Adviesverzoek EP over beoogde overeenkomst Passenger Name Record
Adviesverzoek aan HvJ EU 30 januari 2015, IEFbe 1328, A-1/15 (Doorgifte Passenger Name Record gegevens)
Privacy. Van de website van MinBuZa: Het EP buigt zich sinds juli 2014 over het voorstel van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record. Belangrijkste vraagstuk is de eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, tegenover bestrijding van terrorisme en andere vormen van zware grensoverschrijdende criminaliteit. In juli 2005 is reeds een eerste overeenkomst met Canada gesloten (in werking sinds 22-03-2006) die als rechtsgrondslag heeft artikel 95 jo. VEU artikel 300. Hieruit blijkt duidelijk de wens van de Gemeenschap om de grondrechten en met name het recht op eerbiediging van het privéleven ten volle te respecteren. Het Verdrag van Lissabon (VvL) heeft dat nog eens versterkt. De ‘passendverklaring’ (qua beschermingsniveau) met Canada liep in 2009 af zodat vanaf dat moment over een nieuwe overeenkomst wordt onderhandeld, nu geheel op grond van het VvL. De achtergrond van de procedure tot nu toe worden in de aanvraag (die 50 bladzijden telt) uitgebreid beschreven onder II B.
Het EP heeft met name bedenkingen bij de bewaartermijn van vijf jaar, zonder dat gepreciseerd wordt dat een dergelijke (lange) termijn op grond van objectieve criteria is vastgesteld tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Er zijn geen duidelijke voorschriften voor toezicht door een onafhankelijke autoriteit op de bescherming van de persoonsgegevens. Het EP twijfelt dus aan de eerbiediging van VWEU artikel 16 in de beoogde overeenkomst. Het doel van de overeenkomst is enerzijds de veiligheid van het publiek waarborgen en anderzijds zorg voor de bescherming van persoonsgegevens. Bij een maatregel met twee doelen is het zaak één van de twee als hoofddoel aan te wijzen. Het EP vraagt het HvJEU een hoofdmaatregel aan te wijzen. Het EP ziet drie componenten van de overeenkomst maar geen aangewezen ‘hoofdcomponent’; het EP meent dat ‘bescherming persoonsgegevens’ de hoofdcomponent is en de beide andere (‘praktische regeling van de doorgifte’ en de ‘algemene begrippen’) daaraan ondergeschikt.
Het EP wijst nog op de ontwerp-richtlijn PNR waarvan de rechtsgrondslag VWEU artikel 16 is.
De vragen die het EP aan het HvJEU voor advies voorlegt luiden:
- Is de beoogde overeenkomst verenigbaar met de verdragsbepalingen (artikel 16 VWEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikelen 7, en 52, lid 1) waar het gaat om het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens?
- Vormen artikel 82, lid 1, punt d), en artikel 87, lid 2, punt a), VWEU de juiste rechtsgrondslag voor de handeling van de Raad houdende sluiting van de beoogde overeenkomst, of moet die handeling worden gebaseerd op artikel 16 VWEU?
Prejudiciële vragen over mededeling aan publiek van recreatieruimte van revalidatiecentrum
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 februari 2015, IEFbe 1327; C-117/15 (Reha Training tegen GEMA)
Auteursrecht. Collectief beheer. Bericht van MinBuza: Verzoekster heeft in de recreatieruimte van haar revalidatiecentrum tussen juni 2012 en juni 2013 televisietoestellen geplaatst waarop alle aanwezigen, hoofdzakelijk patiënten, uitzendingen konden bekijken. Zij heeft daarvoor geen toestemming gevraagd bij verweerster Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA, = de Duitse BUMA/STEMRA), die haar een bedrag van € 481,32 in rekening brengt als schadevergoeding voor het ‘mededelen aan het publiek’. Verzoekster betwist dat er sprake is van ‘publiek’. Zij vecht dit aan voor de rechter die echter verweerster in het gelijk stelt. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.
De Kamer van de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Köln) komt bij de toepassing van de door het HvJ EU gestelde criteria voor een ‘mededeling aan het publiek’ tot een verschillend resultaat, afhankelijk van op welke richtlijn zij zich baseert. Beide richtlijnen zijn in onderhavige zaak relevant. De belangrijkste doelstelling van RL 2001/29 is het hoge beschermingsniveau voor auteurs. De Kamer gaat ervanuit dat hier sprake is van mededeling aan het publiek. De samenstelling van de groep patiënten zal voortdurend wisselen, en de patiënten zullen vaak vergezeld worden door begeleiders. Het is een vergelijkbare situatie met gasten van een hotel of bezoekers van een horecagelegenheid. De verwijzende rechter ziet ook een winstoogmerk: het gaat om een commerciële beslissing; verzoekster heeft kosten gemaakt om de wachttijd voor patiënten zo aangenaam mogelijk te maken. Hij twijfelt echter aan de juiste uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ gezien de uitkomst van de zaak C-135/10 SCF waarin het HvJ EU oordeelde dat het bij patiënten in een tandartspraktijk niet gaat om ‘personen in het algemeen’, en stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:
1. Wordt de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat
• een gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag handelt om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen die deze zonder zijn tussenkomst niet hadden gehad,
• onder „publiek” een onbepaald aantal potentiële ontvangers wordt verstaan en dit verder moet bestaan uit een vrij groot aantal personen, waarbij er sprake is van „onbepaaldheid” wanneer het gaat om „personen in het algemeen” en dus niet om personen die tot een private groep behoren, en met „een vrij groot aantal personen” wordt bedoeld dat een zekere deminimisdrempel moet worden overschreden, en een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen dus niet voldoet aan het criterium, waarbij het in dit verband niet enkel relevant is hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben;
• het werk wordt medegedeeld aan een nieuw publiek, dit wil zeggen aan een publiek waarmee de auteur van het werk geen rekening heeft gehouden wanneer hij toestemming heeft verleend voor het gebruik ervan via de mededeling aan het publiek, tenzij de latere mededeling gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling en
• het niet onbelangrijk is of de betrokken gebruikshandeling een winstoogmerk heeft, en of het publiek ontvankelijk is voor deze mededeling en deze niet louter toevallig „opvangt”, waarbij dit geen dwingende voorwaarde is voor een mededeling aan het publiek?
2. Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip „mededeling aan het publiek” van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen?
3. Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, sprake van een „mededeling aan het publiek” overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?
4. Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: Handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk (zie arrest SCF van 15 maart 2012, C-135/10, EU:C:2012:140) of soortgelijke inrichtingen geen sprake is van een mededeling aan het publiek?
HvJ EU: Houder uitsluitend distributierecht kan anderen verbieden verkoopaanbod te doen
HvJ EU 13 mei 2015, IEFbe 1326; ECLI:EU:C:2015:315; zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales en Labianca)
Auteursrecht. Distributierecht. Begrip 'distributie onder het publiek', door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame. Het HvJ EU antwoordt:
Artikel 4, lid 1, van [InfoSocrichtlijn 2001/29/EG], moet aldus worden uitgelegd dat degene die met betrekking tot een beschermd werk het uitsluitende distributierecht heeft, zich er op grond van die bepaling tegen kan verzetten dat voor het origineel of een kopie van dat werk een verkoopaanbod wordt gedaan of gerichte reclame wordt gemaakt, zelfs indien niet zou vaststaan dat een zich in de Unie bevindende koper het beschermde object op grond van dit aanbod of deze reclame heeft gekocht, voor zover die reclame consumenten die zich bevinden in een lidstaat waarin dat werk auteursrechtelijk beschermd is, uitnodigt tot koop ervan over te gaan.
Gestelde vragen:
1. Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden?
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
2. Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?
3. Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?
Sponsorvermeldingen bevatten elementen die aanzetten tot consumptie
VRM 9 februari 2015, IEFbe 1322 (VTM sponsoring)
Tijdens de onderzochte periode worden verschillende sponsorvermeldingen uitgezonden (o.a. Flexium Gel en Siroxyl). Beide sponsorvermeldingen bevatten volgens de VRM promotionele elementen die de kijker aanzetten tot consumptie. Een sponsorvermelding moet beperkt blijven tot de vermelding van de sponsor(s), ze mogen geen audiovisuele reclamespots worden. Onder meer het beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd is een promotioneel element die aanzet tot consumptie. Bij het bepalen van de sanctie m.b.t. beide inbreuken houdt de VRM rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. De VRM besluit voor beide inbreuken telkens 2.500 euro boete op te leggen.
Beoordeling:
10.2.1. In de auditieve tekst, die luidde als volgt:” Flexium Gel dringt de huid op enkele seconden binnen en werkt in op de kern van de pijn om deze efficiënt te bestrijden. Flexium Gel, eerste hulp bij spier- en gewrichtspijn”, werden de onderstreepte passages geschrapt. Het bijbehorende beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd, is onveranderd gebleven. De aldus aangepaste sponsorvermelding bevat nog steeds specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie, waardoor niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet. De verwijzing naar het voorafgaand visum afgeleverd door de minister van Volksgezondheid doet geen afbreuk aan deze vaststellingen. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de ernst van de inbreuk en de reikwijdte van de omroeporganisatie. De VRM houdt er anderzijds ook rekening mee dat in de betrokken uurschijf de uurlimiet voor reclame – de duur van de sponsorvermelding meegeteld – niet werd overschreden.
10.2.2. Voor de sponsorvermelding voor ‘Siroxyl’ gelden dezelfde gevolgtrekkingen zoals gesteld in punt 10.2.1. De voice-over bij deze vermelding vermeldt: “Bij onophoudelijk slijmen ophoesten, gaan de anderen u anders bekijken. Siroxyl verdunt de slijmen en vergemakkelijkt het ophoesten. Siroxyl bestrijdt de vastzittende hoest.” Er wordt een visuele animatie getoond die de werking van het product duidelijk maakt. Ten slotte worden het product, de verpakking, het logo, de slogan en de vermelding ‘bestaat ook zonder suiker’ getoond. Hieruit volgt dat deze sponsorvermelding niet voldoet aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.
'Ga naar...' en 'Bezoek' zetten aan tot consumptie
VRM 23 februari 2015, IEFbe 1320 (TV Limburg sponsoring journaal)
Mediarecht. Sponsoring journaal. Sponsoring. Reclame. Door TV Limburg wordt na de uitzending van het journaal, in de aftiteling een sponsorvermelding uitgezonden met vermelding van de kledingsponsor van de presentator. Tijdens de onderzochte periode worden ook verschillende sponsorvermeldingen uitgezonden die promotionele elementen bevatten die aanzetten tot consumptie. De toegelaten bewoordingen in een sponsorvermelding zijn niet beperkt tot louter imago-ondersteunende slogans. In een sponsorvermelding zijn ook andere bewoordingen toegestaan, zolang ze niet aanzetten tot consumptie. De VRM meent dat in de desbetreffende sponsorboodschappen door middel van auditieve en/of audiovisuele vermeldingen de kijker wordt opgeroepen om de respectievelijke handelszaken te bezoeken (‘Ga naar…’ en ‘Bezoek’).
Beoordeling:
10.1.1. Uit de vaststellingen van de onderzoekscel blijkt dat tijdens de onderzochte periode door TV Limburg een verwijzing is uitgezonden naar de handelszaak die heeft ingestaan voor de kleding van de presentator. Het leveren van faciliteiten of diensten, zoals bijvoorbeeld kleding en haartooi, moet worden beschouwd als een bijdrage aan de financiering van het programma met het doel naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven en beantwoordt dus aan de definitie van sponsoring, zoals vastgelegd in artikel 2, 41°, van het Mediadecreet (zie onder meer beslissingen nr. 2012/010 van 14 mei 2012, nr. 2011/032 van 28 november 2011 en nr. 2007/047 dd. 19 oktober 2007).
10.1.2. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Tijdens de aftiteling van het journaal wordt duidelijk verwezen naar de kledingsponsor van de presentator. Hieruit volgt dat TV Limburg een inbreuk heeft begaan op artikel 96 van het Mediadecreet. 10.2.4. In voorliggend geval bevatten de uitgezonden sponsorboodschappen voor ‘Odrada’ en ‘Vijver- en Tuincentrum Pelckmans’ evenwel specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie. Door middel van auditieve en/of audiovisuele vermeldingen wordt de kijker opgeroepen om de respectievelijke handelszaken te bezoeken (“Ga naar…” en “Bezoek…”). Deze sponsorboodschappen zijn bijgevolg niet in overeenstemming met artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.
10.3. Bij het bepalen van de sanctie voor de vastgestelde inbreuken houdt de VRM onder meer rekening met het gegeven dat de schending van het verbod om journaals te sponsoren een ernstige inbreuk betreft. Een administratieve geldboete van 1500 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.
Rekening houden met het merkdepot in grijswaarden
Rechtbank van Koophandel Antwerpen 14 april 2015, IEFbe 1323 (GRC tegen PV Cycle Association)
Uitspraak aangebracht door Eric De Gryse, Emmanuel Cornu en Jan Clinck, Simont Braun. Merkenrecht. Geen overeenstemming tussen merk en teken. Beiden partijen zijn actief in de sector afvalbeheer en recyclage. GRC is houdster van Benelux beeldmerk GRC. PVCYCLE deponeert een Gemeenschapsmerk PV Cycle. Er is onvoldoende overeenstemming tussen het merk GRC en het teken PV Cycle om inbreuk vast te stellen. GRC bewijst onvoldoende naar recht dat een aanzienlijk deel van het publiek het merk met de aangeduide kleuren of kleurencombinaties is gaan associëren. Bij het beoordelen van de overeenstemming wordt rekening gehouden met het merk zoals het gedeponeerd werd, namelijk in grijswaarden. De vorderingen worden afgewezen.
De beoordeling:
11. Er wordt geen overeenstemming tussen merk en teken aanvaard en dit op grond van volgende overwegingen:
De consument (het publiek) van de diensten van GRC en PVCYCLE betreft een consument op zoek naar enerzijds een dienstverlening in de behandeling, reiniging en re- cyclage van grond en anderzijds een dienstverlener in de recyclage van fotovoltaische cellen, algemeen naar recyclage-diensten.
GRC bewijst onvoldoende naar recht dat, ondanks het gegeven dat het merk niet in kleuren werd gedeponeerd, een aanzienlijk deel van het publiek het merk met de aangeduide kleuren of kleurencombinaties is gaan associëren (cfr. HvJ 18 Juli 2013, Specsavers lnternational Healthcare e,a. / ASDA stores Lts., C-252-12). Bij het beoordelen van de overeenstemming in toepassing van artikel 2.20.1.b. BVIE wordt rekening gehouden met het merk zoals het gedeponeerd werd (i.e. in grijswaarden).
De dominante onderdelen van merk en teken betreffen de respectievelijke woordgedeelten. Hierbij wordt benadrukt dat het woordelement een logo uitspreekbaar maakt en alsdusdanìg een belangrijk onderscheidend element betreft. Dit geldt des te meer gezien de grafische elementen (kringloop-symbolen) vaak terugkerend grafisch elementen betreffen in de recyclage-sector.
Gezien het aan te merken publiek, gezien de dominantie van het woordgedeelte en gezien het verschil tussen de woordgedeeltes […] met slechts 1 gemeenschappelijke letter die op zeer onderscheiden plaatsen wordt gepositioneerd en (ii) toevoeging van het begrip "association" bij het woordgedeelte "PV CYCLE') wordt noch een auditieve noch een visuele overeenstemming aanvaard.
Vermelden kledingsponsor van journaalpresentator is verboden sponsoring
VRM 23 februari 2015, IEFbe 1319 (ATV sponsoring journaal) / (Focus sponsoring journaal) / (WTV sponsoring journaal)
Mediarecht. Sponsoring journaal. Tijdens de onderzochte periode wordt door ATV een pancarte uitgezonden met vermelding van handelszaken die hebben ingestaan voor onder meer de kleding van de presentator. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Volgens ATV is de sponsorvermelding op het einde van het reclameblok getoond en volgt er een reclamebumper alvorens het journaal volgt. Zij dacht dat het op die manier voldoende duidelijk was dat de sponsorvermelding bij het reclameblok hoorde, aldus ATV. De VRM stelt inbreuk op artikel 96 Mediadecreet vast.
De Beoordeling:
10.1. Uit de vaststellingen van de onderzoekscel blijkt dat tijdens de onderzochte periode door ATV een pancarte is uitgezonden met vermelding van handelszaken die hebben ingestaan voor onder meer de kleding van de presentator. Het leveren van faciliteiten of diensten, zoals bijvoorbeeld kleding en haartooi, moet worden beschouwd als een bijdrage aan de financiering van het programma met het doel naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven en beantwoordt dus aan de definitie van sponsoring, zoals vastgelegd in artikel 2, 41°, van het Mediadecreet (zie onder meer beslissingen nr. 2012/010 van 14 mei 2012, nr. 2011/032 van 28 november 2011 en nr. 2007/047 dd. 19 oktober 2007).
10.2. Artikel 96, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord. Op de pancarte met sponsors wordt duidelijk verwezen naar het journaal door de vermelding van de kledingsponsor van de presentator van het journaal. Hieruit volgt dat ATV een inbreuk heeft begaan op artikel 96 van het Mediadecreet. Het verweer van ATV dat de sponsorvermelding bij het reclameblok hoorde en van het journaal was afgescheiden door een reclamebumper, doet hieraan geen afbreuk. De door ATV voorgestelde werkwijze om de naam van de presentator in de toekomst weg te laten verhelpt overigens niet aan de vastgestelde inbreuk. Een gesponsord journaal niet als zodanig kenmerken, vormt onverminderd een inbreuk op de bepaling dat journaals en politieke informatieprogramma’s niet mogen worden gesponsord (artikel 96 van het Mediadecreet). Bovendien schrijfthet Mediadecreet voor dat gesponsorde omroepdiensten en programma’s duidelijk als zodanig moeten worden gekenmerkt (artikel 91, eerste lid, 3°, van het Mediadecreet).
10.3. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat de schending van het verbod om journaals te sponsoren een ernstige inbreuk betreft. ATV is bij beslissingen nr. 2007/047 van 19 oktober 2007 en nr. 2008/072 van 17 november 2008 reeds gesanctioneerd voor gelijkaardige inbreuken. Een administratieve geldboete van 1500 euro is in dit geval dan ook een gepaste sanctie.
Public Consultation on Unified Patent Court Fees and Recoverable Costs
Van de website: On the 8 May the Preparatory Committee launched a public consultation on the fee structure for the Court. The consultation document comprises of two options for a revised Rule 370, a table of fees, a scale of ceilings for recoverable costs and an Explanatory Note. Responses are to be sent electronically to the secretariat@unified-patent-court.org before midnight on the 31 July (there is no guarantee that responses received after this date will be taken into consideration). In order to facilitate the processing of the submissions received the members of the Preparatory Committee would be grateful if responses are sent in English.
The Committee shall only consider contributions from stakeholders and other interested parties whose identity can be established and who can be contacted at least via e-mail. Contributors who represent organisations are requested to indicate so. If not, their contributions shall be considered to have been made in a personal capacity. Personal data (such as name and address of the contributor, name and type of the organisation, name of the contact person etc.) shall be kept only for the purpose of the consultation and may be used by the Committee for activities related to the consultation. Personal data shall not be given to third parties and shall be destroyed once the analysis of the consultation is completed.
The fee structure for the Unified Patent Court will comprise fixed fees and, for certain actions, an additional value based fee. The fee levels proposed are the lowest that will enable eventual sustainability of the Court.
As well as proposing fee levels, the consultation also addresses a number of points including:
- support for small and medium sized enterprises (SMEs), not for profit organisations and certain other bodies as set out in the Agreement by providing two possible options
- the threshold at which a value-based fee will be payable
- a scale of ceilings for recoverable costs
Comments are welcome on any aspect of the proposal and will be considered by the Preparatory Committee and its appropriate Working Groups prior to publication of an agreed fee structure.
Journalist is niet gehouden alle punten in extenso te behandelen
RvdJ 7 mei 2015, IEFbe 1318 (Verschoren tegen Gazet van Antwerpen)
RvdJ 7 mei 2015, IEFbe 1318 (Verschoren tegen HLN.be)
Mediarecht. Klachten ongegrond. Klager zegt dat het artikel (zie hier voor artikel HLN.be) geen faire weergave is van de rechtszitting. Hij noemt het eenzijdig omdat het enkel de elementen à charge, en niet die à décharge weergeeft. Hij vindt het ook een aantasting van het recht van het publiek om correct en volledig geïnformeerd te worden. De Gazet zou hem schuldig verklaren zonder de uitspraak, en ook het oordeel in beroep of cassatie af te wachten. Het artikel is een correcte weergave van de rechtszitting, en de journalist is niet gehouden alle naar voren gebrachte punten in extenso te behandelen.
Het artikel is een correcte weergave van de rechtszitting. Er is niets dat erop wijst dat de journalist in zijn verslaggeving niet waarheidsgetrouw en onafhankelijk gehandeld zou hebben. Het is ook normaal dat een journalist een selectie maakt uit de verschillende elementen die de partijen in een rechtszaak naar voren brengen, en dat hij niet alle argumenten in extenso behandelt.
Opschorting tot er uitspraak is inzake derdenverzet
Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afd. Gent 27 april 2015, IEFbe 1317 (I tegen Stereyo en Robbizz)
Uitspraak aangebracht door Karin Ottelohe, Advocant. Eerder werd derdenverzet toelaatbaar en reeds gedeeltelijk gegrond verklaard [IEFbe 1001]. Eiseres werd verboden om het beslag inzake namaak, en deskundigen verslag en de bijlagen niet vrijgeven of gebruiken in een procedure ten gronde of in kort geding die niet gericht is om beweerde inbreuk vast te stellen [zie ook IEFbe 1303]. Verweerders vragen met succes om de procedure aan te houden of op te schorten totdat een in kracht van gewijsde getreden uitspraak zal zijn tussengekomen over het voor de Voorzitter van deze rechtbank hangende onderdelen van de procedure derdenverzet. De zaak wordt naar de Bijzondere Rol verzonden.