IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1282

In de tijdschriften/dans les revues 2015-03

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen. Ontbreekt in dit overzicht volgens u een tijdschrift ? Stuurt u ons de inhoudsopgave van dat vakblad: redactie@ie-forum.be (ook voor permanente levering door uitgevers).

Auteurs & Media BIE 2015-3  Jubileumeditie 40-jaar BMM
Praktijkgebied IE is een voor de IE-professional ontwikkeld, gebruikersvriendelijke zoekmachine met IE-bronnen. Dagelijks worden jurisprudentie, commentaren, vakbladen, deLex-uitgaves, officiële publicaties en wetgeving bijgewerkt. Alle bronnen zijn en integraal doorzoekbaar en via een boomstructuur en kruimelpad eenvoudig toegankelijk. U kunt na inloggen zoeken via www.pgie.nl, of de databank toevoegen aan uw Legal Intelligence of Rechtsorde-account.   

Auteurs & Media 2015/1
Vrije tribune
Persvrijheid na Charlie Hebdo
Dirk Voorhoof

Doctrine/Rechtsleer
Droit d’auteur/Auteursrecht
Algemene en praktische voorstelling van de boeken m.b.t. de intellectuele eigendom in het WER Lien Van de Kelder en Natacha Lenaerts
La présomption de cession des droits d’exploitation audiovisuelle
Ariane Joachimowicz
Audiovisuele auteurs en het vermoeden van overdracht
Katrien Van Der Perre
De Regulator
Carine Libert
Le service de régulation du droit d’auteur et des droits voisins – Aperçu general
Jérôme Debrulle
Enkele beschouwingen bij de nieuwe «dienst regulering van het auteursrecht en de naburige rechten»
Carlo Adams
De Europese Richtlijn tot verlenging van de beschermingsduur van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten in de muzieksector en haar omzetting in boek XI
Luc Gulinck

Jurisprudence/Rechtspraak
Droit d’auteur/Droit des médias Auteursrecht/Mediarecht
-HJEU (gr. kamer) 3 september 2014
Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW t. Helena Vandersteen, Christiane Vandersteen, Liliana Vandersteen, Isabelle Vandersteen, Rita Dupont, Amoras II CVOH, WPG Uitgevers België
Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Reproductierecht – Beperkingen en restricties – Begrip «parodie» – Autonoom Unierechtelijk begrip
Droit d’auteur et droits voisins – Directive 2001/29 – Droit de reproduction – Exceptions et limitations – Notion de «parodie» – Notion autonome du droit de l’Union
«De parodie-exceptie volgens het Hof van Justitie», noot Dirk Voorhoof

Droit d’auteur/Auteursrecht
-Cass. (3de k.) 17 maart 2014 Tradart, vennootschap naar Zwitsers recht t. J.-B. F., S.L. en Jean-Baptiste Forestier, vennootschap naar Frans recht
Originaliteit – Persoonlijke stempel – Eigen intellectuele schepping van de auteur – Fotografie Originalité – Empreinte de la personnalité – Création intellectuelle propre à l’auteur – Photographie
«Geen banaliteiten in het auteursrecht», noot Yves Vandendriessche
-Bruxelles (9e ch.), 23 octobre 2013 Hewlett-Packard Belgium c. Reprobel
Reprographie – Interprétation de la notion de «compensation équitable» des articles 5.2.a et 5.2.b de de la directive 2001/29 – Indemnisation du préjudice causé par la reprographie et critères permettant aux États de fixer une compensation équitable en matière de reprographie – Partage légal de la compensation équitable en matière de reprographie entre auteurs et éditeurs – Système national de compensation pour reprographie couvrant implicitement mais certainement les partitions de musique et les copies contrefaisantes
Reprografie – Interpretatie van het begrip «billijke compensatie» van de artikelen 5.2.a en 5.2 b, van Richtlijn 2001/29 – Vergoeding van de schade veroorzaakt door de reprografie en criteria die de lidstaten toelaten om een billijke vergoeding voor reprografie vast te stellen – Wettelijke verdeling tussen auteurs en uitgevers van de billijke vergoeding voor reprografie – Nationale vergoedingsregeling voor reprografie die impliciet maar zeker ook geldt voor muziekpartituren
-Liège, 20 mars 2014 Aerts et s.p.r.l. oxyos c. s.p.r.l. Auctus et Vandamme, curateur à la faillite de s.p.r.l. Dobe, en présence de Vion Retail Nederland b.v.
Droit d’auteur – Programme d’ordinateur – Titularité – Cession – Preuve – Contrat de commande – Écrit – Présomption de titularité
Auteursrecht – Computerprogramma – Houderschap – Overdracht – Bewijs-Bestellingsovereenkomst – Geschrift – Vermoeden van houderschap
-Voorz. Rb. Kh. Antwerpen 4 november 2014 n.v. VRT, n.v. Medialaan en n.v. SBS Belgium t. n.v. Right Brain Interface
Omroepen – Naburige rechten – Kopieerder – Thuiskopie – Onrechtmatige bron – Mededeling – Publiek – Databanken – Tussenpersoon – Stakingsbevel – Publicatie – Dwangsom
Organismes de radiodiffusion – Droits voisins – Copieur – Copie privée – Source illicite – Communication – Public – Bases de données – Intermédiaire – Ordre de cessation – Publication – Astreinte

Droit des médias/Mediarecht
-Bruxelles (acc.), 30 septembre 2014 M.P. c. M.M.
Diffamations et injures communiquées par trois courriers électroniques dont deux sont communiqués à un grand nombre de personnes – Délit de presse (oui) – Délit de presse connexe (oui)
Laster en beledigingen in drie e-mails, waarvan er twee worden verstuurd naar een groot aantal mensen – Persmisdrijf (ja) – Verwant persmisdrijf (ja)
-Corr. Bruxelles (61e ch.), 4 février 2014 N.G. c. J.W
Incitation à la haine – Violence et menace par écrit – Courriel anonyme – Action dirigée contre le propriétaire du service de remailer permettant l’anonymisation des messages – Acquittement
Aanzetting tot haat – Geweld en bedreiging via een geschrift – Anonieme e-mail – Vordering tegen de eigenaar van remail-dienst die anonieme berichten mogelijk maakt – Vrijspraak
Note
-Civ. Bruxelles 13 novembre 2014 n.v. Euronext et C. c. s.a. Mediafin et N.
Responsabilité de la presse – Demande avant dire droit – Suppression d’un article de presse dans l’attente de la décision au fond – Mesure non nécessaire dans une société démocratique Verantwoordelijkheid van de pers – Verzoek tot tussenvonnis – Schrappen van een artikel in afwachting van de beslissing ten gronde – Maatregel die niet vereist is in een democratische samenleving
-Vlaamse regulator voor de media (alg. k.), 12 januari 2015 n.v. Medialaan, n.v. SBS Belgium en n.v. Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie t. n.v. Right Brain Interface [IEF 1156]
Omroepen – Dienstenverdeler – Omroepdiensten – Publiek – Toestemming
Radiotélévisions – Distributeur de services – Services de radiotélévision – Public – Autorisation

Actualités/Actualiteiten
Beslissingen Vlaamse Regulator voor de Media
Raad voor de Journalistiek
Colloques et comptes rendus
Colloquia en boekbesprekingen

Berichten IE
Berichten uit het buitenland- Frankrijk 2014 - Deel II - Rein-Jan Prins
Rechtspraak
Merkenrecht
Nr. 11. HvJ EU 18 september 2014, zaak C-205/13, Hauck/Stokke, IEF 14209, ECLI:EU:C:2014:2233 (uitlegging van artikel 3, lid 1 van de merkenrichtlijn ; weigering van inschrijving of nietigverklaring; driedimensionaal merk; verstelbare Tripp Trapp-kinderstoel; teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald) – met noot van M.F.J. Haak

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 12  Vzr. Rechtbank Den Haag 21 juli 2014, Argus IP Management/Voxbone, IEF 14081, ECLI:NL:RBDHA:2014:9894 (geen sprake van directe of indirecte octrooiinbreuk; geen onredelijke proceskostenopgave)

Merkenrecht
Nr. 13 HvJ EU 10 november 2014, Ford Motor Company/X, IEF 14520 (prejudiciële vragen over merkgebruik voor reserveonderdelen als bedoeld in art. 14 van de Modellenrichtlijn (reparatieclausule))

Kwekersrecht
Nr. 14 Hof van Beroep Gent 1 december 2014, Jean Hustin & Jo Goossens/Kanzi, IEF 14459 (vervolg op HvJ EU 20 oktober 2011, BIE 2011, nr. 117, p. 400 e.v.; geen uitputting van kwekers- en merkrecht)

IEFBE 1281

Broccoli en Tomaten-octrooien zijn geldig

EOB Grote kamer van beroep 25 maart 2015, IEFbe 1281; G 2/12 (Tomatoes II) - IEFbe 1281; G 2/13 (Broccoli II)
Octrooirecht op zaden, vruchten en plantmateriaal:
1. The exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC does not have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts[Tomatoes: or a fruit].

[Broccoli case only: 2.a. The fact that the process features of a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety define an essentially biological process for the production of plants does not render the claim unallowable.]

2.b. In particular, the fact that the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application does not render a claim directed to plants or plant material other than a plant variety unallowable.

3. In the circumstances, it is of no relevance that the protection conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the production of plants excluded as such under Article 53(b) EPC.

IEFBE 1280

Geen prima facie geldig octrooi, ‎voorlopig inbreukverbod geweigerd

Voorz. NL Rechtbank van Koophandel Brussel 24 maart 2015, IEFbe 1280 (Astrazeneca tegen Teva Pharma)
Uitspraak aangebracht door Jurgen Figys, Kristof Roox en Christian Dekoninck, Crowell & Moring. Vgl. IEFbe [zoekopdracht: quetiapina]. Beroep tegen deze beslissing is mogelijk. Prima facie geldigheid. Octrooirecht. Astrazeneca is eigenares van EP0907364 B1 voor een verlengde afgifte van quetiapine door gebruik van een geleermiddel. Indien er prima facie geen geldig octrooi is, kan er ook geen inbreuk zijn. Eiseres maakt het niet voldoende aannemelijk dat haar rechtsmiddel succesvol zal zijn en er prima facie grote twijfel bestaat over de geldigheid van het octrooi gelet op de nietigverklaring in België [IEFbe 776], Nederland [IEF 13923], Verenigd Koninkrijk [BAILII]. en Duitsland [via EPLaw] allen gebaseerd op een gebrek aan uitvinderswerkzaamheid. Er wordt geen voorlopig inbreukverbod toegekend.

Wordt een Belgisch deel toch geldig verklaard, dan is de schade herstelbaar en de schade eenvoudig te begroten. Wordt een voorlopig inbreukverbod wel toegekend en de nietigverklaring in hoger beroep bevestigd, dan is er naast rechtstreekse ook onrechtstreekse schade van derden, zoals voor patienten voordeliger generieke concurrenten en voor de sociale zekerheid.

Het is nog al vreemd te moeten horen en lezen dat er prima facie geen betwisting is over het bestaan van een octrooiinbreuk. Indien er prima facie geen geldig octrooi is, kan er prima facie ook geen inbreuk zijn.

Wat de belangen afweging betreft, oordelen Wij dat ook deze voor ons een voldoende reden is, om te stellen dat er geen voorlopig inbreukverbod geboden is gelet op de omstandigheden van de zaak zoals onder meer de omvang van de mogelijke schade.

Indien immers het Belgisch deel van EP'364 in hoger beroep toch geldig wordt verklaard, is de schade van eiseres door de verkoop door verweerster van haar generiek product herstelbaar door een vergoeding van de schade waarvan de omvang vrij eenvoudig kan begroot worden aan de hand van de respectieve omzetten van eiseres en verweerster en die hoe dan ook ophoudt op de vervaldatum van het octrooi op 27 mei 2017.

In geval van het toekennen van een voorlopig inbreukverbod en de nietigverklaring van het octrooi wordt in hoger beroep bevestigd, dan is er niet alleen de rechtstreekse, maar ook de onrechtstreekse schade van verweerster zelf, maar ook van derden zoals deze van patiënten en de sociale zekerheid. Het is immers algemeen bekend dat generieke concurrentie een prijsdaling met zich meebrengt en dus voordeliger is voor de patiënt en voor de sociale zekerheid.
IEFBE 1176

Winnaar BMM Student Award: Emma Ottoy

[red. Dit bericht is op 28 januari hier geplaatst, vanwege het toekennen van de BMM-student Award op de BMM Voorjaarsvergadering van 26 maart, brengen we het opnieuw onder uw aandacht]
Emma Ottoy, Merkafbakeningsovereenkomsten in het licht van het Europees mededingingsrecht, IRDI, 2014, nr. 3, p. 538-558.

Met samenvatting van Emma Ottoy, Linklaters: : Als twee ondernemingen een overeenstemmend teken hebben als merk, kan dit verwarring veroorzaken voor de klanten wat betreft bijvoorbeeld de (commerciële) herkomst van de producten. Om dit risico uit te sluiten, kunnen partijen een merkafbakeningsovereenkomst sluiten, waarin bepaald wordt op welke manier de respectievelijke merken mogen gebruikt worden. Deze afspraken kunnen echter problematisch zijn vanuit een mededingingsperspectief, aangezien deze afbakeningsovereenkomsten mogelijks de markt verdelen.
Lees verder

IEFBE 1279

Michiel Haegens nieuwe voorzitter BMM

Jurist en merkengemachtigde Michiel Haegens is per 26 maart 2015 benoemd tot voorzitter van de Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht (BMM). De BMM is de beroepsvereniging van juridische specialisten uit de Benelux die werkzaam zijn bij octrooi- en/of merkenbureaus, octrooi- en merkenafdelingen van grote bedrijven, de advocatuur en het (universitair) onderwijs. De BMM is de adviseur, belangenbehartiger en opleidingsinstantie van bijna 700 leden, waarvan een gekwalificeerd deel het keurmerk BMM Erkend Merkengemachtigde mag voeren. Haegens is bestuurslid van de BMM sinds 2011 en volgt Thera Adam op wiens voorzitterstermijn is verstreken.

IEFBE 1278

HvJ EU: Ruimere bescherming mededeling aan het publiek

HvJ EU 26 maart 2015, IEFbe 1278; ECLI:EU:C:2015:199; zaak C-279/13 (C More Entertainment)
Zie eerder IEFbe 419. Antwoord: Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarin het uitsluitende recht van omroeporganisaties als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), wordt uitgebreid tot mededelingen aan het publiek waarvan sprake zou kunnen zijn bij live-uitzendingen van sportevenementen op internet, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde mededelingen, mits een dergelijke uitbreiding de bescherming van het auteursrecht onverlet laat.

Gestelde vragen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29

Op andere blogs:
SCL

IEFBE 1277

Voldoet niet aan permanente educatie om collectief beeldmerk te voeren

Rechtbank Gelderland 25 februari 2015, IEFbe 1277; ECLI:NL:RBGEL:2015:2084 (Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur tegen gedaagde)
Merkenrecht. Gedaagde gebruikt na een onvoldoende herkansing van de verplichte permanente educatie het collectief beeldmerk van de Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur. Daar wordt de indruk wordt gewekt dat gedaagde nog altijd voldoet aan de eisen voor inschrijving van het register van de stichting, terwijl vaststaat dat gedaagde onvoldoende PE-punten heeft behaald en hij door het bestuur van de stichting op goede gronden uit dat register is verwijderd. Vordering tot staking gebruik collectief beeldmerk bevolen.

4.4.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hem op rechtens onjuiste wijze de bevoegdheid tot gebruik van het merk en het logo is ontzegd. Ingevolge de artikelen 4 en met name 7.1 sub b van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA eindigt het recht op gebruik van het collectief beeldmerk en logo namelijk door de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik door de Commissie van Toezicht van de SRFEA. In dit geval is er nimmer sprake geweest van een ontzegging door die Commissie. Alle in deze procedure door de stichting verzonden brieven en/of e-mails zijn namelijk door of namens het bestuur van de stichting verstuurd, terwijl het bestuur niet de bevoegdheid had tot ontzegging van het gebruik van het collectief beeldmerk en logo, aldus [gedaagde].

4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het hier niet gaat om de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik van het collectief beeldmerk en logo als zodanig. Het gaat primair om de verwijdering uit het betreffende Register, waarna ook geen gebruik meer mag worden gemaakt van het collectief beeldmerk en logo van de stichting. Dit laatste kan worden afgeleid uit artikel 2.1 van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA, waarover hierna meer.

4.6.
Als uitgangspunt geldt dus dat een RFEA (dit is volgens de begripsomschrijving van het Reglement voor Permanente Educatie de natuurlijk persoon die door de stichting in het door haar gehouden Register van Financieel Echtscheidingsadviseurs is ingeschreven) uit het register wordt verwijderd indien hij in gebreke blijft de permanente educatie met goed gevolg af te leggen (artikel 6 Reglement voor Permanente Educatie). Op grond van artikel 6 lid 4 van het Reglement voor Permanente Educatie kan de uit het Register verwijderde RFEA binnen een maand na de schriftelijke mededeling tot verwijdering uit het Register hiertegen gemotiveerd bezwaar maken bij het bestuur. Tegen het besluit van het bestuur staat ingevolge artikel 6 lid 5 Reglement voor Permanente Educatie gedurende twee maanden na de beslissing van het bestuur schriftelijk beroep open bij de Commissie van Toezicht RFEA.

4.7.
Vast staat dat [gedaagde] de permanente educatie niet met goed gevolg heeft afgelegd en dat hij van de mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen de mededeling tot verwijdering uit het Register geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee is de verwijdering van [gedaagde] uit het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs onherroepelijk.

4.19.
De rechtbank overweegt nog dat het [gedaagde] wel is toegestaan om op zijn websites te verwijzen naar een samenwerkingsverband met iemand die wel een erkend register financieel echtscheidingsadviseur is en/of is aangesloten bij RFEA. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen wel en niet gecertificeerde adviseurs.
IEFBE 1276

Overdracht en nietigverklaring van Wodkamerken

Rechtbank Rotterdam 25 maart 2015, IEFbe 1276; ECLI:NL:RBROT:2015:2044 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Wodkamerken. Sinds 2003 twisten partijen in de kern genomen over de vraag aan wie een viertal Benelux-merkrechten betreffende de wodkamerken "Moskovskaya", "Stolichnaya" en "Na Zdorovye" toekomen (hierna: de VO-merkrechten). Overgang tijdens uiteenvallen Sovjet-Unie. De vormgeving van het woord Stolichnaya is in al deze merken vrijwel identiek aan die van het woord Stolichnaya, Moskovskaya. Spirits heeft hierover aangevoerd dat de vorm, kleur en uitstraling van de fles het onderscheidende bestanddeel is, terwijl het woord Stolichnaya (evenals het woord Elit) van ondergeschikte betekenis is.  De voorzieningenrechter beveelt overdracht van merkregistraties van Spirits' Moskovskaya, Stolichnaya en Na Zdorovye. Andere latere merkregistraties worden nietig verklaard. Ieder onrechtmatig gebruik dient te worden gestaakt.

IEFBE 1275

Conclusie AG: Bekend merk kan volstaan met bekendheid in een lidstaat

Conclusie AG HvJ EU 24 maart 2015, IEFbe 1275; zaak C-125/14; ECLI:EU:C:2015:195 (Iron & Smith tegen Unilever)
Verzoekster heeft bij het Hongaars bureau voor intellectuele eigendom (BIE) een aanvraag ingediend voor de inschrijving van het gekleurde beeldteken „be impulsive” als merk. Unilever beroept zich op haar oudere – communautaire en internationale – woordmerken „Impulse”. Geografische en economische reikwijdte van bekendheid. Zie eerder IEFbe 835. Conclusie AG:

1) Voor de toepassing van artikel 4, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten kan het – afhankelijk van het specifieke merk dat als bekend wordt omschreven, en dus afhankelijk van het betrokken publiek – volstaan dat een gemeenschapsmerk bekend is in één lidstaat, die niet de staat hoeft te zijn waarin een beroep wordt gedaan op die bepaling. Dienaangaande zijn de beginselen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor het vereiste van normaal gebruik van een merk, niet relevant om vast te stellen of er sprake is van bekendheid in de zin van artikel 4, lid 3, van de richtlijn.

 

2)      Wanneer het oudere gemeenschapsmerk niet bekend is in de lidstaat waarin een beroep wordt gedaan op artikel 4, lid 3, van de richtlijn, moet worden aangetoond dat een commercieel relevant gedeelte van het relevante publiek in die lidstaat een verband zal leggen met het oudere merk om te bewijzen dat zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel is getrokken uit of afbreuk is gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het gemeenschapsmerk in de zin van die bepaling. In dat verband is de sterkte van het oudere merk een belangrijk element bij het bewijs van een dergelijke associatie.

Gestelde vragen:

1)      Volstaat de bekendheid van een gemeenschapsmerk in één lidstaat om aan te tonen dat dit merk bekend is in de zin van artikel 4, lid 3, van [de richtlijn], ook wanneer de nationale merkaanvraag waartegen oppositie is ingesteld op basis van deze bekendheid, in een ander land dan deze lidstaat is ingediend?

2)      Kunnen de beginselen die [het Hof] heeft ontwikkeld met betrekking tot het normale gebruik van een gemeenschapsmerk worden gehanteerd bij de toepassing van de territoriale criteria op basis waarvan de bekendheid van een gemeenschapsmerk wordt beoordeeld?

3)      Indien de houder van een ouder gemeenschapsmerk aantoont dat zijn merk bekend is in andere landen dan de lidstaat waarin de nationale merkaanvraag is ingediend – die een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie bestrijken – kan hij dan los daarvan gehouden zijn om ook voor die lidstaat genoegzaam bewijs te leveren?

4)      Indien [vraag 3] ontkennend wordt beantwoord, is het, gelet op de specifieke kenmerken van de interne markt, mogelijk dat een merk dat in een aanmerkelijk gedeelte van de Europese Unie intensief wordt gebruikt, volkomen onbekend is bij het relevante nationale publiek, en dat daardoor niet is voldaan aan de andere voorwaarde voor de weigeringsgrond van artikel 4, lid 3, van de richtlijn, aangezien er geen risico is dat afbreuk wordt gedaan aan of ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie of het onderscheidend vermogen van het merk? Zo ja, welke feiten dient de houder van het gemeenschapsmerk dan aan te tonen opdat deze tweede voorwaarde vervuld zou zijn?
IEFBE 1274

Uitleg aan geharmoniseerd begrip originaliteit mist feitelijke grondslag

Hof van Cassatie van België 27 februari 2015, IEFbe 1274 (G-Star tegen H&M)
Uitspraak aangebracht door Eric De Gryse, Simont Braun. Auteursrecht. Middelen worden afgewezen, waardoor het arrest van Hof van beroep Antwerpen definitief is: IEFbe 581. Het middel dat er geheel van uitgaat dat de eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag. Beide partijen vorderen gelet op de aard van de zaak het gewettigd maximumbedrag aan rechtsplegingsvergoeding. Dit behoeft geen verdere motivering.

Eerste middel
1. In hun tweede syntheseconclusie in appel stelden de eiseressen in het kader van hun vordering ertoe strekkende de Elwood-jeansbroek als auteursrechtelijk beschermd te doen erkennen dat, aangezien de auteursrechtelijke bescherming begrepen in de term originaliteit een "geharmoniseerd rechtsbegrip in heel de EU" is, "alle andere rechtsinstanties in de EU (...) in weze (...) gebonden zijn" door de uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 13 december 2012.
2. Het middel dat geheel ervan uitgaat dat eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag.

Twee middel
3. Uit de stukken waarop het Hof vemag acht te slaan, blijkt dat de beide partijen de toekenning van de maximum rechtsplegingsvergoeding verzochten en dit verzoek steunden op de aard van de zaak.
4. De appelrechters die in deze context oordelen dat de beide partijen de maximum rechtsplegingsvergoeding vorderen, treden hierdoor het standpunt bij van de beide partijen dat gelet op de aard van de zaak het maximumbedrag gewettigd is, zonder hieromtrent verder te moeten motiveren.
Het middel kan niet worden aangenomen.