IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1347

Lucky4All kansspel misleidend wegens gebrek aan controle en transparantie

Rechtbank van Koophandel afdeling Antwerpen 7 oktober 2014, IEFbe 1347 (Nationale Loterij tegen A en K en Nationale Loterij tegen TRF)
Uitspraak ingezonden door Ruben Peeters, Ruben Peeters BV BVBA. Oneerlijke marktpraktijk. Merkenrecht. De Nationale Loterij (hierna: NL) komt op tegen A en K, en de door hen opgerichte VZW The Right Frequency, die het 'Lucky4All-systeem' (L4A-systeem) bedenken en uitvoeren. Het L4A-systeem is een platform dat groepsdeelname aan de Lotto mogelijk maakt, wat de kansen op winst zou doen verhogen. De Nationale Loterij vordert de staking van het L4A-systeem (misleidende en oneerlijke marktpraktijk, piramidespel, schending Loterijwet), dienaangaande commerciele uitingen (misleidende en oneerlijke marktpraktijk, gebruik van vergelijkbaar formulier, vergelijkende reclame), merkenrechtelijke inbreuk (gebruik teken 'LOTTO' en 'NATIONALE LOTERIJ' en verbod instandhouden van het beeldmerk Lucky4ALL), schending van de transparantieplicht, en vordert een rectificerende publicatie. De stakingsrechter oordeelt dat hij geen bevoegdheid heeft ten aanzien van declaratoire uitspraak  of instandhoudingsverbod. Verder geen inbreuk op Benelux beeldmerk met verbale elementen. Ook geen sprake van inbreuk op de loterijwetgeving of een verboden piramidesysteem, noch van vergelijkende reclame. Wel sprake van misleidende marktpraktijken wegens gebrek aan controle en transparantie, schending transparantieplicht in KBO, en toewijzing publicatiebevel.

IV. TOELAATBAARHEID
IV.A Belang in hoofde van NL

Belang in de procesrechtelijke zin is ieder voordeel, materieel of moreel dat de eisende partij uit zijn vordering wil halen. Concreet wordt het belang in vraag gesteld omtrent de stakingseisen met als basis een vermeend loterijmisdrijf, vermeend verboden piramidespel, misleidende commerciële uitingen en transparantieverplichtingen. Iedere partij die beweert rechten te hebben en een procedure instelt om deze rechten uit te oefenen of af te dwingen, heeft per definitie het door artikel 17 Ger. Wb. vereiste belang.[...]

IV.B Voorwerp van tegeneis strekkende tot een declaratoire uitspraak

Het behoort niet tot de bevoegdheid van de stakingsrechter om een declaratoire uitspraak te wijzen.

IV.C Vordering tot het staken van het instandhouden van een merkinschrijving

De stakingsrechter is niet bevoegd op hoofdvordering de nietigverklaring van een merk uit te spreken. Door de staking te vragen van het "instandhouding van de merkinschrijving" wordt een oneigenlijk gebruik gemaakt van de stakingsprocedure. [...]


V. SAMENHANG

VI. BEOORDELING
VI.A. Positie van de VZW TRF
VI.B. Het L4A-systeem

1 Inleidend
2 Strafrechtelijke inbreuk op de wetgeving inzake loterijen
De schending van de Loterijwet wordt niet aanvaard aangezien de NL onvoldoende naar recht aantoont dat L4A een ander voordeel uit het systeem haalt dan de winst die gegenereerd wordt door de aangekochte loten. Dat bepaalde personen meer zouden ontvangen dan andere (gezien de eigen wijze van verdeling van de lotto¬ opbrengsten), heeft geen invloed op .de toepassing van artikel 37 Loterijwet. De te verdelen gelden zijn deze die bekomen worden uit "de deelname aan de verrichting".
3 Verboden piramidesysteem
Overeenkomstig artikel 91, 14° WMPC (artikel Vl.100 , 14° WER) worden de volgende misleidende handelspraktijken onder alle omstandigheden als oneerlijk beschouwd: "een piramidesysteem opzetten, beheren of promoten waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van producten". […] Het Hof van Justitie heeft zich gebogen over dit begrip, meer bepaald in haar arrest van 3 april 2014 (C-515/12). Het Hof heeft in een meer-ledige toets aangereikt. […] Er dient een rechtstreekse band te bestaan tussen de door de nieuwe leden verrichte betalingen en de door de bestaande leden ontvangen vergoedingen. Deze rechtstreekse band wordt onvoldoende naar recht bewezen door de NL. [...]
4 Misleidend piramidesysteem
L4A wordt heden op een dergelijke wijze georganiseerd dat er geen afdoende controle bestaat/mogelijk is. […] Dit gebrek aan controle werkt misleiding in de hand aangezien er een gebrek is aan  transparantie omtrent de zogenaamde eerste 4 niveau's die gereserveerd  zijn voor het "systeem". […] Door zich op het veld van de kansspelen te begeven, dient de consument zeer volledig en gedetailleerd geïnformeerd te worden omtrent het systeem op zich. Het minste gebrek aan informatie dient als misleidend te worden beschouwd. Dit is uiterst belangrijk aangezien de consument een keuze zal maken om deel te nemen aan een kansspel op basis van de winsten die hem worden voorgeschoteld.
5 Beweerde instemming van de NL

VI.C. Commerciele uitingen over en voorstelling van het spel L4A

1 Aankleding en vormgeving
De lotto-balletjes maken deel uit van het lotto-spel. Dit spel mag enkel nationaal georganiseerd worden door de NL. Dit houdt echter niet in dat zij een alleenrecht zou hebben verkregen op het woord "lotto" dan wel de "balletjes". L4A toont voldoende naar recht dat het uitzicht van deze balletjes [niet] eigen is aan de zogenaamde Belgische nationale lotto, maar algemeen gebruikt wordt. Het is L4A  dan ook toegelaten om op haar website of communicatie gebruik te maken van het woord "lotto" en/of de balletjes. De eigen lotto-formulieren verschillen voldoende van deze van de NL. [...]
2 Goedkeuring van verschillende officiele instanties en de NL zelf
De aanduiding in verschillende mails en communicatie "als zou het spel effectief de expliciete goedkeuring wegdragen van verschillende officiële instanties, waaronder de Kansspelencommissie, de FOD Economie en de Nationale Loterij zelf' , wordt als inbreukmakend beschouwd aangezien L4A onvoldoende naar recht dergelijke goedkeuring kan aantonen. Het feit dat er communicatie is geweest tussen de vermelde commissies, overheidsdiensten en NL zelf houdt niet in dat er goedkeuring werd gegeven.
3 Unieke wiskundige formule
De beweringen dat (i) iedere week wordt gewonnen en/of (ii) veel geld wordt verdiend en/of dit via (ii) een unieke wiskundige formule, berusten op foutieve/misleidende informatie die de consument tot een besluit over een transactie kan brengen dat hij niet had genomen indien hij correct was geïnformeerd.
4 Vergelijkende reclame
Een essentieel bestanddeel van de vergelijkende reclame betreft de identificatievereiste van een concurrent (cfr. artikel 2 WMPC). Het is net dit element dat niet kan worden teruggevonden in de relatie tussen het L4A-systeem en de door de NL aangeboden dienst. L4A is geen concurrent van het lotto-spel aangeboden door de NL.

VI.D Merkenrechtelijke inbreuk

1 Algemeen
2 Artikel 2.20.1.a BVIE
Eén van de noodzakelijke voorwaarde voor de toepassing van artikel 2.20.1.a. BVIE, meer bepaald gelijkheid tussen merk en teken, is niet aanwezig. [...]
3 Artikel 2.20.1.b BVIE
[...] Op basis van bovenstaande  elementen wordt geoordeeld dat er geen overeenstemming bestaat tussen het beeldmerk "Lotto" en "Nationale Loterij / Loterie Nationale" en het teken "lotto" en '"nationale loterij'  gebruikt door L4A.

VI.E Transparantieplicht

1 Identiteit organisator
Het is pas nadat de consument/speler een besluit heeft genomen omtrent het deelnemen aan het L4A-systeem dat hij in kennis wordt gesteld van de identiteit van de organiserende entiteit. Bij het eigenlijke aanbod om toe te treden tot het systeem heeft de consument/speler niet de vereiste informatie ter beschikking omtrent de organisatoren van het spel. Het gebrek aan transparantie omtrent de identiteitsgegevens wordt inbreukmakend beschouwd […].
2 KBO-wetgeving
De NL bewijst onvoldoende naar recht dat L4A beschouwd dient te worden als een systeem dat "beroepsmatig" wordt georganiseerd. Het gebrek aan transparantie en de misleidende informatie brengen niet met zich mee dat het dient beschouwd te worden als beroepsmatig. Inbreuken op de KBO-wetgeving (Titel 2 Boek III WER) zijn dan ook niet aan de orde.

VII. MAATREGELEN

Een uitlooptermijn van 2 maanden kan niet in overeenstemming worden gebracht met de ernst van de vastgestelde inbreuk. [...] De stelling van verwerende partijen dat zij geen zeggingschap hebben over de inhoud van de site, wordt niet aanvaard. [...]

IEFBE 1345

L'action en concurrence déloyale: vers la création d'une protection additionnelle des listes de clientèle?

Cour de cassation Luxembourg 6 novembre 2014, IEFbe 1345 (Listes de clientèle)
Contribution envoyée par Vincent Wellens, NautaDutilh. Luxembourg. TIC. Savoir-faire. Le 6 novembre 2014, la Cour de cassation luxembourgeoise a précisé que l’action en cessation qui repose sur l’article 14 de la loi modifiée du 30 juillet 2002 réglementant certaines pratiques commerciales, permet une entreprise de faire empêcher un concurrent d’utiliser ses listes de clientèle, sans qu’elle doive apporter la preuve d’une appropriation indue du fichier.
En savoir plus

IEFBE 1344

Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen

J. De Vree, Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen, IEFbe 1344
Bijdrage ingezonden door Jan De Vree, LinkedIn-profiel. Internet koopjesjagers zullen wellicht al wel eens op de websites van veilinghuizen hebben gekeken en vastgesteld dat sommige aangeboden goederen, heel goedkoop onder de digitale hamer worden verkocht. Deze veilinghuizen verkopen in opdracht van deurwaarders goederen uit faillissementen of nalatenschappen of in opdracht van bedrijven die hun overstocks of tweedehandsgoederen kwijt willen. Iedereen, zowel particulieren als handelaren, kunnen na registratie op de website van het veilinghuis, mee bieden op de goederen. Wie als laatste bieder zijn bod digitaal ziet afgeklopt worden, is eigenaar. Alhoewel dit laatste bij sommige veilinghuizen ook nog niet zeker is. In de kleine lettertjes lees je soms dat er eerst een akkoord van de verkopende partij moet zijn, en pas als dit akkoord is bevestigd, de verkoop bekrachtigd wordt.

“Voorlopige toewijzing: het hoogste bod op deze kavel zal worden voorgelegd aan onze opdrachtgever. xxxxx zal U binnen de 24 uur berichten of Uw bieding U al dan niet werd toegewezen.” De veilinghuizen stellen dat eenmaal geboden werd, de bieder ook verplicht is om de goederen te betalen. Een bod kan niet meer ongedaan worden gemaakt “Nadat u op “bod plaatsen” geklikt hebt, zal U een detailoverzicht krijgen van Uw bod. Deze omvat het bedrag, verhoogd met BTW, kosten en eventuele additionele kosten. Indien u op de tab “bod plaatsen” geklikt hebt, is Uw bod geplaatst. Uw bod is dan onvoorwaardelijk, onherroepelijk en zonder voorbehoud.” Iedere bieder blijft gehouden aan zijn bod, ook indien zijn bod wordt overtroffen. Indien de veilingmeester beslist het bod van de hoogste bieder te weigeren zal de hoogste voorgaande bieder als koper worden aangeduid.”

Is dit wettelijk?
Elke ‘internet’ verkoop van een handelaar aan een consument is een verkoop op afstand en moet beantwoorden aan de voorwaarden die De Wet van marktpraktijken en consumentenbescherming de verkopers oplegt. Deze wet is een omzetting van een Europese Richtlijn (2011/83/EU) En het siert de Belgische wetgever dat zij in de omzetting van deze richtlijn, heel strikt bij de originele richtlijn is gebleven. Deze wet hoort thuis in het wetboek van economisch recht, waardoor de interpretatie van deze teksten steeds door de rechter dient te gebeuren. Verkoop van onroerende goederen vallen niet onder deze bescherming. Enkel particuliere aankopen worden hiermee bedoeld, beroepsmatige en verkoop tussen handelaren zijn hierin niet begrepen. Deze wet is ook enkel geldig tussen een particulier en een professionele verkoper. Verkopen tussen particulieren worden geregeld via het Burgerlijkwetboek. De openbare verkoop is niet van toepassing op deze wetgeving.

Is de Internet veiling een openbare verkoop?

De wetgever omschrijft heel exact wat een openbare verkoopveiling is : Wetboek van economisch recht Boek VI hoofdstuk II Art.2 36° openbare veiling: een verkoopmethode waarbij goederen of diensten door de onderneming worden aangeboden aan consumenten die persoonlijk aanwezig zijn of de mogelijkheid krijgen om persoonlijk aanwezig te zijn op de veiling, door middel van een transparante competitieve biedprocedure, onder leiding van een ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen, en waarbij de winnende bieder verplicht is de goederen of diensten af te nemen; Art. VI. 78. De openbare tekoopaanbiedingen en verkopen in de zin van artikel VI. 75 mogen enkel gehouden worden in lokalen die hiervoor uitsluitend zijn bestemd, behoudens afwijkingen die, bij noodzaak, worden toegestaan door de minister of door de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Eenieder die een openbare tekoopaanbieding of verkoop organiseert, is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van het eerste lid en van artikel VI. 76. De organisator vermeldt goed leesbaar zijn naam, voornaam of maatschappelijke benaming, woonplaats of maatschappelijke zetel en zijn ondernemingsnummer op alle aankondigingen, reclame en documenten die betrekking hebben op de openbare tekoopaanbieding en verkoop.

Wat is een openbare verkoop?
De openbare verkoop wordt aanzien als een toetredingscontract waarin alle contractvoorwaarden eenzijdig zijn bepaald en waarin enkel de prijs nog opgenomen dient te worden, die tot stand komt door het concurrentieel biedingproces. De kandidaat-koper heeft geen bedenktijd en kan niet onderhandelen omtrent de voorwaarden noch een tegenvoorstel doen. B. VAN BAEVEGHEM, “De beer, zijn vel en de hoogste bieder: het aanbod in de vrijwillige openbare verkoop”, Bij de openbare verkoop van roerende goederen kan er enkel bij openbare toewijzing verkocht worden in de aanwezigheid van een openbare ambtenaar, zoals bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder Art. 1, 2de lid Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt (Ventôsewet); art. 516, 5de lid Ger.w.;art. 227 Sw. De openbare verkoop van lichamelijke roerende goederen, waarbij de eigenlijke verkoping verplicht onder de leiding van een optredende ambtenaar zoals een notaris of gerechtsdeurwaarder dient te gebeuren. Deze openbare verkoop wordt gekenmerkt door de drie uiteengezette essentiële kenmerken van openbare publiciteit, mededinging en toewijzing. De relevante artikels worden verspreid in het Wetboek der Registratierechten aangetroffen. De Belgische wet voorziet dat wie tijdens een openbare veiling een geldig bod doet, geacht wordt dit bod te kunnen handhaven en de gevolgen van de koop te kunnen dragen. Wanneer de veilingmeester het bod toewijst aan de hoogste bieder, is deze koper verplicht om het goed aan de op voorhand gekende voorwaarden te kopen. Als een bod geweigerd wordt (bv niet rechtsgeldig of ongeldig ingediend) dan kan de koop aan de voorlaatste bieder toegewezen worden. De koper koopt de goederen zoals ze zijn, zonder garantie en recht op herroeping. De gegevens op de aanplakbiljetten en in de aankondigingen zijn louter informatief. De goederen waren te bezichtigen. bijgevolg wordt de koper geacht volledig, persoonlijk en onder eigen verantwoordelijkheid inge-licht te zijn over de staat van de eigendommen Tot het ogenblik dat de toewijzing definitief wordt of de verkoop wordt stopgezet, blijft elke bieder verbonden door zijn bod en heeft de verkoper het recht zijn toestemming tot die verkoop te geven of te weigeren.Wie op een openbare veiling een geldig bod doet, moet zich hieraan houden, wie dat niet kan, zal de gevolgen van zijn bieding moeten dragen. Zo’n situatie wordt een rouwkoop genoemd en is in het Burgerlijk Wetboek (art.1184) ook duidelijk omschreven. Er is geen enkel beletsel dat een openbare verkoop via het internet wordt geveild, maar dan moet aan alle voorwaarden voldaan zijn, zoals deze in het WER en andere wetboeken is omschreven.

Aanwezigheid
Het is niet genoeg dat de consument aanwezig mag zijn bij de slotveiling, er moet ook een ministeriële ambtenaar (deurwaarder) aanwezig zijn die belast is met de transparante en competitieve biedprocedure. Waardoor bepaalde internet voorwaarden bv de vijfminutenregel niet van toepassing kunnen zijn. De vijfminutenregel is een digitaal hulpmiddel die de veiling verlengt met vijf minuten wanneer er tijdens de laatste vijf minuten er een hoger bod wordt ingediend. Deze nuance is belangrijk, Het is duidelijk, dat als het Europese Recht, de openbare verkoop met haar specifieke voorwaarden erkent, ook de internetveiling. De internetveiling echter is enkel geldig is als aan al de dwingende voorwaarden werd voldaan. Al de internetveilingen, die niet voldoen aan deze eisen ressorten niet onder openbare verkoop, maar onder verkoop op afstand. De veilingsite die deze richtlijnen naast zich neerlegt en zich toch als een openbare veiling uitgeeft, of voorwaarden oplegt die enkel geldig zijn bij een openbare veiling, bezondigt zich aan de voorwaarden van artikel 227 van het Strafwetboek: “Hij die zich inmengt in openbare ambten, hetzij burgerlijke of militaire activiteiten wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar.” Wie een openbare verkoop organiseert zonder de aanwezigheid en controle van een ministeriële ambtenaar is strafbaar. De voorwaarden die aan een koop via een openbare verkoop zijn verbonden wijken in vele zaken immers af van vele rechtsgeldige regels in het verbintenisrecht. Het proces van de veilingsite “Eenmaal andermaal.be” waarbij het notariaat de veilingsite voor de rechter daagde, werd tot in Cassatie gevoerd en werd op grond het biedingsproces dat eenmaal-andermaal.be organiseert en voor de kandidaat-kopers niet het uitbrengen van een bod als resultaat heeft, maar een voorstel van een prijs voor een goed of een invitatie tot bieden, is toegelaten. Deze toelating is op de veilingsites waarvan hier spraken niet het geval. Het uitgebrachte bod door kopers is ondubbelzinnig bindend. Sommige veilingsites stellen dat hun veiling geen openbare verkoop is, maar ondertussen in hun algemene voorwaarden wel uitsluitend de voorwaarden die enkel gelden bij een openbare verkoop opleggen, en zich beroepen op de uitsluiting van het consumentenbeschermingsrecht, omdat ze een openbare veiling zijn, Dit wil ook zeggen dat de handel B2B ook niet onder deze voorwaarden kan geschieden. Een internetveiling moet voldoen aan de eisen zoals in het BW zijn opgenomen. Het is duidelijk dat als een veilingsite de indruk wekt een ‘openbare’ veiling te organiseren door de aankondiging dat een deurwaarder de verkoop van roerende goederen uit een faling organiseert en hierbij uitdrukkelijk de voorwaarden van een openbare veiling oplegt aan de koper, er duidelijk sprake is van misleiding.

Alhoewel in het beginsel de partijen zelf de voorwaarden van een contract kunnen onderhandelen, is het niet toegestaan om met misleidende handelingen een partij op het verkeerde been te zetten. Het is dan ook maar de vraag of een bod bindend kan zijn en blijven als de koper geen garantie heeft dat de koop gesloten is in een voorlopige toewijzing.

Ook volgende voorwaarden zijn niet rechtsgeldig
“Alle goederen worden verkocht in de staat waarin ze zich bevinden met alle eventuele zichtbare of verborgen gebreken. De bieders/kopers worden geacht de loten grondig te hebben geïnspecteerd. Alle goederen worden verkocht zonder waarborg ook indien de staat, de aard, de hoeveelheid of benaming niet conform is met de beschrijving. Eventuele km-standen of draaiuren van voertuigen, bouwjaren, eerste inschrijvingsdata of andere technische of commerciële specificaties worden louter indicatief meegedeeld zonder enige garantie of verantwoordelijkheid van **** of de opdrachtgever. Bij een eventuele foutieve vermelding, geeft dit geen aanleiding tot koopvernietiging of koop-ontbinding. Iedere bieder/koper erkent op de hoogte te zijn dat er geen verhaalrecht mogelijk is”. Deze voorwaarden kunnen enkel bij een “openbare verkoop” opgelegd worden. Enkel als de verkoopprijs lager of onbeduidend is tegenover de normale verkoopprijs van het goed, kan men deze voorwaarden afdwingen, omdat de koper dan kan weten, aan de hand van het aankoopbedrag, dat de overeenkomst inderdaad enkel gaat over wat de koper heeft gezien. Maar een veilingsite kan echter nooit op voorhand weten aan welke prijs het goed uiteindelijk zal verkocht worden. Het is zelfs mogelijk dat de verkoopsprijs van het goed veel duurder is dan wat de normale marktwaarde voor een gelijkaardig product dat (wel) in orde is en met waarborg verkocht moet worden. Het vertrouwensbeginsel is duidelijk en maakt onverkort deel uit van het verbintenisrecht.

Lees verder.

IEFBE 1343

Vernietigingsberoep tegen wet instemming eengemaakt octrooigerecht buiten de beroepstermijn

Grondwettelijk Hof 21 mei 2015, IEFbe 1343 (European Software Market Association)
Het beroep tot vernietiging van de wet houdende instemming met de Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht ingesteld door de vzw «European Software Market Association». De wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van .Aangezien het verzoekschrift bij op 9 maart 2015 ter post aangetekende brief aan het Hof is toegezonden, werd het beroep ingesteld buiten de termijn van zestig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de instemmingswet op 9 september 2014. Het beroep is klaarblijkelijk ontvankelijk en beroep verwerpt het beroep.

IEFBE 1342

NLO opent kantoor in Gent

NLO (Nederlandsch Octrooibureau) opent per 1 september 2015 een full service IP kantoor in het Technologiepark te Gent. Gevestigd in de gloednieuwe AA-Toren, in het hart van de innovatiecampus Zwijnaarde zal een team van octrooigemachtigden de bestaande activiteiten in de Belgische markt verder uitbouwen.

De opening van kantoor Gent volgt na een intensieve marktverkenning. Herman de Haan, CEO van NLO: “NLO is met zijn octrooi- en merken- en modellenactiviteiten al jaren actief op de Europese markt met een uitgebreid en sterk netwerk van agentenkantoren. NLO is een van de marktleiders op het gebied van biotechnologie en dat maakt Gent, als een van de biotech-hubs in Europa, een ideale uitvalsbasis voor verdere expansie.” De centrale ligging en de directe aanwezigheid van innovatieve bedrijven, instellingen en netwerken maken Gent ook tot een logische keuze.”

De opstartfase van het kantoor wordt begeleid door Erwin Ehrenburg, managing partner bij NLO, en Jaap Mannaerts, Europees gemachtigde en partner bij NLO. De dagelijkse leiding komt in handen van Mannaerts. Ehrenburg: “Het openen van een nieuw kantoor is een flinke en uitdagende stap. De focus van het team ligt in eerste instantie op life-sciences en biotechnologie, maar het kantoor richt zich tevens op elektronica en ICT. Biotechnologie en elektronica zijn gebieden waarin Vlaanderen internationaal een leidinggevende positie bekleedt. Daarnaast gaan we aandacht besteden aan het opbouwen van een lokale merken- en modellenpraktijk. We zetten in op een kantoor dat het volledige scala aan IP-diensten kan bieden. We zijn er van overtuigd dat de Belgische markt daarvoor alle mogelijkheden biedt.”

IEFBE 1340

Amerikaanse octrooiregisters zijn prior art, stormparaplu heeft wel eigen karakter

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1340, gevoegde zaken T-22/13, T-23/13 (Senz tegen Impliva; stormaraplu)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Gemeenschapsmodellenrecht. IEF 12201 Nietigheidsprocedure aangespannen door Impliva tegen de Gemeenschapsmodel 579032-0001 voor de stormparaplu van Senz Technologies. Artikel 7 vereist niet dat ouder model in productie was of werd verkocht. Dit zou enkel een rol spelen indien wordt aangetoond dat ingewijden in de sector octrooiregisters niet raadplegen of dat zij geen belang hechten aan (Amerikaanse) octrooien; dat is niet het geval. De asymmetrische paraplu kan wel degelijk eigen karakter bezitten, als de totaalindruk maar verschilt van andere asymmetrische paraplu's. Beslissing van kamer van beroep van OHIM wordt vernietigd.

36 Met betrekking tot het argument dat de paraplu waarop het oudere octrooi betrekking heeft, nooit werd geproduceerd, hetgeen overigens noch door het BHIM noch door interveniënte werd betwist, dient te worden vastgesteld dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geenszins vereist dat het oudere model dat door de tegenpartij wordt aangevoerd, werd gebruikt met het oog op de productie of de verkoop van een voortbrengsel.

37 Het feit dat een model nooit werd verwerkt in een voortbrengsel, zou evenwel enkel een rol spelen in het geval dat verzoekster zou hebben aangetoond dat de ingewijden in de betrokken sector over het algemeen de octrooiregisters niet raadplegen of dat die ingewijden over het algemeen geen belang hechten aan octrooien, met name aan Amerikaanse octrooien. In dergelijke gevallen kan het argument dat de door het oudere octrooi beschermde paraplu’s niet op de markt aanwezig zijn, ertoe leiden dat het weinig waarschijnlijk is dat de ingewijden in de betrokken sector kennis hebben kunnen nemen van het oudere octrooi via andere informatiekanalen. In casu toont het feit dat de door het oudere octrooi aangeduide paraplu nooit werd geproduceerd aan dat de ingewijden in de betrokken sector geen kennis konden hebben van het oudere octrooi via reclame, verkoopactiviteiten of catalogi. Evenwel kan dit feit niet het bewijs leveren dat de ingewijden in de betrokken sector niet redelijkerwijs kennis daarvan konden hebben op een andere manier, bijvoorbeeld door online-raadpleging van het Amerikaanse octrooiregister.
96 Secondly, as to the argument put forward a number of times by OHIM and the intervener, to the effect that the off-centre positioning in relation to the canopy is the dominant feature of the earlier patent and the contested designs, with the result that it dominates the informed user’s perception, it must be observed that the off-centre positioning is perceived strongly only if the comparison is made only with a more usual type of umbrella model, that is to say, a symmetrical umbrella. By contrast, when two asymmetrical umbrellas are to be compared, the mere fact that they both are asymmetrical does not preclude the overall impression produced by the umbrellas from being different.
IEFBE 1331

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen-, Auteursrecht 2015

Woensdag 10 juni 2015, De Balie, Amsterdam, 12.00 - 15.15 uur
Dé halfjaarlijkse bijeenkomst over merken-, modellen- en auteursrecht. Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie van het afgelopen half jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO of 2 BMM-punten).
Hier aanmelden

Onder andere de volgende thema's en uitspraken worden besproken
Merkenrecht
- 3D merken (Hauck/Stokke, Louboutin-saga, Rubik, Caprisun)
- Bekende merken (Outils Wolf, Iron & Smith/Unilever)
- Nieuwe wetgeving: Richtlijn & Verordening, nieuwe procedures bij BBIE)

Modellen-octrooirecht
Gerecht EU, IEF 14578 (warmtewisselaar)
Hof van Beroep Brussel, Friesland Brands/Incopack, IEFbe 1143
Grote Kamer van Beroep EOB (broccoli en tomaten-octrooi), IEF 14812

Auteursrecht
HvJ EU: C More entertainment, Copydan, Allposters, Ryanair en Britt Dekker
E-books rechtspraak: Tom Kabinet, VOB v. NUV)
Wetsvoorstel auteurscontractenrecht

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek / EUR
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
2 BMM-keurmerkpunten zijn toegekend door de BMM-Keurmerkcommissie

Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam.
Adres, route en parkeren op 2 minuten loopafstand.

Kosten deelname
€ 375,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEFBE 1341

Nieuwheidsonderzoek van het bestreden model was onvolledig

Gerecht EU 15 mei 2015, IEFbe 1341; ECLI:EU:T:2015:281, zaak T-15/13 (Group Nivelles tegen Easy Sanitairy Solutions - Douchegoot)
Modellenrecht. Nieuwheid. Group Nivelles meent dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het litigieuze model nieuw was in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002. Het onderzoek van de nieuwheid van het bestreden model was onvolledig. Verzoeksters tweede vordering strekt in wezen tot herziening van de bestreden beslissing, zodat de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende toewijzing van de vordering tot nietigverklaring wordt bevestigd, in voorkomend geval na wijziging van de gronden van laatstgenoemde beslissing. De beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM wordt vernietigd. Het Gerecht ziet af van de herziening omdat verzoeksters belangen voldoende verzekerd zijn door de vernietiging van de bestreden beslissing.

Eerste vordering

58      Bijgevolg betoogt verzoekster dat de kamer van beroep de bestreden beslissing heeft gebaseerd op onjuiste gronden en op een onjuiste vergelijking van de betrokken modellen.

59      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, zoals blijkt uit de uiteenzetting in de punten 45 tot en met 47 supra, de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat na installatie van de douchegoot (shower drain) waarop het litigieuze model betrekking heeft, het horizontale oppervlak van de afdekplaat niet het enige element was dat zichtbaar bleef. De nietigheidsafdeling, die in punt 16 van haar beslissing tot de tegenovergestelde conclusie was gekomen, had aldus blijk gegeven van een onjuiste opvatting die de kamer van beroep diende recht te zetten.

60      In de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep evenwel niet de juiste gevolgen verbonden aan de onjuiste opvatting die zij had vastgesteld.

[...]

84      Aangezien de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat andere elementen van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, zichtbaar blijven na installatie, mag zij – zoals reeds werd opgemerkt – dit model niet vergelijken met alleen de afdekplaat in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie. Voor de beoordeling van de nieuwheid van het litigieuze model diende zij te onderzoeken of er verschillen bestonden die niet onbelangrijk waren tussen de zichtbare kenmerken van dit model en alle zichtbare kenmerken van het aangevoerde oudere model, zonder zich te beperken tot enkel de afdekplaat die deel uitmaakte van het oudere model.

Tweede vordering

89      Opgemerkt dient te worden dat het door het Gerecht krachtens artikel 61 van verordening nr. 6/2002 uitgeoefende toezicht bestaat in de toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM en dat het de beslissing die het voorwerp van het beroep vormt, slechts kan vernietigen of herzien indien de beslissing op het moment dat zij werd genomen, gebrekkig was wegens één van de in artikel 61, lid 2, van deze verordening genoemde vernietigings- of herzieningsgronden. Hieruit volgt dat de aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening niet impliceert dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en a fortiori niet om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen (zie naar analogie arrest van 5 juli 2011, Edwin/BHIM, C‑263/09 P, Jurispr., EU:C:2011:452, punten 71 en 72).

90      In casu is het juist dat de nieuwheid van het litigieuze model zowel door de nietigheidsafdeling als door de kamer van beroep werd onderzocht. Evenwel werd reeds vastgesteld dat bij het onderzoek door deze instanties van het BHIM in beide gevallen blijk werd gegeven van een onjuiste opvatting: de nietigheidsafdeling was ten onrechte van oordeel dat na installatie van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, de afdekplaat het enige onderdeel was dat zichtbaar bleef. Zij heeft dus deze plaat vergeleken met die in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie, zonder rekening te houden met de andere bewijzen die verzoekster voor haar had aangevoerd. De kamer van beroep heeft de onjuiste opvatting van de nietigheidsafdeling correct geduid, maar in plaats van de zichtbare onderdelen, na installatie, van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, te vergelijken met de zichtbare onderdelen van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, daaronder begrepen het model waarvan de afdekplaat in het midden van die illustratie deel uitmaakte, heeft de kamer van beroep zich ten onrechte ertoe beperkt, het litigieuze model enkel met laatstgenoemde plaat te vergelijken.

91. Hieruit volgt dat het onderzoek van de nieuwheid van het litigieuze model ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, onvolledig was. Indien het Gerecht de nieuwheid van het litigieuze model zou onderzoeken op basis van alle door verzoekster voor de instanties van het BHIM aangevoerde elementen, zou dit in wezen erop neerkomen dat administratieve en onderzoekstaken van het BHIM worden uitgeoefend, hetgeen in strijd zou zijn met het institutionele evenwicht waardoor het beginsel van verdeling van de bevoegdheden tussen het BHIM en het Gerecht is ingegeven. Bijgevolg worden verzoeksters belangen voldoende verzekerd door de vernietiging van de bestreden beslissing (zie in die zin arrest Schrijfinstrument, punt 20 supra, EU:T:2010:190, punt 133; zie ook in die zin en naar analogie arrest VÖLKL, punt 29 supra, EU:T:2011:739, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
IEFBE 1339

Adidas met succes opgetreden tegen motief met twee parallel lopende strepen

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1339, ECLI:EU:T:2015:303 ; zaak T-145/14 (Adidas - Motief met twee parallel lopende strepen)
Vormmerk. Aanvraag van tweestreepmerk.  Schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 4, van de gemeenschapsmerkenverordening. Oppositie in eerste instantie geweigerd. Adidas is hiertegen zonder succes in hoger beroep gegaan bij de Second Board of Appeal. Er zou geen verwarringsgevaar zijn door een gebrek aan overeenstemming, het relevante deel van het publiek zou de merken niet associëren, en het bestaan en houderschap van een ongeregistreerd merk met drie strepen werd niet voldoende onderbouwd geacht.  Het gerecht acht overeenstemming en verwarringsgevaar aanwezig. Het gerecht vernietigt de beslissing van de Second Board of Appeal van het OHIM.

43      In the light of the foregoing, taking into account the elements clearly common to the marks at issue — parallel sloping stripes, equidistant, of the same width, contrasting with the base colour of the shoe, placed on the outside of the shoe — it must be considered that the overall impression produced by those marks is, to a certain extent, similar and that the Board of Appeal was wrong to conclude that the marks at issue were visually dissimilar.

44      The arguments advanced by OHIM and the intervener in support of the Board of Appeal’s conclusion cannot succeed. First, the elements on which they rely, seeking to demonstrate that the marks at issue differ on account of the different colour and length of the stripes, are not relevant in so far as they are not mentioned by the Board of Appeal in the contested decision. Those new elements cannot supplement the reasoning of the contested decision and have no influence on the assessment of its validity. Second, with regard to the argument concerning the difference in length of the stripes arising from their difference in inclination, it should be pointed out that that minor difference between the marks at issue will not be noticed by the consumer with an average degree of attention and will not influence the overall impression those marks produce on account of the presence of wide sloping stripes on the outside of the shoe.

45      Last, it should be noted that it is precisely because of the lack of any similarity between the signs at issue that the Board of Appeal found that there was no likelihood of confusion.

[...]

49      Therefore, the errors the Board of Appeal made in its assessment of the similarity of the signs at issue are liable to have consequences on the validity of its assessment of the likelihood of confusion.

50      Consequently, the first plea, alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, must be upheld, without it being necessary to examine the assessment undertaken by the Board of Appeal of the similarity between the mark applied for and the other earlier marks relied on in support of the opposition, or the merits of the other complaints raised by the applicant in the context of the present plea.

[...]
53      It follows that the Board of Appeal’s erroneous assessment regarding the similarity of the signs at issue influenced all the more its analysis of the ground based on Article 8(5) of Regulation No 207/2009, on which the opposition was also based.

54      Accordingly, the second plea, alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, must also be upheld and, consequently, the contested decision must be annulled, without it being necessary to rule on the third plea.

IEFBE 1338

Geen bewijs dat vraagtekens bij technisch onderzoek plaatst

HvJ EU 21 mei 2015, IEFbe 1338; ECLI:EU:C:2015:332; zaak C-546/12 P (Schräder tegen CPVO)
Kwekersrecht. Bewijs. Zie Conclusie AG IEFbe 292 (afwijzing bij nietigverklaringsprocedure communautair ras). Ambtshalve onderzoek. De hogere voorziening wordt afgewezen. 121 Aangezien het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat rekwirant geen enkel bewijselement noch bewijsmiddel had bijgebracht aan de hand waarvan vraagtekens konden worden geplaatst bij het technische onderzoek dat heeft geleid tot de verlening van de bescherming voor het ras LEMON SYMPHONY, kunnen de argumenten van rekwirant betreffende het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” bijgevolge niet resulteren in de vernietiging van het bestreden arrest.

73 In punt 137 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de toepassing naar analogie van de in het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21) geformuleerde beginselen op de kamer van beroep gerechtvaardigd op grond dat deze kamer een semi-rechterlijk orgaan is.

74 Ook het in artikel 76 van verordening nr. 2100/94 neergelegde beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten verzet zich niet tegen een dergelijke toepassing, aangezien, zoals blijkt uit de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest, het in het kader een verzoek tot inleiding van de in artikel 20, lid 1, van die verordening vastgestelde procedure tot nietigverklaring aan de aanvrager staat om substantiële elementen aan te dragen waaruit blijkt dat er ernstige twijfels bestaan aan de rechtmatigheid van de betwiste bescherming.

 (...)

122 Daar rekwirant niet heeft kunnen aantonen dat het voor het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY gebruikte plantmateriaal ongeschikt was en dat dus niet was voldaan aan de DUS-criteria, zijn derhalve de argumenten betreffende de aanpassing van de beschrijving van dat ras zelf niet ter zake dienend.

123 Anderzijds is, zoals in punt 81 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en levert de beoordeling van de feiten en bewijselementen dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in hogere voorziening.

124 Bijgevolg mag rekwirant de feitelijke beoordelingen van het Gerecht, met name wat betreft het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” van het ras LEMON SYMPHONY, niet opnieuw ter discussie stellen.

Middelen:

I. Met zijn eerste middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat in een beroepsprocedure voor het CPVO betreffende de afwijzing van een verzoek tot nietigverklaring van een communautair ras, de feiten niet ambtshalve dienen te worden onderzocht. Volgens rekwirant wordt daardoor inbreuk gemaakt op de voor de kamer van beroep geldende regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering en bijgevolg op de op het Gerecht rustende verplichting om de rechtmatigheid te toetsen, alsook op het recht van rekwirant op een eerlijk proces, op behoorlijk bestuur en op effectieve rechtsbescherming.
II. Met zijn tweede middel in hogere voorziening komt rekwirant op tegen de vaststelling van het Gerecht dat in de procedure voor het CPVO slechts aanspraak op instructiemaatregelen kan worden gemaakt indien de partij een begin van bewijs van haar argument heeft bijgebracht. In dat verband voert rekwirant aan dat de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn geschonden, dat hem het recht om te worden gehoord werd ontzegd, en dat de feiten en bewijselementen onjuist zijn opgevat, zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat de bewijslast bij rekwirant ligt.
III. Met zijn derde middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat een naar zijn mening "onjuist feit", dit is een feit dat als zodanig niet bestaat, "algemeen bekend" was. In dit verband voert hij aan dat het Gerecht inbreuk heeft gemaakt op de verplichting om de rechtmatigheid te toetsen en de feiten en bewijselementen onjuist heeft opgevat.
IV. Met zijn vierde middel in hogere voorziening stelt rekwirant dat het Gerecht blijkt heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de stelplicht en de bewijslast, door rekwirant te verwijten dat hij zijn beweringen betreffende de groeiregulatoren niet met bewijzen heeft gestaafd. Dienaangaande betoogt rekwirant dat het arrest tegenstrijdig is, dat het Gerecht de rechtmatigheid niet heeft getoetst en dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
V. Met zijn vijfde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat in het kader van de beoordeling van de onderscheidbaarheid van het ras de eigenschap "houding van de stengels" van een Osteospermumras niet dan wel niet naar behoren in aanmerking was genomen. Dat is een schending van de artikelen 7 en 20 van de verordening, een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding, en een inbreuk op het verbod om bij verrassing beslissingen te nemen. Bovendien voert hij aan dat hem het recht om te worden gehoord is ontzegd.
VI. Met zijn zesde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat de "houding van de stengels" van een plantenras moet worden bepaald aan de hand van relatieve criteria, dit is door vergelijking met andere planten die in het kader van het betrokken onderzoek worden gebruikt. Volgens rekwirant vormt dit een verdraaiing van de feiten, een schending van de verordening, een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding en een schending door het Gerecht van de verplichting om de rechtmatigheid volledig te toetsen. De beslissing is dus tegenstrijdig.