Overig - Autre  

IEFBE 780

DVB beslist over regie, post-productie en camerawerk als auteursrechtelijk "bijdragen"

Ruling Dienst Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken 15 april 2014, IEFbe 780 (Fiscaliteit en auteursrechten)
Bijdrage ingezonden door Tijs Laurens, Astrea. Auteursrecht. Bijdragen. Fiscale zaken. Dhr X voert in opdracht van de gcv verschillende opdrachten uit (montage, regie post-productie, camerawerk, regie en overhandiging materiële drager). De gcv stelt vast dat zij nooit apart heeft vergoed voor de auteursrechtelijke prestaties. De regie post-productie, het camerawerk, de regie en de reproductie van audiovisiuele werk op materiële drager kwalificeren als "bijdrage" in de zin van artikel 14 Auteurswet. De montage geldt echter niet als bijdrage, omdat dit slechts een technische uitvoering van post-productie-instructies betreft.

19. Aanvrager is van oordeel dat de auteursrechtelijke bescherming op een audiovisueel werk dus zelden zal worden geweigerd en bijgevolg dient nagegaan te worden welke personen van deze auteursrechtelijke bescherming kunnen genieten.

21. De geringste bijdrage aan een audiovisueel werk volstaat derhalve om als natuurlijke persoon co-auteur te zijn van het uiteindelijke werk.

23.1. Montage
(...) Integendeel, montage betreft de technische uitvoering van post-productie-instructies en geldt niet als "bijdrage" in de zin van artikel 14 van de Auteurswet.

23.3. Regie post-productie
(...) Regie post-productie betreft immers de intellectuele arbeid, ontdaan van een materiële uitvoering, die wordt vormgegeven in de finale materiële drager. Bijgevolg geldt regie post-productie normaliter wel als auteursrechtelijk beschermbaar, nu dit wel sporen draagt van een zeker intellectuele activiteit neergelegd in zodanige eigen vorm dat men er het stempel in kan zien van een bepaalde persoon. Aanvrager is van mening dat de regie post-productie kwalificatie als "bijdrage" in de zin van artikel 14 van de Auteurswet.

23.3. Camerawerk en regie
Hetzelfde geldt voor camerawerk en regie.

23.4. Overhandiging materiële drager
De overhandiging van de materiële drager op zich is geen auteursrechtelijk beschermd werk. Op die drager kunnen uiteraard wel auteursrechtelijk beschermde werken voorkomen, waarvoor desgevallend een bijkomende reproductievergoeding (auteursrechtvergoeding kan worden aangerekend).

29. Nu auteursrechtelijk aan een voor dhr X gunstiger fiscaalrechtelijk regime zijn onderworpen dan de normale bezoldiging die dhr X ontvangt van de gcv, dient er nauwlettend te worden toegezien dat de verhouding van de auteursrechtvergoedingen (royalty's) en de prestatievergoedingen (bezoldiging) de rechten van derden, waaronder de fiscus, niet miskent.

99. Gelet op de concrete omstandighede van het geval kan de DVB akkoord gaan met de door de aanvrager gedane voorstel om de vergoeding als volgt te splitsen:
 AuteursrechtDiensten
Montage0%100%
Regie post-productie25%75%
Camerawerk25%75%
Regie25%75%
Overhandiging duplicaat materiële drager100%
(onder aftrek van de reële kosten: drager en verzending)
Reële kosten (drager en verzending)
IEFBE 770

Verbod uitzending reportage Telefacts over vermeend corrupte onderzoeksrechter

Ex parte beschikking Voorz. Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 8 april 2014, IEF 770 (Censuur Telefacts)
Mediarecht. Persvrijheid. Censuur. De rechter verbiedt VTM in het programma Telefacts een uitzending over het gerecht in Veurne. De reportage zou gaan om schandalen rondom een onderzoeksrechter die in verband wordt gebracht met corrupte praktijken zoals passieve omkoping en hij zou aan het hoofd staan van een netwerk dat invloed uitoefent op het bekomen van gunstige vonnissen. De rechter oordeelt dat de vrijheid van mening niet onbeperkt is en legt aan haar oordeel ten grondslag dat tussenkomst van de rechterlijke macht tot een verbod toegestaan kan worden wanneer de uiting een misdrijf uitmaakt. In casu zou dat neerkomen op laster en eerroof. De rechter verbiedt de uitzending onder een dwangsom van 200.000 euro per uitzending. Dit verzoekschrift is vlak voor de uitzending betekend.

De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Artikel 10.2 EVRM bepaalt uitdrukkelijk dat er grenzen zijn aan het recht op vrije meningsuiting, waarvan de uitoefening kan beperkt worden aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden beperkingen of sancties onder meer ter bescherming van de openbare orde en de bescherming van de rechten van anderen. Artikel 19 Grondwet bevestigt dat de vrijheid van meningsuiting niet geldt indien deze meningsuiting een misdrijf uitmaakt. Laster en eerroof zijn strafbaar (art. 443 Sw). Een voorafgaande tussenkomst van de rechterlijke macht om een uitzending te verbieden kan in dergelijke aangelegenheden toegestaan worden.
IEFBE 765

Douaneautoriteiten kunnen op voorwaarde antipiraterijprocedure zelf inleiden

HvJ EU 9 april 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
Diagonal Zie eerder IEFbe 337. Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van Douaneverordening (EG) 1383/2003. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen. Procedure tot en bevoegdheid van douaneautoriteiten ter zake van vaststelling of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht. Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden, zonder tussenkomst van de houder. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure zelf instellen en toepassen wanneer de houder van het intellectueel-eigendomsrecht daartoe geen initiatief neemt, op voorwaarde dat tegen de ter zake door deze autoriteiten genomen beslissingen rechtsmiddelen openstaan waarmee de bescherming wordt verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht en met name aan deze verordening ontlenen.

Gestelde vragen:

Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?

IEFBE 756

Als ordemaatregel een verbod handelsactiviteiten merkgebruik ADO

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 april 2014, KG ZA 14-222 (Artex c.s. tegen Zimmer + Rohde)
Uitspraak ingezonden door Marlou van de Braak, Hoyng Monegier. Merkenrecht. Internationaal privaatrecht. Zie eerder IEFbe 729. ADO International is houdster geweest van het Gemeenschapsmerk ADO. Volgens eisers dreigt Z+R de Benelux-markt te betreden met gordijnen, stoffen of raamarmatuur onder het ADO-merk. Nu in het eerdere Duitse vonnis niet is ingegaan op de vraag of Z+R c.s. die licentieverlening dient te respecteren, kan de voorzieningenrechter hierover zelfstandig een oordeel vellen. De rechtbank oordeelt dat HD NL (eiser) mogelijk een exclusieve licentie heeft voor het Gemeenschapsmerkgebruik in de Benelux, de ordemaatregelen worden toegewezen. De voorzieningenrechter geeft de overige voorlopige voorzieningen niet, in afwachting van de Definitieve Beslissing.

Het is onvoldoende onderbouwd dat die noodzakelijk zijn om grote en onherstelbare schade bij HD NL c.s. te voorkomen.

4.12. Het vorenstaande in aanmerking nemende leidt de mogelijkheid dat uiteindelijk zal worden geoordeeld dat HD NL een exclusieve licentie heeft voor gebruik van het Gemeenschapsmerk in de Benelux, in combinatie met een afweging van de belangen van partijen bij het wel of niet geven van de onder I en II gevorderde verboden, de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vorderingen onder I en II bij wijze van ordemaatregel dienen te worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

4.14. De voorzieningenrechter is van opvatting dat zij, door aldus te beslissen, haar oordelen naar behoren heeft afgestemd op het oordeel van het Duitse vonnis van 8 januari 2014. Ook in dat vonnis wordt immers overwogen dat het mogelijk is dat sprake is van een exclusieve licentieverlening aan HD NL voor de Benelux. Nu in het Duitse vonnis van 8 januari 2014 niet is ingegaan op de vraag of Z+R c.s. die licentieverlening dient te respecteren, staat niets eraan in de weg dat de voorzieningenrechter hierover zelfstandig een oordeel velt.

4.15. De voorzieningenrechter zal de voorlopige voorzieningen die verder zijn gevraagd niet geven, omdat onvoldoende is onderbouwd dat die noodzakelijk zijn om grote en onherstelbare schade bij HD NL c.s. te voorkomen in afwachting van de Definitieve Beslissing.
IEFBE 747

Beslag inzake namaak software Medibridge toegewezen

Hof van Beroep Brussel 25 juli 2013, IEFbe 747 (Medibridge)
Auteursrecht op software. Eenzijdig verzoek beslag inzake namaak. Appellante heeft onder de naam MediMail software op de markt gebracht die professionelen in de zorgsector toelaat gegevens en informatie op een geïntegreerde wijze en beveiligde manier elektronisch uit te wisselen. Appellante vordert de beschikking van de rechtbank teniet te doen. Zij vordert het voordeel toe te kennen van haar verzoekschrift en de gevorderde maatregel van beschrijving toe te kennen. Krachtens artikel 1369 bis/1 Ger.W. onderzoekt de voorzitter, die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijgen van maatregelen tot beschrijving: 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen ogenschijnlijk geldig is; 2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou zijn gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt. Hof verklaart beroep gegrond en stelt een gerechtsdeskundige aan.

Uit de overgelegde schermafdrukken van het computerprogramma Hector blijkt dat het om gelijkaardige softwares gaan die dezelfde functies vervullen, namelijk het elektronisch afwisselen van gegevens en medische dossiers op een beveiligde en gestructureerde manier.

Maar het blijkt dat verschillende elementen die integraal deel uitmaken van het computerprogramma MediMail en die eigen waren aan het programma, in het programma Hector, ontwikkeld door de N.V. Healthconnect, werden overgenomen.

Uit de overgelegde schermafdrukken valt op te merken dat Hector dezelfde "subjects" (onderwerpen) en lijst van de medische softwares (stuk 4) hanteert als MediMail. Het gaat om lijsten van willekeurige benamingen die door appellante werden opgesteld en die blijkbaar overgenomen werden door het computerprogramma Hector van de N.V. Healthconnect.
[..]
Al deze feitelijke gegevens die door appellante in haar verzoekschrift worden aangehaald en die uit de door haar overgelegde stukken worden bevestigd, zijn feiten die van dien aard zijn dat zij bij een beoordeling prima facie op zich of met elkaar in verband gebracht, aanwijzingen zijn van een inbreuk of een dreiging van inbreuk door de N.V. Healthconnect op de intellectuele eigendomsrechten van appellante op basis waarvan een beschrijvende maatregel verantwoord is.
IEFBE 751

Rechter is bevoegd als schade kan intreden in het rechtsgebied

HvJ EU 3 april 2014, ECLI:EU:C:2014:215 (Hi Hotel HCF tegen Uwe Spoering) - dossier
Zie eerder: IEF 11937. Internationale bevoegdheid inzake onrechtmatige daad – Handeling die is gesteld in een eerste lidstaat en bestaat in de deelneming aan de op het grondgebied van een tweede lidstaat gestelde onrechtmatige handeling – Bepaling van plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (art. 5 EEX). HvJ EU verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3, [EEX] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van meerdere vermeende veroorzakers van beweerde schade aan in de lidstaat van de aangezochte rechter beschermde vermogensrechten die aan het auteursrecht zijn verbonden, de rechter van een rechtsgebied waar de voor hem opgeroepen vermeende veroorzaker niet heeft gehandeld, krachtens deze bepaling niet bevoegd kan zijn op basis van de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis, maar wel op basis van de plaats waar de beweerde schade is ingetreden, als deze kan intreden in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. In laatstbedoelde hypothese mag die rechter slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.

Gestelde vraag:

„Dient artikel 5, punt 3, van verordening [...] nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd, in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en bestaat in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict)?”
IEFBE 729

Enkel de merkhouder uit de registers kan vorderingen instellen

Voorz. Rechtbank van Koophandel 27 maart 2014, IEFbe 729 (Artex c.s. tegen Zimmer + Rhode)
Uitspraak ingezonden door Anne Marie Verschuur, Philippe Péters en Tanguy de Haan, NautaDutilh. Merkenrecht. Basisrechtsplegingsvergoeding. Zimmer + Rhode is houdster van alle merkinschrijvingen voor het woord-/beeldmerk ADO. De Beneluxrechten zouden uitdrukkelijk en expliciet overgedragen zijn aan het (oude) ADO Duitsland, waarvan eiseressen de merken hebben gekocht. Artikel 2.19 BVIE wordt ingeroepen. Prima facie moet de merkhouder blijken uit de officiële registers, daartoe levert Zimmer&Rhode bewijs dat zij dat is. De vorderingen worden afgewezen.

Een beroep op 2.20 BVIE is voorbehouden aan merkhouders, een vordering uit onrechtmatige daad kan slechts bijkomend worden ingesteld. De zaak is niet dermate complex om van de basisrechtsplegingsvergoeding af te wijken en de gevorderde kosten worden van het gevorderde €11.000 tot enkel nuttig begroot op €1.320.

p. 7 In voorliggende zaak leveren verwerende partijen prima facie het bewijs dat alle "ADO" merken ter wereld, inclusief de Benelux, op naam van Zimmer&Rhode zijn ingeschreven.

De vordering van eiseressen is bijgevolg onontvankelijk op grond van artikel 2.19 BVIE aangezien eiseressen prima facie geen merkhouders zijn.

Eiseressen stellen dat hun vordering in feite geen merkenrechtelijke vordering zou zijn en zij beroepen zich op artikel 2.20 BVIE. (...)
Overigens slaat artikel 2.20 BVIE enkel op de rechten van de merkhouder. Artikel 2.20 BVIE bepaalt immers: "Het ingeschreven merk geeft de houder een uitsluitend recht".

De tweede zin voegt eraan toe dat de merkhouder bovenop de in artikel 2.20 BVIE opgesomde merkenrechtelijk vordering, een bijkomende vordering kan instellen op basis van het "gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad".

 

IEFBE 719

Eindigen van agentuur staat mede-eigendom niet in de weg

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 21 maart 2014, IEFbe 719 (PlayGo tegen Trends2com)
Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten. Merkenrecht. Zie eerder op IE-Forum.nl. Nadat beëindiging van de agentuurrelatie, ontstaat betwisting omtrent eigendom Gemeenschapsmerk PLAY-BEAR. Er vindt geen toepassing plaats van artikel 18 Merkenrechtverordening, omdat niet aan drie voorwaarden is voldaan. Door de ondertekening van een akkoord omtrent de mede-eigendom, met een naar men mag verwachten kennis van zaken van o.a. artikel 18 MerkenVo., heeft PLAYGO aangegeven dat het niet aan voorwaarden is onderworpen. De vorderingen van PLAYGO worden afgewezen.

 Opdat vermeld artikel kan worden toegepast, dient aan drie voorwaarden voldaan te zijn:
- Het gemeenschapsmerk werd ingeschreven op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger
- Het gemeenschapsmerk werd ingeschreven zonder instemming van de merkhouder
- De gemachtigde of vertegenwoordiger kan zijn handelswijze niet rechtvaardigen.

Het invullen van de drie voorwaarden gaat uit van een feitelijke situatie die onveranderd is gebleven sinds de inschrijving van het litigieuze merk, beter, waar merkhouder geen stappen heeft ondernomen die wijzen op een veranderde situatie mbt zijn instemming.

De rechtbank oordeelt dan ook dat vermeld artikel geen toepassing vindt en dit op basis van de "Transfer Agreement" (overeenkomst van overdracht dd 15 februari 2006) alsmede de "Transfer Agreement" (overeenkomst van overdracht dd. 7 december 2006).
(...)
De door PLAYGO aangereikte argumenten om het bestaan dan wel de draagwijdt van haar akkoordverklaring in vraag te stellen, overtuigen niet en dit om volgende redenen:
- Dat TRENDS2COM haar handelsnaam heeft aangepast, kan niet worden aanvaard als een element waardoor deze zou afstand hebben gedaan van de mede-eigendom. De merkinschrijving een activa in het vermogen van TRENDS2COM, onafhankelijk of dit merk wordt weergegeven in haar handelsnaam.
- Dat TRENDS2COM zich na de beëindiging van de agentuurovereenkomst zich niet op de overeenkomsten zou hebben beroepen, staat evenmin de rechtsgeldigheid ervan in de weg. De beëindiging van de agentuurovereenkomst heeft geen invloed op het verderbestaan van de overeenkomsten tot mede-eigendom.
- Dat de mede-eigendom niet werd ingeschreven in het register, bewijst onvoldoende naar recht dat de overeenkomst niet zou worden nageleefd. De overeenkomst tot mede-eigendom blijft tegenstelbaar aan PLAYGO als medecontractant.
- Dat de desbetreffende mede-eigendomsovereenkomst onderdeel uitmaakten van een niet-geslaagde globale strategie (akkoord om mede-eigenaar te worden van alle merken die PLAYGO zou bezitten, wordt niet aanvaard als argument om de reeds ondertekende overeenkomsten teniet te doen. Deze overeenkomsten werden ondertekend en er wordt niet verwezen naar een opschortende voorwaarde omtrent de ondertekening van andere overeenkomsten.

IEFBE 702

SABAM sur le caractère téméraire et vexatoire de l'appel

Cour d'appel de Bruxelles 22 mars 2013, IEFbe 702 (X contre SABAM)
Droit d'auteur. Contrat conclu avec la Sabam. Reçoit l'appel mais le dit non fondé. La Sabam entend stigmatiser le comportement de [..] qu'elle considère comme téméraire, vexatoire et dilatoire. La Sabam n'établit pas que le dommage qu'elle a subi en raison de l'intentement de l'appel est autre que celui d'avoir été obligée de se défendre en justice et de recourir ainsi aux services d'un avocat.

1. Sur l'adage [le criminel tient le civil en état].
4. [..] affirme que la S.P.R.L. Mundofuturo a été la victime des agissements culpeux d'un dénommé [..] chargé par la Sabam de récolter les montants dus pour les manifestations qu'elle organisait.
Une plainte avec constitution de partie civile a été déposée par la S.P.R.L. Mundofuturo contre [..].
Par une ordonnance du [..] la chambre du conseil du tribunal de première instance de Bruxelles a déclaré qu'il n'ya avait pas lieu à poursuivre et a condamné la S.P.R.L. Mundofuturo à payer à [..] indemnité de procédure.
Cette décision ne fait pas l'objet d'un appel.
2. Sur le demande de la Sabam
7. [..] Partant, même à suivre la thèse de [..] selon laquelle le contrat a été conclu originairement pour un mois, il découle des considérations qui précèdent qu'il a, dans cette hypothèse, été tacitement mais certainement renouvelé, en sorte que les montants réclamés par la Sabam sont dus.
3. Sur le caractère téméraire et vexatoire de l'appel
9. La Sabam entend stigmatiser le comportement de [..] qu'elle considère comme téméraire, vexatoire et dilatoire.
Depuis l'entrée en vigueur de la loi du [..] relative à la répétibilité des honoraires et frais d'avocat, aucune partie ne peut plus être tenue au paiement d'une indemnité pour l'intervention de l'avocat de l'autre partie au-delà du montant de l'indemnité de procédure.
La Sabam n'établit pas que le dommage qu'elle a subi en raison de l'intentement de l'appel est autre que celui d'avoir été obligée de se défendre en justice et de recourir ainsi aux services d'un avocat.
Elle ne peut donc revendiquer que l'octroi d'une indemnité de procédure.
IEFBE 694

Met gegevens van deskundigenverslag mag rekening gehouden worden

Hof van Cassatie 6 maart 2014, IEFbe 694 (Ogi systems tegen Sarin Technologies)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse en Philippe Campolini, Simont Braun. In eerste aanleg [IEFbe 691] heeft de rechtbank naast technisch ook om juridisch advies gevraagd aan het college van deskundigen. Het Hof van Cassatie volgt de conclusie van de A-G [IEFbe 693] en vernietigt het arrest [IEFbe 692] in zoverre het oordeelt dat de gegevens van het deskundigenverslag ook niet wat betreft de feitelijke vaststellingen en technische adviezen in aanmerking mogen worden genomen en oordeelt over de tegenvordering van eiseressen.

8. De appelrechters die aldus oordelen dat ingevolge de schending van de artikelen 11 en 962 Gerechtelijk Wetboek met de gegevens van het deskundigenverslag geen rekening gehouden mag worden, ook niet in de mate dat het feitelijke vaststellingen en technische adviezen behelst, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.