IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1428

Voedingsclaim „natriumarm-zoutarm” is verboden voor natuurlijk mineraalwater

Conclusie AG 9 juli 2015, IEFbe 1428; C‑157/14; ECLI:EU:C:2015:460 (Neptune Distribution tegen Ministre de l’Économie et des Finances)
Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Natuurlijk mineraalwater – Berekeningsbasis voor de ‚overeenkomstige waarde voor zout’ van het natrium in een levensmiddel – Inaanmerkingneming van enkel de hoeveelheid natriumchloride (tafelzout) of van het totale natriumgehalte – Richtlijnen 2000/13/EG en 2009/54/EG – Etikettering van en reclame voor levensmiddelen – Verkoop van natuurlijk mineraalwater – Verbod van de vermelding van een laag zoutgehalte. Conclusie:

1)      De bepaling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, die betrekking heeft op de voorwaarden voor de toelating van de voedingsclaim „natriumarm/zoutarm” is niet van toepassing op natuurlijk mineraalwater. Deze bijlage verbiedt daarentegen uitdrukkelijk het gebruik van de claim „zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte” voor natuurlijk mineraalwater.

2)      Artikel 9, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater alsmede bijlage III bij deze richtlijn, zijn geldig.

Gestelde vraag:

1)      Bestaat de berekeningsbasis voor de met het natriumgehalte in een bepaald levensmiddel ‚overeenkomstige waarde voor zout’, in de zin van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006, alleen uit de hoeveelheid natrium die – in verbinding met chloride-ionen – natriumchloride of tafelzout vormt, dan wel uit het totale gehalte aan natrium, in al zijn vormen, van het levensmiddel?

2)      Indien dit laatste het geval is, leveren artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13/EG en artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/54/EG, junctis bijlage III bij deze richtlijn, bezien tegen de achtergrond van de door de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006 vastgestelde gelijkwaardigheidsverhouding tussen natrium en zout, dan schending op van artikel 6, lid 1, eerste alinea, [VEU], gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, (vrijheid van meningsuiting en van informatie) en artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap) van het [Handvest], alsook van artikel 10 [EVRM], door het een distributeur van natuurlijk mineraalwater te verbieden om op zijn etiketten en in zijn reclameboodschappen op enigerlei wijze een vermelding aan te brengen betreffende het – mogelijkerwijs weliswaar juiste – lage zoutgehalte van zijn product, dat echter wel een hoog bicarbonaatgehalte heeft, omdat deze claim de koper kan misleiden over het totale natriumgehalte van dit water?
IEFBE 1427

Geen creatieve keuzes in Architectural Lighting catalogus

Hof van Beroep Gent 18 mei 2015, IEFbe 1427 (Cayman tegen Wever & Ducré)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun. Auteursrecht. Cayman vordert staking van auteursrechtinbreuk op de catalogus "Architectural Lighting". De eerste rechter [Voorz. Rb IEFbe 1427] verwerpt de vordering als ongegrond bij gebrek aan originaliteit van de catalogus. Cayman verzoekt in wezen dat de gedeeltelijke rechtsopvolger (na faillissement van haar vroegere medecontractant) geen gebruik kan maken van het resultaat van de aannemingsovereenkomst zonder daarvoor te betalen met een beroep op het auteursrecht. Er zijn in de catalogus geen vrije en creatieve keuzes gemaakt. Specifieke, begeleidende, bezwarende omstandigheden die het verdere gebruik van de catalogus een onrechtmatig karakter zouden geven, zijn niet aangetoond. Vonnis wordt bevestigd.

De basisgegevens zijn door rechtsvoorganger aangeleverd, de zwarte kaft is geen creatieve keuze, tekstballonnetjes kwam in andere publicaties voor, de gekleurde inhoudstafel wordt bepaald door financiële middelen die worden besteed en meer opmaaktechnische en gebruikelijke elementen. .

Leestip: overweging 13.

IEFBE 1426

Italië treedt toe tot eenheidsoctrooi

Uit het persbericht (vrije vertaling): "Vanochtend schreef ik aan de commissaris voor de interne markt, industrie, ondernemerschap en het MKB, Elżbieta Bieńkowska, en het voorzitterschap van Luxemburg de aankondiging van de Italiaanse beslissing om het eenheidsoctrooi Europese Unie toe te treden. De beslissing die we hebben genomen is een noodzakelijk en nuttig keuze voor Italiaanse bedrijven, die geen invloed heeft onze positie vastbesloten om de rol van de Italiaanse taal te verdedigen in de Europese instellingen. Italië en de Europese Unie moet innovatie te delen en ik denk dat dit een stap in de goede richting."

IEFBE 1425

Eivormige lippenbalsem, de stompe kant tegenover de spitsere variant

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IEFbe 1425 (Kind Group tegen JPMC)
Uitspraak ingezonden door Margot van Gerwen en Wim Maas, Deterink. Gemeenschapsmodelrecht. Kind Group brengt onder de naam EOS Evolution of Smooth onder meer een lippenbalsem op de markt en heeft daarvoor een meervoudig Gemeenschapsmodel voor een lipbalsemapplicator. JPMC brengt onder de naam BELWEDER ook een lipbalsem uit. De lippenbalsem is van de zijkant bezien eivormig en de voorzieningenrechter stelt vast dat de houder (gezien de stippellijnen) niet relevant is. De vorm van de BELWEDER is spitser en het verschil in bolling is naar voorlopig oordeel in het licht van het vormgevingserfgoed groot genoeg om bij de in hoge mate aandachte geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. De vordering wordt afgewezen.

4.7. JPMC benadrukt dat de beschermingsomvang van het model beperkt is omdat aanzienlijke delen van de bij het Gemeenschapsmodel behorende afbeeldingen bestaan uit stippellijnen dus niet bijdragen aan de beschermingsomvang (vgl. hetgeen hierboven onder 4.4. is opgemerkt). JPMC wijst voorts onder meer op de hieronder weergegeven lipbalsemapplicator van Lancôme die, zoals stelt JPMC, al in 2007 en dus vóór de datum van indiening van de aanvrage van het ingeroepen model op de markt was.

4.8. Voorts wijst JPMC op de verschillen tussen de BELWEDER-lipbalsem en het ingeroepen model. Het belangrijkste is volgens JPMC dat de vorm van de lipbalsem van haar product spitser is dan het model, dat een bolvorm lijkt te hebben.
IEFBE 1423

Une redevance doit tenir compte de la nécessité d’assurer une utilisation optimale des ressources

Conclusion AG Cour de Justice UE 8 julliet 2015, IEFbe 1423; C-346/13; ECLI:EU:C:2015:446 (Stad Bergen / KPN Group Belgium)
Télécom. Renvoi préjudiciel [IEFbe 1027] – Réseaux et services de communications électroniques – Directive ‘autorisation’ – Article 13 – Redevance pour les droits de mettre en place des ressources – Champ d’application – Réglementation communale soumettant au paiement d’une taxe les propriétaires de pylônes et de mâts de diffusion pour la téléphonie mobile. Conclusion:

L’article 13 de la directive 2002/20/CE [directive «autorisation»], doit être interprété en ce sens qu’il vise une redevance spécifique dont le fait générateur consiste dans la mise en place de ressources au sens de cette disposition, tels des pylônes et des mâts nécessaires aux réseaux et aux services de communications électroniques, et auxquelles sont assujettis les opérateurs desdits services et réseaux titulaires d’une autorisation qui sont propriétaires de ces ressources.

Pour être autorisée, une telle redevance doit tenir compte de la nécessité d’assurer une utilisation optimale des ressources et doit être objectivement justifiée, transparente, non discriminatoire et proportionnée. Il incombe au juge national de s’assurer, à la lumière des circonstances propres au cas d’espèce et compte tenu des éléments objectifs qui lui ont été soumis, que ces conditions sont remplies.
IEFBE 1422

Livesafe is beschrijvende combinatie die de som niet ontstijgt

Hof Den Haag 18 november 2014, IEFbe 1422; ECLI:NL:GHDHA:2014:4655 (Livesafe tegen McAfee)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Livesafe is eind 2011 opgericht en drijft een onderneming die alarmeringssystemen voor de veiligheid van mensen, dieren en objecten aanbiedt, waarbij gebruik wordt gemaakt van GPS signalen. Het McAfee LiveSafe pakket bevat beveiligingssoftware die bescherming biedt tegen virussen en is door middel van apps uit te breiden en kunnen op apparaten die van GPS zijn voorzien worden getraceerd. De voorzieningenrechter IEF 12932 oordeelde dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Het Hof bekrachtigt het vonnis. Handelsnaamrechtelijk gezien is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee beschrijvend voor het product.

4.2 Naar voorlopig oordeel van het hof komen de vorderingen niet voor toewijzing op de aangevoerde merkenrechtelijke grondslag in aanmerking, reeds wegens gebrek aan overeenstemming tussen het ingeroepen merk en het aangevallen teken. Daartoe is het navolgende redengevend.


4.3 Het woordelement ‘Live’ kan worden uitgesproken als ‘liv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘leven’, maar kan ook worden uitgesproken als ‘laiv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘levend’ (of, indien verward met ‘life’ dat hetzelfde wordt uitgesproken, de betekenis van ‘het leven’). Naar voorlopig oordeel van het hof zal de gemiddelde consument de woordcombinatie Livesafe (waarbij niet ter discussie staat dat ‘safe’ zal worden opgevat als ‘veilig’), zeker in combinatie met het beeldelement – het gestileerde reddingvest – in alle gevallen, hoe ook uitgesproken, begrijpen als ‘veilig leven / levend’. In zoverre treft de derde grief van Livesafe doel.

4.4 Het woord ‘Livesafe’ is beschrijvend voor software, telecommunicatie en veiligheidsdiensten voor de bescherming van goederen en personen, waarvoor het Livesafe merk mede is gedeponeerd. De woordcombinatie ontstijgt begripsmatig, auditief of visueel niet de som van haar afzonderlijke bestanddelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het teken een eigen betekenis heeft (gekregen) die los staat van haar bestanddelen. Dat geldt ook indien is uit te gaan van de betekenis ‘direct’ of ‘rechtstreeks’ die het woord ‘live’ ook kan hebben zoals Livesafe nog heeft aangevoerd, nog daargelaten dat dit niet juist voorkomt omdat de gemiddelde consument het bestanddeel ‘Live” in combinatie met het beeldelement nu juist zal opvatten in de betekenis van ‘(in) leven’ (zoals ook door Livesafe onderkend: zie appeldagvaarding, par. III.4-6). Het woord ‘livesafe’ bestaat aldus uitsluitend uit bestanddelen die zowel afzonderlijk als in combinatie verwijzen naar een kenmerk van deze ingeschreven waren en diensten en ontbeert derhalve onderscheidend vermogen. Grief 4 treft daarom geen doel. Het hof merkt daarbij op dat Livesafe zich (in hoger beroep) niet heeft beroepen op andere dan de hiervoor genoemde waren en diensten waarvoor het Livesafe merk is ingeschreven.

4.6 Vanwege de beeldelementen in het woord/beeldmerk Livesafe kan het merk niet ieder onderscheidend vermogen worden ontzegd. Daarmee ligt de vraag voor in hoeverre bij de beoordeling van de vraag naar overeenstemming tussen het merk zoals ingeschreven en het teken zoals dat wordt gebruikt, al dan niet rekening gehouden moet (of mag) worden met de niet onderscheidende beschrijvende elementen uit het ingeroepen merk, in dit geval het woordbestanddeel ‘Livesafe’. Het hof is van oordeel dat bij de hiervoor bedoelde overeenstemmingsvraag, de beschrijvende elementen in de zin van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE uit een samengesteld merk, die ieder onderscheidend vermogen ontberen, buiten beschouwing dienen te blijven, ook indien deze elementen in het samengestelde merk het dominante bestanddeel vormen. Indien met deze beschrijvende, niet onderscheidende elementen wel rekening gehouden zou worden, dan zou dat er immers toe leiden dat via de achterdeur – door de toevoeging van een enkel (juist niet dominant) beeldbestanddeel – toch bescherming voor een beschrijvend merk wordt verkregen, in weerwil van artikel 2.11 lid 1 onder c. Dit heeft bovendien het ongerijmde effect dat de beschermingsomvang van een samengesteld woord/beeldmerk met een beschrijvend woordbestanddeel juist groter is, naarmate het beeldelement minder dominant is. Ook zou de aldus verkregen bescherming van beschrijvende woordbestanddelen strijdig zijn met het doel van de absolute weigeringsgrond van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE, te weten het algemeen belang dat beschrijvende tekens door iedereen vrijelijk moeten kunnen worden gebruikt, het zogenoemde freihaltebedürfnis2. Voor zover het Gerecht van Eerste Aanleg hierover een andere opvatting zou hebben (zie de zaak ‘Micro’3 overweging 60 ‘… the word element ‘micro’ will be perceived by the relevant public as referring to the idea of something ‘small’ or to a ‘microphone’. In so far as the word element ‘micro’ is the dominant visual element of the mark applied for, it is clear that, notwithstanding the descriptiveness of the word element (…) there is a large degree of conceptual similarity between the signs at issue.’) deelt het hof deze niet om voornoemde redenen.

4.9
Naar voorlopig oordeel is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee als beschrijvend aan te merken voor het door haar onder die aanduiding aangeboden product (zie 2.9 hiervoor). Het gebruik van een beschrijvende productaanduiding, waardoor gevaar bestaat voor verwarring met de oudere handelsnaam van een ander, is in beginsel niet onrechtmatig, ook niet wanneer dit nadeel aan de ander toe kan brengen. Dat kan anders zijn indien sprake is van voldoende ernstige bijkomende omstandigheden.4 Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Gegeven de ondernemingsactiviteiten van Livesafe, te weten het aanbieden van producten gericht op de fysieke beveiliging van personen en objecten door middel van een GPS tracker dan wel een, door middel van een app, als GPS tracker functionerende mobiele telefoon of tablet, behoefde McAfee zich naar voorlopig oordeel van het hof niet te onthouden van het gebruik van de beschrijvende aanduiding LiveSafe voor haar software product, dat primair gericht is op de beveiliging van digitale (persoons-)gegevens tegen virussen en diefstal. De toegenomen overeenstemming tussen de door Livesafe enerzijds en McAfee anderzijds aangeboden producten, waar Livesafe op heeft gewezen, is niet te wijten aan McAfee, maar aan Livesafe zelf. Pas nadat McAfee met haar LiveSafe product op de markt was gekomen is Livesafe ertoe over gegaan een software product op de markt te brengen waarmee zij dezelfde functionaliteit biedt als de McAfee LiveSafe software (zie pleitnota Livesafe par. 21 en 35,36).
IEFBE 1421

Naamgevingsrechten en hun toepassing bij sponsoring

Joost VYNCKIER, “Naamgevingsrechten en hun toepassing bij sponsoring”, NjW 2015, afl. 325, 474-489.
Samenvatting via LegalWorld: In de praktijk zien we dat naast subjecten ook goederen en diensten een naam kunnen dragen (bijv. Empire State Building of Tomorrowland). In het eerste deel van de bijdrage wordt onderzocht

  • of er in het Belgische recht een ‘bevoegdheid tot benoemen’ met betrekking tot zowel goederen, diensten als subjecten bestaat;
  • wat de juridische grondslag hiervan is;
  • wie als titularis deze bevoegdheid ab initio kan uitoefenen;
  • en welke uitzondering er gelden op de principiële benoemingsvrijheid.

In een tweede deel komen de perspectieven die deze benoemingsbevoegdheid in sponsoringscontext kan bieden, aan bod.

Initiële benoemingsbevoegdheid
Vooreerst levert de dagdagelijkse praktijk het bewijs dat een benoemingsbevoegdheid op goederen, diensten en subjecten wel degelijk bestaat. Het bestaan van dergelijke bevoegdheid vindt eveneens bevestiging in diverse naambeschermingsregimes zoals het merkenrecht, het persoonlijkheidsrecht op naam en de handelsnaam. Bij de benoeming van subjecten blijkt het bestaan van zo’n bevoegdheid ook nog uit diverse wettelijke bepalingen inzake naamgeving en -wijziging.

De juridische grondslag waarop die benoemingsbevoegdheid steunt verschilt naar gelang het respectievelijke benoemingsobject. Waar de bevoegdheid tot benoemen bij goederen uit de gebruiks- en genotsbevoegdheden en bij diensten uit de aan de dienstverstrekker toekomende beslissingsbevoegdheid voortvloeit, is de benoemingsbevoegdheid met betrekking tot subjecten gegrond in het persoonlijkheidsrecht op zelfbeschikking. Vanzelfsprekend is de grondslag ook bepalend voor het aanwijzen van de initieel benoemingsbevoegde titularis. In de regel zijn dan ook de gebruiker van een goed, de dienstverstrekker of het aan benoeming onderhevige subject ab initio benoemingsbevoegd.

Bij het uitoefenen van zijn benoemingsbevoegdheid moet de titularis eveneens oog hebben voor de rechten die derden op een welbepaalde naam kunnen doen gelden (op basis van zijn naamrecht, handelsnaam, uithangbord, gebruiks- en genotsbevoegdheden, intellectuele eigendomsrechten of de eerlijke handelsgebruiken). Ook de wetgever kan daarnaast de in principe vrije naamkeuze aan banden leggen (bijv. art. 1 en 3 Namenwet).

Het naamgevingsrecht als sponsoringsinstrument
De kern van een sponsoringstransactie ligt in de door de sponsor beoogde associatie met het sponsoringsobject. Het aan de sponsor verleende persoonlijke, exclusieve en aan huur verwante recht om de goederen, diensten of persoon van de gesponsorde te benoemen (i.e. naamgevings- of benoemingsrecht) blijkt in dit kader dan ook een bijzonder nuttig associatie-instrument. Kent de sponsoringsovereenkomst dergelijk recht aan de sponsor toe, dan is sprake van naam- of titelsponsoring.

Besluit
Wil de sponsor zich met de goederen, diensten of persoon van de gesponsorde associëren, dan kan hij het respectievelijke sponsoringsobject met een naar hem (of zijn producten) verwijzende naam benoemen. Zo’n naamsponsoringstransactie krijgt juridisch vorm via een door de gesponsorde – als initieel benoemingsbevoegde titularis – aan de sponsor toegekend naamgevingsrecht.

IEFBE 1416

Foto dementerende veldrijder toont hem in zijn kwetsbaarheid

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1416; 2015-17 (Dementerende veldrijder)
Beelden. Portretrecht. De publicatie van  foto’s van klager, die dement is, en die hem tonen in zijn kwetsbaarheid, kan niet zonder toestemming van zijn echtgenote. Het artikel is een interview met ex-wielrenner en -veldrijder Roger. Hij getuigt over het jarenoude conflict met zijn broer en ex-wielrenner en -veldrijder Erik en vertelt ook dat Erik dement is en in een woonzorgcentrum verblijft. Er is geen wederhoor geweest en klagers zijn ook en vooral kwaad over de publicatie van de foto’s van de zichtbaar demente broer. De toestemming van broer Roger volstaat niet, de journalist had toestemming moeten verkrijgen van de echtgenoot van Erik. De klacht is gegrond.

Beslissing
Wat de kans op wederhoor betreft, spreken de versies van klagers en Primo elkaar tegen. De Raad kan op basis van die gegevens niet uitmaken of Primo aan klagers een loyale kans op wederhoor heeft gegeven, en kan hierover dan ook geen uitspraak doen.
Het is duidelijk dat Erik (...) zich in een maatschappelijk kwetsbare situatie bevindt. De foto’s, genomen in het woonzorgcentrum, tonen hem in zijn kwetsbaarheid en behoren tot de privésfeer. De toestemming van zijn broer Roger volstond niet om ze te publiceren. De journalist had hiervoor toestemming moeten vragen aan en verkrijgen van de echtgenote van Erik. De Raad is dan ook van oordeel dat de publicatie van de foto’s indruist tegen artikel 23 van de code dat bepaalt: ‘De journalist respecteert het privéleven en gaat in het bijzonder omzichtig om met mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie’, en tegen artikel 24 dat bepaalt: ‘De journalist respecteert de menselijke waardigheid en tast ze niet verder aan dan noodzakelijk is in het maatschappelijk belang van de berichtgeving.’

IEFBE 1415

'Sorry, agent heeft recup' strookt niet met inhoud

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1415; 2015-16 (Korpschef Gent tegen Het Laatste Nieuws)
Grievend bericht. Tendentieuze/misleidende berichtgeving. Korpschef van de politiezone Gent, dient klacht in tegen artikel in Het Laatste Nieuws onder de titel: ‘’Sorry, agent heeft recup’. Vader vindt zelf dader van vluchtmisdrijf, maar politie doet niks’. De affirmatieve titel is in zijn algemeenheid overdreven en strookt niet met de inhoud van het artikel. Dat er niet meteen een verhoor gebeurde, noemt klager logisch, omdat een verhoor het best gebeurt door de agenten die het ongeval vaststelden nadat alle gegevens verzameld zijn, en rekening houdend met de rechten van de verdediging, o.a. het recht op bijstand door een advocaat. Maar dat betekent niet dat er niets gebeurde, zoals de boventitel van het artikel meldt. Klacht is gegrond wat de titel betreft.

 


De artikels gaan over een ongeval met vluchtmisdrijf, waarbij een auto twee fietsers aanreed. De fietsers waren vader en zoon. De vader kwam de bestuurder van de auto zelf op het spoor en stapte met die gegevens naar de politie. Volgens het eerste artikel deed de politie niets met de informatie. Het artikel laat de vader aan het woord die zijn verontwaardiging uit en zegt dat
de verdachte niet meteen verhoord werd, omdat de agent die na het ongeval de vaststellingen deed, met recup was.

Klager stoort zich vooral aan de titel en meer bepaald de boventitel van het eerste artikel, waarin gezegd wordt dat de politie niets deed met de informatie van de vader. De titel is sensatiebelust en strookt volgens klager niet met de inhoud van het artikel.

Het klopt volgens klager niet dat de politie niets deed met de informatie van de vader. Onmiddellijk nadat de vader de politie contacteerde met gegevens over de vermoedelijke dader, heeft de politie daarvan een proces-verbaal opgemaakt en de nodige maatregelen genomen, zodat de dader binnen het half uur geïdentificeerd was en de feiten opgehelderd waren. Dat er niet meteen een verhoor gebeurde, noemt klager logisch, omdat een verhoor het best gebeurt door de agenten die het ongeval vaststelden nadat alle gegevens verzameld zijn, en rekening houdend met de rechten van de verdediging, o.a. het recht op bijstand door een advocaat. Maar dat betekent niet dat er niets gebeurde, zoals de boventitel van het artikel meldt.

Het betwiste eerste artikel is gebaseerd op informatie van het slachtoffer van het vluchtmisdrijf, en gaat vooral in op de verontwaardiging van het slachtoffer over het feit dat de dader nog niet werd verhoord, nadat hij de politie de nodige informatie over de dader had bezorgd. De journalist heeft geprobeerd om dit te checken bij de woordvoerder van de politie.
Die was op dat ogenblik nog niet op de hoogte van de feiten en de precieze stand van zaken, en kon geen bijkomende informatie geven. Het wordt niet betwist dat de journalist zijn reactie correct heeft weergegeven. Op basis van deze, weliswaar zeer summiere reactie, kon de journalist besluiten dat de versie van het slachtoffer klopte en dat de dader nog niet verhoord was.

Wat de omstreden boventitel van het artikel betreft, die niet door de journalist zelf werd gemaakt, meent de Raad dat deze inderdaad wel zeer affirmatief meldt dat de politie 'niets doet'. In het artikel wordt nochtans vermeld dat de politie bij de garagehouder geïnformeerd zou hebben over de identiteit van de bestuurder van de auto. Volgens het slachtoffer was met die informatie echter nog niets gebeurd, omdat de politieman die de vaststellingen had gedaan recup had waardoor de dader nog niet kon verhoord worden. De Raad meent dan ook dat deze titel in zijn algemeenheid overdreven is en niet strookt met de inhoud van het artikel.

Om die redenen is de Raad voor de Journalistiek van oordeel: De klacht is gegrond wat de titel betreft.
IEFBE 1420

De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews

Sofie DE POURCQ, "De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews", TPR 2014, afl. 3, 1157-1206.
Samenvatting via LegalWorld. Wie een hotel wil boeken, baseert zich vaak op de mening van andere reizigers. Die meningen zijn zowel terug te vinden op bookingsites als op specifieke websites die louter dienen om reviews over verschillende hotels te verzamelen (hierna verwijst de term 'bookingsite' naar beide soorten websites). Dankzij die reviews is het voor de reizigers niet alleen eenvoudiger om een hotelkeuze te maken, maar worden ze ook enigszins beschermd tegen mogelijke negatieve ervaringen.

Soms verschijnen er echter onrechtmatige reviews op dergelijke websites. In dat geval bestaat de kans dat de uitbater van het beoordeelde hotel de uitbater van de bookingsite daarvoor aansprakelijk wil stellen. In deze bijdrage wordt besproken of de uitbaters van bookingsites in die hypothese de aansprakelijkheidsvrijstelling van de Richtlijn Elektronische Handel kunnen genieten. Om het antwoord op deze vraag te formuleren werd een rechtsvergelijkende studie van het Belgische, Nederlandse, Franse en Duitse recht uitgevoerd.

Kwalificatie als hostprovider?
De Richtlijn Elektronische Handel creëert onder meer een aansprakelijkheidsvrijstelling voor hostproviders. Aangezien de definitie van het begrip 'hostprovider' ruim en evolutief wordt geïnterpreteerd, lijken uitbaters van bookingsites als hostprovider te kunnen worden gekwalificeerd. Zowel het Hof van Justitie als het Belgische Hof van Cassatie hebben echter benadrukt dat een hostprovider een passieve rol moet vervullen en dus geen kennis of controle mag hebben over de informatie die wordt opgeslagen. Deze bijkomende vereiste creëert mogelijk problemen voor uitbaters van bookingsites die een controle uitvoeren van de reviews. Het is namelijk onduidelijk of die uitbaters nog een passieve rol vervullen en bijgevolg als hostprovider kunnen worden beschouwd. Dit leidt tot rechtsonzekerheid.

Voorwaarden aansprakelijkheidsvrijstelling en mogelijke rechterlijke maatregelen
De aansprakelijkheidsvrijstelling is onderworpen aan enkele voorwaarden. Bij de invulling en de toepassing van die voorwaarden kunnen echter moeilijkheden ontstaan. Daarnaast kan de rechter aan een hostprovider die de aansprakelijkheidsvrijstelling geniet, maatregelen opleggen om toekomstige inbreuken te voorkomen. Het is echter niet volledig duidelijk welke maatregelen toegestaan zijn. De maatregelen mogen immers enkel tot een specifieke en niet tot een algemene toezichtsverplichting leiden. De Richtlijn Elektronische Handel definieert die begrippen evenwel niet.

Het was de doelstelling van de Richtlijn Elektronische Handel om bij de tussenpersonen die in het internetverkeer optreden de rechtsonzekerheid over hun eventuele aansprakelijkheid voor onrechtmatige inhoud die afkomstig is van internetgebruikers, weg te nemen. We stellen echter vast dat er nog steeds rechtsonzekerheid bestaat. De Richtlijn Elektronische Handel verdient dan ook een negatieve beoordeling.

Lees meer