IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1081

Beroep namens gestaakt bedrijf retro-actief geldig

Grote Kamer van Beroep EOB 25 november 2014, IEFbe 1081, G-1/13 (Sasol Technology tegen Formalities Bureau)
Octrooiprocesrecht. Wanneer een oppositie is ingesteld door een failliet bedrijf, maar dat een doorstart heeft meegemaakt waardoor het 'geacht wordt nooit failliet te zijn geweest', dan is een beroep geldig als in naam van dat bedrijf geldig tegen de beslissing voor behoud van een Europees octrooi in aangepaste vorm. Dit geldt zelfs, indien de doorstart met retro-actieve werking plaatsvindt nadat de termijn is verlopen.

The questions referred to the Enlarged Board of Appeal are answered as follows:
1. Where an opposition is filed by a company which subsequently, under the relevant national law governing the company, for all purposes ceases to exist, but that company is subsequently restored to existence under a provision of that governing national law, by virtue of which the company is deemed to have continued in existence as if it had not ceased to exist, all these events taking place before a decision of the Opposition Division maintaining the opposed patent in amended form becomes final, the European Patent Office must recognize the retroactive effect of that provision of national law and allow the opposition proceedings to be continued by the restored company.

2. Where, in the factual circumstances underlying Question 1, a valid appeal is filed in due time in the name of the non-existent opponent company against the decision maintaining the European patent in amended form, and the restoration of the company to existence, with retroactive effect as described in Question 1, takes place after the expiry of the time limit for filing the notice of appeal under Article 108 EPC, the Board of Appeal must treat the appeal as admissible.

IEFBE 1079

Verhoging boete Club FM wegens uitzenden met 220 Watt vermogen in plaats van 62 Watt

VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1079 (Club FM Herentals)
ICT. Mediarecht. Telecom. Met een eerdere beslissing [IEFbe 742] werd Club FM Herentals een geldboete van 750 euro opgelegd wegens het niet conform de zendvergunning uitzenden. Tevens werd de lokale radio-omroeporganisatie toen aangemaand om haar installaties onverwijld aan te passen aan de bepalingen van de zendvergunning. De VRM gaf daarop aan het BIPT (Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie) de opdracht na te gaan of Club FM Herentals zich intussen geconformeerd had aan de voorwaarden van de zendvergunning.

Uit de vaststelling van het BIPT blijkt dat Club FM Herentals uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen en uitzendt met een ander type zender dan vergund. De VRM besluit om Club FM Herentals hiervoor een geldboete van 1.500 euro op te leggen.

9. Uit de controles van het BIPT bij Club FM Herentals blijkt dat de radioomroeporganisatie niet heeft uitgezonden conform de zendvergunning.
Het zendvermogen van Club FM Herentals was beduidend hoger dan vergund: 220 Watt in plaats van de vergunde 32 Watt. Club FM Herentals zond tevens uit met een andere zender dan vergund.
Uit het voorgaande volgt dat Club FM Herentals de bepalingen van artikel 135 van het Mediadecreet niet heeft nageleefd.
Het gegeven dat op 6 augustus 2014 – ruim na de vaststellingen van het BIPT op 2 juli - een nieuwe zendvergunning werd afgeleverd aan de lokale radioomroeporganisatie doet hier geen afbreuk aan, temeer dat in de nieuwe zendvergunning het toegekende vermogen slechts 62 Watt bedraagt.
Bij de bepaling van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat eerder dit jaar Club FM Herentals voor nagenoeg dezelfde feiten een administratieve geldboete van 750 euro werd opgelegd (beslissing 2014/007 d.d. 24/02/2014).
Gelet op het voorgaande is een administratieve geldboete van 1500 euro een gepaste sanctie.
IEFBE 1078

Radio Pros beboet wegens 6x vergunde veelvoud aan vermogen en hoge antenne

VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1078 (Radio Pros Haaltert)
Mediarecht. ICT. Naar aanleiding van een storingsklacht bij de Conseil Supérieur de l'Audiovisuel (CSA - de regulerende instantie voor de communicatiesector van de Franse Gemeenschap), onderzocht het BIPT de uitzendingen van Radio Pros. Uit de vaststellingen van het BIPT blijkt dat Radio Pros uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen. De hoogte van de antenne blijkt evenmin in overeenstemming te zijn met de zendvergunning. Het BIPT rapporteerde ook een gebrek aan medewerking door de lokale radio-omroeporganisatie bij de uitvoering van het onderzoek.

De VRM besluit dat de orde binnen het radiolandschap en het zendcomfort van de andere radio-omroeporganisaties wordt verstoord of zelfs teniet gedaan wanneer een radio-omroeporganisatie zich niet houdt aan de voorwaarden van de zendvergunning. Voor deze inbreuken op het Mediadecreet legt de VRM aan Radio Pros een geldboete op van 750 euro.

12. Uit de vaststellingen van het BIPT op 3 en 8 juli 2014 blijkt dat Radio Pros heeft uitgezonden met een veelvoud (6x) van het vergunde vermogen en een niet-vergunde antennehoogte. Bovendien heeft Radio Pros niet onmiddellijk toegang verleend tot de zendinstallatie, waardoor het onderzoek van het BIPT werd belemmerd.

14. Radio Pros betwist wel de door het BIPT vastgestelde antennehoogte. De verklaring dat noch zijzelf, noch de gemeente Haaltert de exacte hoogte van de mast kent, volstaat echter niet om de onjuistheid van de vaststellingen door het BIPT aan te tonen. Deze vaststellingen worden immers gedaan door personeelsleden van het BIPT, het orgaan belast met de etherpolitie, aan wie de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie werd toegekend.

16. Uit het bovenstaande volgt dat Radio Pros een inbreuk op artikel 135 van het Mediadecreet heeft begaan, door een technische uitrusting te gebruiken die niet conform de wettelijke en decretale voorschriften is, zich niet te houden aan de bepalingen van de zendvergunning en onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar de werking ter plaatste door de aangestelde ambtenaren.

17. Gelet op de bovenstaande elementen is een administratieve geldboete van 750 euro een gepaste sanctie.

IEFBE 1077

Beslissingen van RvdJ vallen onder meningsuiting

Hof van Beroep Brussel 28 oktober 2014, IEFbe 1077 (Verbeeck tegen RvdJ)
Mediarecht. RvdJ betwist dat er sprake is van een beslissing/oordeel en beroept zich met succes op vrijheid van meningsuiting ex 10 EVRM. De 'beslissing' bestaat uit een samenvatting van feiten en weergave van standpunten waaruit blijkt dat mevrouw Wuyts door Verbeeck voortdurend zou lastigvallen en meermaals via een honderdtal artikels onterecht zou hebben beschuldigd van fraude, oplichting en dierenmishandeling zonder bewijs. RvdJ concludeert dat appellant beroepsethische inbreuk heeft begaan.

Het feit dat Verbeeck geen beroepsjournalist is en geen lid van de journalistenvereniging VVJ is niet relevant. Verbeeck betwist de bevoegdheid van de RvdJ om zich uit te spreken over de klacht van Rita Wuyts omdat hij geen beroepsjournalist is, noch lid van de VVJ, omdat de Raad niet bij wet is opgericht en omdat de Raad zou optreden als een tuchtorgaan. Het RvdJ heeft recht om zijn mening te geven over het journalistieke werk van Eric Verbeeck.

RvdJ.be:

Daarnaast verwijst het Hof naar de pleidooien van de Raad Europa voor zelfregulering  in de journalistiek. Op basis daarvan wijst het Hof op de taak van de Raad voor de Journalistiek ‘om de journalistieke beroepsethiek te behartigen en te verdedigen en beroepsethische richtlijnen te formuleren voor de journalistieke praktijk’. En het Hof vervolgt: ‘Een dergelijk platform beoogt een goede journalistiek. In die context beantwoordt een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de Raad niet aan de dwingende sociale noodwendigheid, zelfs indien de goede naam van Eric Verbeeck (nog) in het gedrang zou kunnen komen’.

Arrest

2.7 (...) Appellant toont niet aan dat de uiting door geïntimeerde van haar opinie over hem aangaande zijn wijze van optreden als journalist in het licht van de beginselen vervat in de Code van Journalistieke, die gebaseerd is op haar fundamenteel recht op vrije meningsuiting, omwille van een dwingende sociale noodwendigheid zou mogen/moeten ingeperkt worden.
(...)
Indien appellant in de zaak Wuyts een absoluut recht op vrije meningsuiting proclameert - dat hij ten volle heeft kunnen uitoefenen via zijn eigen herhaalde publicaties - kan geïntimeerde zich evenzeer beroepen op datzelfde fundamenteel recht om voormelde opinie te formuleren en te verspreiden.

Het feit dat appellant bij beschikking van de raadkamer van 5 februari 2010 buiten vervolging werd gesteld wat bevestigd werd bij arrest van de K.I. van 23 september 2010 heeft geen uitstaans met huidig debat. In voornoemde procedures werd geoordeeld over een klacht ingediend door o.a. mevrouw WUYTS betreffende strafrechtelijke inbreuken (=laster, belaging en lasterlijke aangifte) - zoals omschreven in het Strafwetboek - die appelant zou hebben gepleegd.

Op andere blogs:
RvdJ.be - Hof van Beroep bevestigt rol Raad voor de Journalistiek
Morsum Magnificat (over eerder kort gedingvonnis)

IEFBE 1076

Merkinbreuk iHealth meetapparatuur en apps

Vzr. Rechtbank Den Haag 1 december 2014, IEFbe 1076 (I-Health tegen Mediamarkt; I-Health tegen IHealthlabs)
Uitspraak ingezonden door Diederik Donk en Helen Maatjes, The Legal Group. Eerder gepubliceerd als IEF 14428. Merkenrecht. I-health (merkhouder) is actief op gebied van ontwikkeling en exploitatie meet- en scansystemen op het gebied van gezondheid. iHealthLabs meetapparatuur en levert apps met behulp waarvan consumenten meetresultaten kan aflezen; producten worden door wederverkoper onder andere via Mediamarkt en Saturn aangeboden. Het niet-normaal gebruikverweer is door niets ondersteund en wordt gepasseerd. iHealthLabs c.s. maakt inbreuk ex sub b op het merk en staking wordt bevolen binnen 48 uur.

Voor een uitloopperiode van drie maanden bestaat geen aanleiding en aangezien in deze procedure alle professionele afnemers al zijn gedaagd en afgifte van producten is gevorderd, terwijl deze afnemers uitsluitend aan consumenten levert, wordt de recall afgewezen. De vordering tot aflevering is niet concludent, het is niet duidelijk waartoe de afgifte dient en wat de grondslag is.

4.11. De hiervoor besproken sterke overeenstemming tussen merk en teken en de soortgelijkheid van de betrokken waren, leidt, ook indien met iHealthLabs c.s. wordt aangenomen dat het onderscheidend vermogen van het ingeroepen merk niet bijster groot is (iHealthLabs c.s. heeft niet de stelling betrokken dat het merk ieder onderscheidend vermogen mist), tot het oordeel dat bij het publiek verwarring kan ontstaan in de zin van artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Het in aanmerking komende publiek zal namelijk op grond van dat gebruik op zijn minst kunnen menen dat de betrokken waren van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn, hetgeen afbreuk doet aan de herkomstfunctie van het merk.

4.16 De vordering tot 'aflevering' van - kort gezegd - geretourneerde en op voorraad zijnde inbreukmakende producten en promotiematerialen 'totdat omtrent de bestemming van die producten in een procedure dan wel bij overeenkomst tussen partijen onherroepelijk is beslist' wordt afgewezen nu de vordering niet concludent is. In het bijzonder is niet duidelijk waartoe de kennelijk gevorderde afgifte dient en wat daarvan de juridische grondslag is.
IEFBE 1075

Website-informatie over geldigheid doorverkochte tickets

CBb 5 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:412 (Budgetticket en Worldticketshop tegen ACM)
Eerder Rb Rotterdam. Last onder dwangsom. ICT. Reclame. Appellanten houden zich bezig met het via websites aan consumenten doorverkopen van tickets voor concerten en (sport)evenementen. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische FOD Economie heeft de rechtsvoorgangster van ACM – de Consumentenautoriteit (in het navolgende eveneens als ACM aangeduid) – onderzocht of de wijze waarop appellanten via hun websites kaartjes voor evenementen verkopen in overeenstemming is met consumentenbeschermingsregels.

3.1. (...) Appellanten hebben betoogd dat van ongeldigheid van het ticket van de KNVB of van Teleticketservice geen sprake kan zijn, aangezien dit niet als een vordering op naam, maar als een vordering aan toonder is aan te merken. Voorts hebben appellanten bestreden dat het op hun websites in de uitnodiging tot aankoop niet als een van de voornaamste kenmerken van het product vermelden dat het ticket ongeldig is, een overtreding oplevert van, kort gezegd, artikel 8.8 van de Whc.

3.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat ongeldigheid van het ticket behoorde tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 193e, aanhef en onder a, van het BW en daarmee tot de essentiële informatie die niet mag worden weggelaten bij een uitnodiging tot aankoop. Tot die essentiële informatie behoorde naar het oordeel van het College wel de omstandigheid dat het hier ging om een doorverkocht ticket en dat bij de oorspronkelijke verkoop de algemene voorwaarden van de KNVB of Teleticketservice van toepassing zijn verklaard en dat – gezien de uitleg die de KNVB en Teleticketservice aan die algemene voorwaarden geven – aan het kopen van dit ticket het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Het door appellanten niet op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze verstrekken van deze informatie aangaande de voornaamste kenmerken van het product levert een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW.

3.5. ACM had dan ook bij het vaststellen van de overtreding (wat betreft het in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdeel) kunnen en moeten volstaan met het constateren van laatstbedoelde omissie. Nu zij dat niet heeft gedaan is zij in zoverre haar bevoegdheid te buiten gegaan. Dit brengt ook met zich dat de opgelegde last op dit onderdeel te ruim is geformuleerd. ACM had de last strekkende tot voorkoming van herhaling van de overtreding moeten beperken overeenkomstig hetgeen hierboven in rubriek 3.4 is overwogen. Voor zover de last ertoe strekt informatie te verstrekken over “het feit dat het ticket ongeldig is”, kan zij dan ook niet in stand blijven.

3.6. Het hoger beroep slaagt. De aanvallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij de hier aan de orde zijnde gedeelten van last 4 ([naam 1] B.V.) en last 3 ([naam 2] B.V.) zijn gehandhaafd. Het College zal die lasten gedeeltelijk herroepen zoals in rubriek 3.5 van deze uitspraak is overwogen.

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en de aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 ter zake van overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d juncto artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW in stand kunnen worden gelaten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover ACM de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 heeft gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan [naam 1] B.V. in last 4 en aan [naam 2] in last 3 de last is opgelegd om in de uitnodigingen tot aankoop op de websites (...) op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie te verstrekken over (..) “het feit dat het ticket ongeldig is en” en bepaalt dat deze tussen aanhalingstekens geplaatste zinsnede vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 478 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 974.

Legalworld

IEFBE 1074

BGH: Verkoop van Nintendo-DS-kaarten die technische maatregelen omzeilen

BGH 27 november 2014, IEFbe 1074 (Nintendo-DS II)
Vgl. HvJ EU: IEF 13453. Er worden adapters met een uitneembare flash-kaart aangeboden die zijn nagebouwd met dezelfde vorm en grootte zodat ze in een Nintendo-DS passen. Conform § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG is de verkoop van apparaten die technische maatregelen omzeilen verboden. Dit artikel beschermt ook technische maatregelen ter bescherming van videogames. Omdat de kaarten en de Nintendo-DS in afmetingen zo afgestemd zijn dat alleen Nintendo-DS-kaarten in de console passen, wordt daarmee voorkomen dat er andere spellen ("Raubkopien") kunnen worden gebruikt. Het BGH verwijst de zaak terug naar het Landesgericht München, omdat zij niet getoetst heeft of de inzet van technische maatregelen in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en of juridische toepassingen niet onevenredig beperkt werden.

Uit het persbericht:

Die Klägerin produziert und vertreibt Videospiele und Videospiel-Konsolen, darunter die Konsole "Nintendo DS" und zahlreiche dafür passende Spiele. Sie ist Inhaberin der urheberrechtlichen Schutzrechte an den Computerprogrammen, Sprach-, Musik-, Lichtbild- und Filmwerken, die Bestandteil der Videospiele sind. Die Videospiele werden ausschließlich auf besonderen, nur für die Nintendo-DS-Konsole passenden Speicherkarten angeboten, die in den Kartenschacht der Konsole eingesteckt werden.
(...)
Nach § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG ist (unter anderem) der Verkauf von Vorrichtungen verboten, die hauptsächlich hergestellt werden, um die Umgehung wirksamer technischer Maßnahmen zu ermöglichen. Diese Vorschrift schützt - so der BGH - auch technische Maßnahmen zum Schutz für Videospiele. Bei der konkreten Ausgestaltung der von der Klägerin hergestellten Karten und Konsolen handelt es sich um eine solche Schutzmaßnahme. Dadurch, dass Karten und Konsolen in ihren Abmessungen so aufeinander abgestimmt sind, dass ausschließlich Nintendo-DS-Karten in die Nintendo-DS-Konsolen passen, wird verhindert, dass Raubkopien von Videospielen der Klägerin auf den Konsolen abgespielt und damit unbefugt vervielfältigt werden können. Die von der Beklagten zu 1 vertriebenen Adapterkarten sind auch hauptsächlich zur Umgehung dieser Schutzvorrichtung hergestellt worden. Die Möglichkeit des Abspielens von Raubkopien bildet den maßgeblichen wirtschaftlichen Anreiz zum Kauf der Adapter; die legalen Einsatzmöglichkeiten der Adapter treten demgegenüber eindeutig in den Hintergrund. Das Berufungsgericht hat allerdings nicht geprüft, ob der Einsatz der technischen Schutzmaßnahme den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit wahrt und legale Nutzungsmöglichkeiten nicht in übermäßiger Weise beschränkt werden.
IEFBE 1073

Grote twijfel over prima facie geldigheid van octrooi

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 21 november 2014, IEFbe 1073 (Sandoz tegen Astrazeneca)
Uitspraak ingezonden door Christian Dekoninck, Kristof Roox en Jurgen Figys, Crowell. Tegen dit vonnis is hoger beroep mogelijk. Astrazeneca is houdster van octrooi EP 364 betreffende quetiapine met verlengde afgifte. De rechtbank oordeelt dat er prima facie de grootst twijfel bestaat over de geldigheid van dit octrooi [vgl. IEFbe 776].

Terecht stelt eiseres dat een loutere verwijzing naar de schorsende werking van het hoger beroep tegen een vernietigingsbeslissing niet volstaat om zich, hangende het hoger beroep, alsnog te kunnen beroepen op de prima facie geldigheid van een in eerste aanleg vernietigd octrooi.


Bij de beoordeling van de prima facie geldigheid van een Europees octrooi, kan de rechter ook rekening houden met buitenlandse beslissingen [zoals Hof Den Haag IEF 13923 in Nederland] met betrekking tot het overeenkomstige nationale luik van dit Europees octrooi [zie Hof van Cassatie IEFbe 1002]. Gelet op de grote twijfel over de prima facie geldigheid van het octrooi EP '364 van verweerster is niet aan vereiste van ogenschijnlijke geldigheid van het octrooi met het oog op verkrijging van maatregelen van beschrijving en beslag.

Het Hof van Cassatie stelt in haar tussen partijen gewezen arrest van 26 juni 2014 (onuitgegeven [? redactie = IEFbe 946] dat een (kort geding) rechter bij de beoordeling van de ogenschijnlijke rechten van de octrooihouder, niettegenstaande de vernietigingsbeslissing, toch nog bewarende maatregelen kan treffen indien de octrooihouder voldoende aannemelijk maakt dat zijn rechtsmiddel tegen deze beslissing succesvol zal zijn.
(...)
Volgens haar zou uit onderzoek blijken dat 50% van de uitspraken in de recente octrooizaken (2011 en 2012) gewezen in eerste aanleg door het Antwerpse Hof van Beroep worden hervormd en er dus minstens 50% kans is dat de geldigheid van octrooi in beroep zal worden gehandhaafd.
Dergelijke statistieken overtuigen Ons niet. Integendeel zij bevestigen alleen dat er ook 50% kans is dat de vernietiging van het octrooi in hoger beroep wordt bevestigd.
Daarenboven worden Ons thans diverse buitenlandse beslissingen overlegd die de respectieve nationale luiken van het octrooi hebben nietig verklaard. [red. IEF 13923]
(...)
Gelet op de grote twijfel over de prima facie geldigheid van het octrooi EP '364 van verweerster, oordelen Wij thans dat aan de vereiste van ogenschijnlijke geldigheid van het octrooi met het oog op de verkrijging van maatregelen van beschrijving en beslag zoals bepaald in artikel 1369bis/1 Ger.W. niet is voldaan.
IEFBE 1072

Original Eau de Cologne is geen collectief merk

Gerecht EU 25 november 2014, IEFbe 1072, zaak T-556/13 (Original Eau de Cologne)
Merkenrecht. Geografische aanduiding. Het Verband der Kölnisch-Wasser Hersteller e.V. heeft ORIGINAL EAU DE COLOGNE als collectief gemeenschapswoordmerk willen registreren, maar dat wordt door het OHIM geweigerd. Het teken zou beschrijvend zijn voor de waren en mist onderscheidend vermogen ex 7 lid 1 (b). De toevoeging ORIGINAL is slechts beschrijvend om het van 'namaak' en 'onecht' te onderscheiden. Van "Relokalisierung" van een geografische aanduiding (66 lid 2 Verordening 207/2009) is geen sprake. Het beroep wordt afgewezen.

16 En l’espèce, il y a lieu de relever que la chambre de recours a estimé que la marque demandée serait comprise comme se référant à un parfum, l’eau de Cologne, lequel serait un original et non une copie, et qu’elle était donc exclusivement composée d’éléments décrivant la nature et les caractéristiques du produit concerné. La chambre de recours a ensuite considéré que l’élément « eau de cologne » ne contenait aucune indication décrivant l’origine géographique du produit concerné, de sorte que la dérogation prévue à l’article 66, paragraphe 2, du règlement n° 207/2009 n’était pas applicable.

22 S’agissant, enfin, de la perception du signe pris dans sa globalité, il y a lieu de constater que, eu égard à sa composition, ledit signe sera perçu par le public pertinent comme désignant un type de parfum, en l’occurrence de l’eau de Cologne, lequel serait un original et non une copie ou une contrefaçon.

23 En ce qui concerne, deuxièmement, la nature du rapport existant entre le signe en cause et le produit concerné, c’est à bon droit que la chambre de recours a estimé que ce signe pouvait servir à désigner la nature de ce produit. En effet, eu égard à sa signification, ce signe sera perçu par le public pertinent comme décrivant directement la nature du produit concerné, lequel est précisément de l’eau de Cologne. Dans ce contexte, il convient de relever que, ainsi que la chambre de recours l’a constaté, l’élément « eau de cologne » du signe en cause constitue la traduction, en langue française, du produit concerné, ce que la requérante ne conteste pas. Il sera également perçu comme désignant une de ses caractéristiques, en l’occurrence son caractère original, le public pertinent étant ainsi informé qu’il s’agit d’une eau de Cologne authentique et non d’une copie.

IEFBE 1041

Jurisprudentielunch octrooirecht 2014

Holiday Inn - Amsterdam, woensdag 17 december 2014, 12.00 - 15.15 uur
Dé jaarlijkse bijeenkomst over octrooirechtjurisprudentie. Bart van den Broek en Simon Dack bespreken met u een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO-punten).
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Bart van den Broek & Simon Dack, Hoyng Monegier LLP
13.30 – 13.45 uur pauze
13.45 – 15.15 uur Simon Dack & Bart van den Broek, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Onder meer de volgende onderwerpen en uitspraken komen aan bod:
Beschermingsomvang - HR, IEF 13726 (Medinol/Abbott)
Inventiviteit - HR, IEF 14252 (Leo/Sandoz -inventiviteit) en
FRAND - Rb Den Haag, IEF 14323 (Vringo/ZTE) en EC, IEF 13801/13804 (Motorola/Samsung)

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
3 Punten voor de BMM-opleiding (pilot)

Locatie
Holiday Inn, De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeergarage onder Holiday Inn.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden