Gegronde klacht over hergebruik Twitter-foto ter illustratie uitgaansleven mediafiguur
RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1414; 2015-15 (Hoste tegen TV Familie)
Het magazine publiceert een foto van sociale media in een andere en voor klaagster compromitterende context zonder daarvoor argumenten aan te brengen, en leeft gemaakte afspraken over het gebruik van de foto niet na. Een artikel met als titel 'Zo lokt den John vrouwen in bed. Hij ruilde Astrid in voor meerdere vriendinnetjes' staat in TV Familie. Klaagster klaagt erover dat TV Familie de foto van haar met John Bryan publiceerde zonder haar toestemming. Het is de tweede keer dat TV Familie de bewuste foto publiceerde. TV Familie haalde toen de foto van Twitter. Ondanks afspraken over het wissen van de foto uit de databank, wordt deze anderhalf jaar later opnieuw ingezet, maar nu volledig herkenbaar, terwijl ze de eerste keer onherkenbaar was gemaakt. Bovendien plaatste het blad de foto lukraak bij het artikel en suggereerde daarmee dat ze een relatie zou hebben of gehad hebben met John Bryan, wat niet zo is.
Beslissing
TV Familie haalde de foto van klaagster van Twitter en publiceerde die in een andere en voor klaagster compromitterende context. Het suggereert zo dat klaagster het bed zou hebben gedeeld met John Bryan, wat klaagster ontkent en waarvoor TV Familie geen enkel argument aanbrengt. Bovendien maakte TV Familie de foto, anders dan bij de eerste publicatie, niet onherkenbaar en kan klaagster duidelijk herkend worden. De publicatie van de foto druist dan ook in tegen artikel 23 van de code dat bepaalt: ‘De journalist respecteert het privéleven van personen’, en tegen de richtlijn bij artikel 22 over het gebruik van materiaal van sociale media die bepaalt: ‘Er is bijzondere terughoudendheid vereist wanneer beeldmateriaal wordt gebruikt dat in een totaal andere context op het net werd geplaatst dan die van de nieuwsfeiten waarover bericht wordt. Verspreiding in de ene context betekent niet dat het beeldmateriaal zomaar in een andere context mag worden gebruikt’.
Uit mailcorrespondentie die klaagster voorlegt, blijkt ook duidelijk dat een journalist van TV Familie in 2013 toezegde dat het magazine de foto niet meer zou gebruiken. TV Familie heeft zich niet aan die afspraak gehouden, wat indruist tegen artikel 21 van de code: ‘De journalist maakt met bronnen of andere gesprekspartners geen afspraken die zijn onafhankelijkheid in het gedrang brengen. Maar gemaakte afspraken moeten wel worden nageleefd’.
Controversieel standpunt geïnterviewde ligt niet aan redactionele aanpak journalist
RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1409; 2015/13 (Kitobo t/ VRT - Het Journaal)
Mediarecht. Klacht ongegrond. Klager, slachtoffer van seksueel misbruik in de kerk, acht het ongepast dat de bisschop zijn standpunt kan ventileren zonder ook de slachtoffers om hun mening te vragen. De invalshoek van de reportage is relevant en de journalist geeft het standpunt van de geïnterviewde waarheidsgetrouw en onafhankelijk weer. Dat het standpunt van de geïnterviewde controversieel kan overkomen, ligt niet aan de redactionele aanpak van de journalist. Het probleem van de verjaring is een – overigens niet eenvoudige – juridisch-technische kwestie waarover de reportage geen oordeel velt.
(...) De journaliste had volgens klager ook moeten vragen waarom de bisschop het gerecht niet op de hoogte heeft gebracht van de problematiek. Daardoor komt de bisschop er makkelijk vanaf, wat volgens klager leidde tot een ongepast zelfbeklag van de bisschop. Klager noemt deze benadering ongepast en kwetsend voor alle slachtoffers van seksueel misbruik in de Kerk. Bovendien laat Het Journaal de bisschop zijn standpunt ventileren zonder ook de slachtoffers om hun mening te vragen, terwijl de journaliste volgens klager wist dat minstens één slachtoffer bereikbaar was.
(...) Het Journaal behandelt het dossier rond de priester vanuit de invalshoek van de maatregelen die de Kerk hem oplegde. Dat is een relevante redactionele insteek voor een item van twee minuten, waarin niet alle aspecten rond seksueel misbruik in de Kerk aan bod kunnen komen. De journaliste interviewt de bisschop van Gent over het reisverbod en geeft zijn standpunt waarheidsgetrouw en onafhankelijk weer, wat dat standpunt ook moge zijn. Dat het standpunt controversieel kan overkomen, ligt niet aan de redactionele aanpak van de journaliste.
Het probleem van de verjaring is een – overigens niet eenvoudige – juridisch-technische kwestie waarover de reportage geen oordeel velt. De Raad stelt verder vast dat de formulering van enkele passages in het verslag onnauwkeurig is, maar de onnauwkeurigheden zijn niet van die aard dat ze als een beroepsethische fout beschouwd kunnen worden.
DEAN RICH en DEAN & DAN stemmen overeen
Hof Den Haag 30 juni 2015, IEFbe 1419; ECLI:NL:GHDHA:2015:1845 (DSquared2 TM tegen Dean's Fashion)
Merkenrecht. DF heeft een benelux-depot van woordmerk DEAN RICH ingediend. Het Bureau wijst de oppositie van DSQ op basis van gemeenschapswoordmerk DEAN & DAN af [beslissing]. Het hof is met DSQ van oordeel dat er sprake is van overeenstemming in visueel en auditief opzicht, al door het overeenstemmende bestanddeel DEAN, dat (ongeveer) de helft van zowel het merk als het teken uitmaakt en dat een, niet beschrijvende, in de Benelux vrij ongebruikelijke jongensnaam is. De oppositiebeslissing wordt vernietigt en het merk wordt niet ingeschreven voor (bepaalde) waren in klasse 25, 14 en 18.
Save the date - NILG jaarcongres 2015
West Indisch Huis, Amsterdam, donderdag 19 november 2015 van 10:00 - 17:30.
Het Netherlands Institute for Law and Governance (NILG) organiseert in samenwerking met deLex het NILG Jaarcongres 2015, getiteld: Law and Governance in the Digital Era.
Tijdens het congres staan de uitdagingen van digitale technologie en big data centraal: aansprakelijkheidsrisico’s van de zelfrijdende auto, privacybescherming ondanks ‘internet of things’ en ‘smart borders’, digitale dienstverlening, intellectuele eigendom en 3D printing, websiteblokkades en ISP-aansprakelijkheid. Als sprekers worden onder meer Prof. Francesca Bignami (George Washington University) prof. Annette Kur, (Max Plack Institute München), prof. Aurelia Colombi Ciacchi (Groningen), prof. Jeanne Mifsud Bonnici (Groningen), prof. Leon Verstappen (Groningen), prof. Wouter Werner (VU Amsterdam), prof. Arno Lodder (VU Amsterdam) en prof. Martin Senftleben (VU Amsterdam) verwacht.
Reserveer deze datum alvast in uw agenda en meld u aan.
Programma*
7th Annual Conference of the Netherlands Institute for Law and Governance; VU University Amsterdam
Thursday, 19 November 2015; Law and Governance in the Digital Era
9:30 Registration (Coffee/Tea)
10:00 Opening
10:15 Big Data and Web 3.0 – Mapping the Challenges of New Technologies
- Prof. Annette Kur, Senior Researcher, Max Planck Institute for Innovation and Competition, Munich, and Honorary Professor, University of Munich
- Prof. Jeanne Mifsud Bonnici, Professor of European Technology Law and Human Rights, University of Groningen
- Cédric Manara, European Copyright Counsel, Google, Brussels
- Plenary Debate
11:15 Coffee Break
11:45 Public/Private Interface – Assessing the Potential of Regulatory Tools
- Prof. Francesca Bignami, Professor of Law, George Washington University, Washington DC
- Prof. Aurelia Colombi Ciacchi, Professor of Law and Governance, Academic Director Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen
- Prof. Wouter Werner, Professor of Public International Law, VU University Amsterdam
- Plenary Debate
12:45 Lunch Break
13:45 Case Studies – Part 1
- Session A ‘Driverless Car’
- Organizer: Kiliaan van Wees, Assistant Professor, Department of Private Law, VU University Amsterdam
- Session B ‘Internet of Things’
- Organizer: Tijmen Wisman, Researcher, Department of Transnational Law, VU University Amsterdam
- Session C ‘Smart Borders’
- Organizer: Evelien Brouwer, Associate Professor, Department of Public Law (Migration Law), VU University Amsterdam
14:45 Coffee Break
15:15 Case Studies – Part 2
- Session A ‘eNotary’
- Organizer: Leon C.A. Verstappen, Professor of Notarial Law and Academic Director, Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen
- Session B ‘3D Printing’
- Organizer: Martin R.F. Senftleben, Professor of Intellectual Property Law and Director, Kooijmans Institute for Law and Governance, VU University Amsterdam
- Session C ‘Law Enforcement and ISP Liability’
- Organizer: Arno R. Lodder, Professor of Internet Governance and Regulation, VU University Amsterdam
16:15 Governance Challenges Revisited
- Roundtable of Session Chairs
- Short Summaries of Results
- Plenary Debate
17:30 End of Programme (Drinks)
Deze cursus biedt verdieping voor de IP Professional met voorkennis.
Locatie / Venue
West Indish Huis, Herenmarkt 99, 103 EC, Amsterdam
Routebeschrijving via maps.google.com.
Close to Amsterdam Central Station.
Kosten deelname
€ 395,00 per persoon
€ 350,00 sponsors
€ 95,00 rechterlijke macht, wetenschappelijk personeel, publieke sector (ministerie en andere overheidsinstellingen)
€ 50,00 voor studenten en NILG-leden ; kies Prijs - Anders (!)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, borrel, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.
Accreditaties:
5 PO-punten voor de Nederlandse Orde van Advocaten
5 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement
? BMM-keurmerkpunten (aangevraagd bij BMM Keurmerkcommissie)
Verbod TINTIN te gebruiken omvat niet vertaling KUIFJE
Een bijdrage van DomJur: Domeinnaamrecht. Zie eerder Hof Den Haag [IEFbe 1351]. Geen staking van het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl door Hergé Genootschap, omdat het charter tussen Hergé Genootschap en Moulinsart verbiedt om de naam en/of het merk TINTIN te gebruiken in een domeinnaam en niet de vertaling ‘Kuifje’.
Appellante is Moulinsart S.A., houdster van de auteursrechten op bepaalde werken van Hergé en houdster van diverse woord- en beeldmerken. Geïntimideerde is Hergé genootschap, houdster van de domeinnamen kuifje.nl en hergegenootschap.nl. Partijen hebben tot in 2009 samenwerkt. In 2008/2009 heeft er intern bij appellante een wisseling van de wacht plaatsgevonden en begin 2009 is aan geïntimideerde nieuwe voorwaarden voor reproductie van elementen uit het oeuvre van Hergé toegezonden in een charter.
In eerste aanleg heeft appellante in hoofdzaak gevorderd een bevel tot staking van het gebruik van het teken ‘Kuifje’ in de domeinnaam. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. In hoger beroep vordert appellante dat het hof het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende haar vorderingen toewijst, waaronder het staken en gestaakt te houden van het gebruik in de domeinnaam van het merk Kuifje, of elk daarmee verwarringwekkend overeenstemmend teken.
Geïntimideerde heeft zich beroepen op dwaling als vernietigingsgrond van het charter. Dit beroept slaagt en het charter is partieel nietig. In het charter wordt onder 3, vierde streepje bepaald dat de domeinnaam of website van een genootschap niet de naam en/of het merk TINTIN zal bevatten. Volgens appellante wordt daarmee ook de Nederlandse vertaling ‘Kuifje’ mee bedoelt. Geïntimideerde betwist deze stelling. Nu appellante heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen, is naar het oordeel van het hof in rechte niet komen vast te staan dat het charter ook ‘Kuifje’ in een domeinnaam verbiedt.
De conclusie is dat de grieven niet slagen en het vonnis van de kantonrechter wordt door het hof bekrachtigd.
Later wederhoren en zes maanden later rechtzetting is onvoldoende compensatie
RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1407; 2015/12 (Friedman t/ Joods Actueel)
Mediarecht. Wederwoord, rechtzetting, wederhoor onvoldoende. Het artikel uit ernstige beschuldigingen die de eer en de goede naam betreffen, zonder vooraf wederhoor te geven. Het wederwoord en de rechtzetting (zes maanden) achteraf compenseren het gebrek aan wederhoor vooraf onvoldoende.
Het eerste artikel uit ernstige beschuldigingen ten aanzien van klager zonder hem wederhoor te geven. Joods Actueel publiceert in het tweede artikel wel een wederwoord onder de vorm van een ingekort en becommentarieerd recht van antwoord, en herroept zes maanden later in een korte rechtzetting de foute beweringen over het ontslag van klager bij twee Joodse organisaties. Maar gezien de ernst van de beschuldigingen die de eer en de goede naam van klager betreffen, is de Raad van oordeel dat het wederwoord en de rechtzetting achteraf het gebrek aan wederhoor vooraf onvoldoende compenseren, en dat het eerste artikel niet strookt met artikel 20 van de code dat bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie of de uitzending contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren’.
Medejournalist een Kontlikjournalist noemen is laster en eerroof
RvdJ 9 april 2015, IEFbe 1406; 2015/09 (Chris De B. t/ Morsum-Magnificat.be en Erik V.)
Mediarecht. Collega's onderling. Geen wederhoor. Klacht gegrond. Journalist Chris De B. dient een klacht is tegen Erik V. omdat hij eerstgenoemde een kontlikjournalist noemt. Hij schrijft ook dat Chris De B. zich schuldig maakte aan laster en eerroof omdat die gezegd zou hebben dat Erik V. van het OCMW leeft. Er wordt niet rechtstreeks aan de RvdJ geantwoord, maar een openbare reactie op zijn website Morsum-Magnificat.be. Het artikel trekt de onafhankelijkheid en integriteit van klager als journalist zonder gegronde redenen ernstig in twijfel, en uit ernstige beschuldigingen zonder een kans op wederhoor te geven. De aanpak strookt ook niet met het principe dat een journalist belangenvermenging vermijdt.
Het artikel gaat over een brand bij een bedrijf in Tremelo en over journalist Erik Verbeeck, zelf auteur van het artikel, die van de politie geen toestemming kreeg om de afgezette zone rond de brand te betreden. Verbeeck spreekt in het artikel van pesterij en discriminatie door de politie omdat die hem wegstuurde uit de afgezette zone, terwijl journalist Chris De Bruyn eerder wel binnen de afgezette zone mocht komen. Verbeeck noemt De Bruyn een ‘kontlikjournalist’. Hij schrijft ook dat De Bruyn zich schuldig maakte aan laster en eerroof omdat die gezegd zou hebben dat Verbeeck van het OCMW leeft.
(...)
De raad kan wel oordelen over de journalistieke handelwijze van de journalist zoals bepaald in hoofdstuk II van de code over onafhankelijkheid, III over fair play en IV over respect voor de menselijke waardigheid.
De raad kan wel oordelen over de journalistieke handelwijze van de journalist zoals bepaald in hoofdstuk II van de code over onafhankelijkheid, III over fair play en IV over respect voor de menselijke waardigheid.
Naast de aantijging dat hij niet onafhankelijk zou handelen, beschuldigt het artikel De Bruyn ook van ‘laster en eerroof’. Journalist Erik Verbeeck, die zelf betrokken en belanghebbende partij was in het dispuut en mee het voorwerp uitmaakt van zijn eigen berichtgeving, brengt daarvoor geen andere getuigenissen of bronnen aan dan zichzelf. Die aanpak strookt niet met het principe van journalistieke onafhankelijkheid en is in strijd met artikel 10 van de code: ‘De journalist vermijdt belangenvermenging’.
Ondanks de ernstige beschuldigingen heeft journalist Verbeeck geen wederhoor gevraagd aan klager, wat gezien de ernst van de beschuldigingen in het artikel aangewezen was. Artikel 20 van de code bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie of de uitzending contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren.’
Le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation dans le Code de droit économique
François Delnooz et Marc Gouverneur, 'Le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation dans le Code de droit économique' R.D.T.I. 2014/4, 57, p. 5-18.
A recent European directive has set up for the first time a clear framework regarding the alternative consumer dispute resolution. This article aims to modestly present its transposition in Belgian law into the book XVI of the Economic Law Code. We will notably see the procedure and the central role of the "Mediation Service for consumers" newly created.
Une récente directive européenne a mis en place pour la première fois un cadre précis concernant le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation. Cet article a pour modeste objectif de présenter sa transposition en droit belge dans le livre XVI du Code de droit économique. Nous verrons notamment la procédure à suivre et le rôle central du « Service de médiation pour le consommateur » nouvellement créé.
I. INTRODUCTION
Contrairement à d'autres matières, ce n'est pas à droit constant que le droit de la consommation a été versé dans le Code de droit économique. Ont en effet vu le jour de nouvelles dispositions matérielles et procédurales3. livre XVI intitulé « Règlement extrajudiciaire des litiges de consommation » en fait partie et prend place, par la même occasion, dans la balance que le Code de droit économique entend assurer entre ses deux préoccupations majeures que sont, d'une part, la liberté d'entreprendre et, d'autre part, la protection du consommateur4.
L'objectif du présent article est d'exposer dans les grandes lignes le contenu de ce seizième livre5.
Nous commencerons par rappeler son origine et ses objectifs (point I), d'inspiration européenne, ainsi que son champ d'application (point II). Nous verrons ensuite plus en détails le régime prévu (point III), à propos duquel l'on peut déjà souligner la création d'un « Service de médiation pour le consommateur » au rôle central. Enfin, nous ferons le point sur l'entrée en vigueur de ces nouvelles dispositions (point IV).
[Lees verder]
Drie onderscheiden Facebook aanbevelingen van Privacycommissie
Privacycommissie 13 mei 0215, IEFbe 1411 ; aanbeveling 04/2015 (Facebook, gebruikers en social plug ins)
Persbericht. In het bijzonder wil de Commissie waken over de bescherming van de burger, de betrokkene. Zij richt zich tot de verantwoordelijken voor de verwerking, de uitvoerders of verwerkers, de aanbieders van diensten en producten en de betrokkenen zelf. Daarom is deze aanbeveling gericht en uitgesplitst in drie onderscheiden aanbevelingen naar verschillende bestemmelingen:
1. De Facebook groep zelf;
2. De gebruikers van internet in het algemeen, zowel de niet-gebruikers van Facebook als de gebruikers;
3. Diegenen die op de een of andere wijze diensten of producten van Facebook gebruiken en aanbieden op webpagina's, onder meer de plug-ins
Deze eerste aanbeveling gaat in op de voor de hand liggende problematieken. Ten overstaan van Facebook focust zij op de preliminaire kwesties zoals het toepasselijke recht en de bevoegde jurisdictie, op de medewerkingsplicht bestaande uit het al dan niet effectief beantwoorden van de vragen van de Commissie en de eerste bevindingen betreffende de tracking door onder meer social plug-ins en cookies. (...) De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, op grond van de haar verleende bevoegdheid, opdracht en het Belgische en EU recht, veveelt aan :
Aan Facebook:
- Facebook moet volledige transparantie bieden over het gebruik van cookies. Facebook dient voor elke cookie afzonderlijk de inhoud (zoals unieke identificatoren, taalinstellingen enz.) en het doel (zoals advertenties, veiligheid enz.) te specifiëren. Deze omschrijvingen moeten steeds up-to-date worden gehouden en op gemakkelijk toegankelijke wijze aangeboden worden aan de gebruikers van zijn diensten.
- Facebook dient af te zien van het systematisch plaatsen van langdurige en uniek identificerende cookies bij niet-gebruikers van Facebook, alsook van elke inzameling en gebruik van gegevens door middel van cookies en social plug-ins tenzij zij daartoe de ondubbelzinnige en specifieke toestemming via opt-in van de betrokkenen bekomt en in de mate dat dit strikt noodzakelijk is voor legitieme doeleinden. Zowel gedeactiveerde als afgemelde gebruikers dienen hierbij gelijkgesteld te worden met niet-gebruikers.
- Facebook dient af te zien van de verzameling en het gebruik van gegevens van gebruikers van Facebook door middel van cookies en social plug-ins behoudens wanneer (en enkel in de mate dat) dit strikt noodzakelijk is voor een door de gebruiker uitdrukkelijk gevraagde dienst of tenzij zij daartoe de ondubbelzinnige en, specifieke toestemming via opt-in van de betrokkenen bekomt. Werken met een opt-out levert immers geen ondubbelzinnige toestemming op.
- Facebook dient haar aanbod van integratiemogelijkheden van social plug-ins te beperken tot privacyvriendelijke varianten die voldoen aan de eisen inzake gegevensbescherming. Meer in het bijzonder beveelt de Commissie betreffende het ontwerp van social plug-ins aan dat:
0 De loutere aanwezigheid van een social plug-in op een externe website niet leidt tot de overdracht van gegevens naar Facebook. De Commissie verwijst daarbij als voorbeeld naar het concept van de “Social Share Privacy” tool, waarbij gegevens pas naar het betrokkene sociale netwerk worden verstuurd nadat de gebruiker door middel van een klik ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat hij gebruik wil maken van de sociale netwerkknop. Andere oplossingen, zoals een integratie via een URL/link die tot maart 2015 door Facebook als integratiemogelijkheid werd aangeboden, worden daarbij evenwel niet uitgesloten.
0 Indien het laden van (niet-gepersonaliseerde) inhoud vanop de servers van Facebook vereist is, er geen cookies worden verzonden naar Facebook. Indien personalisatie noodzakelijk is, er slechts gebruik gemaakt wordt van sessiecookies.
o De verzending van cookies die door Facebook gebruikt worden in het kader van beveiliging (zoals de “datr” cookie), beperkt wordt tot het aanmelden bij Facebook of op pagina’s binnen het domein van facebook.com (maar niet op webpagina’s van derde partijen met social plug-ins). - Facebook dient haar gebruikersinterface zodanig aan te passen dat zij de ondubbelzinnige en specifieke toestemming verkrijgt van haar gebruikers door middel van een opt-in voor enige verzameling en aanwending van informatie bekomen door middel van cookies, in het bijzonder voor advertentiedoeleinden.
Aan eigenaars van websites
- Met betrekking tot eigenaars of uitbaters van websites die gebruik wensen te maken van de door Facebook aangeboden social plug-ins, verwijst de Commissie naar haar aanbeveling uit eigen beweging over het gebruik van cookies.58 Daarin stipuleert zij dat de eigenaar de bezoeker van zijn website behoorlijk dient in te lichten en zijn specifieke toestemming dient te verkrijgen voor cookies en andere metabestanden waarvan hij mogelijk het hergebruik niet beheerst. De Commissie verwijst daarbij onder meer naar sociale netwerken en beveelt aan dat sociale netwerknoppen pas geactiveerd worden nadat de specifieke toestemming werd verkregen van de gebruiker. De huidige integratiemogelijkheden van social plug-ins aangeboden door Facebook voldoen hier echter niet aan. De Commissie beveelt daarom aan om gebruik te maken van instrumenten zoals “Social Share Privacy” (https://panzi.github.io/SocialSharePrivacy/) als een manier om de toestemming te verkrijgen van de gebruiker. Door gebruik te maken van een instrument als “Social Share Privacy” maken plug-ins van derde partijen pas een verbinding met de third-party servers (en worden er bijgevolg pas gegevens verstuurd naar derde partijen) nadat de gebruiker de social plug-in heeft aangeklikt.
Aan eindgebruikers
- Internetgebruikers die zich willen beschermen tegen tracking van Facebook door middel van social plug-ins, worden geadviseerd gebruik te maken van browser add-ons die tracking blokkeren. Voorbeelden van dergelijke browser add-ons zijn:
- Privacy Badger (https://www.eff.org/privacybadger)
- Ghostery (https://www.ghostery.com)
- Disconnect (https://disconnect.me/disconnect)
- Internetgebruikers kunnen zich eveneens beschermen door gebruik te maken van de incognito of “private nagivation”-modus die recente versies van de meest courante browsers (Internet Explorer, Firefox, Chrome, Safari, enz.) als functionaliteit aanbieden. Deze functie dwingt de browser om sporen van uw surfgedrag (cookies, historiek, enz.) te wissen nadat het venster wordt gesloten en beschermt u aldus om door Facebook of anderen gevolgd te worden59 .
- Gebruikers van Facebook kunnen zich uitschrijven voor tracking in het kader van gerichte advertenties door Facebook via de opt-out website van de European Interactive Digital Advertising Alliance (www.youronlinechoices.eu). Het dient echter opgemerkt te worden dat Facebook momenteel ook nadat gebruikers zich hebben uitgeschreven voor gerichte advertenties, dezelfde informatie blijft verzamelenover de bezoeken van gebruikers aan externe websites. Facebook belooft evenwel niet langer gebruik te maken van deze informatie voor advertentiedoeleinden. Gebruikers die zich tevens willen beschermen tegen de inzameling van deze informatie worden daarom geadviseerd om daarnaast ook gebruik te maken van de incognito-modus van hun browser of één van de bovenvermelde browser add-ons te gebruiken.
Krantenwebsite is geen audiovisuele mediadienst volgens de Richtlijn
Conclusie AG HvJ EU 1 juli 2015, IEF 1410; zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online - New Media Online tegen Bundeskommunikationssenat)
Mediarecht. Op een subdomein van de elektronische krant Tiroler Tageszeitung Online worden korte filmpjes aangeboden [IEF 14241]. De Oostenrijkse communicatieautoriteit stelt bij besluit vast dat dit subdomein een audiovisuele dienstverlening betreft die valt onder de wettelijke meldingsplicht. Zij ziet geen onderscheid met bijvoorbeeld televisieprogramma’s waarmee om hetzelfde publiek wordt geijverd als voor de video’s. De AG concludeert:
Article 1(1)(a)(i) of [Audiovisual Media Services Directive] should be interpreted as meaning that neither the website of a daily newspaper containing audiovisual material nor any section of that website constitutes an audiovisual media service within the meaning of that directive.
Gestelde vragen:
Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?
Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?