: De Europese Commissie heeft vandaag nieuwe regels voorgesteld voor de bescherming van niet-geopenbaarde know-how en bedrijfsgeheimen (trade secrets) tegen oneerlijke acquisitie, gebruik en openbaarmaking.
De ontwerp-richtlijn voorziet in een gemeenschappelijke definitie van bedrijfsgeheimen, alsmede middelen waarmee slachtoffers van onrechtmatig gebruik van geheime bedrijfsinformatie genoegdoening kan krijgen.
De richtlijn zal het gemakkelijker maken voor nationale rechterlijke instanties om verduistering van vertrouwelijke bedrijfsinformatie tegen te gaan, inbreukmakende producten van de markt te nemen en om schadevergoeding toe te kennen voor illegale acties.
Office PME autorisation d'utilisation le logiciel
Cour de Cassation 14 november 2013, ECLI:FR:CCASS:2013:C101294 (Y&X contre Microsoft)
Software. Logiciel. Non protégés par le droit d'auteur. Pas cession de droits dans le contrat de licence. N'emportait pas une cession des droits d'auteur. Concurrence déloyale et constatation d'un élément intentionnel.
Résultat: la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel. qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civil.
Résumées dans les citations:
Attendu, selon l'arrêt attaqué, que MM. X... et Y... estimant que le logiciel « l'assistant financier », destiné aux petites et moyennes entreprises (PME), commercialisé par la société Microsoft corporation (Microsoft) dans la version française de la suite « Office édition PME », reproduisait le logiciel dénommé « l'analyse mensuelle » qu'ils avaient conçu et développé avant d'en confier la commercialisation à la société La Solution Douce, ont assigné, au vu du rapport de l'expert désigné en référé, la société Microsoft en contrefaçon de leurs droits d'auteur ;Mais attendu que l'arrêt, après avoir relevé que le rapport d'expertise qui se bornait à étudier les langages de programmation mis en oeuvre, et évoquait les algorithmes et les fonctionnalités du programme, non protégés par le droit d'auteur, constate que les intéressés n'avaient fourni aucun élément de nature à justifier de l'originalité des composantes du logiciel, telles que les lignes de programmation, les codes ou l'organigramme, ou du matériel de conception préparatoire ; que, la cour d'appel, en a exactement déduit, sans inverser la charge de la preuve, que MM. Y... et X... n'établissaient pas qu'ils étaient titulaires de droits d'auteur, justifiant ainsi, par ces seuls motifs, légalement sa décision ;
(...)
les appelants ne contestent pas que ne sont pas protégés par le droit d'auteur les fonctionnalités, les algorithmes, les interfaces et les langages, programmation, qui constituent des éléments à l'origine de la conception même du logiciel et ne présentent donc pas un caractère d'originalité suffisant ; ils soutiennent que l'originalité du logiciel « ANALYSE MENSUELLE » réside dans le traitement de l'information comptable, qui : a nécessité de nombreuses heures de travail et plus de 2000 lignes de programmation pour l'édition des différents tableaux de gestion, de graphiques et d'un rapport de synthèse, avec notamment la création de barres de menus spécifiques, de routines d'importation et de balances et la confection automatique de tableaux de bord
(...)
De même, la notice du logiciel, si elle indique bien les noms des demandeurs en leur qualité non contestée de co-auteurs du logiciel reprend le nom, le logo et les coordonnées de la société la Solution Douce, tout comme les mentions « copyright 1988-1994 » et « tout droits de reproduction réservés ». Enfin, la page de démarrage du logiciel indique la société la Solution Douce et mentionne « copyright 1990-1995 licence d'utilisation n° 300 994 ». Ces indications ne sont pas contestées, et il apparaît vraisemblable que Monsieur Jacques Y... et Monsieur Jean-Claude X... aient cédés les droits d'exploitation du logiciel qu'ils ont conçu, dénommé Analyse Mensuelle. Cela permettrait d'expliquer pourquoi ils ont procédé à l'adaptation de ce logiciel à Excel sans conclure aucun contrat avec la société MICROSOFT CORPORATION et pourquoi ils ont attendu 3 ans pour agir à son encontre.
(...)
Il est fait état dans ce document de la qualité de co-auteurs de Messieurs Y... et X... du logiciel Analyse Mensuelle « qui a (cependant) été distribué par la société la Solution Douce jusqu'au 30 juin 1998 ».
(...)
7°) Alors que le contrat de licence n'emporte pas cession de droits ; qu'en déclarant MM X... et Y... irrecevables à agir en contrefaçon du logiciel dont ils étaient l'auteur, aux motifs qu'ils en avaient cédé les droits d'exploitation, ce qui n'emportait pas une cession des droits d'auteur, la Cour d'Appel a violé l'article L. 131-3 du Code de propriété intellectuelle.Aux motifs qu'à titre subsidiaire,(...) Alors que la caractérisation de la faute de concurrence déloyale n'exige pas la constatation d'un élément intentionnel ; que pour débouter MM Y... et X... de leur action en concurrence déloyale, la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel ; qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civillegifrance.
Workshops De nieuwe BHIM website
Workshop 11 december 2013, Nederlandstalig 14.15 - 17.40. (français du 09:00 - 12:45)
Met de nieuwe website van BHIM verandert er veel voor de (professionele) gebruikers. Daarom organiseren de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) in samenwerking met BHIM, een aantal workshops. De workshops vinden plaats op 11 december in bij de DIE in Brussel. Er zijn twee sessies van elk ongeveer 3 uur. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar voor iedere sessie; graag ontvangen wij dan ook een bevestiging van uw deelname: inschrijvingsformulier / carte d'inscription.
Het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt lanceerde een nieuwe website op 25 november, de website zal 2 december live staan.
De volledig vernieuwde website biedt een hele reeks elektronische instrumenten aan om alle procedures voor merken en modellen online uit te voeren, waaronder een nieuwe e-filing tool, een nieuwe e-communication tool, en elektronische formulieren om registergegevens te wijzigen of inschrijving te vernieuwen
Een van de belangrijkste verbeteringen voor u is ongetwijfeld de onlinetoegang tot de gebruikerszone. Langs deze gebruikersruimte hebt u niet al een eenvoudig toegang tot de elektronische tools maar het biedt u ook een onlineplatform aan waar u toezicht kunt houden op alle merken en model len van uw klanten en deze kunt bewaken
De nieuwe website brengt grote veranderingen teweeg voor de gebruikers en daarom heeft de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) in samenwerking met het Harmonisatiebureau in de interne markt (OHIM), een aantal workshops georganiseerd.