IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1223

HvJ EU: Betaling volgrecht mag contractueel worden geregeld

HvJ EU 26 februari 2015, IEFbe 1223; zaak C-41/14 (Christie's France tegen Syndicat national des antiquaires)
Version français ci-dessous. Auteursrecht. Volgrecht. Prejudiciële inleiding: IEF 13596. Veiling van en volgrecht voor auteur oorspronkelijke kunstwerken. Schuldenaar volgrechtvergoeding: koper, verkoper, contractuele afwijking is mogelijk. Artikel 1, lid 4, van Volgrechtrichtlijn 2001/84/EG moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de volgrechtvergoedingsplichtige, die bij nationale wetgeving als zodanig is aangewezen, of het nu de verkoper betreft of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt dat laatstbedoelde uiteindelijk de kosten van het volgrecht geheel of gedeeltelijk zal dragen, voor zover een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.

CJ UE 26 février 2015, IEFbe 1223; affaire C-41/14 (Christie's France contre Syndicat national des antiquaires)
Propriété intellectuelle – Vente aux enchères d’œuvres d’art originales – Droit de suite au profit de l’auteur d’une œuvre originale – Débiteur de la redevance au titre du droit de suite – Acheteur ou vendeur – Dérogation conventionnelle.

L’article 1er, paragraphe 4, de la directive 2001/84/CE du Parlement européen et du Conseil, du 27 septembre 2001, relative au droit de suite au profit de l’auteur d’une œuvre d’art originale, doit être interprété en ce sens qu’il ne s’oppose pas à ce que la personne redevable du droit de suite, désignée comme telle par la législation nationale, que ce soit le vendeur ou un professionnel du marché de l’art intervenant dans la transaction, puisse conclure avec toute autre personne, y compris l’acheteur, que cette dernière supporte définitivement, en tout ou en partie, le coût du droit de suite, pour autant qu’un tel arrangement contractuel n’affecte nullement les obligations et la responsabilité qui incombent à la personne redevable envers l’auteur.

La question: «La règle édictée par l’article 1er, paragraphe 4, de [la directive n° 2001/84], qui met à la charge du vendeur le paiement du droit de suite, doit-elle être interprétée en ce sens que celui-ci en supporte définitivement le coût sans dérogation conventionnelle possible?»

IEFBE 1222

I love Paris – L’amour de Paris ne se monopolise pas: annulation des marques « Paris Je t’ » et « I la Tour Eiffel »

Contribution envoyée par Camille Rideau, Spiegeler avocats. La Cour de Cassation française a, dans son arrêt du 6 janvier 2015 [ici], confirmé l’annulation des marques « Paris Je t’ » et « I la Tour Eiffel » pour défaut de distinctivité. La fonction de la marque était ici au cœur du débat judiciaire. Le titulaire malheureux des marques susmentionnées estimait que celles-ci étaient utilisées à titre de marque du fait de leur position sur les étiquettes et invoquait à titre subsidiaire l’acquisition du caractère distinctif du fait de l’utilisation. La Cour ne l’a pas vu ainsi et a considéré que les signes ne remplissaient pas leur fonction d’origine et ne pouvaient donc pas être maintenus en tant que marque.

Nous le savons tous la fonction principale de la marque consiste en l’identification de l’origine des produits et services. Cependant, il n’en reste pas moins que d’autres fonctions peuvent venir se greffer à la marque.

La fonction esthétique de la marque a été reconnue par plusieurs décisions et notamment par l’arrêt l’Oréal Bellure[1 C-487/07,L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie SNC et Laboratoire Garnier & Cie contre Bellure NV, Malaika Investments Ltd et Starion International Ltd., 18 juin 2009]. Rappelons que, même si il arrive que des marques soient de vraies créations esthétiques, ni l’originalité ni la nouveauté du signe ne sauraient être des critères d’acceptation de la marque. Le Tribunal de Première Instance a néanmoins pu refuser un signe qui était « common place » c’est à dire banal[2 T-128/01, DaimlerChrysler / OHMI, 6 mars 2003].

Le plus important réside donc en principe dans la perception qu’a le consommateur sur la marque.

Ayant cela à l’esprit les juges du la Cour de Cassation ont décidé à juste titre que les signes « I Paris » et « J’Paris » étaient perçus par le consommateur pertinent (un touriste d’attention moyenne) comme des signes décoratifs. La Cour d’appel avait elle-même précisé qu’un tel signe exercerait pour le touriste la fonction de « souvenir de son passage dans la ville de Paris ».

Il est tout à fait possible qu’un signe puisse acquérir la fonction de distinctivité grâce à l’usage qui en est fait (secondary meaning en anglais). Cependant tel n’était pas le cas en l’espèce car comme le rappelle la Cour d’appel de Paris, parmi les 62 pièces des défendeurs, aucun sondage permettant de juger de l’acquisition de la distinctivité par l’usage n’était versé au débat.

Traversons l’Atlantique et arrêtons nous dans le New York des années 70 dans lequel il avait été décidé de relancer l’économie et l’image de la ville en développant le tourisme. C’est dans ce contexte que Milton Glaser a créé le logo devenu célèbre « I love NY» et, peut être ingénument, qu’il l’a cédé gratuitement à la ville de New York[3 logoworks]. Le logo est depuis devenu un véritable succès commercial. Par le développement de licence d’utilisation, de dépôt de marques dérivées et grâce à la lutte acharnée contre les utilisateurs non autorisés c’est au moins 30 millions de dollars par an qui sont récoltés par la ville de New York[4 muckrock].

Il est intéressant de voir comme de part et d’autre de l’océan les solutions apportées peuvent être radicalement différentes. Peut-être pourrait-on imaginer que si la municipalité de Paris avait été à l’origine du dépôt de la marque « J’ Paris » les juges auraient rendu une solution différente. Mais cela reviendrait alors à apporter une nouvelle condition préalable au dépôt d’une marque : celle de l’intérêt légitime de son déposant.

Toujours est-il qu’il convient d’applaudir cette décision annulant ces marques pour défaut de distinctivité.



Camille Rideau

IEFBE 1221

Beslissingen JEP derde trimester 2014

Een alfabetisch trimesteroverzicht van de beslissingen van de JEP. De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame is het zelfdisciplinair orgaan van de reclamesector in België. Alle beslissingen worden opgenomen, de beslissingen met een opmerking krijgen een korte weergave en/of met bijpassende afbeelding.

 

2014 - derde trimester:
AB INBEV (2014-07-31)
AB INBEV (2014-09-04)
ACC BELGIUM (2014-07-31)
BASE (2014-08-28)
Wat de grond van de zaak betreft, heeft de Jury in hoger beroep vastgesteld dat de radiospot tot drie maal toe verwijst naar het “diepe decolleté” van een vrouw in een bar.
Dienaangaande is de Jury van mening dat de spot in kwestie op een overbodige manier de nadruk legt op dit deelaspect van de betrokken persoon, zonder haar daarom evenwel hiertoe te herleiden of te denigreren. De Jury is evenmin van mening dat de vrouw als onderdanig of anderszins negatief wordt voorgesteld in deze spot.
(...) De Jury in hoger beroep verklaart derhalve het hoger beroep gegrond en hervormt de beslissing van de Jury in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande en op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury in hoger beroep met name gemeend slechts een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement voor wat betreft het insisterend gebruik van de bewoordingen “diepe decolleté” om de vrouw in de spot te typeren. De Jury doet in deze een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
BASIC-FIT (2014-09-10)
BNP PARIBAS FORTIS (2014-09-10)
EMIRATES (2014-08-26)
ETHIAS (2014-08-01)
Aanbeveling - De banner die vermeldt, zonder enig voorbehoud, “Relax, onze omniums zijn zonder franchise” en van de reclamespot waarin men hoort “Maar meneer, onze omniums zijn allemaal zonder franchise” en vervolgens “en betaalt u geen franchise”.

De Jury heeft vastgesteld dat de spot verwijst naar de website van de verzekeraar voor de voorwaarden, site waarop men de eerste en vervolgens de tweede voorwaarde vindt, namelijk dat de herstelling dient te gebeuren bij één van de 2.200 erkende herstellers en dat de verzekerde ouder dan 30 jaar moet zijn. De Jury is van mening dat de banner, die niet naar deze voorwaarden verwijst, als misleidend kan worden beschouwd door deze belangrijke informatie weg te laten. De Jury is van oordeel dat, door op een absolute manier te beweren dat alle omniums zonder franchise zijn, terwijl er toch voorwaarden aan verbonden zijn, de spot van aard is om de consument te misleiden. Gelet op het voorgaande en op basis van artikels VI. 97 en 99 van het Wetboek van economisch recht, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
FLYER.BE (2014-09-03)
Aanbeveling - De e-mailing de ‘Friday Deals’ voorstelt met de tekst “Elke vrijdag een gigadeal” en de afbeelding van een vrouw met overgewicht die op haar buik ligt in een badpak en met konijnenoren op haar hoofd. De Jury is van mening dat het gebruik van dit beeld van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkel rechtstreeks verband vertoont met het lichaam van de vrouw misplaatst is. De Jury is van oordeel dat het gebruikte beeld getuigt van een gebrek aan respect voor de menselijke persoon en dat de reclame aldus van aard is om de menselijke waardigheid aan te tasten, wat in strijd is met artikel 4, alinea 1 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en punt 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. De Jury vestigt vervolgens de aandacht van de adverteerder op het feit dat het gebruik van humor de ethische verantwoordelijkheid van de auteur van de boodschap niet opheft. De Regels inzake humor in de reclame bepalen met name dat humor niet mag leiden tot het kleineren van een persoon of een groep personen. De Jury heeft derhalve de adverteerder verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
GAIA (2014-09-30)
INTERIEURS EYCKEN (2014-07-31)
Advies van voorbehoud - De advertentie met de titel “Laat uw interieur ook niet in zijn blootje staan!” een naakte jonge vrouw toont die met gekruiste armen en benen op een armstoel zit. De Jury heeft genoteerd dat de naaktheid van de vrouw gebruikt wordt om het aspect van verkommering te illustreren. Ze is van mening dat het gebruik van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkele directe link heeft met het lichaam van de vrouw misplaatst is. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
JET IMPORT – METRO (2014-09-12)
Aanbeveling - De reclamecommunicatie onder andere het volgende vermeldt: “Gelukkig heeft Red Bull een positief effect op je concentratie en op je mentale prestaties. En na een inspannende dag in de les biedt het je ook nog genoeg energie om te genieten van je vrije tijd met vrienden.” en “Red Bull zorgt voor de onmisbare focus voor een geslaagd schooljaar.”.
De Jury is van oordeel dat deze beweringen suggereren dat het verbruik van het aangeprezen product fysieke, psychologische of sociale voordelen zal geven ten opzichte van andere kinderen of jongeren en dat ze verwijzen naar de status of populariteit onder leeftijdsgenoten, succes op school of in de sport, of intelligentie, wat strijdig is met artikel 18 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en artikel 10 van de FEVIA-code voor voedingsmiddelen.
JUST ICE (2014-08-28)
LE JOURNAL DES ENFANTS (2014-09-17)
Advies van voorbehoud - De radio- en TV-spots waarin een vrouw die thuiskomt verhinderd wordt van naar het toilet te gaan aangezien de toiletten bezet zijn door respectievelijk de vader en de zoon die hun krant aan het lezen zijn.  De Jury is van mening dat uit deze reclame niet kan worden opgemaakt dat vrouwen gereduceerd worden tot huishoudelijke taken en dat ze de krant niet lezen. De Jury is eveneens van mening dat er geen sprake is van discriminatie ten aanzien van vrouwen. De vrouw wordt evenmin op een negatieve manier voorgesteld. Daarentegen is de Jury van mening dat het product dat door de reclame gepromoot wordt, een krant voor alle kinderen van 9 tot 13 jaar, kadert in de wereld van het onderwijs. Rekening houdend met deze context is de Jury van mening dat de adverteerder echt een kans gemist heeft om zich op dezelfde manier tot de twee geslachten te richten door de meisjes niet te vertegenwoordigen. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
MEDIA MARKT (2014-09-02)
MEDIAHUIS (2014-07-31)
Aanbeveling - De spot onder meer het volgende laat horen: “Voetbalschoenen waren zwart. Rood of geel, dat was voor de scheidsrechter en voor janetten.”.  De Jury is van oordeel dat het gebruik van het woord ‘janetten’ stereotyperend is. Op die manier draagt het spotje bij tot het bestendigen van sociale vooroordelen of van stereotypes die indruisen tegen de maatschappelijke evolutie of tegen de gangbare gedachtegang binnen de bevolking, hetgeen strijdig is met de punten 3 en 4 van de Aanbevelingen van de JEP i.v.m. de afbeelding van de mens. De Jury is ook van mening dat het woord ‘janet’ kleinerend is ten aanzien van homo’s en daardoor strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
NECKERMANN (2014-09-22)
Aanbeveling - De Jury is desalniettemin van mening dat de wijze waarop deze structurele prijsverlaging in casu wordt gecommuniceerd van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden op de volgende punten:
-    De Franstalige advertentie spreekt, in tegenstelling tot de overige onderzochte reclames, op niet verder gekwalificeerde wijze van “une réduction permanente de 100 euros par personne”. De Jury is van mening dat deze reclame op dit punt te absoluut geformuleerd is in de mate dat hier de indruk kan worden gewekt dat het gaat om een uniforme korting van 100 euro.
-    De Jury is eveneens van mening dat het gebruik van de woorden “définitivement” en “permanent” in de reclames te absoluut is in de mate dat dit door de gemiddelde consument kan worden geïnterpreteerd als verwijzend naar de volstrekte onherroepelijkheid van de aangekondigde structurele prijsverlaging.
De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame op deze punten in strijd is met artikel 5 van de Code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC Code).
RECKITT BENCKISER (2014-08-26)
RTBF – Opérations de Solidarité (2014-09-23)
SANOMA MAGAZINES (2014-08-06)
Aanbeveling - De actie “Fluit mee tegen verkrachting” aandacht heeft gebracht voor de verkrachtingsproblematiek en voor organisaties die zich inzetten tegen seksueel misbruik. De Jury heeft ook genoteerd dat er, door de productiekost van de actie, uiteindelijk geen geld kon worden gegeven aan de betrokken organisaties. De Jury heeft vastgesteld dat de actie in verschillende media aangekondigd werd met het volgende: “Koop deze week Flair met fluitje voor 1€ extra en steun de strijd tegen verkrachting”, wat een correcte boodschap is.

Daarentegen heeft de Jury vastgesteld dat op de website van de adverteerder het volgende vermeld werd: “Bij elke Flair zit een fluitje, zodat je voor één keer 1 euro extra betaalt voor je blad. Dat geld gaat integraal naar organisaties die zich inzetten tegen verkrachting.”. Ook in het magazine zelf werd het volgende in het Frans vermeld: “La semaine prochaine, chaque Flair sera accompagné d’un sifflet et vous coûtera 1€ de plus qui sera reversé aux associations qui luttent contre le viol. ». De Jury is van oordeel dat de consument op die manier misleid kan worden op het vlak van de omvang van bijdragen voor liefdadigheid en dat hierdoor het vertrouwen van de consument geschonden kan worden, wat strijdig is met artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
SELEXION (2014-07-08)
De radiospots waarin onder meer het volgende wordt vermeld: “Als België wereldkampioen wordt, betaalt Selexion al je aankopen terug. Surf naar iksupportermee.be en krijg tot 26 juni al je Selexion-aankopen terugbetaald.”. De Jury heeft tevens vastgesteld dat slechts op de website waarnaar in deze radiospots wordt verwezen via het wedstrijdreglement wordt vermeld dat het hier gaat om een wedstrijd waarbij onder bepaalde voorwaarden – onder meer wat betreft het minimum aantal goals dat België dient te scoren, de beantwoording van een wedstrijdvraag en de snelheid van registratie – het aankoopbedrag van 1500 aankopen terugbetaald wordt (100% als België de grote finale wint en 50% als België deze speelt maar verliest). De Jury heeft er dienaangaande nota van genomen dat de adverteerder zijn communicatie op de website aanpaste door onder meer te vermelden “Selexion betaalt de aankoop terug van 1500 supporters!” in de plaats van “Selexion betaalt al uw aankopen terug!”.
De Jury is van mening dat de wijze waarop deze wedstrijd en haar voorwaarden in de door haar te beoordelen reclame worden gepresenteerd de gemiddelde consument kan misleiden. Met name is de Jury van mening dat de reclame van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden omtrent de juiste aard en draagwijdte van de aangekondigde promotionele actie, waarbij deze er aldus toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
De Jury is bovendien van mening dat de op de website, in het wedstrijdreglement weergegeven informatie van aard is om de hoofdboodschap van de door de Jury te beoordelen reclame – Als België kampioen wordt, betaalt Selexion al uw aankopen terug – dermate te ondergraven dat de vermelding van deze informatie op de website in casu geen afbreuk doet aan het misleidend karakter van de reclame. De Jury is derhalve van oordeel dat deze reclame misleidend is in de zin van de artikels VI.97 en VI.99 van het Wetboek van economisch recht en de artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
STAD ANTWERPEN (2014-09-30)
TELENET (2014-08-26)
THINK MEDIA MAGAZINES (2014-07-07)
Aanbeveling/Wijziging - De radiospot in kwestie waarin een man zijn ideale weekend beschrijft en waarin onder meer het volgende valt te horen: “en als die van ons d’r vodde nie heeft ne keer of twee uit de broek zegt”.
De Jury is van mening dat de vrouw in deze reclame aldus wordt herleid tot een (lust)object. De Jury is eveneens van mening dat het loutere humoristisch bedoeld zijn van deze commerciële communicatie in casu niet van aard is om hier afbreuk aan te doen. De Jury is derhalve van oordeel dat deze spot van aard is om een bepaalde groep van personen te kleineren, wat strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepaling, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
VIER ANTWERP (2014-08-26)
Dossier aan Raad voor de Reclame - Op de Facebookpagina van de kledingwinkel Vier Antwerp een link is naar een video ter gelegenheid van de lancering van nieuwe kleren ontwikkeld samen met de Antwerp Casual Crew waarvan leden ingestemd hebben om als modellen op te treden. De Jury heeft geoordeeld dat het filmpje reclame maakt voor de kledingwinkel Vier Antwerp en heeft de inhoud ervan onderzocht.
De Jury is van mening dat in het filmpje de promotie voor een nieuwe kledinglijn gepaard gaat met de promotie van hooliganisme. De Jury is van oordeel dat dit sociaal onverantwoordelijk is in de zin van artikels 1, al. 2 en 4, al. 3 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC code). De Jury heeft ook geoordeeld dat deze reclame van aard is om te doen uitschijnen onwettig of laakbaar gedrag te tolereren, wat strijdig is met punt 5 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens dat stelt dat het gebruik van nodeloos geweld moet vermeden worden (het begrip geweld omvat minstens alle illegale, onwettige of laakbare gedragingen die beoogd worden door de wetgeving) en dat reclame in geen geval geweld mag banaliseren.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om het filmpje offline te halen.
VOLVO (2014-09-23)
VRT (2014-07-31)
Verzoek tot wijziging - De spot een man toont die een cocktail op een plank voorbereidt. De plank ligt op het achterwerk van twee vrouwen die twerken op de muziek om de cocktail te shaken. Naar aanleiding van het antwoord van de adverteerder heeft de Jury genoteerd dat de TV-spot deel uitmaakt van een reeks van drie spots waarin mensen spontaan een feestje opzetten bij het horen van festivalmuziek op de radio. De Jury heeft er ook nota van genomen dat de spot zich richt op een hedendaagse danscultuur en een maatschappelijk aanvaard fenomeen. De Jury is zich ook bewust van de stijl van Studio Brussel waar zelfrelativering deel van uitmaakt. Toch is de Jury van mening dat de vrouwen in de spot als voorwerpen gebruikt worden. De man blijft staan terwijl de vrouwen, in een onderdanige positie, niet alleen dansen maar ook als bar en shaker dienen. De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame de vrouw objectiveert, wat haar menselijke waardigheid aantast en strijdig is met punt 1, 2 en 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.

ZELFBOUWMARKT (2014-08-19)

Schorsingsaanbeveling aan de media- De TV-spot een koppel toont dat een vloer komt kiezen en advies vraagt aan hun kuisvrouw met een Oost-Europees accent, die op haar knieën de vloer zit te boenen. De Jury is van oordeel dat deze spot denigrerend en discriminerend is ten aanzien van kuisvrouwen uit Oost-Europa door spotternij te verwekken gezien de etnische, sociale, professionele en nationale categorie waartoe de vrouw in kwestie behoort. De Jury heeft ook geoordeeld dat de spot stigmatiserend is door een stereotype en vooroordeel te bestendigen van eigenschappen eigen aan een etnische bevolkingsgroep. Gelet op het voorgaande en op basis van punt 3 en 4 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens en artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame niet meer te verspreiden.

IEFBE 1219

De zaak Tuymans: een deontologische kwestie

Bijdrage ingezonden door professor Bernt Hugenholtz, Instituut voor Informatierecht te Amsterdam. Korte voordracht gehouden tijdens debatavond over plagiaat in de kunsten, Akademie van Kunsten, Amsterdam, 19 februari 2015 [luister naar het VPRO-radioverslag]. Heeft Luc Tuymans het auteursrecht van fotografe Katrijn van Giel geschonden? Men hoeft geen hoogleraar auteursrecht te zijn om het antwoord op deze juridische vraag te kunnen geven: vanzelfsprekend. Tuymans heeft toegegeven het werk van Van Giel te hebben bewerkt, maar beriep zich voor de Antwerpse rechter op de ‘parodie-beperking’, die ook in de Nederlandse Auteurswet (art. 18b) voorkomt. Op grond van deze regel is het gebruik van andermans werk zonder toestemming toegestaan, maar dan moet er wel sprake zijn van een humoristische of spottende intentie.[Hof van Justitie EU 3 september 2014, zaak C-201/13 (Deckmyn)] Dat was volgens de rechter hier niet het geval. Vordering toegewezen! [Rechtbank van eerste aanleg (en afd.) Antwerpen 15 januari 2015, IEFbe 1158 (Van Giel/Tuymans), te vinden op www.IE-Forum.be.]

In Nederland hadden negen van de tien rechtbanken precies zo geoordeeld als de Antwerpse rechtbank van eerste aanleg, hoewel een dwangsom van EUR 500.000 per overtreding wel enigszins over the top is.

Het tumult dat in de media n.a.v. deze uitspraak is ontstaan doet een kloof vermoeden tussen het in de 19e eeuw ontwikkelde auteursrecht, dat de oorspronkelijkheid van de vorm centraal stelt, en de mores (‘deontologie’) van de postmoderne beeldende kunst, waarin de focus gaandeweg van de originele vorm naar de semantiek verschoven lijkt te zijn, en het hergebruik van bestaande vormen (appropriation art) tot de gebruikelijke beeldentaal lijkt te behoren.

Hoe deze kloof te dichten?

Binnen het auteursrechtelijk systeem zou bijvoorbeeld meer ruimte geschapen kunnen worden voor het kunstcitaat. De bestaande wettelijke regeling van het citaatrecht in de Auteurswet (art. 15 a Aw) lijkt ondanks de verruiming van dit artikel in 2004 nog onvoldoende ruimte te bieden voor knip- en plakwerk louter pour l’art.

Een andere mogelijkheid zou zijn om naar Duits voorbeeld binnen het auteursrechtelijke systeem meer ruimte te maken voor de “vrije bewerking” (freie Benutzung). Volgens het Bundesgerichtshof kan de overname van (delen van) een werk geoorloofd zijn als het nieuwe werk ondanks de uiterlijke overeenstemming – met name door een antithematische Behandlung – voldoende ‘innerlijke afstand’ houdt, hetgeen bijvoorbeeld bij een parodie of een karikatuur het geval is. Maar het BGH laat in zijn jurisprudentie ook ruimte voor andere situaties waarin aan het overgenomen werk een andere semantische lading wordt gegeven.[BGH 20 maart 2003 - I ZR 117/00 (‘Gies-Adler’)]

De uitingsvrijheid en in het bijzonder de vrijheid van kunst, die tegenwoordig in het Handvest van de EU gewaarborgd zijn, [Art. 11 en 13 Handvest van de Grondrechten van de EU] pleiten ongetwijfeld voor zo’n verruiming. Maar voordat we het auteursrecht aanpassen aan de normen en waarden van de hedendaagse kunst, moeten we wel zeker weten dat daarover (over die deontologie) binnen de kunstwereld consensus bestaat.

Uit de reacties die ik tot dus ver ben tegengekomen op het Antwerpse vonnis concludeer ik voorlopig dat dat nog niet het geval is. Hoewel velen in de kunstsector (meer) ruimte willen laten voor het hergebruik van (auteursrechtelijke beschermd) beeldmateriaal, vooral als dit zo “sterk” is als Van Giels foto van politicus Dedecker, kom ik ook andere geluiden tegen. Waarom zou Van Giels prachtige foto – ook kunst! – eigenlijk vogelvrij zijn? Waarom heeft Tuymans aan haar geen toestemming willen vragen? Waarom zou Van Giel geen aandeel verdienen in de – naar verluidt – riante verkoopopbrengst van zijn “Belgian politician” aan een steenrijke Amerikaanse verzamelaar? Had Tuymans niet op zijn minst aan naamsvermelding kunnen doen?

Kortom, laat de kunstgemeenschap zich eerst maar eens uitspreken over de mores van de ontleningskunst. Dat is, toegegeven, gemakkelijker gezegd dan gedaan; zeker voor een kunstsector die zichzelf welhaast per definitie geen regels wenst op te leggen.

Maar het is geen onmogelijke opgave.

In de Verenigde Staten is door een multidisciplinair team van juristen, kunsthistorici, museumdirecteuren en kunstenaars – onder auspiciën van de College Art Association en onder leiding van wetenschappers van American University – gedurende het afgelopen jaar hard gewerkt aan het opstellen van een Code of Best Practices in Fair Use for the Visual Arts. De Code is zeer recent gepubliceerd.

De Code weerspiegelt een consensus in de Amerikaanse kunstwereld over fair use (geoorloofd hergebruik) in de beeldende kunsten. Het is dus geen interpretatie door de hoogste Amerikaanse rechter, maar eerder een richtsnoer voor de branche (“best practices”), en wellicht ook een leidraad voor de rechter.

De Code bevat onder meer richtlijnen voor artistiek hergebruik van werken:
• Artists should avoid uses of existing copyrighted material that do not generate new artistic meaning, being aware that a change of medium, without more, may not meet this standard.
• The use of a preexisting work, whether in part or in whole, should be justified by the artistic objective, and artists who deliberately repurpose copyrighted works should be prepared to explain their rationales both for doing so and for the extent of their uses.
• Artists should avoid suggesting that incorporated elements are original to them, unless that suggestion is integral to the meaning of the new work.
• When copying another’s work, an artist should cite the source, whether in the new work or elsewhere (by means such as labeling or embedding), unless there is an articulable aesthetic basis for not doing so.

Zo’n project zou ook in Nederland de moeite waard zijn. Weliswaar kennen we in Nederland geen algemene regel van fair use, maar een codificatie van wat volgens de kunstsector wel en niet “moet kunnen” zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van nieuwe auteursrechtelijke normen.

Hier ligt, kortom, een mooie taak voor de Akademie van Kunsten.

Bernt Hugenholtz
[meer hierover lezen bij Egbert Dommering]

IEFBE 1218

Softwarelicentie werd aangekocht om geldig door te verkopen

Hof van beroep Gent 26 januari 2015, IEFbe 1218 (AE Architects for Business & ICT tegen Flexsoft c.s.)
Uitspraak mede aangebracht door Stephane Criel, Van Eeghem & Criel.
Auteursrecht. Software. UsedSoft-toepassing. AE is een IT-adviesbureau. Flexsoft ontwikkelt een softwarepakket voor tandartspraktijken genaamd Titanium; hierbij kan een tandarts gebruik maken van een elektronisch leestoestel om de SIS-kaart en elektronische identiteitskaart van patiënten te lezen aan de Titanium-software. NV ARENA IT SOLUTIONS levert het type kaartlezertoestel. Appellante wist dat de Software Development Kit (SDK) bestemd is om te integreren en ARENA IT SOLUTIONS deze aankocht om door te verkopen voor commerciële exploitatie en distributie. De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat de distributierechten van appellanten zijn uitgeput. Het hoger beroep is ontvankelijk, doch ongegrond.

6.2.4. Appellante claimt auteursrechtelijke bescherming op de Software Development Kit (SDK), die per definitie bestemd is om te worden geïntegreerd in een ander softwarepakket. Zelfs appellante erkent dat haar AESS Libraries bestemd is voor inbouw in andere softwarepakketten. Ze wist dat de NV ARENA IT SOLUTIONS de SDK aankocht om door te verkopen, voor commerciële exploitatie en distributie, om deze te integreren in andere software.

6.2.5. (...) De kopier van de software werd meteen geleverd met de bijgehorende licentiesleutel voor onbeperkt gebruik en integratie. Aangezien de NV ARENA IT SOLUTIONS als licentienemer van appellante hiermee instemde, zijn de rechten van de auteursrechthebbende uitgeput betreffende deze licentie die aan eerste geïntimeerde werd verschaft.
(...)
Tevergeefs stelt appellante dat de uitputting enkel betrekking heeft op "één exemplaar", namelijk een fysiek exemplaar. Reeds van bij de eerste bestelling wist appellante namelijk dat de NV ARENA IT SOLUTIONS de AESS Libraries aankocht om ze door te verkopen. Appellante verstuurde aan de NV ARENA IT SOLUTIONS elektronisch de bestanden én de licentiesleutel, wetende dat deze verder zouden verhandeld worden.

Op andere blogs:
Time.lex

IEFBE 1217

Een andere kijk op het vonnis Tuymans-Van Giel

Bijdrage aangebracht door Bart Van Besien, Sirius Legal. Pleegt een schilder auteursrecht-inbreuk door zijn schilderij te baseren op een bestaande foto? Een juridische analyse van het vonnis Van Giel t. Tuymans [IEFbe 1158].

Het vonnis van de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 15 januari 2015 waarbij Luc Tuymans veroordeeld werd voor het “reproduceren” van een foto van fotografe Katrijn Van Giel deed al veel stof opwaaien. In dit artikel probeer ik een korte juridische analyse te geven van deze zaak. Ik ben het daarbij niet eens met de motivering van het vonnis. Dat betekent nog niet dat de veroordeling van Tuymans voor auteursrecht-inbreuk daarom ook verkeerd is (dat zal moeten blijken uit de procedure in hoger beroep).

Een korte schets van de feiten
Fotografe Katrijn Van Giel maakte een foto van politicus Jean-Marie Dedecker, op de avond dat deze een eclatante verkiezingsnederlaag leed. Luc Tuymans maakte op basis van deze foto een schilderij dat hij de titel meegaf “A Belgian Politician”. Katrijn Van Giel vond dat Luc Tuymans – die geen toestemming had gevraagd en de naam van de fotografe nergens vermeldde – hierdoor een inbreuk pleegde op haar auteursrechten en vorderde een stopzetting van de inbreuk op verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro per inbreuk.

Is het schilderij van Luc Tuymans een parodie (en dus een uitzondering op het auteursrecht)?

Luc Tuymans erkende dat de foto van Van Giel de inspiratiebron was gewest voor zijn schilderij, maar vond dat het schilderij een “parodie” was en dus geen inbreuk op het auteursrecht.

Het Belgische auteursrecht bepaalt inderdaad dat er uitzonderingen zijn op het auteursrecht waar gebruikers van een beschermd werk géén toestemming moeten vragen aan de auteur om het werk te mogen reproduceren. De “parodie” is één van die wettelijk voorziene uitzonderingen op het auteursrecht (zie artikel XI.190, 10e van het Belgische Wetboek Economisch Recht).

De vraag is dus of het schilderij van Luc Tuymans kan beschouwd worden als een “parodie”, wat dan meteen betekent dat het schilderij geen inbreuk vormt op de auteursrechten van Katrijn Van Giel.

Het begrip “parodie” volgens het Hof van Justitie van de EU
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft enkele maanden geleden een belangrijke uitspraak gedaan in verband met het begrip “parodie” (arrest Deckmyn t. Vandersteen, 3 september 2014, C-201/13, ook wel het “Deckmyn” arrest of “Suske en Wiske” arrest genoemd).

In dit arrest besliste het Hof van Justitie dat er (slechts) twee essentiële voorwaarden zijn waaraan een “parodie” moet voldoen, namelijk (1) dat er een nabootsing is van een bestaand werk met duidelijke verschillen met dat bestaande werk, en (2) dat aan humor wordt gedaan of spot wordt gedreven.

Het Hof van Justitie verduidelijkte nog dat het niet vereist is dat de parodie een eigen oorspronkelijk karakter (of originaliteit) heeft. Ook niet vereist is dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan worden toegeschreven (verwarringsgevaar is dus geen relevant criterium). Evenmin is het een voorwaarde dat de parodie betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf (de parodie kan dus ook gericht zijn op iets of iemand anders dan het geparodieerde werk), of dat de bron van het geparodieerde werk vermeld wordt.

Het begrip “parodie” volgens de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen
De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen hanteert blijkbaar een totaal andere definitie van het begrip “parodie” en houdt dus geen rekening met het recente “Deckmyn” arrest van het Hof van Justitie van de EU.

De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt bijvoorbeeld als voorwaarde dat de parodie “onbetwistbaar voorhanden” moet zijn en dat “hoedanook duidelijk moet blijken dat het enige doel de spot, parodie of sarcasme is.” Dit is niet in overeenstemming met het Europese Deckmyn arrest. Humor of spot kan m.i. ook subtiel gebeuren (dit hoeft er niet al te dik op te liggen). De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt ook als voorwaarde dat het moet gaan om “een vervormde weergave van het oorspronkelijke werk”. Ook dit is in strijd met het “Deckmyn” arrest. In dit arrest werd immers duidelijk gezegd dat een parodie géén betrekking moet hebben op het oorspronkelijke werk zelf, en dat een kunstenaar dus een beschermd werk kan gebruiken voor een parodie die geen verband houdt met dat werk maar met iets externs.

Twee relevante criteria
Eigenlijk had de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg enkel deze twee voorwaarden moeten checken:
1. Vertoont het schilderij van Tuymans duidelijke verschillen met de foto van Van Giel? en
2. Doet het schilderij van Tuymans aan humor of spot?

Wat het eerste criterium betreft, vermeldt de rechter vooral wat de gelijkenissen zijn tussen beide werken (dezelfde kadrering, onderwerp, belichting, enz.). De rechter checkt volgens mij onvoldoende wat de eventuele verschillen zijn (nochtans is dit het relevante criterium). Dat er gelijkenissen zijn tussen beide werken lijkt trouwens nogal evident bij een parodie. De Voorzitter vermeldde wel dat de achtergrond van het schilderij niet zwart was zoals de achtergrond van de foto, maar vond dat dit geen afbreuk deed aan de gelijkenissen, zonder verder op de verschillen in te gaan. Nu kan het volgens mij best zijn dat er inderdaad onvoldoende “duidelijke verschillen” waren tussen het schilderij en de foto, maar dan had ik graag een gemotiveerde uiteenzetting van de rechter hierover gelezen aangezien dit volgens de Europese rechtspraak een relevant criterium is.

Wat het tweede criterium betreft, moet de rechter nagaan of het schilderij “humor” of “spot” bevat. Het lijkt mij niet evident dat een rechter hier een grote zeggingskracht over krijgt. Humor of spot zijn namelijk typisch zeer persoonlijk en subjectief. Men kan zich de vraag stellen of een rechter überhaupt hierover moet oordelen. De Voorzitter verweet aan Tuymans dat zijn schilderij niet rechtstreeks gericht was op de foto van Van Giel. Nochtans had het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat dit geen relevant criterium is voor een parodie. Ook verweet de Voorzitter aan Tuymans dat zijn schilderij geen “clowneske” of “sardonische” kenmerken heeft, wat al evenmin een voorwaarde zou mogen zijn voor een parodie.

Evenwicht tussen auteursrecht en artistieke uitingsvrijheid
Volgens het Deckmyn arrest [IEFbe 968] moet er trouwens steeds een correct evenwicht gevonden worden tussen enerzijds het auteursrecht en anderzijds de vrijheid van meningsuiting (inclusief artistieke uitingsvrijheid). De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg lijkt deze evenwichtsoefening niet te maken. De vraag of een kunstenaar in zijn of haar artistieke uitingsvrijheid begrensd is door bestaande werken van andere kunstenaars is nochtans een vrij fundamentele vraag. Het is dan ook te betreuren dat de rechter deze evenwichtsoefening niet maakte.

Tenslotte lijkt het mij onnodig om voor deze feiten een stakingsbevel en dwangsom (van 500.000 euro per overtreding!) op te leggen. Ook dit deel van het vonnis lijkt onvoldoende onderbouwd en in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. De Voorzitter had perfect minder ingrijpende maatregelen kunnen opleggen zoals een verplichte naamsvermelding van Katrijn Van Giel als auteur van de foto of een billijke vergoeding voor de fotografe.

Conclusie
In de praktijk is het vaak moeilijk om een correcte afweging te maken tussen de belangen van auteurs/kunstenaars en de belangen van andere auteurs/kunstenaars die bestaande werken willen gebruiken om nieuwe werken te creëren. Dit is specifiek relevant voor “appropriation artists” zoals Luc Tuymans. Het is natuurlijk perfect toegelaten om inspiratie op te doen bij een ander. Zo kan een kunstenaar bijvoorbeeld vrijelijk ideeën, stijlen, concepten, enz. overnemen. Maar er zijn wel grenzen aan wat en hoeveel je kan overnemen, zeker als het om vormelijke en originele elementen gaat. De parodie-uitzondering is bedoeld om deze evenwichtsoefening mede mogelijk te maken. De rechtbanken moeten dit steeds geval per geval beoordelen, door rekening te houden met de concrete feiten en omstandigheden van elke zaak.

De Voorzitter van de Rechtbank in de zaak Van Giel t. Tuymans heeft volgens mij zijn uitspraak niet op correcte wijze onderbouwd en houdt onvoldoende rekening met de ontwikkelingen van het auteursrecht op Europees niveau.

Daarmee wil ik niet beweren dat de vaststelling dat er een auteursrechtinbreuk was op zich ook verkeerd is. Dit zal moeten blijken uit de uitspraak van het Hof van Beroep. Het lijkt mij vooral relevant of Luc Tuymans al dan niet kan aantonen dat zijn schilderij voldoende “duidelijke verschillen” vertoont met de foto waarop hij zich gebaseerd heeft. Dit is een feitenkwestie die volgens mij meer afhangt van kunst-kritische argumenten dan van juridische argumenten.

Tenslotte wil ik nog volgende bedenking meegeven. Indien Luc Tuymans contact had opgenomen met Katrijn Van Giel (en toestemming had gevraagd of een redelijke vergoeding had betaald), had hij ongetwijfeld veel misverstanden en irritaties kunnen vermijden. Dit lijkt mij sowieso de meest hoffelijke en respectvolle houding, zeker omdat zijn schilderij als parodie niet gericht was op de foto van Van Giel zelf, maar eerder bedoeld was als een vorm van maatschappijkritiek. Deze bedenking houdt natuurlijk geen juridische argumentatie in. Juridisch gezien is het juist belangrijk dat een auteur of kunstenaar géén toestemming moet vragen om een parodie te mogen maken (aangezien de kans groot is dat die geweigerd wordt en dit het begrip parodie zou uithollen).

Bart Van Besien

IEFBE 1216

Gerechtelijk onderzoek tegen gevangenisdirecteur is evident

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1216 (Buts tegen VTM - Telefacts)
Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Een nieuw gerechtelijk onderzoek kan in verband gebracht worden met onderzoeken uit het verleden, juridische termen kunnen in gewone taal omschreven worden, er is loyaal wederhoor gegeven en de privacy is niet geschonden.

Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Tevens is het relevant om daarbij te verwijzen naar vroegere gerechtelijke onderzoeken over gelijkaardige feiten. Het is niet omdat klager in 1994 buiten vervolging werd gesteld en dat de klachten van 2004 geseponeerd werden, dat daarover niet meer bericht zou mogen worden, zeker niet als er een nieuw gelijkaardig onderzoek gevoerd wordt.
De journalist kan juridische termen omschrijven op een manier die voor een breed publiek toegankelijk en verstaanbaar is, al verdiende het de voorkeur om naast de zinsneden ‘naar de prullenmand verwijzen’ en ‘met een sisser aflopen’ de buitenvervolgingstelling ook expliciet te vermelden. Maar het niet expliciet gebruiken van de term ‘buitenvervolgingstelling’ is in dit geval, mee gezien de andere omschrijvingen, geen beroepsethische fout.

Gezien het onderwerp en de positie van de getuigen was het gerechtvaardigd en aangewezen om hen in de reportage te anonimiseren. De Raad ziet ook geen redenen om te betwijfelen dat de getuigen effectief bij de zaak betrokken waren

De journalist heeft klager, via een gesprek met zijn advocaat, een loyale kans op wederhoor gegeven. Of elk element uit de reportage aan de advocaat is voorgelegd, kan de Raad niet uitmaken, maar dat er een uitgebreid gesprek is geweest, wordt niet betwist. Het antwoord van de advocaat is loyaal weergegeven in Het Nieuws en Telefacts.

De Raad spreekt zich niet uit over de betwisting in verband met het recht van antwoord aangezien dat een juridische aangelegenheid is.

Ten slotte betekenen de reportages geen schending van de privacy aangezien ze gaan over gerechtelijke onderzoeken naar het professionele handelen van klager, wat van maatschappelijk belang is.
IEFBE 1215

RvdJ vind titel 'verkracht op tenniscourt' te affirmatief

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1215 (Duyck tegen De Krant van West-Vlaanderen)
De titel 'Verkracht op het tenniscourt' is te affirmatief en strookt niet met de inhoud, er is geen loyale kans op wederhoor gegeven en de privacy is geschonden. De titel ‘Verkracht op het tenniscourt’ is, ondanks de combinatie met de ondertitel, te affirmatief geformuleerd. Hij strookt niet met de inhoud van het artikel en houdt onvoldoende rekening met het vermoeden van onschuld.

De journalist heeft klager geen loyale kans op wederhoor gegeven. De krant gaf klager de kans om te reageren na publicatie van het artikel. Maar aangezien het artikel, naast de feitelijke verslaggeving over de doorverwijzing naar de rechtbank, een aantal ernstige beschuldigingen bevat (‘de feiten zouden geen alleenstaand geval zijn’ en ‘er wordt gevreesd dat de tennisinstructeur misschien nog meer seksuele vergrijpen op zijn actief heeft’), was wederhoor vooraf aangewezen. Artikel 20 van de code bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren’.

De vermelding van zijn initialen en woonplaats, in combinatie met de verwijzing naar de gemeente van de tennisclub, het feit dat klager ex-kinesist was bij Cercle Brugge, de naam en de plaats van het MPI waar hij werkte en zijn foto, weliswaar met een balkje voor de ogen, maakt klager identificeerbaar. Klager is op de foto ook niet voldoende onherkenbaar gemaakt.

De richtlijn bij artikel 23 van de code bepaalt in verband met verdachten: ‘Beperkte identificatie kan uitzonderlijk. De voornaam, de beginletter van de familienaam, de leeftijd en de woonplaats kunnen eventueel worden vermeld’. Klager is door de combinatie van de verschillende elementen herkenbaar en de krant kan niet aannemelijk maken dat herkenbaarheid in dit geval aangewezen of gerechtvaardigd was.

Ten slotte heeft de Raad geen redenen om aan te nemen dat de journalist of de krant klager bewust wilden treffen.

IEFBE 1214

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEFbe 1214 (KOZ Products tegen Adinco)
Gemeenschapsmodellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.
IEFBE 1213

THE BUTCHER CLUB verliest het van THE BUTCHER

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEFbe 1213 (Bread & Butter tegen Butcher Club c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING. Bread & Butter voert onder de (merk)naam ‘The-Butcher’ een hamburgerrestaurant annex besloten cocktailbar in de Amsterdamse wijk De Pijp. Onder de (merk)naam 'THE BUTCHER CLUB' wordt in Rotterdam een restaurant annex slagerij geëxploiteerd. The Butcher Club maakt inbreauk, ten eerste omdat 'The' en 'Butcher' hierin terugkomen. de benadrukte verschillen zoals locatie, interieur, personeel en menu staan het verwarringsgevaar niet in de weg. Staking wordt bevolen evenals de overdracht van www.thebutcherclubrotterdam.nl.

Inbreuk
4.4. Naar voorlopig oordeel maakt Butcher Club c.s. door het gebruik van de tekens ‘The Butcher Club’, ‘The Butcherclub’ en ‘The Butcher Shop’ voor haar restaurant inbreuk op het Gemeenschapsmerk. Ten eerste staat buiten kijf dat die tekens overeenstemmen met het Gemeenschapsmerk. In die tekens komen de elementen ‘The’ en ‘Butcher’ immers terug. Het enige verschil betreft het weglaten van het streepje daartussen en de toevoeging van de elementen ‘-club’ en ‘-shop’. Het streepje is echter het minst dominante element van het Gemeenschapsmerk en de elementen ‘-club’ en ‘-shop’ zijn de minst dominante en de minst onderscheidende elementen van de gewraakte tekens.

4.6. De door Butcher Club c.s. benadrukte verschillen tussen het restaurant van Bread & Butter en het restaurant van Butcher Club, zoals verschillen in locatie, interieur, menu, openingstijden en personeel, staan naar voorlopig oordeel niet in de weg aan het verwar-ringsgevaar. (...)