IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1272

Bewijslast bij vervallenverklaring wegens niet-gebruik van Turkse droge worstmerk

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEFbe 1272; ECLI:NL:RBDHA:2015:2856 (AFYON tegen gedaagde)
Merkenrecht. Bewijslast voor het (niet-)gebruik. Afyon produceert sucuk (Turkse droge worst) die zij verhandelt onder het merk CUMHURIYET SUCUKLARI. Zij vordert vervallenverklaring van het door gedaagde gehouden Benelux-woordmerk CUMHURIYET. Het HvJ-arrest Centrotherm is niet bepalend voor de uitleg van de Merkenrechtrichtlijn en kan niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. De vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM is een andere procedure dan in een civiele procedure. Afyon moet stellen en bewijzen dat er geen gebruik heeft plaatsgevonden. Dit wordt gemotiveerd betwist en de vordering wordt afgewezen.

4.4. Afyon betoogt dat genoemde bewijslast sinds het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Centrotherm / BHIM (ECLI:EU:C:2013:593) op de merkhouder rust. (...)
4.5. Dit betoog wordt niet gevolgd. In de eerste plaats bevat de MRl slechts de gronden voor vervallenverklaring en niet de regels omtrent de vervallenverklaringsprocedure, waar het arrest van het Hof betrekking op heeft. Het Centrotherm-arrest is op dit punt dus niet bepalend voor de uitleg van de MRl, en kan daarmee ook niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. Daarbij komt dat de vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM een andere procedure is dan een civiele procedure als de onderhavige, zodat de regels omtrent stelplicht en bewijslast van de BHIM-procedure niet zonder meer kunnen worden toegepast in deze procedure. Uitgangspunt blijft dus dat het niet-gebruik van een Benelux-merk door degene die de vervallenverklaring inroept, in het voorliggende geval Afyon, moet worden gesteld en zo nodig bewezen.

Normaal gebruik door KOÇ met toestemming van [gedaagde] ?
4.13. Samengevat: Afyon heeft het niet-gebruik van het merk CUMHURIYET gesteld onder verwijzing naar het rapport Dennemeyer. Het niet-gebruik is door [gedaagde] betwist onder verwijzing naar facturen van KOÇ waaruit het normaal gebruik blijkt en diverse manco’s van het rapport Dennemeyer. In het licht van deze uitvoerige betwisting heeft Afyon onvoldoende gesteld, ook onvoldoende om te worden toegelaten tot bewijslevering. Om die reden zal haar vordering tot vervallenverklaring van het merk CUMHURIYET worden afgewezen. In het licht hiervan behoeft het betoog van [gedaagde] dat zij rauwelijks is gedagvaard geen behandeling, mede omdat [gedaagde] aan dat betoog geen vordering of andere consequentie heeft verbonden.
IEFBE 1271

La cour met à néant l'ordonnance entreprise

Cour d'appel Bruxelles 12 september 2014, IEFbe 1271 (L'État belge contre SABAM)
Comp. IEFbe 1259. Société de gestion de droits d'auteur. Droits voisins. Infraction. D'autre part, la SABAM réclame depuis 2011 le paiement de droit d'auteur aux fournisseurs d'accès á internet; le SPF Économie considère que ces prétentions sont illégales, les fournisseurs d'accès à internet n'effectuant pas de communication au public au sens de la LDA et étant exonérés de responsabilité en matière de droits d'auteur par la directive européene (...). La cour dit l'appel recevable et fondé et met à néant l 'ordonnance entreprise en ce qu'elle déclare partiellement fondée l'action de la SABAM.

Discussion de la séparation des pouvoirs:
27. Le principe de la séparation des pouvoirs ne fait donc pas obstacle à la recevabilité des demandes de la SABAM. La cour, et le président de tribunal de première instance avant elle, ont juridiction pour connaître de ces demandes.
IEFBE 1247

JC Production continue d'utiliser leur image et leurs enregistrement

Cour d'appel de Liège 16 septembre 2014, IEFbe 1247 (The Exclusive Strings - JC Production contre T.& L.)
Décision envoyée par Philippe Campolini, Simont Braun. Droit à l'image. Droits Voisins. Droit des marques. T & L ont fait partie du groupe musical 'The Exclusive Strings', un quatuor de jeunes musiciennes créé dans 2006 et produit par la SPRL JC Production. Le groupe donnait un son contemporain avec un mélange de musique classique et de pop. Malgré la fin de leur collaboration, T&L constatent que l'appelante continue d'utiliser leur image et leurs enregistrements (droits voisins) sur le site www.exclusivestrings.com. La premier juge condamne JC Productions à payer la somme de 7.500 euros, (...) et la somme de 39.520,95 euros. La Cour confirme le jugement entrepris. La marque complexe de JC Productions "The exclusive strings", ne lui confère aucun droit d'usage exclusive du terme "Strings". Quelques semaines après la fin de leurs relations, les intimées ont lancé un concept concurrent de quatuor féminin à corde appelé "Strings4ever".

II.1. (...) L'appelante soutient que quelques semaines après la fin de leurs relations, les intimées ont lancé un concept concurrent de quatuor féminin à corde appelé "Strings4ever", utilisant une dénomination presqu'identique, pour un activité identique. Se fondant sur le droit de la concurrence déloyale et le droit des marques, l'appelante soutient que les intimées ont porté atteinte à la marque figurative "The exclusive strings", qu'elle a déposée le 19.10.2006 (Benelux n*0810961)
(...)
La marque complexe "The exclusive strings", si elle a effectivement été déposée, ce que l'appelante ne démontre pas, ne lui confère aucun droit d'usage exclusive du terme "Strings", ni aucune protection contre l'usage de ce terme par les tiers, car une marque composée - qui en l'espèce est composée d'éléments qui appartiennent au domaine public - est seulement protégeable comme un tout et non pour chacun de ses élément pris séparément, ce seul élément "Strings" n'étant pas de nature à créer la confusion avec le produit ou le service de l'entreprise JC Production.
IEFBE 1270

Keyword Insertion is geen adword-merkgebruik

Vzr. Rechtbank Overijssel 17 maart 2015, IEFbe 1270; ECLI:NL:RBOVE:2015:1350 (Serbo Serres tegen Luxlight)
Merkenrecht. Keyword. Serbo Serres is houdster van woordmerk LUMINUS en houdt zich evenals Luxlight onder meer bezig met assemblage en verkoop van lichtstraten. Luxlight maakt gebruik van Keyword Insertion waardoor bij bepaalde keywords ('lichtstraat') de zoekopdracht terugkomt in de advertentie. Er is geen inbreuk merkrechten woordmerk LUMINUS, want er is geen verwarring omtrent de vraag van wie de door Google samengestelde advertentie afkomstig is.

4.4. Luxlight heeft ter zitting betoogd dat zij van mening is dat er in het geheel geen sprake is van gebruik van het woordmerk van Serbo Serres. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij weliswaar betaalde advertentiemogelijkheden van Google gebruikt, maar daarbij geen gebruik maakt van het woordmerk LUMINUS. Luxlight heeft na de brief van het incassobureau van 23 januari 2015 opdracht gegeven te achterhalen hoe zij inbreuk zou maken op het woordmerk LUMINUS, maar dit heeft zij niet kunnen achterhalen. De brief was in dat opzicht ook niet duidelijk. Pas na ontvangst van de dagvaarding werd duidelijk waar de vermeende inbreuk uit zou moeten bestaan. Luxlight maakt gebruik van de betaalde advertentiemogelijkheden door toepassing van zogenaamde ‘Keyword Insertion’, waardoor bij bepaalde keywords (zoals ‘lichtstraat’) de Google-zoekopdracht van de gebruiker terugkomt in de kop boven de Adwords-advertentie van Luxlight. Dit blijkt ook uit de in rechtsoverweging 2.6 weergegeven screenshot waar de zoekopdracht ‘luminus lichtstraat’ is ingevoerd. Google heeft de zoekopdracht beantwoordt met ‘luminus lichtstraat?’ en gekoppeld aan de advertentie van Luxlight. Dit betekent dat indien de zoekopdracht ‘volkswagen lichtstraat’ gegeven zou worden, de melding ‘volkswagen lichtstraat?’ in beeld zou verschijnen, wederom gekoppeld aan de advertentie van Luxlight. Luxlight maakt dus geen gebruik van een keyword dan wel adword dat gelijk is aan of overeenstemt met het woordmerk LUMINUS. Inmiddels heeft Luxlight onverplicht het woordmerk LUMINUS als ‘negative keyword’ opgegeven, teneinde Serbo Serres tegemoet gekomen. Luxlight blijft zich echter op het standpunt stellen dat zij geen gebruik, laat staan inbreuk maakt op het woordmerk van Serbo Serres.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verweer van Luxlight doel treft.  (...)
IEFBE 1269

Le changement de circonstances

Cour d'appel de Bruxelles 10 octobre 2014, IEFbe 1269 (Atelier Gigogne contre Adobe/Autodesk/Microsoft)
Décision envoyée par Pascal Leduc, JVM. Droit judiciaire. Mesure d'ordre (non). Propriété intellectuelle - saisie-description - indices de contrefaçon - conditions. L'appel est dirigé contre l'ordonnance prononcée par le président du tribunal de première instance de Bruxelles. La cour reçoit l'appel et le dit fondé et annule l'ordonnance. Sur la recevabilité de l'appel (non fondé); sur l'absence d'urgence; la condition d'urgence n'est pas requise; sur l'incidence d'une transaction; sur l'absence d'intérêt légitime (pas davantage fondé); sur le changement de circonstances (fondé).

22. En conclusion, la tierce opposition est fondée en sorte qu'il y a lieu d'annuler l'ordonnance du 3 février 2009 à l'égard de la société Atelier Gigogne.

L'examen des autres moyens et/ou argument développés de part et d'autre est surabondant et ne saurait amener la cour à un dispositif autre que celui qui résulte des moyens précédents. De même, la cour n'est pas tenue de répondre à l'énonciation de fait ou d'allégations qui n'est suive d'aucune déduction juridique ou aux raisonnements qui ne sont pas de nature à influer sur la solution du litige ou qui lui sont étrangers.

IEFBE 1268

Bevoegd omdat Belgische gedaagde inbreuk door Nederlandse mede-gedaagde niet heeft voorkomen

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEFbe 1268; ECLI:NL:RBDHA:2015:2989 (Bacardi tegen Gedaagden)
Gerechtelijk recht. Bevoegdheid. Bacardi vordert verklaring voor recht dat er inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi producten worden verhandeld. Internationale bevoegdheid ambtshalve getoetst. Bevoegdheidsincident opgeworpen door in België woonachtige gedaagde [A]. De rechtbank verklaart zich deels onbevoegd (5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud)).  De rechtbank verklaart zich bevoegd op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk maken en/of hebben gemaakt op BACARDI-Gemeenschapsmerken.

Artikel 6 EEX-Vo (oud)
5.10. Volgens [A] is van een zodanige nauwe band geen sprake omdat zowel feitelijk als rechtens sprake zou zijn van een geheel andere grondslag. Het is echter slechts denkbaar dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld wegens het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van inbreuk op de BACARDI-Gemeenschapsmerken door de Nederlandse mede-gedaagden, indien allereerst wordt vastgesteld dat deze gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Derhalve moet in zowel de procedure tegen [A] als die tegen de Nederlandse mede-gedaagden worden beslist of de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Die beslissingen zien op eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Bij de beoordeling van de betreffende vorderingen jegens [A] moet daarnaast worden beoordeeld of het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van de gestelde inbreuk onrechtmatig is geweest, maar dat doet aan het gevaar van tegenstrijdige beslissingen niet af.

5.11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat van een nauwe band zoals vereist in artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud), sprake is voor zover het gaat om vorderingen jegens [A] ingesteld op de onder 5.3 i genoemde grondslag. De rechtbank is dus bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).

Artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud)
5.12. Bacardi c.s. heeft in de dagvaarding niets gesteld waaruit moet worden afgeleid dat de onder 5.3 vermelde schadebrengende feiten zich (mede) hebben voorgedaan of zich kunnen voordoen in het arrondissement Den Haag. Derhalve kan Bacardi c.s. geen bevoegdheid jegens [A] ontlenen aan artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud). De stelling in de conclusie van antwoord in het incident dat de B&S groep onder meer heeft gehandeld in Inbreukmakende producten met een bedrijf dat gevestigd is te Leiden kan er niet toe leiden dat door deze nadere stelling alsnog bevoegdheid ontstaat, daargelaten dat niet is in te zien waarom op deze grond moet worden aangenomen dat het bewerkstelligen van deze merkinbreuk door [A] dan eveneens in het arrondissement Den Haag zou hebben plaatsgevonden, zoals Bacardi c.s. stelt.

Verknochtheid
5.13. Voor zover Bacardi zich nog op het standpunt heeft gesteld dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank in de vorderingen jegens [A] kan worden gegrond op “verknochtheid” faalt ook dat betoog nu de EEX-Vo (oud) verknochtheid niet als afzonderlijke bevoegdheidsgrond kent, naast een eventuele bevoegdheid die bestaat op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).
IEFBE 1267

Absence d'emprunt des élément originaux de coupe-cigares

Cour d'appel Bruxelles 5 mars 2015, IEFbe 1267 (Mann contre Oettinger Imex)
Décision envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Droit d'auteur. Contre-façon (non). Absence d'emprunt des élément originaux. Indemnité de procédure. Oettinger distribue des cigares et accessoires y relatifs. Elle procède au dépôt international d'un modèle de coupe-cigares, les droits d'Oettinger sur ce modèle expirent en 1993 et le modèle tombe dans le domaine public. Mann, joaillier-sertisseur, revendique la protection de la loi sur le droit d'auteur (LDA) pour son coupe-cigares de forme elliptique. Le coupe-cigares litigieux ne reprend pas ce qui fait l'originalité des coupe-cigares vantés par Mann. Il est en définitive bien plus proche du modèle Oettinger de 1983 que des coupe-cigares vantés par Mann. La Cour condamne Mann à payer à Oettinger lmex AG l'indemnité de procédure d'appel liquidée à 15,000,00 €, celle-ci étant calculée en fonction de la demande originaire en dommages et intérêts, même si, en appel, cette demande avait été réduite à un Euro provisionnel.

15, Conformément à l'article 1022, al.1 du Code judiciaire, la partie qui obtient gain de cause a droit à une intervention forfaitaire dans les honoraires et frais de son avocat. Oettinger demande à la cour de lui allouer le montant maximal de l'indemnité de procédure pour la première instance, à savoir 30.000,00 €, le montant de'la demande principale étant supérieur à 1.000.000,00 €.

Elle ne démontre toutefois pas que l'un des critères de l'article 1022, alinéa 3 du Code judiciaire, qui justifierait que l'on s'écarte du montant de base de l'indemnité de procédure, est avéré en l'espèce.

Cette affaire ne présente pas un degré de complexité supérieur à celui de la moyenne des affaires de même nature. Le caractère manifestement déraisonnable de la situation n'est pas davantage établi. Rien ne démontre qu'Oettinger aurait dû déployer des efforts ou un travail s'écartant manifestement de celui requis de toute partie appelée à se défendre en justice, ou encore que M. Mann aurait adopté une attitude déraisonnable. Le fait qu'il bénéficierait de la déductibil¡té fiscale ne justifie pas en soi qu'Oettinger aurait droit à une indemnité de procédure majorée. L'appel incident d'Oettinger n'est dès lors pas fondé

19. ll découle des considérations qui précèdent qu'Oettinger a droit à une indemnité de procédure pour la première instance de 15.000,00 € et à une indemnité de procédure également de 15.000,00 € pour l'instance d'appel.

IEFBE 1266

SPA voor mineraalwater verhoogde onderscheidende kracht

Tribunal UE 17 mars 2015, IEFbe 1266; ECLI:EU:T:2015:152; zaak T-611/11 (SPA contre OHIM; Manea Spa)
Uitspraak en samenvatting van Eric De Gryse en Emmanuel Cornu, Simont Braun. Dit arrest bevestigt het onderscheidend vermogen en de grote bekendheid van het woordmerk SPA voor mineraal water in klasse 32, onafhankelijk van de afbeelding van het beeldmerk ‘Pierrot’.

Het  Gerecht beslist dat verwarringsgevaar bestaat tussen « MANEA SPA » voor cosmetische producten in klasse 3 en diensten in klasse 44 (« soins d’hygiène et de beauté pour êtres humains ; spa ; salons de beauté ; salons de coiffure ; soins pour le bien-être du corps ; services de massage ; services de spa ; services de hammam ; services de jacuzzi ») met het merk  « SPA » in klasse 3.  Het merk « MANEA SPA » zou immers als een variant op het woordmerk « SPA » kunnen worden gezien omwille van het normale onderscheidend vermogen van dit laatste merk, de overeenstemming tussen de tekens en de soortgelijkheid of identiteit tussen waren en diensten. Het gerecht herinnert eraan dat fabrikanten van cosmetica dikwijls verscheidene productlijnen uitbrengen onder verschillende sub-merken (punt 88).

Het gerecht besluit ook tot verwarringsgevaar tussen  « MANEA SPA » voor voedingswaren en  « SPA » voor mineraalwater (punt 89 van het arrest), waarvoor het merk SPA een verhoogde onderscheidende kracht bezit.

IEFBE 1265

Geluidsopnames Zeist 2015 AIPPI-Symposium

Luister hieronder streaming naar de bewerkte opnames van het VIE / AIPPI-Symposium van 11 maart 2015. Met dank aan het Eggens Instituut en de VIE / AIPPI. (Apple-apparaten ondersteunen geen flash, wij adviseren u de geluidsopnames via de pc te beluisteren)

Programma
9.30 Ontvangst
10.00 Opening door de voorzitter
Drs Koen Bijvank, V.O.
10.05-10.45 Internet en het auteursrecht
Prof. dr. Marie-Christine Janssens, Katholieke Universiteit Leuven
10.45-11.30 Het alternatieve probleem en het bonus-effect in de beoordeling van inventiviteit
Dr. René van Duijvenbode, NLO en Ir. Peter Dorna, AOMB
11.30-11.50 Koffiepauze
11.50-12.35 Grondrechten en Intellectuele Eigendom
Mr. Christiaan Alberdingk Thijm, Bureau Brandeis
12.35-12.45 Uitreiking van de VIE prijs door de jury voorgezeten door Mr. Xandra Kiers-Becking, Hof Den Haag
12.45-14.00 Aperitief en lunch

14.00-15.45
Debat I: Verbod or not? – Het recht op een verbod bij octrooi-inbreuk
Voorzitter: Mr. Robert van Peursem, Hoge Raad
Debater I: Mr. Daan de Lange, Brinkhof
Debater II Mr. Jaap Bremer, BarentsKrans
Debat II: Is het vormmerk dood?
Voorzitter: Mr. Freyke Bus, Rechtbank Den Haag
Debater I: Mr. Maarten Haak, Hoogenraad & Haak
Debater II: Mr. Laura Fresco, Hoyng Monégier LLP
Debat III: Het spoedeisend belang
Voorzitter: Mr. Manon Rieger-Jansen, Bird & Bird
Debater I: Mr. Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap
Debater II: Mr. Bas Berghuis van Woortman, Simmons & Simmons LLP
15.45-16.15 Koffiepauze
16.15-17.00 Plenaire samenvatting van de debatten door de voorzitters
17.00 Sluiting door de voorzitter en aansluitend borrel

Voor in uw agenda: In 2016 zal de 32e editie van het VIE / AIPPI-symposium te Zeist plaatsvinden 16 maart 2016.

IEFBE 1264

Toestemming voor publicatie foto van grootouders

RvdJ 12 maart 2015, IEFbe 1264 (Foto kinderen in Dag Allemaal)
De publicatie van een foto van de minderjarige kleinkinderen van de geïnterviewden is geoorloofd gezien de toestemming van de grootouders om de foto te publiceren en gezien de positieve manier waarop de kinderen in het artikel aan bod komen.

RvdJ 12 maart 2015, IEFbe 1264 (adressen van mensen die op huisnummer 30 wonen)
Het artikel is een correcte weergave van het interview, adresgegevens kunnen in dit geval weergegeven worden en er is geen noodzaak om voorinzage te geven of een rechtzetting te publiceren.

De Raad stelt vast dat Rita Verbeeck en Willy Verbiest, de grootouders van de kinderen op de foto, de betrokken foto zelf aan de journalist hebben gegeven, en dat ze toestemming gegeven hebben om de foto te publiceren. Rekening houdend met de positieve manier waarop Rita Verbeeck en Willy Verbiest vertelden over hun kinderen en kleinkinderen, had de journalist geen redenen om aan te nemen dat de ouders bezwaar zouden kunnen maken tegen de publicatie van de foto. De manier waarop de kinderen in het artikel aan bod komen is positief en alledaags. Rekening houdend met die context en met de toestemming van de grootouders om de foto te publiceren, is de Raad van oordeel dat de publicatie van de foto gerechtvaardigd was.

Adresgegevens:

De Raad begrijpt dat klagers verrast zijn door het uiteindelijke artikel, maar stelt vast dat het artikel een correcte weergave is van het interview, inclusief de uitspraken van klagers over hun ex-partners en over feitelijke gegevens zoals hun vakantieperiode. De Raad is van oordeel dat de publicatie van de adresgegevens van klagers in dit geval niet ongepast is, gezien het vooropgezette format van mensen die op huisnummer 30 wonen. De Raad is ten slotte van mening dat er geen noodzaak was om voorinzage te geven in het artikel, aangezien daarover geen afspraken werden gemaakt, en dat er - rekening houdend met voorgaande overwegingen - evenmin noodzaak was om achteraf een rechtzetting te publiceren.