Hof van Cassatie 8 oktober 2015, IEFbe 1559 (Roquette Frères tegen Syral)
Gerechtelijk Wetboek. Cassatieberoep gericht tegen
IEFbe 794, en daarvoor
IEFbe 616, wordt verworpen. Syral vordert in toepassing van artikel 19, 2e lid Ger. W. dat aan Roquette Frères een voorlopig verbod wordt opgelegd om kennis te nemen en gebruik te maken van het deskundigenverslag dat tot stand kwam in het kader van een bij Syral uitgevoerd beslag inzake namaak, en dit tot een definitieve en in kracht van gewijsde gegane beslissing werd gewezen over de geldigheid van het octrooi van Roquette Frères.
7. (...) De appelrechters oordelen vervolgens dat “die voorlopige maatregel hoe dan ook [zal] vervallen, ingeval de vordering tot nietigverklaring van het Belgische luik van het Europese octrooi wordt afgewezen. Alsdan zal [de eiseres] meteen het verslag en al [de] documenten kunnen inzien en gebruiken. Alsdan zal [de eiseres] uiteraard volledig gebruik kunnen maken van het deskundig verslag bij het voorleggen van haar vraag of er al dan niet een inbreuk is vanwege [de verweerster] op het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en)”; dat “indien het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en) niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd [zal] hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de beoordeling van haar (gebeurlijke) vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door [de verweerster]” en leggen aan de eiseres “het verbod op om kennis te nemen en/of op enige wijze gebruik te maken van enig rapport (…) dat de deskundige (…) alsnog in uitvoering van zijn initieel mandaat in het kader van het uitgevoerde beslag inzake namaak zou opstellen en/of zou indienen, tot wanneer een definitieve en in kracht van gewijsde [gegane] beslissing is geveld omtrent de vermeende geldigheid van de ingeroepen octrooien van [de eiseres]”.8. Met deze redenen hebben de appelrechters geen uitspraak gedaan over de nietigverklaring van het Franse octrooi, die niet gevorderd was.
Zij oordelen enkel dat de voorlopige maatregel blijft gelden totdat de appelrechters definitief tot de geldigheid van het Belgische luik van het Europese octrooi hebben beslist of, wanneer de appelrechters tot de vernietiging van het Belgische luik van het Europese octrooi beslissen, totdat de Franse rechter definitief tot de geldigheid van het Franse octrooi heeft beslist.
De appelrechters hebben artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek aldus niet geschonden.
14. De appelrechters oordelen dat:
- wat gevraagd wordt, geenszins het op definitieve wijze ontnemen van het recht om een voorafgaand beschrijvend beslag is;
- er evenmin sprake is van het ontnemen van enig voordeel aan de eiseres om te kunnen beschikken over het beschrijvend beslag tijdens de bodemprocedure;
- de bedoeling van het beschrijvend beslag is om gebeurlijke overtredingen door de verweerster van de door de eiseres ingeroepen octrooien naar hun werkelijkheidswaarde na te gaan en het geenszins de bedoeling is van het beschrijvend beslag om de geldigheid van de octrooien zelf te onderzoeken;
- het thans reeds volop kennis doen nemen en gebruik doen maken door de eiseres van de bevindingen van de deskundige, de belangen van de verweerster definitief beschadigen;
- het risico voor de verweerster op een onherstelbare schade, zowel met betrekking tot de kennisneming van haar werkprocessen als van haar cliënteel, buiten elke verhouding is indien in rekening wordt gebracht dat er een stellig niet onredelijke kans is dat de octrooien die de eiseres inroept zullen worden vernietigd;
- indien de door de eiseres ingeroepen octrooien niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd zal hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de beoordeling van haar vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door de verweerster.
15. Door aldus te oordelen verwerpen en beantwoorden zij dit verweer. Het middel mist feitelijke grondslag.