Risque de confusion entre SPA et OLEO SPA
Tribunal de l'UE 27 février 2015; IEFbe 1227; affaire T-377/12 (Spa Monopole contre OHMI)
Marque communautaire – Procédure d’opposition – Demande de marque communautaire figurative OLEOSPA – Marques Benelux verbales antérieures SPA – Motif relatif de refus – Risque de confusion. Jugement et resumé envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Le Tribunal annule la décision de la 4ème Chambre de recours de l’OHMI du 22 juin 2012 en ce qu’elle avait rejeté l’opposition de Spa Monopole pour les produits cosmétiques de la classe 3. L’OHMI est condamné aux dépens.
Le Tribunal fonde son arrêt sur l’existence d’un risque de confusion entre la marque antérieure « SPA » en classe 3 et la demande de marque communautaire « OLEO SPA » en considérant qu’au sein de cette dernière, l’élément « SPA » conserve une position distinctive autonome.
Le Tribunal reproche à la Chambre de recours d’avoir fondé son appréciation d’un niveau faible du caractère distinctif de la marque « SPA » sur la propension du terme « SPA » la composant, à évoquer des centres d’hydrothérapie, alors que les produits visés par la marque « SPA » sont des produits cosmétiques.
A cet égard, le Tribunal considère que la marque verbale antérieure « SPA » visant des produits de la classe 3 peut se prévaloir d’un caractère distinctif normal à l’égard des produits cosmétiques (point 42 de l’arrêt). Au point 47 de son arrêt, le Tribunal répète que le caractère distinctif de la marque antérieure « SPA » n’est pas faible.
Le Tribunal conclut dès lors à l’existence d’un risque de confusion entre les marques au regard des produits de la classe 3. »
Le règlement Européen sur l’identification électronique et les services de confiance (eIDAS) : analyse approfondie
D. GOBERT, « Le règlement européen du 23 juillet 2014 sur l’identification électronique et les services de confiance (eIDAS) : analyse approfondie », février 2015, dossier publié sur le site www.droit-technologie.org
Cette contribution propose une analyse approfondie des objectifs, principes et nouveautés consacrés par le règlement n° 910/2014 du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur, et abrogeant la directive 1999/93/CE.
Lees verder
Toegang tot door Oostenrijk ingediende documenten bij het HvJ EU
Gerecht EU 27 februari 2015, IEFbe 1225; T-188/12; ECLI:EU:T:2015:124 (Breyer tegen Commissie)
Procesrecht. Toegang tot informatie. Breyer wordt onterecht de toegang tot documenten, memories door de Republiek Oostenrijk ingediend in een niet-nakomingsprocedure inzake de dataretentierichtlijn bij het Hof van Justitie, ontzegd. In de zaak Breyer zijn prejudiciële vragen gesteld [IEFbe 1206].
Press release: The Commission may not automatically refuse access to the written submissions of Member States in proceedings before the Court of Justice on the grounds that they are documents used in court proceedings. The decision on the request for access must be made on the basis of the regulation concerning the access by the public to documents held by the European Parliament, the Council and the Commission.
According to the Treaties of the EU, any EU citizen is to have a right of access to documents of the EU institutions, bodies, offices and agencies. However, the Court of Justice of the EU is subject to that obligation of transparency only where it performs administrative functions, so that judicial activities as such are excluded from the right of access. Regulation No 1049/20014 lays down detailed rules on access to documents held by the European Parliament, the Council and the Commission. It provides, in particular, for an exception under which those institutions may refuse access to a document where its disclosure would undermine the protection of court proceedings unless there is an overriding public interest in disclosure. As regards documents originating from a Member State, the regulation provides that that State may request the institution not to disclose them without prior agreement.
In March 2011, Mr Patrick Breyer requested the Commission to grant him access to, among others, the written submissions that Austria had presented to the Court of Justice in infringement proceedings brought by the Commission against that Member State for failing to transpose the Data Retention Directive.5 Those judicial proceedings were concluded by a judgment of the Court of 29 July 2010.6 The Commission refused access to those documents, of which it held a copy, on the grounds that they do not fall within the scope of Regulation No 1049/2001. Mr Breyer then brought an action before the General Court of the European Union seeking the annulment of the decision refusing access.
By today’s judgment, the General Court annuls the Commission’s decision refusing access.
According to the General Court, the written submissions at issue are not documents of the Court of Justice which would, if they had been, be excluded from the scope of the right to access and, therefore, from the scope of Regulation No 1049/2001.
In de tijdschriften/dans les revues 2015-02
Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl, voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen. Ontbreekt in dit overzicht volgens u een tijdschrift ? Stuurt u ons de inhoudsopgave van dat vakblad: redactie@ie-forum.be (ook voor permanente levering door uitgevers).
AMI 2015-1 | BIE 2015-2 | Jubileumeditie 40-jaar BMM |
ICIP l'Ingénieur Conseil 2014/4 | Mediaforum 2015-2 |
AMI
Het verleidelijke gezang van een Griekse Sirene: auteursrecht in het licht van Bourdieus sociologische analyse van het literaire en artistieke veld
M.R.F. Senftleben en L. Anemaet
Opinie: Billijke vergoeding video-on-demand verplicht collectief?
D.J.G. Visser en P.J. Kreijger
Nr. 1 • HvJ EU 10 april 2014, ACI Adam c.s./Stichting de Thuiskopie en SONT m.nt. D.M. Linders en Chr. A. Alberdingk Thijm
Nr. 2 • Rb Noord-Holland 26 november 2014, 2Houses/Stemra (‘Verliefd op Ibiza’) m.nt. D.J.G. Visser
Berichten Industriële Eigendom - Inhoudsopgave
Berichten uit het buitenland
Frankrijk 2014 - Deel I - Rein-Jan Prins
Artikelen
Bevoegdheid grensoverschrijdende voorlopige voorziening. Reactie op Kelkensberg en Bremer: Inbreuk vs. Nietigheid in grensoverschrijdende gevallen; is de Nederlandse octrooirechter bevoegd? BIE, oktober 2014 – Arvid van Oorschot
Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 7 Hoge Raad 14 november 2014, IEF 14377, ECLI:NL:2014:3241 (winstafdracht wegens inbreuk op auteursrecht. Rechter heeft grote vrijheid bij vaststellen omvang af te dragen winst. Gevolgen van verloren gaan administratie benodigd voor winstberekening) - met noot van T.E. Deurvorst
Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 8 Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2014, Ajinomoto/GBT, IEF 13564 (overtreding inbreukverbod; verhoging dwangsommen)
Nr. 9 Gerechtshof Den Haag 4 maart 2014, Schnell/Schilt Engineering, IEF 13657 (uitleg beschermingsomvang octrooi; geen letterlijke inbreuk of inbreuk via equivalentie)
Merkenrecht
Nr. 10 HvJ EU 5 juni 2014, Coty/Germany, IEF 14424 (gemeenschapsmerk, oneerlijke mededinging, internationale bevoegdheid, bepaling van plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, grensoverschrijdende deelneming van meerdere personen aan eenzelfde onrechtmatige daad)
BMM Bulletin jubileumeditie
BMM bestaat 40 jaar - daar zit muziek in •
Kor Blumenstock
Hogere normen
Thierry van Innis
Geschiedenis en toekomst van het klankmerk
Tobias Cohen Jehoram
Oh Lord won’t you buy me a Mercedes Benz
Willem Hoorneman
Prelude, themes and variations for author’s rights and copyright
Olivier Vrins
Opmerkelijk of merkwaardig
Yvonne Noorlander
Het interview: Thera Adam • Gerard van Hulst
ICIP - Ingénieur Conseil Intellectual Property
DOCTRINE et littérature
607 L. Van Bunnen, « Emmanuel Carrère et le droit de la consommation »
JURISPRUDENCE
Brevets
615 Cour de cassation, 12 septembre 2014, affaire « Syral Belgium c/ Roquette
Frères » et note d’observations de Pieter Callens, « Hof van Cassatie stuurt
beoorleling van prima facie geldigheid van octrooien grondig bij »
635 Tribunal de commerce de Mons et de Charleroi, division Mons (2e
ch.),
23 octobre 2014, affaire « Votquenne »
Marques
652 Cour de cassation, 2 octobre 2014, affaire « Biamil »
658 Cour de cassation, 30 octobre 2014, affaire « Martin y Paz Diffusion
– Marque Nathan Baume »
672 Cour d’appel de Bruxelles (8e
ch.), 18 novembre 2014, affaire « Louboutin »
696 Prés. tribunal de commerce de Bruxelles, cess., 29 octobre 2014, affaire « Mars »
Dessins et modèles
726 Cour d’appel de Bruxelles (8e
ch.), 4 novembre 2014, affaire « Incopack »
Droit d’auteur
739 Cour d’appel de Gand (7e
ch.), 20 octobre 2014, affaire « Cassegrain »
et note d’observations de Philippe Péters et Colombe de Callataÿ,
« Ce sac n’est pas protégeable car il est “à la mode” »
749 Cour d’appel de Liège (7e
ch.), 13 novembre 2014, affaire « Ice c/ KMB et IMPS »
Artistes-interprètes – droit à l’image – marques
772 Cour d’appel de Liège, 16 septembre 2014, affaire « JC Productions c/ T. et L. »
Saisie-contrefaçon
782 Cour d’appel de Bruxelles (9e
ch.), 10 octobre 2014, affaire « Atelier Gigogne »
Mediaforum
Opinie
Charlie Hebdo
Willem F. Korthals Altes
Wetenschap
Private communicatiemachthebbers en onze uitingsvrijheid
Rien Broekstra
Wetenschap
Dronejournalistiek
Eva Lammers
Rechtspraktijk
De Monroe Price Moot Court Competition: een pleidooi
Willem F. Korthals Altes
Rechtspraktijk
Vlaamse Raad voor de Journalistiek mag mening uiten over artikels van web-journalist
Dirk Voorhoof
Jurisprudentie
Nr. 1 CBB 14 augustus 2014, KPN en CM/ACM m.nt. S.J.H. Gijrath
Nr. 2 Hof Amsterdam 19 augustus 2014, NSE/Brein m.nt. C.A.M. van de Bunt
Nr. 3 Rb. Amsterdam 21 november 2014, Strafzaak Mein Kampf m.nt. A.J. Nieuwenhuis
Nr. 4 Rb. Midden-Nederland 11 september 2014, RTL/Min. van Financiën m.nt. A.W. Hins
Tribunal de Liège applique la loi nouvelle de compétence
Tribunal de commerce de (et div) Liège 20 février 2015, IEFbe 1224 (Optimized Radiochemcial Applications contre Université de Liège, ULB et GE Healthcare)
Jugement envoyée par Bruno Vandermeulen, Bird & Bird. Incompétence territoriale, renvoi au Tribunal de Bruxelles. GE c.s. sont co-titulaires du brevet EP 0836609 qui protège un procédé de synthèse d'un composé marqué utilisé comme traceur en imagerie médicale, connu sous le nom de FDG. Le tribunal de Liège était saisi le 30 décembre 2014 d'une action en nullité contre ce brevet, alors que le tribunal de Bruxelles fut saisi le 12 janvier 2015 avec une action en contrefaçon de ce même brevet. Les parties défenderesses ont soulevé un déclinatoire de compétence, quant à la compétence territoriale du Tribunal de Liège, au profit du Tribunal de commerce de Bruxelles. Le Tribunal de Liège se déclare territorialement incompétent pour connaître du présent litige et ordonne le renvoi de la cause devant le Tribunal francophone de commerce de Bruxelles.
Ainsi que l'a rappelé la Cour de cassation : "Une modification des règles sur la compétence est applicable aux procédures en cours dans lesquelles n'est pas déjà intervenu une décision sur le fond fixant la compétence (Cass. 16 octobre 1985, Pas. 1986 p. 181).
Tel est le cas en l'espèce, aucune décision sur la compétence n'est intervenue dans la présente affaire, de sorte qu'il appartient au Tribunal de statuer sur sa compétence en appliquant la loi nouvelle de compétence, laquelle designe Ie Tribunal de commerce de Bruxelles comme étant exclusivement competent.
En l'espèce, le Tribunal de céans a été saisi en date du 30 décembre 2014, soit avant l'entree en vigeur de l'article XI-337 du Code de droit économique.
Les demandes formulées par GEHC dans le cadre de la procédure pendante devant le Tribunal de commerce de Bruxelles [le 12 janvier 2015] et celles soutenues par ORA dans la présente cause [le 30 décembre 2014] sont formées sur le même objet et pour la même cause, entre les mêmes parties agissant en même qualité devant plusieurs tribunaux différents compétents pour en connaître et appelés à statuer au premier degré de juridiction (article 29 du Code Judiciaire). Or l'article 365, alinéa 3 du Code Judiciaire prévoit, en cas de litispendance, que lorsqu'une des demandes relève de la compétence exclusive d'un tribunal, seul ce tribunal est compétent pour connaître de l'ensemble des demandes.
HvJ EU: Betaling volgrecht mag contractueel worden geregeld
HvJ EU 26 februari 2015, IEFbe 1223; zaak C-41/14 (Christie's France tegen Syndicat national des antiquaires)
Version français ci-dessous. Auteursrecht. Volgrecht. Prejudiciële inleiding: IEF 13596. Veiling van en volgrecht voor auteur oorspronkelijke kunstwerken. Schuldenaar volgrechtvergoeding: koper, verkoper, contractuele afwijking is mogelijk. Artikel 1, lid 4, van Volgrechtrichtlijn 2001/84/EG moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de volgrechtvergoedingsplichtige, die bij nationale wetgeving als zodanig is aangewezen, of het nu de verkoper betreft of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt dat laatstbedoelde uiteindelijk de kosten van het volgrecht geheel of gedeeltelijk zal dragen, voor zover een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.
CJ UE 26 février 2015, IEFbe 1223; affaire C-41/14 (Christie's France contre Syndicat national des antiquaires)
Propriété intellectuelle – Vente aux enchères d’œuvres d’art originales – Droit de suite au profit de l’auteur d’une œuvre originale – Débiteur de la redevance au titre du droit de suite – Acheteur ou vendeur – Dérogation conventionnelle.
L’article 1er, paragraphe 4, de la directive 2001/84/CE du Parlement européen et du Conseil, du 27 septembre 2001, relative au droit de suite au profit de l’auteur d’une œuvre d’art originale, doit être interprété en ce sens qu’il ne s’oppose pas à ce que la personne redevable du droit de suite, désignée comme telle par la législation nationale, que ce soit le vendeur ou un professionnel du marché de l’art intervenant dans la transaction, puisse conclure avec toute autre personne, y compris l’acheteur, que cette dernière supporte définitivement, en tout ou en partie, le coût du droit de suite, pour autant qu’un tel arrangement contractuel n’affecte nullement les obligations et la responsabilité qui incombent à la personne redevable envers l’auteur.
La question: «La règle édictée par l’article 1er, paragraphe 4, de [la directive n° 2001/84], qui met à la charge du vendeur le paiement du droit de suite, doit-elle être interprétée en ce sens que celui-ci en supporte définitivement le coût sans dérogation conventionnelle possible?»
I love Paris – L’amour de Paris ne se monopolise pas: annulation des marques « Paris Je t’ » et « I la Tour Eiffel »
Contribution envoyée par Camille Rideau, Spiegeler avocats. La Cour de Cassation française a, dans son arrêt du 6 janvier 2015 [ici], confirmé l’annulation des marques « Paris Je t’ » et « I la Tour Eiffel » pour défaut de distinctivité. La fonction de la marque était ici au cœur du débat judiciaire. Le titulaire malheureux des marques susmentionnées estimait que celles-ci étaient utilisées à titre de marque du fait de leur position sur les étiquettes et invoquait à titre subsidiaire l’acquisition du caractère distinctif du fait de l’utilisation. La Cour ne l’a pas vu ainsi et a considéré que les signes ne remplissaient pas leur fonction d’origine et ne pouvaient donc pas être maintenus en tant que marque.
Nous le savons tous la fonction principale de la marque consiste en l’identification de l’origine des produits et services. Cependant, il n’en reste pas moins que d’autres fonctions peuvent venir se greffer à la marque.
La fonction esthétique de la marque a été reconnue par plusieurs décisions et notamment par l’arrêt l’Oréal Bellure[1 C-487/07,L’Oréal SA, Lancôme parfums et beauté & Cie SNC et Laboratoire Garnier & Cie contre Bellure NV, Malaika Investments Ltd et Starion International Ltd., 18 juin 2009]. Rappelons que, même si il arrive que des marques soient de vraies créations esthétiques, ni l’originalité ni la nouveauté du signe ne sauraient être des critères d’acceptation de la marque. Le Tribunal de Première Instance a néanmoins pu refuser un signe qui était « common place » c’est à dire banal[2 T-128/01, DaimlerChrysler / OHMI, 6 mars 2003].
Le plus important réside donc en principe dans la perception qu’a le consommateur sur la marque.
Ayant cela à l’esprit les juges du la Cour de Cassation ont décidé à juste titre que les signes « I Paris » et « J’Paris » étaient perçus par le consommateur pertinent (un touriste d’attention moyenne) comme des signes décoratifs. La Cour d’appel avait elle-même précisé qu’un tel signe exercerait pour le touriste la fonction de « souvenir de son passage dans la ville de Paris ».
Il est tout à fait possible qu’un signe puisse acquérir la fonction de distinctivité grâce à l’usage qui en est fait (secondary meaning en anglais). Cependant tel n’était pas le cas en l’espèce car comme le rappelle la Cour d’appel de Paris, parmi les 62 pièces des défendeurs, aucun sondage permettant de juger de l’acquisition de la distinctivité par l’usage n’était versé au débat.
Traversons l’Atlantique et arrêtons nous dans le New York des années 70 dans lequel il avait été décidé de relancer l’économie et l’image de la ville en développant le tourisme. C’est dans ce contexte que Milton Glaser a créé le logo devenu célèbre « I love NY» et, peut être ingénument, qu’il l’a cédé gratuitement à la ville de New York[3 logoworks]. Le logo est depuis devenu un véritable succès commercial. Par le développement de licence d’utilisation, de dépôt de marques dérivées et grâce à la lutte acharnée contre les utilisateurs non autorisés c’est au moins 30 millions de dollars par an qui sont récoltés par la ville de New York[4 muckrock].
Il est intéressant de voir comme de part et d’autre de l’océan les solutions apportées peuvent être radicalement différentes. Peut-être pourrait-on imaginer que si la municipalité de Paris avait été à l’origine du dépôt de la marque « J’ Paris » les juges auraient rendu une solution différente. Mais cela reviendrait alors à apporter une nouvelle condition préalable au dépôt d’une marque : celle de l’intérêt légitime de son déposant.
Toujours est-il qu’il convient d’applaudir cette décision annulant ces marques pour défaut de distinctivité.
Camille Rideau
Beslissingen JEP derde trimester 2014
Een alfabetisch trimesteroverzicht van de beslissingen van de JEP. De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame is het zelfdisciplinair orgaan van de reclamesector in België. Alle beslissingen worden opgenomen, de beslissingen met een opmerking krijgen een korte weergave en/of met bijpassende afbeelding.
2014 - derde trimester:
AB INBEV (2014-07-31)
AB INBEV (2014-09-04)
ACC BELGIUM (2014-07-31)
BASE (2014-08-28)
Wat de grond van de zaak betreft, heeft de Jury in hoger beroep vastgesteld dat de radiospot tot drie maal toe verwijst naar het “diepe decolleté” van een vrouw in een bar.
Dienaangaande is de Jury van mening dat de spot in kwestie op een overbodige manier de nadruk legt op dit deelaspect van de betrokken persoon, zonder haar daarom evenwel hiertoe te herleiden of te denigreren. De Jury is evenmin van mening dat de vrouw als onderdanig of anderszins negatief wordt voorgesteld in deze spot.
(...) De Jury in hoger beroep verklaart derhalve het hoger beroep gegrond en hervormt de beslissing van de Jury in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande en op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury in hoger beroep met name gemeend slechts een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement voor wat betreft het insisterend gebruik van de bewoordingen “diepe decolleté” om de vrouw in de spot te typeren. De Jury doet in deze een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
BASIC-FIT (2014-09-10)
BNP PARIBAS FORTIS (2014-09-10)
EMIRATES (2014-08-26)
ETHIAS (2014-08-01)
Aanbeveling - De banner die vermeldt, zonder enig voorbehoud, “Relax, onze omniums zijn zonder franchise” en van de reclamespot waarin men hoort “Maar meneer, onze omniums zijn allemaal zonder franchise” en vervolgens “en betaalt u geen franchise”.
De Jury heeft vastgesteld dat de spot verwijst naar de website van de verzekeraar voor de voorwaarden, site waarop men de eerste en vervolgens de tweede voorwaarde vindt, namelijk dat de herstelling dient te gebeuren bij één van de 2.200 erkende herstellers en dat de verzekerde ouder dan 30 jaar moet zijn. De Jury is van mening dat de banner, die niet naar deze voorwaarden verwijst, als misleidend kan worden beschouwd door deze belangrijke informatie weg te laten. De Jury is van oordeel dat, door op een absolute manier te beweren dat alle omniums zonder franchise zijn, terwijl er toch voorwaarden aan verbonden zijn, de spot van aard is om de consument te misleiden. Gelet op het voorgaande en op basis van artikels VI. 97 en 99 van het Wetboek van economisch recht, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
FLYER.BE (2014-09-03)
Aanbeveling - De e-mailing de ‘Friday Deals’ voorstelt met de tekst “Elke vrijdag een gigadeal” en de afbeelding van een vrouw met overgewicht die op haar buik ligt in een badpak en met konijnenoren op haar hoofd. De Jury is van mening dat het gebruik van dit beeld van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkel rechtstreeks verband vertoont met het lichaam van de vrouw misplaatst is. De Jury is van oordeel dat het gebruikte beeld getuigt van een gebrek aan respect voor de menselijke persoon en dat de reclame aldus van aard is om de menselijke waardigheid aan te tasten, wat in strijd is met artikel 4, alinea 1 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en punt 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. De Jury vestigt vervolgens de aandacht van de adverteerder op het feit dat het gebruik van humor de ethische verantwoordelijkheid van de auteur van de boodschap niet opheft. De Regels inzake humor in de reclame bepalen met name dat humor niet mag leiden tot het kleineren van een persoon of een groep personen. De Jury heeft derhalve de adverteerder verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
GAIA (2014-09-30)
INTERIEURS EYCKEN (2014-07-31)
Advies van voorbehoud - De advertentie met de titel “Laat uw interieur ook niet in zijn blootje staan!” een naakte jonge vrouw toont die met gekruiste armen en benen op een armstoel zit. De Jury heeft genoteerd dat de naaktheid van de vrouw gebruikt wordt om het aspect van verkommering te illustreren. Ze is van mening dat het gebruik van de vrouw om een commerciële boodschap over te brengen met betrekking tot een product dat geen enkele directe link heeft met het lichaam van de vrouw misplaatst is. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
JET IMPORT – METRO (2014-09-12)
Aanbeveling - De reclamecommunicatie onder andere het volgende vermeldt: “Gelukkig heeft Red Bull een positief effect op je concentratie en op je mentale prestaties. En na een inspannende dag in de les biedt het je ook nog genoeg energie om te genieten van je vrije tijd met vrienden.” en “Red Bull zorgt voor de onmisbare focus voor een geslaagd schooljaar.”.
De Jury is van oordeel dat deze beweringen suggereren dat het verbruik van het aangeprezen product fysieke, psychologische of sociale voordelen zal geven ten opzichte van andere kinderen of jongeren en dat ze verwijzen naar de status of populariteit onder leeftijdsgenoten, succes op school of in de sport, of intelligentie, wat strijdig is met artikel 18 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel en artikel 10 van de FEVIA-code voor voedingsmiddelen.
JUST ICE (2014-08-28)
LE JOURNAL DES ENFANTS (2014-09-17)
Advies van voorbehoud - De radio- en TV-spots waarin een vrouw die thuiskomt verhinderd wordt van naar het toilet te gaan aangezien de toiletten bezet zijn door respectievelijk de vader en de zoon die hun krant aan het lezen zijn. De Jury is van mening dat uit deze reclame niet kan worden opgemaakt dat vrouwen gereduceerd worden tot huishoudelijke taken en dat ze de krant niet lezen. De Jury is eveneens van mening dat er geen sprake is van discriminatie ten aanzien van vrouwen. De vrouw wordt evenmin op een negatieve manier voorgesteld. Daarentegen is de Jury van mening dat het product dat door de reclame gepromoot wordt, een krant voor alle kinderen van 9 tot 13 jaar, kadert in de wereld van het onderwijs. Rekening houdend met deze context is de Jury van mening dat de adverteerder echt een kans gemist heeft om zich op dezelfde manier tot de twee geslachten te richten door de meisjes niet te vertegenwoordigen. Op basis hiervan en gelet op het feit dat een dergelijke vorm van communicatie negatieve reacties kan veroorzaken bij het publiek, heeft de Jury dan ook gemeend een advies van voorbehoud te moeten formuleren overeenkomstig artikel 2 van haar reglement en doet zij een beroep op de verantwoordelijkheid van de adverteerder.
MEDIA MARKT (2014-09-02)
MEDIAHUIS (2014-07-31)
Aanbeveling - De spot onder meer het volgende laat horen: “Voetbalschoenen waren zwart. Rood of geel, dat was voor de scheidsrechter en voor janetten.”. De Jury is van oordeel dat het gebruik van het woord ‘janetten’ stereotyperend is. Op die manier draagt het spotje bij tot het bestendigen van sociale vooroordelen of van stereotypes die indruisen tegen de maatschappelijke evolutie of tegen de gangbare gedachtegang binnen de bevolking, hetgeen strijdig is met de punten 3 en 4 van de Aanbevelingen van de JEP i.v.m. de afbeelding van de mens. De Jury is ook van mening dat het woord ‘janet’ kleinerend is ten aanzien van homo’s en daardoor strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
NECKERMANN (2014-09-22)
Aanbeveling - De Jury is desalniettemin van mening dat de wijze waarop deze structurele prijsverlaging in casu wordt gecommuniceerd van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden op de volgende punten:
- De Franstalige advertentie spreekt, in tegenstelling tot de overige onderzochte reclames, op niet verder gekwalificeerde wijze van “une réduction permanente de 100 euros par personne”. De Jury is van mening dat deze reclame op dit punt te absoluut geformuleerd is in de mate dat hier de indruk kan worden gewekt dat het gaat om een uniforme korting van 100 euro.
- De Jury is eveneens van mening dat het gebruik van de woorden “définitivement” en “permanent” in de reclames te absoluut is in de mate dat dit door de gemiddelde consument kan worden geïnterpreteerd als verwijzend naar de volstrekte onherroepelijkheid van de aangekondigde structurele prijsverlaging.
De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame op deze punten in strijd is met artikel 5 van de Code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC Code).
RECKITT BENCKISER (2014-08-26)
RTBF – Opérations de Solidarité (2014-09-23)
SANOMA MAGAZINES (2014-08-06)
Aanbeveling - De actie “Fluit mee tegen verkrachting” aandacht heeft gebracht voor de verkrachtingsproblematiek en voor organisaties die zich inzetten tegen seksueel misbruik. De Jury heeft ook genoteerd dat er, door de productiekost van de actie, uiteindelijk geen geld kon worden gegeven aan de betrokken organisaties. De Jury heeft vastgesteld dat de actie in verschillende media aangekondigd werd met het volgende: “Koop deze week Flair met fluitje voor 1€ extra en steun de strijd tegen verkrachting”, wat een correcte boodschap is.
Daarentegen heeft de Jury vastgesteld dat op de website van de adverteerder het volgende vermeld werd: “Bij elke Flair zit een fluitje, zodat je voor één keer 1 euro extra betaalt voor je blad. Dat geld gaat integraal naar organisaties die zich inzetten tegen verkrachting.”. Ook in het magazine zelf werd het volgende in het Frans vermeld: “La semaine prochaine, chaque Flair sera accompagné d’un sifflet et vous coûtera 1€ de plus qui sera reversé aux associations qui luttent contre le viol. ». De Jury is van oordeel dat de consument op die manier misleid kan worden op het vlak van de omvang van bijdragen voor liefdadigheid en dat hierdoor het vertrouwen van de consument geschonden kan worden, wat strijdig is met artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
SELEXION (2014-07-08)
De radiospots waarin onder meer het volgende wordt vermeld: “Als België wereldkampioen wordt, betaalt Selexion al je aankopen terug. Surf naar iksupportermee.be en krijg tot 26 juni al je Selexion-aankopen terugbetaald.”. De Jury heeft tevens vastgesteld dat slechts op de website waarnaar in deze radiospots wordt verwezen via het wedstrijdreglement wordt vermeld dat het hier gaat om een wedstrijd waarbij onder bepaalde voorwaarden – onder meer wat betreft het minimum aantal goals dat België dient te scoren, de beantwoording van een wedstrijdvraag en de snelheid van registratie – het aankoopbedrag van 1500 aankopen terugbetaald wordt (100% als België de grote finale wint en 50% als België deze speelt maar verliest). De Jury heeft er dienaangaande nota van genomen dat de adverteerder zijn communicatie op de website aanpaste door onder meer te vermelden “Selexion betaalt de aankoop terug van 1500 supporters!” in de plaats van “Selexion betaalt al uw aankopen terug!”.
De Jury is van mening dat de wijze waarop deze wedstrijd en haar voorwaarden in de door haar te beoordelen reclame worden gepresenteerd de gemiddelde consument kan misleiden. Met name is de Jury van mening dat de reclame van aard is om de gemiddelde consument te kunnen misleiden omtrent de juiste aard en draagwijdte van de aangekondigde promotionele actie, waarbij deze er aldus toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
De Jury is bovendien van mening dat de op de website, in het wedstrijdreglement weergegeven informatie van aard is om de hoofdboodschap van de door de Jury te beoordelen reclame – Als België kampioen wordt, betaalt Selexion al uw aankopen terug – dermate te ondergraven dat de vermelding van deze informatie op de website in casu geen afbreuk doet aan het misleidend karakter van de reclame. De Jury is derhalve van oordeel dat deze reclame misleidend is in de zin van de artikels VI.97 en VI.99 van het Wetboek van economisch recht en de artikels 3 en 5 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
STAD ANTWERPEN (2014-09-30)
TELENET (2014-08-26)
THINK MEDIA MAGAZINES (2014-07-07)
Aanbeveling/Wijziging - De radiospot in kwestie waarin een man zijn ideale weekend beschrijft en waarin onder meer het volgende valt te horen: “en als die van ons d’r vodde nie heeft ne keer of twee uit de broek zegt”.
De Jury is van mening dat de vrouw in deze reclame aldus wordt herleid tot een (lust)object. De Jury is eveneens van mening dat het loutere humoristisch bedoeld zijn van deze commerciële communicatie in casu niet van aard is om hier afbreuk aan te doen. De Jury is derhalve van oordeel dat deze spot van aard is om een bepaalde groep van personen te kleineren, wat strijdig is met artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepaling, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
VIER ANTWERP (2014-08-26)
Dossier aan Raad voor de Reclame - Op de Facebookpagina van de kledingwinkel Vier Antwerp een link is naar een video ter gelegenheid van de lancering van nieuwe kleren ontwikkeld samen met de Antwerp Casual Crew waarvan leden ingestemd hebben om als modellen op te treden. De Jury heeft geoordeeld dat het filmpje reclame maakt voor de kledingwinkel Vier Antwerp en heeft de inhoud ervan onderzocht.
De Jury is van mening dat in het filmpje de promotie voor een nieuwe kledinglijn gepaard gaat met de promotie van hooliganisme. De Jury is van oordeel dat dit sociaal onverantwoordelijk is in de zin van artikels 1, al. 2 en 4, al. 3 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC code). De Jury heeft ook geoordeeld dat deze reclame van aard is om te doen uitschijnen onwettig of laakbaar gedrag te tolereren, wat strijdig is met punt 5 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens dat stelt dat het gebruik van nodeloos geweld moet vermeden worden (het begrip geweld omvat minstens alle illegale, onwettige of laakbare gedragingen die beoogd worden door de wetgeving) en dat reclame in geen geval geweld mag banaliseren.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om het filmpje offline te halen.
VOLVO (2014-09-23)
VRT (2014-07-31)
Verzoek tot wijziging - De spot een man toont die een cocktail op een plank voorbereidt. De plank ligt op het achterwerk van twee vrouwen die twerken op de muziek om de cocktail te shaken. Naar aanleiding van het antwoord van de adverteerder heeft de Jury genoteerd dat de TV-spot deel uitmaakt van een reeks van drie spots waarin mensen spontaan een feestje opzetten bij het horen van festivalmuziek op de radio. De Jury heeft er ook nota van genomen dat de spot zich richt op een hedendaagse danscultuur en een maatschappelijk aanvaard fenomeen. De Jury is zich ook bewust van de stijl van Studio Brussel waar zelfrelativering deel van uitmaakt. Toch is de Jury van mening dat de vrouwen in de spot als voorwerpen gebruikt worden. De man blijft staan terwijl de vrouwen, in een onderdanige positie, niet alleen dansen maar ook als bar en shaker dienen. De Jury is derhalve van oordeel dat de reclame de vrouw objectiveert, wat haar menselijke waardigheid aantast en strijdig is met punt 1, 2 en 3 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens. Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepalingen, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame te wijzigen, en bij gebreke daaraan de reclame niet meer te verspreiden.
ZELFBOUWMARKT (2014-08-19)
Schorsingsaanbeveling aan de media- De TV-spot een koppel toont dat een vloer komt kiezen en advies vraagt aan hun kuisvrouw met een Oost-Europees accent, die op haar knieën de vloer zit te boenen. De Jury is van oordeel dat deze spot denigrerend en discriminerend is ten aanzien van kuisvrouwen uit Oost-Europa door spotternij te verwekken gezien de etnische, sociale, professionele en nationale categorie waartoe de vrouw in kwestie behoort. De Jury heeft ook geoordeeld dat de spot stigmatiserend is door een stereotype en vooroordeel te bestendigen van eigenschappen eigen aan een etnische bevolkingsgroep. Gelet op het voorgaande en op basis van punt 3 en 4 van de JEP Regels inzake de afbeelding van de mens en artikel 12 van de code van de Internationale Kamer van Koophandel, heeft de Jury de adverteerder derhalve verzocht om de reclame niet meer te verspreiden.
De zaak Tuymans: een deontologische kwestie
Bijdrage ingezonden door professor Bernt Hugenholtz, Instituut voor Informatierecht te Amsterdam. Korte voordracht gehouden tijdens debatavond over plagiaat in de kunsten, Akademie van Kunsten, Amsterdam, 19 februari 2015 [luister naar het VPRO-radioverslag]. Heeft Luc Tuymans het auteursrecht van fotografe Katrijn van Giel geschonden? Men hoeft geen hoogleraar auteursrecht te zijn om het antwoord op deze juridische vraag te kunnen geven: vanzelfsprekend. Tuymans heeft toegegeven het werk van Van Giel te hebben bewerkt, maar beriep zich voor de Antwerpse rechter op de ‘parodie-beperking’, die ook in de Nederlandse Auteurswet (art. 18b) voorkomt. Op grond van deze regel is het gebruik van andermans werk zonder toestemming toegestaan, maar dan moet er wel sprake zijn van een humoristische of spottende intentie.[Hof van Justitie EU 3 september 2014, zaak C-201/13 (Deckmyn)] Dat was volgens de rechter hier niet het geval. Vordering toegewezen! [Rechtbank van eerste aanleg (en afd.) Antwerpen 15 januari 2015, IEFbe 1158 (Van Giel/Tuymans), te vinden op www.IE-Forum.be.]
In Nederland hadden negen van de tien rechtbanken precies zo geoordeeld als de Antwerpse rechtbank van eerste aanleg, hoewel een dwangsom van EUR 500.000 per overtreding wel enigszins over the top is.
Het tumult dat in de media n.a.v. deze uitspraak is ontstaan doet een kloof vermoeden tussen het in de 19e eeuw ontwikkelde auteursrecht, dat de oorspronkelijkheid van de vorm centraal stelt, en de mores (‘deontologie’) van de postmoderne beeldende kunst, waarin de focus gaandeweg van de originele vorm naar de semantiek verschoven lijkt te zijn, en het hergebruik van bestaande vormen (appropriation art) tot de gebruikelijke beeldentaal lijkt te behoren.
Hoe deze kloof te dichten?
Binnen het auteursrechtelijk systeem zou bijvoorbeeld meer ruimte geschapen kunnen worden voor het kunstcitaat. De bestaande wettelijke regeling van het citaatrecht in de Auteurswet (art. 15 a Aw) lijkt ondanks de verruiming van dit artikel in 2004 nog onvoldoende ruimte te bieden voor knip- en plakwerk louter pour l’art.
Een andere mogelijkheid zou zijn om naar Duits voorbeeld binnen het auteursrechtelijke systeem meer ruimte te maken voor de “vrije bewerking” (freie Benutzung). Volgens het Bundesgerichtshof kan de overname van (delen van) een werk geoorloofd zijn als het nieuwe werk ondanks de uiterlijke overeenstemming – met name door een antithematische Behandlung – voldoende ‘innerlijke afstand’ houdt, hetgeen bijvoorbeeld bij een parodie of een karikatuur het geval is. Maar het BGH laat in zijn jurisprudentie ook ruimte voor andere situaties waarin aan het overgenomen werk een andere semantische lading wordt gegeven.[BGH 20 maart 2003 - I ZR 117/00 (‘Gies-Adler’)]
De uitingsvrijheid en in het bijzonder de vrijheid van kunst, die tegenwoordig in het Handvest van de EU gewaarborgd zijn, [Art. 11 en 13 Handvest van de Grondrechten van de EU] pleiten ongetwijfeld voor zo’n verruiming. Maar voordat we het auteursrecht aanpassen aan de normen en waarden van de hedendaagse kunst, moeten we wel zeker weten dat daarover (over die deontologie) binnen de kunstwereld consensus bestaat.
Uit de reacties die ik tot dus ver ben tegengekomen op het Antwerpse vonnis concludeer ik voorlopig dat dat nog niet het geval is. Hoewel velen in de kunstsector (meer) ruimte willen laten voor het hergebruik van (auteursrechtelijke beschermd) beeldmateriaal, vooral als dit zo “sterk” is als Van Giels foto van politicus Dedecker, kom ik ook andere geluiden tegen. Waarom zou Van Giels prachtige foto – ook kunst! – eigenlijk vogelvrij zijn? Waarom heeft Tuymans aan haar geen toestemming willen vragen? Waarom zou Van Giel geen aandeel verdienen in de – naar verluidt – riante verkoopopbrengst van zijn “Belgian politician” aan een steenrijke Amerikaanse verzamelaar? Had Tuymans niet op zijn minst aan naamsvermelding kunnen doen?
Kortom, laat de kunstgemeenschap zich eerst maar eens uitspreken over de mores van de ontleningskunst. Dat is, toegegeven, gemakkelijker gezegd dan gedaan; zeker voor een kunstsector die zichzelf welhaast per definitie geen regels wenst op te leggen.
Maar het is geen onmogelijke opgave.
In de Verenigde Staten is door een multidisciplinair team van juristen, kunsthistorici, museumdirecteuren en kunstenaars – onder auspiciën van de College Art Association en onder leiding van wetenschappers van American University – gedurende het afgelopen jaar hard gewerkt aan het opstellen van een Code of Best Practices in Fair Use for the Visual Arts. De Code is zeer recent gepubliceerd.
De Code weerspiegelt een consensus in de Amerikaanse kunstwereld over fair use (geoorloofd hergebruik) in de beeldende kunsten. Het is dus geen interpretatie door de hoogste Amerikaanse rechter, maar eerder een richtsnoer voor de branche (“best practices”), en wellicht ook een leidraad voor de rechter.
De Code bevat onder meer richtlijnen voor artistiek hergebruik van werken:
• Artists should avoid uses of existing copyrighted material that do not generate new artistic meaning, being aware that a change of medium, without more, may not meet this standard.
• The use of a preexisting work, whether in part or in whole, should be justified by the artistic objective, and artists who deliberately repurpose copyrighted works should be prepared to explain their rationales both for doing so and for the extent of their uses.
• Artists should avoid suggesting that incorporated elements are original to them, unless that suggestion is integral to the meaning of the new work.
• When copying another’s work, an artist should cite the source, whether in the new work or elsewhere (by means such as labeling or embedding), unless there is an articulable aesthetic basis for not doing so.
Zo’n project zou ook in Nederland de moeite waard zijn. Weliswaar kennen we in Nederland geen algemene regel van fair use, maar een codificatie van wat volgens de kunstsector wel en niet “moet kunnen” zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van nieuwe auteursrechtelijke normen.
Hier ligt, kortom, een mooie taak voor de Akademie van Kunsten.
Bernt Hugenholtz
[meer hierover lezen bij Egbert Dommering]
Softwarelicentie werd aangekocht om geldig door te verkopen
Hof van beroep Gent 26 januari 2015, IEFbe 1218 (AE Architects for Business & ICT tegen Flexsoft c.s.)
Uitspraak mede aangebracht door Stephane Criel, Van Eeghem & Criel. Auteursrecht. Software. UsedSoft-toepassing. AE is een IT-adviesbureau. Flexsoft ontwikkelt een softwarepakket voor tandartspraktijken genaamd Titanium; hierbij kan een tandarts gebruik maken van een elektronisch leestoestel om de SIS-kaart en elektronische identiteitskaart van patiënten te lezen aan de Titanium-software. NV ARENA IT SOLUTIONS levert het type kaartlezertoestel. Appellante wist dat de Software Development Kit (SDK) bestemd is om te integreren en ARENA IT SOLUTIONS deze aankocht om door te verkopen voor commerciële exploitatie en distributie. De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat de distributierechten van appellanten zijn uitgeput. Het hoger beroep is ontvankelijk, doch ongegrond.
6.2.4. Appellante claimt auteursrechtelijke bescherming op de Software Development Kit (SDK), die per definitie bestemd is om te worden geïntegreerd in een ander softwarepakket. Zelfs appellante erkent dat haar AESS Libraries bestemd is voor inbouw in andere softwarepakketten. Ze wist dat de NV ARENA IT SOLUTIONS de SDK aankocht om door te verkopen, voor commerciële exploitatie en distributie, om deze te integreren in andere software.
6.2.5. (...) De kopier van de software werd meteen geleverd met de bijgehorende licentiesleutel voor onbeperkt gebruik en integratie. Aangezien de NV ARENA IT SOLUTIONS als licentienemer van appellante hiermee instemde, zijn de rechten van de auteursrechthebbende uitgeput betreffende deze licentie die aan eerste geïntimeerde werd verschaft.
(...)
Tevergeefs stelt appellante dat de uitputting enkel betrekking heeft op "één exemplaar", namelijk een fysiek exemplaar. Reeds van bij de eerste bestelling wist appellante namelijk dat de NV ARENA IT SOLUTIONS de AESS Libraries aankocht om ze door te verkopen. Appellante verstuurde aan de NV ARENA IT SOLUTIONS elektronisch de bestanden én de licentiesleutel, wetende dat deze verder zouden verhandeld worden.
Op andere blogs:
Time.lex