IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1120

Derdenverzet succesvol: product ouder dan prioriteitsdatum octrooi

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 2 december 2014 en 30 december 2014, IEFbe 1120 (Astrazeneca tegen Norton Healthcare)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers, Hoyng Monegier. Octrooirecht. Derdenverzet bij beslag. Norton houdt octrooi EP 1 699 434 B 1, voor verspreiden van een actief farmaceutisch ingrediënt in voor een inhalatie geschikte drager. AstraZeneca heeft het octrooi via een oppositieprocedure bij het EOB beperkt, daartegen loopt nog beroep. Norton slaagt er niet in om aan te tonen dat er ’prima facie’ redelijk vermoeden tot inbreuk op haar octrooi bestaat, zodat het verzet wordt toegewezen.

Beschikking op derdenverzet tegen éénzijdig verzoekschrift van Norton en werd toegelaten om tot beschrijvend beslag door een deskundige inzake namaak over te gaan. Het zou om het geheim productieproces voor astma inhalator Symbicort gaan, waarbij door onthulling van het productieproces aan een rechtstreekse concurrent een risico op schade ontstaat die veel groter is dan het risico voor Norton de uitkomst van dit derdenverzet af te wachten. Deze beschikking wordt, met toepassing van artikel 19 par 2 Ger. W., geschorst in afwachting van een definitieve beslissing.

AstraZeneca brengt haar product sinds 2000 op de markt en EP'434 heeft prioriteitsdatum op 2 september 2003. Deze hypotheses verstrekt onvoldoende aanwijzingen dat AstraZeneca deze geoctrooieerde werkwijze zou toepassen.

 

2 december 2014:

Onder 3 (...) Het vertrouwelijke karakter van het productieproces doet geen afbreuk aan het feit dat het de deskundige is toegelaten om toegang te krijgen tot conficentiële informatie van de beslagenen en om deze op te nemen in zijn verslag, voor zover deze confidentiële nodig is om de bewering van octrooi inbreuk te beoordelen.

Tegelijkertijd is het risico op schade voor AstraZeneca, met name dat het productieproces wordt onthuld aan een rechtstreekse concurrent veel groter dan het risico voor Norton om de uitkomst van het derdenverzet af te wachten.

(..) Zo zouden ,ten onrechte en niettegenstaande de waakzaamheid van de deskundige, confidentiële gegevens en gevoelige en vertrouwelijke informatie in handen komen van een rechtstreeks concurrerend bedrijf. Dit is zeker het geval, nu Norton niet aantoont dat haar belangen op ernstige wijze zouden worden geschaad doordat het verslag later wordt neergelegd (Gent, 16 juni 2009, IRDI 2009/4, 380-389).

30 december 2014:

EP.434, met prioriteitsdatum op 2.9.2003, betreft enkel een werkwijze en geen uitvinding van een nieuw product of van een product met nieuwe eigenschappen.

Uit de neergelegde stukken en uit de verklaringen van partijen blijkt dat het Symbicort product van AstraZeneca geproduceerd wordt in Zweden, al sinds het jaar 2000 op de Zweedse markt wordt aangeboden en sinds 2001 ook in België.

Hieruit volgt dat de werkwijze om de Symbicort producten te vervaardigen minstens sedert 2000 wordt gebruikt.

IEFBE 1119

Hoge hakken voorzien van (quasi) identiek teken

Hof van Beroep Brussel 18 november 2014, IEFbe 1119 (Louboutin tegen Dr. Adams Footwear)
Merkenrecht. Internationale rechtsmacht 4.6 BVIE en 28.1 EEX-Vo. Het incidenteel beroep van Dr. Adams Footwear en diens vordering tot nietigverklaring van het Benelux-rode-zoolmerk van Louboutin is ongegrond [red. vgl. IEF 14389]. Het hof van beroep stelt vast dat Dr. Adams Footwear door damesschoenen met hoge hakken die voorzien zijn van een aan het Beneluxmerk (quasi) identiek teken te koop aan te bieden, inbreuk maakt op dat merk.
Lees verder

test

IEFBE 1118

Inbreuk op geldig woord- en beeldmerk OXFORD voor fietsen

Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 26 december 2014, IEFbe 1118 (Rijwielhandel Gebroeders Van Den Berghe tegen ITEK e.a.)
Uitspraak ingezonden door Axel Naeyaert, NCD Law. Merkenrecht. Inbreuk. Verwarringsgevaar. Eiser bezit het woord- en beeldmerk OXFORD voor fietsen. De vordering tot vervalverklaring wordt afgewezen als ongegrond. Nietigheidsvorderingen op grond van art. 2.4.(f) en art. 2.11.(c) BVIE worden afgewezen. Het gegeven dat het begrip OXFORD een plaatsnaam betreft, brengt niet met zich dat deze niet zou gebruikt mogen worden merkaanduiding voor fietsen. VDB toont voldoende naar recht aan dat de plaatsnaam OXFORD een fantasiebenaming betreft en voldoende onderscheidend vermogen heeft voor fietsen. De rechtbank acht de vorderingen gegrond en kent (deels) schadevergoeding toe.

Nietigheid van het merk OXFORD:

IV.A. 2 a) (…) In onderhavig geval wordt de kwade trouw niet aanvaard en dit op grond van volgende overwegingen:
- Geconfronteerd met de merkinbreuk en anticiperend op een mogelijke argumentatie omtrent vervalverklaring (doch voorafgaand het effectief instellen ervan of ter kennis ervan zijn gebracht) is VDB overgegaan tot het deponeren van het dominant onderdeel van het beeldmerk (OXFORD).
- VDB gebruikt dit dominant onderdeel van haar beeldmerk (als woordbegrip) reeds sinds 1926. Het aanvragen van een woordenreeks voor dergelijk gebruik, kan niet als kwade trouw worden geduid.

2 b) Het gegeven dat het begrip OXFORD een plaatsnaam betreft, brengt op zich niet met zich mee dat deze niet zou gebruikt mogen worden merkaanduiding voor fietsen. ITEK bewijst onvoldoende naar recht dat de plaatsnaam OXFORD in de opvatting van de betrokken kringen met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht of redelijkerwijze te verwachten is dat dit in de toekomst zal gebeuren (…) (red: vgl. Chinese). Zo houdt een toeristen-brochure waarbij wordt aangegeven dat de stad OXFORD een zeer fietsvriendelijke stad is geen drempel in om betreffend begrip als merk aan te vragen in het licht van artikel 2.11.(c) BVIE. VDB toont voldoende naar recht aan dat de plaatsnaam OXFORD een fantasiebenaming betreft en voldoende onderscheidend vermogen heeft voor fietsen.

Inbreuk beeldmerk OXFORD vs. teken OXFORD:

IV.B. 2) (…) Het begrip OXFORD op de fietsen aangeboden door ITEK dient geïsoleerd te worden van het begrip “ESPERIA OXFORD”. Het begrip ESPERIA wordt niet samen gebruikt met het begrip OXFORD door ITEK. Zowel op de fietsen als op de publicitaire communicatie (zie duidelijk aanduiding OXFORD heren- en damesfietsen in de publicatie in de Gazet van Antwerpen als de Streekkrant) wordt het begrip OXFORD als enkel en geïsoleerd begrip gebruikt. (…) Verder kan eveneens worden verwezen naar de hierboven weergegeven beoordeling omtrent de vervalverklaring van het beeldmerk OXFORD waar de driedimensionale omzetting van het tweedimensionale merk als bewijs van een normaal gebruik werd aanvaard. Gezien deze beoordeling dient eveneens de driedimensionale omzetting door ITEK te worden beschouwd als een overeenstemmend gebruik conform art. 2.20.1.(b) BVIE. (…)
IEFBE 1117

PARIS LONDRES toch niet beschrijvend modemerk

Hof van Beroep Brussel 24 december 2014, IEFbe 1117 (Paris Londres tegen BBIE)
Uitspraak mede aangebracht door Geert Philipsen, GSJ advocaten
. Merkenrecht. Onterechte weigering absolute grond: beschrijving. Geografische aanduiding. Beroep strekt tot vernietiging van de definitieve weigering door het BBIE van het depot voor het woordmerk 'Paris Londres'. Het teken zou beschrijvend zijn omdat het is samengesteld uit namen van twee steden die bekend staan om mode en vele modewinkels. Het is in de modebranche zeer gebruikelijk om de namen van steden aan te wenden om aan te geven waar de waren en diensten vandaan komen of waar die geleverd of verkocht worden.

Elke ondernemer moet ongestoord kunnen gebruikmaken van namen van steden als Parijs en London om de herkomst van hun waren te geven, de vrijhoudingsbehoefte.

Het volstaat echter niet dat elk van de bestanddelen in een combinatie van tekens beschrijvend is, het geheel moet als zodanig kwalificeren. De gevraagde merkbescherming reikt territoriaal trouwens niet verder dan de Benelux. Het merk kan niet als beschrijvend worden beschouwd. Plaatsnamen worden vaak gecombineerd met een ander woordteken om als geografische beschrijving te dienen.

IEFBE 1116

Appelrechters verantwoorden verbod op spotprent George Forrest niet

Hof van Cassatie 28 november 2014, IEFbe 1116 (Wereldmediahuis tegen George Forrest)
Uitspraak ingezonden door Quentin Van Peteghem, Allen & Overy. Mediarecht. Over spotprent over George Forrest geplaatst op de voorpagina van magazine MO* en de website horend bij een artikel uit maart 2006 [klik afbeelding voor vergroting]. De appelrechters [HvB Brussel 11 december 2012, IEFbe 1116] verantwoorden hun beslissing niet naar recht, door het niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

3. De appelrechters oordelen dat de gelaakte afbeelding "de reputatie, de eer en de goede naam van (de verweerder) manifest onnodig en doelbewust aantast", dat "de wijze waarop (de verweerder) werd afgebeeld evenmin kan worden verantwoord door de omstandigheid dat een publieke persoon meer kritiek - zelfs met een zekere dosis van overdrijving - moet kunnen verdragen (...)" en vervolgens dat "(de eiseres) een fout heeft begaan door deze afbeelding van (de verweerder) te publiceren op de voorpagina van het magazine MO* en op de welkomstpagina van haar website. Zij moet de hierdoor veroorzaakte schade vergoeden".

4. De appelrechters, die aldus de eiseres veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van 5.000 euro, na het recht op vrije meningsuiting te hebben afgewogen tegen de andere rechten bedoeld in artikel 10.2 EVRM, zoals het recht op de goede naam, maar niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

Dictum: Het Hof vernietigt het bestreden arrest (...) houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter (Hof van Beroep te Antwerpen) over.
IEFBE 1115

Prejudiciële vragen over merkgebruik bij velgenreparatie

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 10 november 2014, IEFbe 1115, zaak C-500/14 (Ford Motor Company) - dossier
Vragen gesteld door Tribunale ordinario di Torino, Italië. Merkenrecht. De zaak speelt tussen twee private partijen: verzoekster Ford Motor Company, houdster van een geldig merk, en ITA verweerster Wheeltrims srl. Verzoekster is een procedure gestart tegen het ITA bedrijf wegens vermeende schending van haar exclusieve rechten in de zin van artikel 9 van Vo. 207/2009. Het gaat om door verweerster verkochte wieldoppen waarop het merk van verzoekster is gereproduceerd zonder dat verweerster in het bezit is van de vereiste licenties. Verzoekster heeft in kort geding verloren. Zij eist nu voor de verwijzende rechter een verklaring dat verweerster haar rechten schendt wegens ongeoorloofd gebruik, dat verweerster productie/verkoop/reclame voor de wieldoppen staakt en een veroordeling tot schadevergoeding. Inbreuk op haar exclusieve recht kan niet gerechtvaardigd worden door toepassing van de zogenaamde reparatieclausule.

Verweerster beroept zich op deze in de ITA wet opgenomen reparatieclausule. Zij stelt in het bijzonder dat het merk Ford op de wieldoppen enkel aanwezig is om de identificatie van de producent met betrekking tot het goed als geheel, te weten de auto waarop de wieldop wordt aangebracht. Het gaat dan om het reproduceren op reserveonderdelen van een esthetisch-beschrijvend kenmerk dat aanwezig is op de originele stukken, welk kenmerk essentieel is om het samengestelde product – de auto – zijn oorspronkelijke vorm terug te geven.

De verwijzende ITA rechter (Rb Torino) stelt vast dat er veel onzekerheid bestaat over de precieze vaststelling en afbakening van de werkingssfeer van de reparatieclausule. De rechter in kort geding oordeelde dat die bepaling een ruimere inhoud heeft, omdat daarin in het algemeen wordt verwezen naar de „exclusieve rechten op de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel”. De bepaling vooronderstelt een fundamenteel commercieel recht van de ondernemers om het oorspronkelijke onderdeel volkomen identiek te reproduceren, voortvloeiend uit de beginselen van vrije mededinging. Bij vervanging van auto-onderdelen kan, als esthetisch element, een min of meer getrouwe afbeelding van het merk van de autofabrikant zijn aangebracht en oefent het zijn „gewone” functie van aanduiding van de producent slechts uit ten aanzien van het goed in zijn geheel.

Gestelde vragen:

a) Verdraagt het zich met het gemeenschapsrecht dat artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 aldus worden toegepast dat producenten van reserveonderdelen en toebehoren ingeschreven merken van derden mogen gebruiken teneinde de uiteindelijke koper in staat te stellen de oorspronkelijke verschijningsvorm van een samengesteld voortbrengsel te herstellen, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?
b) Moet de in artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde reparatieclausule aldus worden uitgelegd dat zij voor derde producenten van reserveonderdelen en toebehoren een subjectief recht inhoudt, en dat dergelijke derden, in afwijking van het bepaalde in verordening nr. 207/2009 en richtlijn 89/104/EG, op grond van dit subjectieve recht het ingeschreven merk van anderen mogen gebruiken voor reserveonderdelen en toebehoren, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?

English:

(a) Is it compatible with [EU] law to interpret Article 14 of Directive 98/71 and Article 110 of Regulation (EC) No 6/2002 as conferring on producers of replacement parts and accessories the right to use trademarks registered by third parties in order to allow the end purchaser to restore the original appearance of a complex product and, therefore, also when the proprietor of the trade mark applies the distinctive sign in question to a replacement part or accessory intended to be mounted on the complex product in such a way that it is externally visible and thus contributes to the external appearance of the complex product?

(b) Is the repair clause set out in Article 14 of Directive 98/71 and Article 110 of Regulation (EC) No 6/2002 to be interpreted as constituting a subjective right for third-party producers of replacement parts and accessories and, if so, does that subjective right include the right for such third parties to use the trade mark registered by another party in respect of replacement parts and accessories, by way of derogation from the rules laid down in Regulation No 207/2009 and Directive (EC) 89/104 and, therefore, when the proprietor of the trade mark also applies the distinctive sign in question to a replacement part or accessory intended to be mounted on the complex product in such a way that it is externally visible and thus contributes to the external appearance of the complex product?
IEFBE 1114

Gedetailleerde uitleg illustreert nog niet de intellectuele activiteit achter 'verjongde klassieke' schoenen

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afdeling) Gent 17 december 2014, IEFbe 1114 (Corbi tegen Forward Design)
Uitspraak aangebracht door Bert Spreuwers en Melanie Verroken, Racine & Vergels. Auteursrecht. Bewijs. Corbi ontwerpt o.m. schoenen met de vermeldingen van ontwerper, al dan niet met datum en/of e-mail of webadres. Na beëindiging van arbeidsovereenkomst, stelt Corbi auteursrechtinbreuk en beeldmerkinbreuk, maar hij faalt in de op hem rustende bewijslast inzake de originaliteit van de ontwerpen en schoenen. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen. Te meer nu het precies de opzet was om verjongde klassiekers of tijdloze modellen aan te bieden. Door Corbi te bestempelen als creatieve kracht die een eigen stijl ontwikkelt, kadert in het marketingverhaal van 'Made by Hand', maar bewijst niet de originaliteit. De vorderingen worden afgewezen.

17. De afzonderlijke elementen waarnaar Corbi verwijst (...) zoals de naden, het gebruik van één veter, multikleurmodel, versleten look, softe look, elastische achterzijde, aantal vetergaten ,espadrillezoo, ...) zijn stuk voor stuk elementen die algemeen gangbaar zijn in de schoenenindustrie en waaraan niets origineels is (zie bijvoorbeeld stukken 4-17 Forward Design). Ook de combinatie van deze afzonderlijke elementen beschouwen wij niet als origineel. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen.

Naar ons oordeel is er geen sprake van eigen toevoegingen door Corbi die ertoe leiden dat er gewag gemaakt kan worden van een geheel dat de persoonlijke stempel draagt (vgl. [red. Hof van Beroep Brussel 1 maart 2011, IRDI 2012/4, 399-405 (Communiejurkjes)]).

18. De beschrijvingen van de schoenen (...) vormen inderdaad telkens een gedetailleerde uitleg bij de afbeelding, maar illustreren niet de intellectuele activiteit die erachter schuilde, noch de persoonlijke stempel van Corbi.

Het bovenstaande geldt des te meer nu het precies het opzet was van n.d.c. Made By Hand om 'verjongde klassiekers' ("rejuvenated classics") of "tijdloze modellen" aan te bieden (...)

Dat in datzelfde stuk Corbi bestempeld wordt als de creatieve kracht achter het merk, die een eigen stijl wist te ontwikkelen, kadert in het marketingverhaal van n.d.c. Made By Hand, maar bewijst op zich niet de originaliteit.
IEFBE 1113

Nieuwe herstelregeling in Belgisch octrooirecht

Via LegalWorld: Michaël Beck en Nele D'Halleweyn schreven voor het tijdschrift IRDI (nr. 2014/3) een bijdrage over de nieuwe herstelregeling in het Belgische octrooirecht. Onder octrooigemachtigden werd het gebrek aan een algemene herstelmogelijkheid lang ervaren als een pijnpunt. De invoering van een veralgemeende herstelprocedure is dan ook toe te juichen. Deze invoering kwam in een stroomversnelling door arrest nr. 2014/3 van het Grondwettelijk Hof. Hierna vindt u een samenvatting van deze bijdrage. Lees verder op Jura.

IEFBE 1112

Des mousses et pâtés de marque!

Contribution envoyée par Spiegeler avocats. À l’heure des fêtes de fin d’année que diriez-vous d’une décision appétissante sur les marques, le droit d’auteur et la mousse d’oie et de canard? Voici le menu concocté par un arrêt de la 1ère Chambre Civile de la Cour de Cassation de France en date du 10 décembre 2014.

L’affaire n’est pas nouvelle. Depuis des années les deux protagonistes, la société Milco et la société Jeca, s’affrontent dans une procédure à rebondissement sur fond de questions de propriété intellectuelle. Spécialisée depuis plus de 40 ans dans le développement et la fabrication de mousses, terrines et pâtés fins, Milco est titulaire depuis 2006 d’une marque française verbale « mousserelle aux trois saveurs » enregistrée sous le numéro 3425781 et désignant la classe 29.

Or, la société s’est rendue compte qu’une de ses anciennes relations commerciales distribuait des produits identiques sous le nom de « mousse savourelle aux trois saveurs » en utilisant sans autorisation et à des fins publicitaires des photos réalisées à l’origine pour la société Milco.

Si le juge de la Cour d’appel de Poitiers estime en 2010 que les expressions « mousse trois saveurs » et « mousse aux trois saveurs » ne contrefont pas la marque de Milco, il considère à juste titre que l’expression « mousserelle aux trois saveurs » crée un risque de confusion avec ladite marque. En effet, les expressions litigieuses prises en leur ensemble sont fortement similaires d’un point de vue auditif et visuel en ce que le terme « mousserelle » est la juxtaposition et la contraction des termes « mousse savourelle ». C’est en substance ce que vient de confirmer la Cour de cassation précisant que c’est l’impression d’ensemble qui domine ici dans la comparaison entre les signes, impression renforcée par la représentation similaire des produits en question.

Si la contrefaçon de la marque est avérée, la Cour de cassation annule le jugement d’appel qui avait également reconnu la contrefaçon par reproduction de la photographie des mousses aux trois saveurs. En effet, bien que la présentation du produit soit soignée et le décor élaboré, la Cour d’appel n’a pas suffisamment caractérisé en quoi la photographie portait l’emprunte de la personnalité de son auteur. La Cour de Cassation rappelle ici que le droit d’auteur existant sur le sujet de la photographie ne s’étend pas automatiquement à la photographie elle-même celle-ci devant présenter les caractéristiques d’originalité requises par la loi.

Toute photo, même de mousse de canard de luxe, n’est pas protégeable !

Cher lecteur, bon appétit!