IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1340

Amerikaanse octrooiregisters zijn prior art, stormparaplu heeft wel eigen karakter

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1340, gevoegde zaken T-22/13, T-23/13 (Senz tegen Impliva; stormaraplu)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Gemeenschapsmodellenrecht. IEF 12201 Nietigheidsprocedure aangespannen door Impliva tegen de Gemeenschapsmodel 579032-0001 voor de stormparaplu van Senz Technologies. Artikel 7 vereist niet dat ouder model in productie was of werd verkocht. Dit zou enkel een rol spelen indien wordt aangetoond dat ingewijden in de sector octrooiregisters niet raadplegen of dat zij geen belang hechten aan (Amerikaanse) octrooien; dat is niet het geval. De asymmetrische paraplu kan wel degelijk eigen karakter bezitten, als de totaalindruk maar verschilt van andere asymmetrische paraplu's. Beslissing van kamer van beroep van OHIM wordt vernietigd.

36 Met betrekking tot het argument dat de paraplu waarop het oudere octrooi betrekking heeft, nooit werd geproduceerd, hetgeen overigens noch door het BHIM noch door interveniënte werd betwist, dient te worden vastgesteld dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geenszins vereist dat het oudere model dat door de tegenpartij wordt aangevoerd, werd gebruikt met het oog op de productie of de verkoop van een voortbrengsel.

37 Het feit dat een model nooit werd verwerkt in een voortbrengsel, zou evenwel enkel een rol spelen in het geval dat verzoekster zou hebben aangetoond dat de ingewijden in de betrokken sector over het algemeen de octrooiregisters niet raadplegen of dat die ingewijden over het algemeen geen belang hechten aan octrooien, met name aan Amerikaanse octrooien. In dergelijke gevallen kan het argument dat de door het oudere octrooi beschermde paraplu’s niet op de markt aanwezig zijn, ertoe leiden dat het weinig waarschijnlijk is dat de ingewijden in de betrokken sector kennis hebben kunnen nemen van het oudere octrooi via andere informatiekanalen. In casu toont het feit dat de door het oudere octrooi aangeduide paraplu nooit werd geproduceerd aan dat de ingewijden in de betrokken sector geen kennis konden hebben van het oudere octrooi via reclame, verkoopactiviteiten of catalogi. Evenwel kan dit feit niet het bewijs leveren dat de ingewijden in de betrokken sector niet redelijkerwijs kennis daarvan konden hebben op een andere manier, bijvoorbeeld door online-raadpleging van het Amerikaanse octrooiregister.
96 Secondly, as to the argument put forward a number of times by OHIM and the intervener, to the effect that the off-centre positioning in relation to the canopy is the dominant feature of the earlier patent and the contested designs, with the result that it dominates the informed user’s perception, it must be observed that the off-centre positioning is perceived strongly only if the comparison is made only with a more usual type of umbrella model, that is to say, a symmetrical umbrella. By contrast, when two asymmetrical umbrellas are to be compared, the mere fact that they both are asymmetrical does not preclude the overall impression produced by the umbrellas from being different.
IEFBE 1331

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen-, Auteursrecht 2015

Woensdag 10 juni 2015, De Balie, Amsterdam, 12.00 - 15.15 uur
Dé halfjaarlijkse bijeenkomst over merken-, modellen- en auteursrecht. Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie van het afgelopen half jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO of 2 BMM-punten).
Hier aanmelden

Onder andere de volgende thema's en uitspraken worden besproken
Merkenrecht
- 3D merken (Hauck/Stokke, Louboutin-saga, Rubik, Caprisun)
- Bekende merken (Outils Wolf, Iron & Smith/Unilever)
- Nieuwe wetgeving: Richtlijn & Verordening, nieuwe procedures bij BBIE)

Modellen-octrooirecht
Gerecht EU, IEF 14578 (warmtewisselaar)
Hof van Beroep Brussel, Friesland Brands/Incopack, IEFbe 1143
Grote Kamer van Beroep EOB (broccoli en tomaten-octrooi), IEF 14812

Auteursrecht
HvJ EU: C More entertainment, Copydan, Allposters, Ryanair en Britt Dekker
E-books rechtspraak: Tom Kabinet, VOB v. NUV)
Wetsvoorstel auteurscontractenrecht

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek / EUR
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
2 BMM-keurmerkpunten zijn toegekend door de BMM-Keurmerkcommissie

Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam.
Adres, route en parkeren op 2 minuten loopafstand.

Kosten deelname
€ 375,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEFBE 1341

Nieuwheidsonderzoek van het bestreden model was onvolledig

Gerecht EU 15 mei 2015, IEFbe 1341; ECLI:EU:T:2015:281, zaak T-15/13 (Group Nivelles tegen Easy Sanitairy Solutions - Douchegoot)
Modellenrecht. Nieuwheid. Group Nivelles meent dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het litigieuze model nieuw was in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002. Het onderzoek van de nieuwheid van het bestreden model was onvolledig. Verzoeksters tweede vordering strekt in wezen tot herziening van de bestreden beslissing, zodat de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende toewijzing van de vordering tot nietigverklaring wordt bevestigd, in voorkomend geval na wijziging van de gronden van laatstgenoemde beslissing. De beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM wordt vernietigd. Het Gerecht ziet af van de herziening omdat verzoeksters belangen voldoende verzekerd zijn door de vernietiging van de bestreden beslissing.

Eerste vordering

58      Bijgevolg betoogt verzoekster dat de kamer van beroep de bestreden beslissing heeft gebaseerd op onjuiste gronden en op een onjuiste vergelijking van de betrokken modellen.

59      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, zoals blijkt uit de uiteenzetting in de punten 45 tot en met 47 supra, de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat na installatie van de douchegoot (shower drain) waarop het litigieuze model betrekking heeft, het horizontale oppervlak van de afdekplaat niet het enige element was dat zichtbaar bleef. De nietigheidsafdeling, die in punt 16 van haar beslissing tot de tegenovergestelde conclusie was gekomen, had aldus blijk gegeven van een onjuiste opvatting die de kamer van beroep diende recht te zetten.

60      In de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep evenwel niet de juiste gevolgen verbonden aan de onjuiste opvatting die zij had vastgesteld.

[...]

84      Aangezien de kamer van beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat andere elementen van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, zichtbaar blijven na installatie, mag zij – zoals reeds werd opgemerkt – dit model niet vergelijken met alleen de afdekplaat in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie. Voor de beoordeling van de nieuwheid van het litigieuze model diende zij te onderzoeken of er verschillen bestonden die niet onbelangrijk waren tussen de zichtbare kenmerken van dit model en alle zichtbare kenmerken van het aangevoerde oudere model, zonder zich te beperken tot enkel de afdekplaat die deel uitmaakte van het oudere model.

Tweede vordering

89      Opgemerkt dient te worden dat het door het Gerecht krachtens artikel 61 van verordening nr. 6/2002 uitgeoefende toezicht bestaat in de toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep van het BHIM en dat het de beslissing die het voorwerp van het beroep vormt, slechts kan vernietigen of herzien indien de beslissing op het moment dat zij werd genomen, gebrekkig was wegens één van de in artikel 61, lid 2, van deze verordening genoemde vernietigings- of herzieningsgronden. Hieruit volgt dat de aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening niet impliceert dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en a fortiori niet om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen (zie naar analogie arrest van 5 juli 2011, Edwin/BHIM, C‑263/09 P, Jurispr., EU:C:2011:452, punten 71 en 72).

90      In casu is het juist dat de nieuwheid van het litigieuze model zowel door de nietigheidsafdeling als door de kamer van beroep werd onderzocht. Evenwel werd reeds vastgesteld dat bij het onderzoek door deze instanties van het BHIM in beide gevallen blijk werd gegeven van een onjuiste opvatting: de nietigheidsafdeling was ten onrechte van oordeel dat na installatie van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, de afdekplaat het enige onderdeel was dat zichtbaar bleef. Zij heeft dus deze plaat vergeleken met die in het midden van de in punt 5 supra weergegeven illustratie, zonder rekening te houden met de andere bewijzen die verzoekster voor haar had aangevoerd. De kamer van beroep heeft de onjuiste opvatting van de nietigheidsafdeling correct geduid, maar in plaats van de zichtbare onderdelen, na installatie, van de douchegoot waarop het litigieuze model betrekking heeft, te vergelijken met de zichtbare onderdelen van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, daaronder begrepen het model waarvan de afdekplaat in het midden van die illustratie deel uitmaakte, heeft de kamer van beroep zich ten onrechte ertoe beperkt, het litigieuze model enkel met laatstgenoemde plaat te vergelijken.

91. Hieruit volgt dat het onderzoek van de nieuwheid van het litigieuze model ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde oudere modellen, onvolledig was. Indien het Gerecht de nieuwheid van het litigieuze model zou onderzoeken op basis van alle door verzoekster voor de instanties van het BHIM aangevoerde elementen, zou dit in wezen erop neerkomen dat administratieve en onderzoekstaken van het BHIM worden uitgeoefend, hetgeen in strijd zou zijn met het institutionele evenwicht waardoor het beginsel van verdeling van de bevoegdheden tussen het BHIM en het Gerecht is ingegeven. Bijgevolg worden verzoeksters belangen voldoende verzekerd door de vernietiging van de bestreden beslissing (zie in die zin arrest Schrijfinstrument, punt 20 supra, EU:T:2010:190, punt 133; zie ook in die zin en naar analogie arrest VÖLKL, punt 29 supra, EU:T:2011:739, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
IEFBE 1339

Adidas met succes opgetreden tegen motief met twee parallel lopende strepen

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1339, ECLI:EU:T:2015:303 ; zaak T-145/14 (Adidas - Motief met twee parallel lopende strepen)
Vormmerk. Aanvraag van tweestreepmerk.  Schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 4, van de gemeenschapsmerkenverordening. Oppositie in eerste instantie geweigerd. Adidas is hiertegen zonder succes in hoger beroep gegaan bij de Second Board of Appeal. Er zou geen verwarringsgevaar zijn door een gebrek aan overeenstemming, het relevante deel van het publiek zou de merken niet associëren, en het bestaan en houderschap van een ongeregistreerd merk met drie strepen werd niet voldoende onderbouwd geacht.  Het gerecht acht overeenstemming en verwarringsgevaar aanwezig. Het gerecht vernietigt de beslissing van de Second Board of Appeal van het OHIM.

43      In the light of the foregoing, taking into account the elements clearly common to the marks at issue — parallel sloping stripes, equidistant, of the same width, contrasting with the base colour of the shoe, placed on the outside of the shoe — it must be considered that the overall impression produced by those marks is, to a certain extent, similar and that the Board of Appeal was wrong to conclude that the marks at issue were visually dissimilar.

44      The arguments advanced by OHIM and the intervener in support of the Board of Appeal’s conclusion cannot succeed. First, the elements on which they rely, seeking to demonstrate that the marks at issue differ on account of the different colour and length of the stripes, are not relevant in so far as they are not mentioned by the Board of Appeal in the contested decision. Those new elements cannot supplement the reasoning of the contested decision and have no influence on the assessment of its validity. Second, with regard to the argument concerning the difference in length of the stripes arising from their difference in inclination, it should be pointed out that that minor difference between the marks at issue will not be noticed by the consumer with an average degree of attention and will not influence the overall impression those marks produce on account of the presence of wide sloping stripes on the outside of the shoe.

45      Last, it should be noted that it is precisely because of the lack of any similarity between the signs at issue that the Board of Appeal found that there was no likelihood of confusion.

[...]

49      Therefore, the errors the Board of Appeal made in its assessment of the similarity of the signs at issue are liable to have consequences on the validity of its assessment of the likelihood of confusion.

50      Consequently, the first plea, alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, must be upheld, without it being necessary to examine the assessment undertaken by the Board of Appeal of the similarity between the mark applied for and the other earlier marks relied on in support of the opposition, or the merits of the other complaints raised by the applicant in the context of the present plea.

[...]
53      It follows that the Board of Appeal’s erroneous assessment regarding the similarity of the signs at issue influenced all the more its analysis of the ground based on Article 8(5) of Regulation No 207/2009, on which the opposition was also based.

54      Accordingly, the second plea, alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, must also be upheld and, consequently, the contested decision must be annulled, without it being necessary to rule on the third plea.

IEFBE 1338

Geen bewijs dat vraagtekens bij technisch onderzoek plaatst

HvJ EU 21 mei 2015, IEFbe 1338; ECLI:EU:C:2015:332; zaak C-546/12 P (Schräder tegen CPVO)
Kwekersrecht. Bewijs. Zie Conclusie AG IEFbe 292 (afwijzing bij nietigverklaringsprocedure communautair ras). Ambtshalve onderzoek. De hogere voorziening wordt afgewezen. 121 Aangezien het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat rekwirant geen enkel bewijselement noch bewijsmiddel had bijgebracht aan de hand waarvan vraagtekens konden worden geplaatst bij het technische onderzoek dat heeft geleid tot de verlening van de bescherming voor het ras LEMON SYMPHONY, kunnen de argumenten van rekwirant betreffende het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” bijgevolge niet resulteren in de vernietiging van het bestreden arrest.

73 In punt 137 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de toepassing naar analogie van de in het arrest ILFO/Hoge Autoriteit (51/65, EU:C:1966:21) geformuleerde beginselen op de kamer van beroep gerechtvaardigd op grond dat deze kamer een semi-rechterlijk orgaan is.

74 Ook het in artikel 76 van verordening nr. 2100/94 neergelegde beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten verzet zich niet tegen een dergelijke toepassing, aangezien, zoals blijkt uit de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest, het in het kader een verzoek tot inleiding van de in artikel 20, lid 1, van die verordening vastgestelde procedure tot nietigverklaring aan de aanvrager staat om substantiële elementen aan te dragen waaruit blijkt dat er ernstige twijfels bestaan aan de rechtmatigheid van de betwiste bescherming.

 (...)

122 Daar rekwirant niet heeft kunnen aantonen dat het voor het technische onderzoek van het ras LEMON SYMPHONY gebruikte plantmateriaal ongeschikt was en dat dus niet was voldaan aan de DUS-criteria, zijn derhalve de argumenten betreffende de aanpassing van de beschrijving van dat ras zelf niet ter zake dienend.

123 Anderzijds is, zoals in punt 81 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en levert de beoordeling van de feiten en bewijselementen dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in hogere voorziening.

124 Bijgevolg mag rekwirant de feitelijke beoordelingen van het Gerecht, met name wat betreft het expressieniveau dat is toegekend voor de eigenschap „groeivorm van de stengels” van het ras LEMON SYMPHONY, niet opnieuw ter discussie stellen.

Middelen:

I. Met zijn eerste middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat in een beroepsprocedure voor het CPVO betreffende de afwijzing van een verzoek tot nietigverklaring van een communautair ras, de feiten niet ambtshalve dienen te worden onderzocht. Volgens rekwirant wordt daardoor inbreuk gemaakt op de voor de kamer van beroep geldende regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering en bijgevolg op de op het Gerecht rustende verplichting om de rechtmatigheid te toetsen, alsook op het recht van rekwirant op een eerlijk proces, op behoorlijk bestuur en op effectieve rechtsbescherming.
II. Met zijn tweede middel in hogere voorziening komt rekwirant op tegen de vaststelling van het Gerecht dat in de procedure voor het CPVO slechts aanspraak op instructiemaatregelen kan worden gemaakt indien de partij een begin van bewijs van haar argument heeft bijgebracht. In dat verband voert rekwirant aan dat de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn geschonden, dat hem het recht om te worden gehoord werd ontzegd, en dat de feiten en bewijselementen onjuist zijn opgevat, zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat de bewijslast bij rekwirant ligt.
III. Met zijn derde middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat een naar zijn mening "onjuist feit", dit is een feit dat als zodanig niet bestaat, "algemeen bekend" was. In dit verband voert hij aan dat het Gerecht inbreuk heeft gemaakt op de verplichting om de rechtmatigheid te toetsen en de feiten en bewijselementen onjuist heeft opgevat.
IV. Met zijn vierde middel in hogere voorziening stelt rekwirant dat het Gerecht blijkt heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de stelplicht en de bewijslast, door rekwirant te verwijten dat hij zijn beweringen betreffende de groeiregulatoren niet met bewijzen heeft gestaafd. Dienaangaande betoogt rekwirant dat het arrest tegenstrijdig is, dat het Gerecht de rechtmatigheid niet heeft getoetst en dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
V. Met zijn vijfde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat in het kader van de beoordeling van de onderscheidbaarheid van het ras de eigenschap "houding van de stengels" van een Osteospermumras niet dan wel niet naar behoren in aanmerking was genomen. Dat is een schending van de artikelen 7 en 20 van de verordening, een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding, en een inbreuk op het verbod om bij verrassing beslissingen te nemen. Bovendien voert hij aan dat hem het recht om te worden gehoord is ontzegd.
VI. Met zijn zesde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat de "houding van de stengels" van een plantenras moet worden bepaald aan de hand van relatieve criteria, dit is door vergelijking met andere planten die in het kader van het betrokken onderzoek worden gebruikt. Volgens rekwirant vormt dit een verdraaiing van de feiten, een schending van de verordening, een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding en een schending door het Gerecht van de verplichting om de rechtmatigheid volledig te toetsen. De beslissing is dus tegenstrijdig.

IEFBE 1337

Weergave van een driehoekig oppervlak met zwarte stippen geen vormmerk

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1337; ECLI:EU:T:2015:302; zaak T-331/10 RENV (Pi-Design tegen Yoshida Metal Industry)

uit T-331/10 (EUR 1371244)

uit T-416/10 (EUR 1372580)

Vormmerk. Teken bestaat uitsluitend uit de vorm van de waar die noodzakelijk is voor de technische uitkomst. Een vorm van anti-slip technische oplossing voor het handvat van een mes, waardoor mogelijke concurrenten te zeer worden beperkt in het op de markt brengen van een anti-slip oplossing. De hogere voorziening wordt geweigerd. Zie eerder HvJ EU [IEF 13616].

 

65 In those circumstances, the signs at issue not having any clear ornamental character, their registration would improperly reduce the possibilities for competitors to bring to the market alternative product shapes incorporating the same non-skid technical solution. In that regard, it should be observed that the case-law states that, under Article 9(1) of Regulation No 207/2009, registration as a trade mark of a purely functional product shape is likely to allow the proprietor of that trade mark to prevent other undertakings not only from using the same shape, but also from using similar shapes. A significant number of alternative shapes might therefore become unusable for the proprietor’s competitors. That would be particularly so if various purely functional shapes of goods were registered at the same time, which might completely prevent other undertakings from manufacturing and marketing certain goods having a particular technical function (see, to that effect, judgment in Lego Juris v OHIM, cited in paragraph 60 above, EU:C:2010:516, paragraphs 56 and 57).

66 Having regard to the findings in paragraphs 59 to 65 above, the Board of Appeal committed no error in concluding, in paragraph 42 of the contested decisions, that the registrations of the marks at issue had to be declared invalid, pursuant to Article 7(1)(e)(ii), in so far as the essential characteristics of the signs at issue consisted exclusively of the shape of goods necessary to obtain a technical result.

IEFBE 1336

BMM - Brussels Event

Néerlandais ci-dessous. Le BMM a le plaisir de vous inviter à la 14ème soirée de rencontre qui aura lieu ce mercredi 24 juin 2015 à 20h à Bruxelles. Vous êtes invités à nous rejoindre à L’Atelier Yves Mattagne, avenue du Port 86 C, 1000 Bruxelles (Tour & Taxis, Entrepôt Royal – voir www.atelieryvesmattagne.com).

Votre orateur sera Benjamin Gevers, European and Benelux Trademark & Design Attorney bij Gevers Legal. Il vous présentera (en français) un exposé sur “EU Trademark Package – état des lieux et possibles changements”. Le BMM vous offrira un drink avant et après l’exposé.

L’événement est gratuit et n’est pas réservé aux membres du BMM. Les non-membres sont donc également les bienvenus. Un point sera accordé aux avocats pour la formation. Pour vous inscrire, il vous suffit d’envoyer vos nom, adresse et numéro de téléphone par e-mail à notre secrétariat. Pour de plus amples renseignements, n'hésitez pas à contacter Paul Maeyaert (paul.maeyaert@altius.com ou +32 2 426 14 14).

Meilleures salutations,

Michiel Haegens
Président de la BMM

--nederlands-

De BMM heeft het genoegen u uit te nodigen op de 14e ontmoetingsavond te Brussel op woensdag 24 juni 2015 om 20.00 uur. We verwelkomen u graag in Atelier Yves Mattagne, Havenlaan 86 C, 1000 Brussel (Tour & Taxis, Koninklijk Pakhuis – zie www.atelieryvesmattagne.com).

Onze gastspreker is Benjamin Gevers, European and Benelux Trademark & Design Attorney bij Gevers Legal. Zijn voordracht (in het Frans) is getiteld “EU Trademark Package – état des lieux et possibles changements”. Voor en na de voordracht biedt de BMM u een drankje aan.

Het evenement is volledig gratis en staat als kennismaking ook open voor niet-leden. Voor Belgische advocaten vragen wij één opleidingspunt aan. Inschrijven kan door opgave per e-mail aan het secretariaat. Meer inlichtingen kan u bekomen bij Paul Maeyaert (paul.maeyaert@altius.com of +32 2 426 14 14).

Met vriendelijke groet,

Michiel Haegens
Voorzitter BMM

IEFBE 1335

Geen directe inbreuk op Akamai octrooien consequenties voor diagnostisch methodes

US Court Federal Circuit 13 mei 2015, IEFbe 1335 (Akamai Technologies tegen Limelight Networks)
Redactionele bijdrage van Jenny Cromsigt, V.O.. De US Federal Circuit heeft een beslissing gegeven in Akamai Technologies, Inc. v. Limelight Networks, Inc en bevestigt daarmee de eerdere District Court beslissing dat Limelight geen inbreuk maakt op de octrooien van Akamai. Volgens de rechtbank maakt Limelight geen inbreuk omdat niet elke stap van de methode conclusies door Limelight wordt uitgevoerd en Limelight niet verantwoordelijk is voor de acties van zijn klanten.

In de huidige zaak voerde Limelight niet alle stappen van de geoctrooieerde methode van Akamai uit, maar beargumenteerde Akamai, de klanten van Limelight voeren de rest van de stappen uit en voor die reden zou Limelight dus wel inbreuk maken. In de eerste beslissing van de Federal Circuit werd besloten dat Limelight geïnduceerde inbreuk maakte (Induced infringement 35 USC § 271(b)). De Supreme court echter wees de zaak terug en gaf aan dat Limelight alleen voor geïnduceerde inbreuk veroordeelt kan worden als er ook directe inbreuk plaats vindt.

In de nieuwste beslissing keek de rechtbank of Limelight ook verantwoordelijk was voor directe inbreuk.
Er werd overwogen dat er alleen directe inbreuk is als alle stappen van een geoctrooieerde methode uitgevoerd worden door één enkele partij. Daarnaast werd overwogen dat het bevorderen of instrueren van andere om een actie uit te voeren niet hetzelfde is als zelf de actie uitvoeren en resulteert dus niet in een directe inbreuk. Hoewel het bevorderen van inbreuk onder geïnduceerde inbreuk valt, is een voorwaarde voor het toekennen van geïnduceerde inbreuk dat er één enkele partij verantwoordelijk is voor de complete uitvoering van een directe inbreuk.

In deze zaak werden stappen uitgevoerd door Limelight maar een deel van de stappen van de geoctrooieerde methode werden niet door Limelight uitgevoerd maar door klanten van Limelight. Volgens de rechters heeft Akamai niet voldoende aangetoond dat de acties van de klanten onder de verantwoordelijkheid van Limelight vallen.

Deze zaak gaat over computer gerelateerde uitvindingen maar deze beslissing heeft consequenties voor octrooien in het gebied van diagnostiek en personalised medicine waar artsen , patiënten en laboratoria ieder delen van een diagnostische of therapeutische methodes uitvoeren. In de US is het door Prometheus en Myriad lastig geworden om diagnostische methodes geoctrooieerd te krijgen als deze methode geen therapeutische stap bevat. Deze beslissing geeft dus een soort Catch 22 situatie: zonder therapeutische stap wordt geen octrooi toegekend maar met een therapeutisch stap is het erg lastig om inbreuk verleend te krijgen.

IEFBE 1334

Prejudiciële vragen: Kan niet in gemeenschapsregister ingeschreven licentiehouder optreden tegen inbreuk?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 maart 2015, IEFbe 1334; zaak C-163/15 (Hassan tegen Breiding)
Procesrecht. Merkenrecht. Verzoekster Youssef Hassan is sinds januari 2011 licentiehoudster van KBT & Co. Ernst Kruchen agenzia commerciale sociétá (KBT) die houdster is van het gemeenschapswoordmerk „ARKTIS”, dat onder meer is ingeschreven voor beddengoed en dekens (klasse 24). In de licentieovereenkomst is opgenomen dat verzoekster verplicht is om in eigen naam rechten wegens inbreuken op de merkrechten van licentiegeefster te doen gelden. De licentie is niet ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken.

Verweerster Breiding Vertriebsgesellschaft is zaakvoerder van OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH & Co. KG, die op 1 mei 2010 zijn eenmanszaak heeft overgenomen. Op 30 oktober 2012 bood OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH (OVL) op de website ‘schoene-traeume.de’ verschillende donsdekens ‘innoBETT selection Arktis’ aan.

Al in 2010 heeft verweerster de destijds licentiehoudster van KBT (Bavaria Vertriebs- und HandelsGmbH) in gebreke gesteld en een stakingsverklaring met boetebeding afgegeven om het teken ‘Arktis’ voor beddengoed niet langer te gebruiken. Op vordering van verzoekster heeft het Landgericht de geldigheid van deze stakingsovereenkomst bevestigd op de grond dat de aanduiding ‘Arktis’ niet louter beschrijvend is, en is KBT tot schadevergoeding veroordeeld. KBT is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

De verwijzende rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) stelt vast dat sinds 2010 niet langer verweerster, maar volgens DUI recht door de overname OVL tot staking is gehouden. Hij vraagt zich af of verzoekster de rechten wegens inbreuk op het gemeenschapsmerk op grond van Vo. 207/2009 kan doen gelden nu zij niet als licentiehoudster is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken. Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt lijkt in een uitspraak in 2005 het standpunt te hebben ingenomen dat de licentiehouder tegenover derden enkel rechten kan doen gelden wanneer de licentie in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven. De vraag rest dan of een niet-ingeschreven licentiehouder de rechten van de merkhouder kan doen gelden op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken aanspraken wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk doet gelden?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk in de weg aan een nationaalrechtelijke praktijk volgens welke de licentiehouder de aanspraken van de merkhouder tegen de inbreukmaker kan handhaven op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht („Prozessstandschaft”)?

 

IEFBE 1325

Overmatige aandacht besteed aan bruidswinkel in Thuis

VRM 9 maart 2015, IEFbe 1324 (Eén - Thuis)
Mediarecht. De VRM controleerde de uitzendingen van het programma Thuis. Tijdens deze aflevering kiest het personage Julia een trouwkleed uit bij “Dianna David”. Het merk komt in deze aflevering gedurende 4 fragmenten aan bod. De aflevering duurt 25 minuten en 24 seconden, daarvan spelen zich 4 minuten en 20 seconden af in de betroffen bruidswinkel. Tijdens de fragmenten wordt het logo van de winkel gedurende 35 seconden prominent in beeld gebracht, is het logo ook meerdere malen zichtbaar op de achtergrond en wordt het merk ook tweemaal auditief vermeld. De VRM stelt vast dat het in prime time uitgezonden programma productplaatsing bevat; dit wordt door de VRT erkend. De VRM stelt vast dat in deze overmatige aandacht is voor het merk in kwestie. De VRM besluit een administratieve geldboete van 10.000 euro op te leggen.

Beoordeling:

10.1. Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat in het programma ‘Thuis’ van 26 januari 2015 productplaatsing voor “Dianna David” aanwezig is, waarbij VRT de limieten overschrijdt van de aandacht die ingeval van productplaatsing aan het product in kwestie mag worden besteed. Hierdoor is er sprake van overmatige aandacht. VRT betwist de feiten als dusdanig niet. Ook al heeft VRT er tijdens de opnames alles aan gedaan om de integratie van het merk op een aanvaardbaar niveau te houden, neemt zulks niet weg dat in de betrokken uitzending overmatig aandacht wordt besteed aan het merk "Dianna David". Bijgevolg heeft VRT met de vertoning van de merkbenaming en de producten van “Dianna David” tijdens het programma ‘Thuis’, zoals uitgezonden op 26 januari 2015, artikel 100, § 1, 3°, van het Mediadecreet geschonden.