IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1100

L'ARGENTINA schept een verband met een geografische benaming

Hof Den Haag 16 december 2014, IEFbe 1100 (Quilate tegen Foralways)
Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar, Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap en Charles Gielen, NautaDutilh. Merkenrecht. Foralways is houdster van diverse L'ARGENTINA-merken. De rechtbank [IEF 10884] oordeelt dat deze merken niet beschrijvend zijn voor kleding uit Argentië. Het Hof verklaart de Benelux en de internationale inschrijving voor Benelux deel nietig en beveelt de doorhaling. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, de kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben, is er sprake van een aanduiding slechts bestaande uit een geografische benaming en dus elk onderscheidend vermogen mist. Het relevante publiek verwacht een verband (ex Chiemsee-zaak, IEF 2814). Het woord-beeldmerk blijft in stand.

10. De volgende vraag is of door de handel en voormelde gemiddelde consument van kleding en schoenen in de Benelux het land Argentinië met die waren in verband wordt gebracht dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is. Het hof laat in het midden of het vereiste verband thans reeds bestaat en Argentinië voor kleding en schoenen thans beroemd of bekend is, nu het van oordeel is dat redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst is te verwachten in de zin van het Chiemsee-arrest. Bij die beoordeling is in het bijzonder van belang, in welke mate het relevante publiek bekend is met de benaming (als geografische plaats), alsmede met de kenmerken van de daardoor aangeduide plaats en de betrokken categorie van waren. Hierbij heeft het Hof van Justitie EG in de Chiemsee-zaak aangegeven dat dat verband niet te verwachten is (en de aanduiding dus wel onderscheidend vermogen heeft) als
1. de geografische benaming in de betrokken kringen niet bekend is, althans niet bekend is als een geografische plaats of
2. als door de kenmerken van de plaats het niet waarschijnlijk is dat het voor de betrokken kringen aannemelijk is, dat de betrokken categorie van waren uit deze plaats afkomstig is.

13. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben en het relevante publiek dit weet, neemt het hof aan dat sprake is van een woordmerk slechts bestaande uit een geografische benaming die een geografische plaats aanduidt, waarvan redelijkerwijs in de toekomst te verwachten is dat die plaats in de opvatting van de betrokken kringen met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht, zodat dit woordmerk elk onderscheidend vermogen mist. Overigens wijst het hof er in dit verband nog op dat naar zijn oordeel (anders dan in de CLOPPENBURG-zaak) de herkomst van kleding door (een aanzienlijk deel van) het relevante publiek van belang wordt geacht.
Gelet op het bovenstaande slaagt grief II.

16. Het hof is van oordeel dat (in ieder geval) de combinatie van de kroon - die niet een uiterst eenvoudige figuur is, maar een enigszins bijzondere vorm heeft door de combinatie van de gebogen, in dikte aflopende (spinpoot) armen, de gestileerde, van de spinpoten afwijkende, verdikte arm in het midden, de gesloten bovenkant met daarboven een bal en een kruis en de versierde onderkant -, de blauwe kleur en de gebogen rangschikking van de letters van het woord L'ARGENTINA tezamen (enig) onderscheidend vermogen heeft.
De omstandigheid dat beeldelementen wellicht ook een decoratieve functie hebben doet aan het bovenstaande niet af Hetzelfde geldt voor de stelling dat het woordelement het dominerende element in het beeldmerk is.
IEFBE 1099

Designermerk Alexander Wang te kwader trouw geregistreerd

BHIM 15 oktober 2014, IEFbe 1099 (Alexander Wang)
Beslissing aangebracht door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Verzoek om nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG vanwege registratie te kwader trouw. Het merk is de (eigen) naam van de verzoeker, een 'well-known designer in the USA, EU and elsewhere'. Hiertoe wordt bewijs overlegt van onder andere een Wikipedia pagina, talloze advertenties van fashion shows en rapportages. Houder van het gewraakte merk bezit nog meer Chinese merken van ontwerpers. Het merk wordt nietig verklaard.

IEFBE 1098

Plagiaat en gepubliceerde aanvulling is onvoldoende

RvdJ 11 december 2014, IEFbe 1098 (Draulans en Knack tegen De Standaard) en tegen Het Nieuwsblad
Mediarecht. Dagblad. Interview. Er is sprake van plagiaat en de gepubliceerde aanvulling naar aanleiding van het plagiaat is onvoldoende. Journalist Dirk Draulans schrijft een artikel in Knack van 19 februari 2014 onder de titel “De panda oorlog. Waalse dierentuin daagt Antwerpse Zoo uit”, over de concurrentie en de wederzijdse verwijten tussen de Zoo van Antwerpen en Pairi Daiza in het Waalse Brugelette. Draulans interviewt in het artikel directeur Dries Herpoelaert van de Antwerpse Zoo en oprichter en CEO Eric Domb van Pairi Daiza. Daags nadien publiceert De Standaard een gelijkaardig artikel waarin dezelfde heren aan het woord komen onder de titel ‘Zoo en Pairi Daiza gooien met modder net voor pandafeest’. Klager zegt dat nagenoeg de volledige inhoud van het artikel in De Standaard gebaseerd is op zijn artikel in Knack. Zes lange citaten zijn zonder bronvermelding letterlijk overgenomen. Daarom is er volgens klager sprake van plagiaat. De klacht is gegrond.

De Standaard betwist niet dat er een fout is gemaakt, maar zegt dat ze niet bewust gebeurde en dat er bijgevolg geen sprake is van plagiaat. De Standaard baseerde zich op het artikel van zusterkrant Het Nieuwsblad. De journalist van Het Nieuwsblad probeerde de directeurs van de twee dierenparken te bereiken, maar zij verwezen naar het artikel in Knack. De journalist kon dan ook niet anders dan zich te baseren op de uitspraken van de directeurs in Knack. Het oorspronkelijke artikel vermeldde Knack twee maal als bron, maar door de snelheid van werken en door een intern misverstand is die bronvermelding in het uiteindelijke artikel volledig weggevallen. De Standaard bevestigt dat bronvermelding nodig is en dat de schrapping niet had mogen gebeuren, maar betoogt tegelijk dat ze daarvoor haar excuses heeft aangeboden en dat de krant een aanvulling heeft gepubliceerd. De krant vraagt zich daarom af wat klager met zijn klacht bij de Raad voor de Journalistiek nog wil bereiken.

Beslissing
Een vergelijking van de twee artikels maakt duidelijk dat de inhoud van het artikel in De Standaard nagenoeg volledig gebaseerd is op het artikel in Knack en dat zes citaten zo goed als letterlijk zijn overgenomen. Knack wordt nergens als bron vermeld. Artikel 18 van de code bepaalt: ‘De journalist pleegt geen plagiaat’. Tegelijk bepaalt de code dat fouten loyaal worden rechtgezet. De door De Standaard gepubliceerde aanvulling beschouwt de Raad in dit geval van flagrant plagiaat als onvoldoende. Om die redenen is de Raad voor de Journalistiek van oordeel: De klacht is gegrond
IEFBE 1097

Covertitel 'Tussen twee vuren' over Pfaff is te affirmatief

RvdJ 11 december 2014, IEFbe 1097 (L. Pfaff tegen TV Familie c.s.)
Mediarecht. Weekblad/magazine. Feitelijke verslaggeving. Tendentieuze/misleidende berichtgeving. Bekende persoonlijkheden. De titel op de cover is te affirmatief in vergelijking met de inhoud van het artikel die in de voorwaardelijke wijs is gesteld, en TV Familie kan niet aannemelijk maken dat bepaalde beweringen voldoende onderzocht en gecheckt zijn. Het artikel 'Tussen twee vuren' - cover 'Kiezen tussen haar man en haar vader' gaat over de rol van Lyndsey Pfaff en haar echtgenoot Dave Volders in het makelaarskantoor Accént in Brasschaat.

Het kantoor is opgericht door het echtpaar en hun buren, die de eigenlijke investeerders waren, en ook Jean-Marie Pfaff, de vader van Lyndsey, zou geïnvesteerd hebben. De buren-investeerders trokken zich na een jaar terug uit de zaak, volgens het artikel wegens conflicten tussen de twee koppels. Tot ongenoegen van Dave Volders zou vervolgens Jean-Marie Pfaff de touwtjes in handen genomen hebben. Door strubbelingen tussen beiden staat volgens het artikel Lyndsey Pfaff voor de keuze tussen haar echtgenoot en haar vader. Verder schrijft TV Familie dat het vertrek van de bureninvesteerders ook leidde tot een gebrek aan ervaring in het vastgoedkantoor. Klaagster noemt het artikel lasterlijk en zegt dat het meer gebaseerd is op insinuaties dan op feiten. De klacht is gegrond. Dat klagers publieke figuren zijn, betekent niet dat bovenstaande artikels uit de code niet zouden gelden.

Het artikel suggereert in de voorwaardelijke wijs een conflict tussen Dave Volders en JeanMarie Pfaff en stelt vervolgens de vraag voor wie Lyndsey Pfaff desgevallend zou kiezen. De titel ‘Tussen twee vuren’ en de cover ‘Kiezen tussen haar man en haar vader’ stellen het mogelijke conflict en de keuze die Lyndsey Paff zou moeten maken stellig en affirmatief voor, wat niet strookt met de inhoud van het artikel. Artikel 3 van de code bepaalt: ‘De journalist schrapt of verdraait geen essentiële informatie’.

Op basis van het feit dat de betrokken partijen geen commentaar willen geven bij de terugtrekking van de buren-investeerders uit het vastgoedkantoor, suggereert TV Familie dat er ruzie is en dat er ‘een potje gedekt moet blijven’. Het magazine maakt niet aannemelijk dat het andere redenen voor de terugtrekking, met name persoonlijke en gezondheidsproblemen van de zakenpartner, voldoende onderzocht en gecheckt heeft. Artikel 2 van de code bepaalt: ‘De journalist checkt de waarachtigheid van de informatie’.

Het feit dat Lyndsey Pfaff en Dave Volders publieke figuren zijn, betekent niet dat bovenstaande artikels uit de code niet zouden gelden.

IEFBE 1096

Gerecht EU: Foto's van grashalm-wodka-fles van vier invalshoeken

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-235/12 (Grasspriet in een fles)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Normaal gebruik van ouder nationaal merk van grashalm in een fles. Aanvraag voor "een groen-bruinachtige grashalm die in een fles staat, waarbij de lengte van de grashalm overeenkomt met ongeveer drie vierde van de hoogte van de fles." De oppositie-afdeling wijst de oppositie af: de aanwezigheid van het etiket met de term „żubrówka” en de afbeelding van een bizon wijzigde het onderscheidend vermogen van dit merk in de vorm waarin het was ingeschreven. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van OHIM, omdat bewijs die voor het eerst voor Kamer zijn overgelegd met foto's uit vier verschillende invalshoeken niet zijn onderzocht en daarvoor geen motivering is gegeven.

41      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster met haar derde middel, dat is gebaseerd op schending van artikel 75 en artikel 76, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, in wezen aanvoert dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door bewijzen die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, met name de afbeeldingen die een fles wodka met de vermelding „Żubrówka” uit vier verschillende invalshoeken tonen, te weten niet alleen de voorkant, maar ook de achterkant en de zijkant, niet te onderzoeken en door op dit punt geen enkele motivering te verstrekken.

55 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep enkel rekening heeft gehouden met de door verzoekster voor de oppositieafdeling overgelegde bewijzen, en dat zij haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, in het bijzonder de verklaring van K. en de daarbij gevoegde foto’s, de Franse persberichten en de uittreksels uit fora op Franse internetsites.

61 In casu dient evenwel te worden vastgesteld dat de kamer van beroep de haar verleende beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, en dat zij op dit punt geen enkele motivering heeft verstrekt. Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door het gebruik van de term „met name” in punt 13 van de bestreden beslissing, daar deze niet kan gelden als objectieve en gemotiveerde uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid teneinde dergelijke bewijzen buiten beschouwing te laten.

69 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep, door niet op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot de inaanmerkingneming van de bewijzen van gebruik van het oudere Franse driedimensionale merk die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 alsmede, gelet op het aldus vastgestelde motiveringsgebrek, artikel 75 van dezelfde verordening heeft geschonden.

100    Gelet op de voorgaande overwegingen dient te worden geoordeeld dat het derde middel gegrond is, voor zover de kamer van beroep heeft nagelaten op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen om te beslissen of rekening diende te worden gehouden met de extra bewijzen die voor het eerst voor haar werden overgelegd, na het verstrijken van de door de oppositieafdeling gestelde termijn.

IEFBE 1095

Tribunal UE: Boîtes de 18 chocolats n'est pas une marque

Tribunal UE 11 décembre 2014, l'affaire T-440/13 (Boîtes de chocolats)
Marque communautaire tridimensionnelle. Motif absolu de refus. Millano a présenté une demande d’enregistrement, les produits correspondent à la description « Boîtes de chocolats ». L’examinateur a rejeté la demande en raison du défaut de caractère distinctif de la marque demandée. Les formes géométriques simplifiées étaient généralement utilisées comme formes pour des produits en chocolat et les cubes qui constituaient un élément de la marque demandée ne se démarquaient pas significativement de la norme ou des habitudes du secteur. La combinaison de 18 cubes d’apparence chocolatée, non reliés entre eux et d’un support moulé comportant 18 creux ayant chacun la forme d’un chocolat, disposés en trois rangées de six creux chacune, était banale. Le recours est rejeté.

 23      La chambre de recours, à l’issue d’une analyse de la marque demandée, prise en chacun de ses éléments, à savoir, un groupe de cubes et un support moulé, puis en la combinaison desdits éléments, a conclu que cette marque était dépourvue de caractère distinctif. La chambre de recours a ainsi relevé que cette marque, à savoir un signe tridimensionnel résultant de la combinaison de 18 cubes d’apparence chocolatée, non reliés entre eux, de base carrée et de côtés en forme de trapèze, et d’un support moulé comportant 18 creux ayant chacun la forme d’un chocolat, disposés en trois rangées de six creux chacune, était banale et dépourvue de tout élément de nature à lui permettre de jouer, auprès du public pertinent, un rôle d’indication d’origine commerciale.

24      La requérante n’avance aucun argument de nature à contredire cette appréciation.

25      S’agissant, tout d’abord, de l’argument selon lequel la chambre de recours aurait dû examiner si la marque demandée divergeait de manière significative de la norme et des habitudes du secteur, c’est à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il était notoire que les formes géométriques simplifiées étaient généralement utilisées comme formes pour des produits en chocolat et que, par conséquent, les cubes qui constituaient un élément de la marque demandée ne se démarquaient pas significativement de la norme ou des habitudes du secteur. S’agissant de l’élément formé du support moulé, c’est également à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il constituait un mode habituel de présentation d’un nombre déterminé de petits chocolats et que le fait de présenter des petits chocolats dans un support extrudé avec des creux pour les accueillir, en trois rangées parallèles de six chocolats, était banal et habituel. Dans son appréciation globale de la marque, la chambre de recours a correctement conclu à l’absence de caractère distinctif.

Op andere blogs:
Marques

IEFBE 1094

Gerecht EU 2014 vierde kwartaal

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met 16 arresten uit december die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

T-75/13 Momarid LONARID Gedeeltelijke vernietiging
T‑272/13 Beroep verworpen
T‑494/13 & T‑495/13 WATT Beroep verworpen
T‑595/13 COMPRESSOR Beroep verworpen
T-176/13   Generia Beroep verworpen
T‑278/12 PROFEX Vernietiging
T‑307/13   Vernietiging
T-519/13 VALDASAAR Val d’Azur Beroep verworpen
T‑605/11 BIOCERT BIOCEF Vernietiging
T-10/09 Beroep verworpen
T-12/13 ARTITUDE Beroep verworpen
T-235/12 Vernietiging
T-440/13   Beroep verworpen
T-480/12 Vernietiging
T-618/13 AAVA CORE JAVA Beroep verworpen
T-712/13 REHABILITATE   Beroep verworpen

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met 23 arresten uit november die wellicht de moeite waard is om door te nemen.

T-53/13 - Beroep verworpen
T‑463/12 MB Beroep verworpen
T‑506/13 URB   Beroep verworpen
T‑567/12 KAATSU - Beroep verworpen
T‑188/13 NOTFALL - Beroep verworpen
T‑504/12 - Beroep verworpen
T‑524/11

Beroep verworpen

T‑525/11 Beroep verworpen
T‑549/10

- Beroep toegewezen
T‑50/13 VOODOO - Beroep verworpen
T‑308/13 ELECTROLINERA ELECTROLINERA Gedeeltelijke vernietiging
T‑484/13 THE YOUTH EXPERTS - Gedeeltelijke vernietiging
T‑510/12 EuroSky SKY Beroep verworpen
T‑138/13 VISCOTECH VISCOPLEX Beroep verworpen
T‑344/13 FUNNY BRANDS

FUNNY BANDS

www.funny-bands.com

Beroep verworpen
T‑303/06 en T‑337/06 UNIWEB
UniCredit Wealth Management

UNIFONDS
UNIRAK
UNIZINS

Gedeeltelijke vernietiging
T‑374/12 CASTLE BEER Beroep verworpen
T‑375/12 KASTEEL CASTLE BEER Beroep verworpen
T‑556/12 KAISERHOFF Beroep toegewezen
T‑240/13 ALDI Beroep verworpen
T-153/11 ZENATO RIPASSA RIPASSO Beroep verworpen
T‑154/11 RIPASSO Beroep verworpen
T‑173/11 Carrera Carrera Beroep verworpen

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met 13 arresten uit oktober die wellicht de moeite waard is om door te nemen.

T-263/13 Beroep verworpen
T‑531/12 Beroep verworpen
T‑77/13 DODIE DODOT Vernietiging OHIM
T-122/13 en T-123/13 DODOT Vernietiging
T-300/12  GLOBO Vernietiging OHIM
T-342/12 Beroep verworpen
T-262/13 SKYSOFT SKY Beroep verworpen
T-515/12 The English Cut El Corte Inglés Beroep verworpen
T-458/13 en T-459/13 GRAPHENE (absolute gronden – OHIM) Beroep verworpen
T-444/12 LINEX LINES PERLA Vernietiging OHIM
T-297/13 United Autoglass Beroep verworpen
T-543/12
El Corte Inglés
Vernietiging OHIM
T-453/11 LAGUIOLE LAGUIOLE Vernietiging OHIM

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEFBE 1082

In de tijdschriften/dans les revues 2014-11

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:


AMI 2014-6

BIE 2014-11
 
Mediaforum 2014-11/12

Wilt u ook uw vakblad hiervoor kosteloos aanmelden, stuur uw inhoudsopgave naar redactie@ie-forum.be.

AMI
Artikelen
Ter inleiding
F.W. Grosheide
De parodie-exceptie als geharmoniseerd EU-concept: op zoek naar een rechtvaardig evenwicht tussen auteursrecht en expressievrijheid
D. Voorhoof
Ruim baan voor de literaire parodie
E.A. Kuitert & R.J.Q. Klomp
Tien jaar verder: de parodie-exceptie in de rechtspraktijk
M. de Cock Buning & N. van Lingen
De bevrijdende lach: hoe het Europese Hof het keurslijf van het gesloten beperkingenstelsel minder laat knellen
M.R. de Zwaan
Enige rechtsvergelijking na het Deckmyn-arrest
F.W. Grosheide
Jurisprudentie
Nr. 16 • HvJ EU 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen e.a. m.nt. K.J. Koelman
Rechtspraak in het kort
Jaaroverzicht

Berichten Industriële Eigendom
Artikel
Proceskostenveroordeling volgens “de glijdende schaal van Verkade”. Het ongeldigheidsverweer in IE-zaken en de (niet-) toepasselijkheid van art. 1019h Rv – Charlotte Vrendenbarg 226

Conclusie Mr. D.W.F. Verkade inzake Leo Pharmaceutical Products/Sandoz BV, onderdelen 1, 5 en 7 231

Rechtspraak
modellenrecht

Nr. 58 HvJ EU 19 juni 2014, C-345/13, Karen Millen/Dunnes, IEF 13959 (uitlegging van de artikelen 6 en 85, lid 2, van Gemeenschapsmodellenverordening; beoordeling van het eigen karakter van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel en van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt; vergelijking van betrokken model met de kenmerken van verschillende, voor het publiek beschikbaar gestelde modellen) – met noot van J.L.R.A. Huydecoper 239

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht

Nr. 59 Vzr. Rechtbank Den Haag 19 december 2013, Unilever/Procter & Gamble, IEF 13362 (voorzieningenrechter bevoegd ondanks overeenkomst tot arbitrage; spoedeisend belang; octrooi geldig; inbreukverbod toegewezen) 248

Nr. 60 Vzr. Rechtbank Den Haag 23 december 2013, Novartis/Alvogen en Focus Farma, IEF 13378 (ingeroepen octrooi naar voorlopig oordeel nietig) 251

Merkenrecht
Nr. 61 Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, Technical Support Oosterhout/TSO Techniek, IEF 14157 (vordering tot intrekking licentie en vordering tot verbod gebruik beeldmerk levert misbruik van recht op) 252

Boekaankondiging
Peter Claassen en Jeff Keustermans (red.), Landmark IP decisions of the European Court of Justice 2008-2013, Brussel/Gent, Larcier, 2014 – Constant van Nispen 252

Inhoud Mediaforum nr 11/12:
Opinie

De Zwarte Pieten-zaak levert onverwachte pepernoten op
Eric Daalder
Rechtspraktijk
Rechtsbescherming bij de verdeling van schaarse radiofrequenties: tweede deel van een tweeluik (aanbevelingen voor veranderingen)
Paul Waszink
Reactie
Reactie wetsvoorstellen bronbescherming
Suzanne Poppelaars
Rechtspraktijk
Aanbevelingen van de Studiecommissie Journalistieke Bronbescherming
Otto Volgenant
Wetsvoorstellen
Wetsvoorstellen Journalistieke Bronbescherming
Jurisprudentie
Nr. 22 HvJ EU 17 oktober 2013, Raad/Access Info e.a. m.nt. A. Buijze
Nr. 23 HvJ EU 3 september 2014, Deckmyn/Vandersteen e.a. m.nt. D. Voorhoof
Nr. 24 ABRvS 9 juli 2014, TROS/CvdM m.nt. L.H. Doorman
Nr. 25 Rb. Den Haag 23 juli 2014, Strafadvocaten e.a./Staat m.nt. B. van der Sloot
Nr. 26 Rb. Rotterdam 2 oktober 2014, Vodafone e.a./Min. EZ m.nt. C.J. Wolswinkel

IEFBE 1093

Prejudiciële vragen over auteursrechtinbreuk door een derde via een wifi-netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEFbe 1093, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. IPKat: If a person offers [free] non-password-protected access to the Internet [this is what apparently Mr McFadden deliberately did, so that everybody could connect to his shop's WLAN], and an unknown user passes a piece of copyright-infringing music over that Internet connection [this is what happened four years ago], then can the person offering the Internet access be absolved of legal liability on the basis that he is but a ‘mere conduit’ under [Article 12 of] the EU’s ‘E-Commerce’ Directive 2000/31/EC [read in light of Recital 42 in the preamble to this very directive]?

Gestelde vragen:

1. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(a) of Directive 2000/31/EC ('Directive on electronic commerce'), in conjunction with Article 1 point 2 of Directive 98/34/EC as amended by Directive 98/48/EC, to be interpreted as meaning that 'normally provided for remuneration' means that the national court must establish whether a. the person specifically concerned, who claims the status of service provider, normally provides this specific service for remuneration, or b. there are on the market any providers at all who provide this service or similar services for remuneration, or c. the majority of these or similar services are provided for remuneration?

2. Is the first half-sentence of Article 12(1) of (...) Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'provision of access to a communication network' means that the only criterion for provision in conformity with the Directive is that access to a communication network (for example, the internet) should be successfully provided?

3. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', to be interpreted as meaning that, for the purposes of 'provision' within the meaning of Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', the mere fact that the information society service is made available, that is to say, in this particular instance, that an open Wireless Local Area Network is put in place, is sufficient, or must the service be 'actively promoted', for example?

4. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'not liable for the information transmitted' precludes as a matter of principle, or in any event in relation to a first established copyright infringement, any claims for injunctive relief, damages or payment of the costs of the warning notice and court proceedings which the person affected by a copyright infringement pursues against the access provider?

5. Is the first half-sentence of Article 12(1) in conjunction with Article 12(3) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the Member States must not to allow the national court, in substantive proceedings against the access provider, to make an order requiring the access provider to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection?

6. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that, in the circumstances of the main proceedings, the provision contained in Article 14(1)(b) of Directive 2000/31/EC is to be applied mutatis mutandis to a claim for a prohibitory injunction?

7. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') in conjunction with Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the requirements applicable to a service provider are confined to the condition that a service provider is any natural or legal person providing an information society service?

8. If Question 7 is answered in the negative, what additional requirements must be imposed on a service provider for the purposes of interpreting Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce')?

9.
(a) Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce'), taking into account the existing protection of intellectual property as a fundamental right forming part of the right to property (Article 17(2) of the Charter of Fundamental Rights of the European Union) and the provisions of the following directives on the protection of intellectual property, in particular copyright:

- Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society;

- Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council of 29 April 2004 on the enforcement of intellectual property rights, and taking into account the freedom of information and the fundamental right under EU law of the freedom to conduct a business (Article 16 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union), to be interpreted as meaning that it does not preclude a decision of the national court, in substantive proceedings, whereby the access provider is ordered, with costs, to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work or parts thereof available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection and it is left to the access provider to determine what specific measures he will take in order to comply with that order?

(b) Does this also apply where the access provider is in fact able to comply with the prohibition imposed by the court only by terminating or password-protecting the internet connection or examining all communications passing through it in order to ascertain whether the particular copyright-protected work is unlawfully transmitted again, and this fact is apparent from the outset rather than coming to light only in the course of enforcement or penalty proceedings?

Op andere blogs:
IPKat

IEFBE 1092

Camerasysteem op gezinswoning valt niet onder persoonlijke of huishoudelijke doeleinden

HvJ EU 11 december 2014, IEFbe 1092, zaak C-212/13 (Ryneš)
Uit het perscommuniqué: De richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens is van toepassing op video-opnames die worden gemaakt met behulp van een bewakingscamera die door een persoon aan zijn huis is bevestigd en op de openbare weg is gericht. De richtlijn laat het echter toe rekening te houden met het gerechtvaardigde belang van deze persoon tot bescherming van zijn eigendom, zijn gezondheid en zijn leven, alsook ook die van zijn familie.

Vraag:

Kan de werking van een camerasysteem dat is gemonteerd op een gezinswoning, met als doel de bescherming van eigendom, gezondheid en leven van de eigenaars van het huis, worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht” in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46/EG1 ofschoon dit systeem ook een openbare ruimte in beeld brengt?

Antwoord:

"The second indent of Article 3(2) of Directive 95/46/EC of the European Parliament and of the Council of 24 October 1995 on the protection of individuals with regard to the processing of personal data and on the free movement of such data must be interpreted as meaning that the operation of a camera system, as a result of which a video recording of people is stored on a continuous recording device such as a hard disk drive, installed by an individual on his family home for the purposes of protecting the property, health and life of the home owners, but which also monitors a public space, does not amount to the processing of data in the course of a purely personal or household activity, for the purposes of that provision."