Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 1344

Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen

J. De Vree, Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen, IEFbe 1344
Bijdrage ingezonden door Jan De Vree, LinkedIn-profiel. Internet koopjesjagers zullen wellicht al wel eens op de websites van veilinghuizen hebben gekeken en vastgesteld dat sommige aangeboden goederen, heel goedkoop onder de digitale hamer worden verkocht. Deze veilinghuizen verkopen in opdracht van deurwaarders goederen uit faillissementen of nalatenschappen of in opdracht van bedrijven die hun overstocks of tweedehandsgoederen kwijt willen. Iedereen, zowel particulieren als handelaren, kunnen na registratie op de website van het veilinghuis, mee bieden op de goederen. Wie als laatste bieder zijn bod digitaal ziet afgeklopt worden, is eigenaar. Alhoewel dit laatste bij sommige veilinghuizen ook nog niet zeker is. In de kleine lettertjes lees je soms dat er eerst een akkoord van de verkopende partij moet zijn, en pas als dit akkoord is bevestigd, de verkoop bekrachtigd wordt.

“Voorlopige toewijzing: het hoogste bod op deze kavel zal worden voorgelegd aan onze opdrachtgever. xxxxx zal U binnen de 24 uur berichten of Uw bieding U al dan niet werd toegewezen.” De veilinghuizen stellen dat eenmaal geboden werd, de bieder ook verplicht is om de goederen te betalen. Een bod kan niet meer ongedaan worden gemaakt “Nadat u op “bod plaatsen” geklikt hebt, zal U een detailoverzicht krijgen van Uw bod. Deze omvat het bedrag, verhoogd met BTW, kosten en eventuele additionele kosten. Indien u op de tab “bod plaatsen” geklikt hebt, is Uw bod geplaatst. Uw bod is dan onvoorwaardelijk, onherroepelijk en zonder voorbehoud.” Iedere bieder blijft gehouden aan zijn bod, ook indien zijn bod wordt overtroffen. Indien de veilingmeester beslist het bod van de hoogste bieder te weigeren zal de hoogste voorgaande bieder als koper worden aangeduid.”

Is dit wettelijk?
Elke ‘internet’ verkoop van een handelaar aan een consument is een verkoop op afstand en moet beantwoorden aan de voorwaarden die De Wet van marktpraktijken en consumentenbescherming de verkopers oplegt. Deze wet is een omzetting van een Europese Richtlijn (2011/83/EU) En het siert de Belgische wetgever dat zij in de omzetting van deze richtlijn, heel strikt bij de originele richtlijn is gebleven. Deze wet hoort thuis in het wetboek van economisch recht, waardoor de interpretatie van deze teksten steeds door de rechter dient te gebeuren. Verkoop van onroerende goederen vallen niet onder deze bescherming. Enkel particuliere aankopen worden hiermee bedoeld, beroepsmatige en verkoop tussen handelaren zijn hierin niet begrepen. Deze wet is ook enkel geldig tussen een particulier en een professionele verkoper. Verkopen tussen particulieren worden geregeld via het Burgerlijkwetboek. De openbare verkoop is niet van toepassing op deze wetgeving.

Is de Internet veiling een openbare verkoop?

De wetgever omschrijft heel exact wat een openbare verkoopveiling is : Wetboek van economisch recht Boek VI hoofdstuk II Art.2 36° openbare veiling: een verkoopmethode waarbij goederen of diensten door de onderneming worden aangeboden aan consumenten die persoonlijk aanwezig zijn of de mogelijkheid krijgen om persoonlijk aanwezig te zijn op de veiling, door middel van een transparante competitieve biedprocedure, onder leiding van een ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen, en waarbij de winnende bieder verplicht is de goederen of diensten af te nemen; Art. VI. 78. De openbare tekoopaanbiedingen en verkopen in de zin van artikel VI. 75 mogen enkel gehouden worden in lokalen die hiervoor uitsluitend zijn bestemd, behoudens afwijkingen die, bij noodzaak, worden toegestaan door de minister of door de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Eenieder die een openbare tekoopaanbieding of verkoop organiseert, is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van het eerste lid en van artikel VI. 76. De organisator vermeldt goed leesbaar zijn naam, voornaam of maatschappelijke benaming, woonplaats of maatschappelijke zetel en zijn ondernemingsnummer op alle aankondigingen, reclame en documenten die betrekking hebben op de openbare tekoopaanbieding en verkoop.

Wat is een openbare verkoop?
De openbare verkoop wordt aanzien als een toetredingscontract waarin alle contractvoorwaarden eenzijdig zijn bepaald en waarin enkel de prijs nog opgenomen dient te worden, die tot stand komt door het concurrentieel biedingproces. De kandidaat-koper heeft geen bedenktijd en kan niet onderhandelen omtrent de voorwaarden noch een tegenvoorstel doen. B. VAN BAEVEGHEM, “De beer, zijn vel en de hoogste bieder: het aanbod in de vrijwillige openbare verkoop”, Bij de openbare verkoop van roerende goederen kan er enkel bij openbare toewijzing verkocht worden in de aanwezigheid van een openbare ambtenaar, zoals bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder Art. 1, 2de lid Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt (Ventôsewet); art. 516, 5de lid Ger.w.;art. 227 Sw. De openbare verkoop van lichamelijke roerende goederen, waarbij de eigenlijke verkoping verplicht onder de leiding van een optredende ambtenaar zoals een notaris of gerechtsdeurwaarder dient te gebeuren. Deze openbare verkoop wordt gekenmerkt door de drie uiteengezette essentiële kenmerken van openbare publiciteit, mededinging en toewijzing. De relevante artikels worden verspreid in het Wetboek der Registratierechten aangetroffen. De Belgische wet voorziet dat wie tijdens een openbare veiling een geldig bod doet, geacht wordt dit bod te kunnen handhaven en de gevolgen van de koop te kunnen dragen. Wanneer de veilingmeester het bod toewijst aan de hoogste bieder, is deze koper verplicht om het goed aan de op voorhand gekende voorwaarden te kopen. Als een bod geweigerd wordt (bv niet rechtsgeldig of ongeldig ingediend) dan kan de koop aan de voorlaatste bieder toegewezen worden. De koper koopt de goederen zoals ze zijn, zonder garantie en recht op herroeping. De gegevens op de aanplakbiljetten en in de aankondigingen zijn louter informatief. De goederen waren te bezichtigen. bijgevolg wordt de koper geacht volledig, persoonlijk en onder eigen verantwoordelijkheid inge-licht te zijn over de staat van de eigendommen Tot het ogenblik dat de toewijzing definitief wordt of de verkoop wordt stopgezet, blijft elke bieder verbonden door zijn bod en heeft de verkoper het recht zijn toestemming tot die verkoop te geven of te weigeren.Wie op een openbare veiling een geldig bod doet, moet zich hieraan houden, wie dat niet kan, zal de gevolgen van zijn bieding moeten dragen. Zo’n situatie wordt een rouwkoop genoemd en is in het Burgerlijk Wetboek (art.1184) ook duidelijk omschreven. Er is geen enkel beletsel dat een openbare verkoop via het internet wordt geveild, maar dan moet aan alle voorwaarden voldaan zijn, zoals deze in het WER en andere wetboeken is omschreven.

Aanwezigheid
Het is niet genoeg dat de consument aanwezig mag zijn bij de slotveiling, er moet ook een ministeriële ambtenaar (deurwaarder) aanwezig zijn die belast is met de transparante en competitieve biedprocedure. Waardoor bepaalde internet voorwaarden bv de vijfminutenregel niet van toepassing kunnen zijn. De vijfminutenregel is een digitaal hulpmiddel die de veiling verlengt met vijf minuten wanneer er tijdens de laatste vijf minuten er een hoger bod wordt ingediend. Deze nuance is belangrijk, Het is duidelijk, dat als het Europese Recht, de openbare verkoop met haar specifieke voorwaarden erkent, ook de internetveiling. De internetveiling echter is enkel geldig is als aan al de dwingende voorwaarden werd voldaan. Al de internetveilingen, die niet voldoen aan deze eisen ressorten niet onder openbare verkoop, maar onder verkoop op afstand. De veilingsite die deze richtlijnen naast zich neerlegt en zich toch als een openbare veiling uitgeeft, of voorwaarden oplegt die enkel geldig zijn bij een openbare veiling, bezondigt zich aan de voorwaarden van artikel 227 van het Strafwetboek: “Hij die zich inmengt in openbare ambten, hetzij burgerlijke of militaire activiteiten wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar.” Wie een openbare verkoop organiseert zonder de aanwezigheid en controle van een ministeriële ambtenaar is strafbaar. De voorwaarden die aan een koop via een openbare verkoop zijn verbonden wijken in vele zaken immers af van vele rechtsgeldige regels in het verbintenisrecht. Het proces van de veilingsite “Eenmaal andermaal.be” waarbij het notariaat de veilingsite voor de rechter daagde, werd tot in Cassatie gevoerd en werd op grond het biedingsproces dat eenmaal-andermaal.be organiseert en voor de kandidaat-kopers niet het uitbrengen van een bod als resultaat heeft, maar een voorstel van een prijs voor een goed of een invitatie tot bieden, is toegelaten. Deze toelating is op de veilingsites waarvan hier spraken niet het geval. Het uitgebrachte bod door kopers is ondubbelzinnig bindend. Sommige veilingsites stellen dat hun veiling geen openbare verkoop is, maar ondertussen in hun algemene voorwaarden wel uitsluitend de voorwaarden die enkel gelden bij een openbare verkoop opleggen, en zich beroepen op de uitsluiting van het consumentenbeschermingsrecht, omdat ze een openbare veiling zijn, Dit wil ook zeggen dat de handel B2B ook niet onder deze voorwaarden kan geschieden. Een internetveiling moet voldoen aan de eisen zoals in het BW zijn opgenomen. Het is duidelijk dat als een veilingsite de indruk wekt een ‘openbare’ veiling te organiseren door de aankondiging dat een deurwaarder de verkoop van roerende goederen uit een faling organiseert en hierbij uitdrukkelijk de voorwaarden van een openbare veiling oplegt aan de koper, er duidelijk sprake is van misleiding.

Alhoewel in het beginsel de partijen zelf de voorwaarden van een contract kunnen onderhandelen, is het niet toegestaan om met misleidende handelingen een partij op het verkeerde been te zetten. Het is dan ook maar de vraag of een bod bindend kan zijn en blijven als de koper geen garantie heeft dat de koop gesloten is in een voorlopige toewijzing.

Ook volgende voorwaarden zijn niet rechtsgeldig
“Alle goederen worden verkocht in de staat waarin ze zich bevinden met alle eventuele zichtbare of verborgen gebreken. De bieders/kopers worden geacht de loten grondig te hebben geïnspecteerd. Alle goederen worden verkocht zonder waarborg ook indien de staat, de aard, de hoeveelheid of benaming niet conform is met de beschrijving. Eventuele km-standen of draaiuren van voertuigen, bouwjaren, eerste inschrijvingsdata of andere technische of commerciële specificaties worden louter indicatief meegedeeld zonder enige garantie of verantwoordelijkheid van **** of de opdrachtgever. Bij een eventuele foutieve vermelding, geeft dit geen aanleiding tot koopvernietiging of koop-ontbinding. Iedere bieder/koper erkent op de hoogte te zijn dat er geen verhaalrecht mogelijk is”. Deze voorwaarden kunnen enkel bij een “openbare verkoop” opgelegd worden. Enkel als de verkoopprijs lager of onbeduidend is tegenover de normale verkoopprijs van het goed, kan men deze voorwaarden afdwingen, omdat de koper dan kan weten, aan de hand van het aankoopbedrag, dat de overeenkomst inderdaad enkel gaat over wat de koper heeft gezien. Maar een veilingsite kan echter nooit op voorhand weten aan welke prijs het goed uiteindelijk zal verkocht worden. Het is zelfs mogelijk dat de verkoopsprijs van het goed veel duurder is dan wat de normale marktwaarde voor een gelijkaardig product dat (wel) in orde is en met waarborg verkocht moet worden. Het vertrouwensbeginsel is duidelijk en maakt onverkort deel uit van het verbintenisrecht.

Lees verder.

IEFBE 1327

Prejudiciële vragen over mededeling aan publiek van recreatieruimte van revalidatiecentrum

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 februari 2015, IEFbe 1327; C-117/15 (Reha Training tegen GEMA)
Auteursrecht. Collectief beheer. Bericht van MinBuza: Verzoekster heeft in de recreatieruimte van haar revalidatiecentrum tussen juni 2012 en juni 2013 televisietoestellen geplaatst waarop alle aanwezigen, hoofdzakelijk patiënten, uitzendingen konden bekijken. Zij heeft daarvoor geen toestemming gevraagd bij verweerster Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA, = de Duitse BUMA/STEMRA), die haar een bedrag van € 481,32 in rekening brengt als schadevergoeding voor het ‘mededelen aan het publiek’. Verzoekster betwist dat er sprake is van ‘publiek’. Zij vecht dit aan voor de rechter die echter verweerster in het gelijk stelt. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.

De Kamer van de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Köln) komt bij de toepassing van de door het HvJ EU gestelde criteria voor een ‘mededeling aan het publiek’ tot een verschillend resultaat, afhankelijk van op welke richtlijn zij zich baseert. Beide richtlijnen zijn in onderhavige zaak relevant. De belangrijkste doelstelling van RL 2001/29 is het hoge beschermingsniveau voor auteurs. De Kamer gaat ervanuit dat hier sprake is van mededeling aan het publiek. De samenstelling van de groep patiënten zal voortdurend wisselen, en de patiënten zullen vaak vergezeld worden door begeleiders. Het is een vergelijkbare situatie met gasten van een hotel of bezoekers van een horecagelegenheid. De verwijzende rechter ziet ook een winstoogmerk: het gaat om een commerciële beslissing; verzoekster heeft kosten gemaakt om de wachttijd voor patiënten zo aangenaam mogelijk te maken. Hij twijfelt echter aan de juiste uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ gezien de uitkomst van de zaak C-135/10 SCF waarin het HvJ EU oordeelde dat het bij patiënten in een tandartspraktijk niet gaat om ‘personen in het algemeen’, en stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Wordt de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat
• een gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag handelt om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen die deze zonder zijn tussenkomst niet hadden gehad,
• onder „publiek” een onbepaald aantal potentiële ontvangers wordt verstaan en dit verder moet bestaan uit een vrij groot aantal personen, waarbij er sprake is van „onbepaaldheid” wanneer het gaat om „personen in het algemeen” en dus niet om personen die tot een private groep behoren, en met „een vrij groot aantal personen” wordt bedoeld dat een zekere deminimisdrempel moet worden overschreden, en een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen dus niet voldoet aan het criterium, waarbij het in dit verband niet enkel relevant is hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben;
• het werk wordt medegedeeld aan een nieuw publiek, dit wil zeggen aan een publiek waarmee de auteur van het werk geen rekening heeft gehouden wanneer hij toestemming heeft verleend voor het gebruik ervan via de mededeling aan het publiek, tenzij de latere mededeling gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling en
• het niet onbelangrijk is of de betrokken gebruikshandeling een winstoogmerk heeft, en of het publiek ontvankelijk is voor deze mededeling en deze niet louter toevallig „opvangt”, waarbij dit geen dwingende voorwaarde is voor een mededeling aan het publiek?
2. Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip „mededeling aan het publiek” van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen?
3. Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, sprake van een „mededeling aan het publiek” overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?
4. Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: Handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk (zie arrest SCF van 15 maart 2012, C-135/10, EU:C:2012:140) of soortgelijke inrichtingen geen sprake is van een mededeling aan het publiek?
IEFBE 1326

HvJ EU: Houder uitsluitend distributierecht kan anderen verbieden verkoopaanbod te doen

HvJ EU 13 mei 2015, IEFbe 1326; ECLI:EU:C:2015:315; zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales en Labianca)
Auteursrecht. Distributierecht. Begrip 'distributie onder het publiek', door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame. Het HvJ EU antwoordt:

Artikel 4, lid 1, van [InfoSocrichtlijn 2001/29/EG], moet aldus worden uitgelegd dat degene die met betrekking tot een beschermd werk het uitsluitende distributierecht heeft, zich er op grond van die bepaling tegen kan verzetten dat voor het origineel of een kopie van dat werk een verkoopaanbod wordt gedaan of gerichte reclame wordt gemaakt, zelfs indien niet zou vaststaan dat een zich in de Unie bevindende koper het beschermde object op grond van dit aanbod of deze reclame heeft gekocht, voor zover die reclame consumenten die zich bevinden in een lidstaat waarin dat werk auteursrechtelijk beschermd is, uitnodigt tot koop ervan over te gaan.

 

Gestelde vragen:

1. Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden?
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
2. Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?
3. Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?
IEFBE 1317

Opschorting tot er uitspraak is inzake derdenverzet

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afd. Gent 27 april 2015, IEFbe 1317 (I tegen Stereyo en Robbizz)
Uitspraak aangebracht door Karin Ottelohe, Advocant. Eerder werd derdenverzet toelaatbaar en reeds gedeeltelijk gegrond verklaard [IEFbe 1001]. Eiseres werd verboden om het beslag inzake namaak, en deskundigen verslag en de bijlagen niet vrijgeven of gebruiken in een procedure ten gronde of in kort geding die niet gericht is om beweerde inbreuk vast te stellen [zie ook IEFbe 1303]. Verweerders vragen met succes om de procedure aan te houden of op te schorten totdat een in kracht van gewijsde getreden uitspraak zal zijn tussengekomen over het voor de Voorzitter van deze rechtbank hangende onderdelen van de procedure derdenverzet. De zaak wordt naar de Bijzondere Rol verzonden.

IEFBE 1306

Niet te kwader trouw of lichtzinnig overgegaan tot het vorderen van royalties

Hof van Beroep Antwerpen 16 maart 2015, IEFbe 1306 (X tegen WPG Uitgevers) (link 2)
Auteursrecht. Royalties. X werkte als freelance scenarist voor WPG. X vordert betaling van royalties. Precieze verkoopcijfers zijn niet langer te achterhalen. Echter, uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Het hof veroordeelt WPG tot betaling aan X uit hoofde van royalties tot het onbetwiste bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente.

De beoordeling:

5.6.De onzekerheid of de twijfel die omtrent een aangevoerd, maar betwist feit (hier de precieze verkoopcijfers) blijft bestaan na de bewijsvoering, moeten in aanmerking worden genomen tegen degene die de bewijslast draagt. De appellant draagt dienaangaande het bewijsrisico (vgl. Cass. 20 maart 2006, Arr. cass. 2006, 645).

5.7. Daaruit volgt dat de vordering van de appellant tot het bekomen van auteursrechten ten laste van de geïntimeerde, als ongegrond moet worden afgewezen, dit althans in de mate  waarin die vordering door de geïntimeerde betwist wordt, dit is voor zover ze het door de geïntimeerde voorgestelde bedrag van 15.807,00 EUR in hoofdsom overschrijdt.

5.9. Uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Dat de voorwaarden voor toekenning van een schadevergoeding wegens tergend of roekeloos geding zouden vervuld zijn is derhalve niet bewezen. De tegenvordering van de geïntimeerde strekkende tot toekenning uit dien hoofde van schadeloosstelling ten bedrage van 12.000,00 EUR wordt bijgevolg afgewezen als ongegrond.

5.10. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de geïntimeerde veroordeeld tot de kosten van de beide aanleggen (artikel 1017, eerste lid Ger.W).
IEFBE 1303

Beslag inzake namaak mag enkel worden gebruikt in IE-procedures

Hof van Beroep Gent 30 maart 2015, IEFbe 1303 (X / Y & Stereyo)
Uitspraak ingezonden door Karin Ottelohe, Advocant. Beslag inzake namaak. Auteursrecht. Y & bvba Stereyo hebben banden met nv X verbroken, waarna X een beslag inzake namaak verzoekt bij de Afdelingsvoorzitter van de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Gent. Deze willigt 8 augustus het verzoekschrift in. Beslag inzake namaak wordt betekend en uitgevoerd op 22 augustus 2014. De rechter in eerste aanleg verklaart later in de in het hoger beroep bestreden beschikking van 22 september 2014 dat X wordt verboden om: het proces-verbaal van beslag inzake namaak van 22 augustus 2014, het op 5 september 2014 door deskundige Walter Huys neergelegd verslag, en de bijlagen aan dit verslag, vrij te geven en/of te gebruiken in een procedure ten gronde of in kort geding die er niet op gericht is om de beweerde inbreuk op de beweerdelijk aan X toebehorende intellectuele rechten te horen vaststellen, onder verbeurte van een dwangsom [...].

Voorwerp van het hoger beroep

13. X tekent beperkt hoger beroep aan met grieven, die het Hof als volgt samenvat. 1) De bestreden beschikking Is onduidelijk omdat de motivering "bijzonder summier en onduidelijk" is. Met name verduidelijkt de Voorzitter niet wanneer er een "voldoende link met de beweerde geschonden intellectuele rechten [bestaat] en niet eender welke procedure". X is van mening dat zij het verslag mag gebruiken in elke procedure die gevoerd wordt naar aanleiding van de gegevens die ze ter gelegenheid van het beslag inzake namaak aangetroffen heeft. 2) De bestreden beschikking is strijdig met artikel 1369bls/7 Ger. Wb .. Dit artikel viseert niet het proces-verbaal van beslag inzake namaak. Ook de vertrouwelijkheid van het deskundigenverslag en de bijlagen erbij zijn niet wettelijk gegarandeerd, zodat de beschikking wettelijke grondslag mist. Ten onrechte heeft de eerste rechter artikel 13.69bis/7 en /9 Ger. Wb. samen gelezen. Verder past X artikel 1369bis/9 Ger. Wb. a contrario toe. 3) De eerste rechter Is de ratio legis van de procedure tot beschrijvend beslag inzake namaak en van artikel 1369bis/7 Ger. Wb. in het bijzonder "uit het oog verloren". 4) De bestreden beslissing schendt de rechten van verdediging van X. De beperking die aan X wordt opgelegd, Is niet aan Stereyo en de heer Y opgelegd. In een andere procedure werd zij hierdoor met een wapen ongelijkheld geconfronteerd, waardoor zij, volgens X, verloor in de andere procedure.

De gronden van de beslissing en het antwoord op de middelen

15. Voorafgaandelijk wordt In eerste instantie herhaald dat het hoger beroep beperkt is tot het verbod dat de Voorzitter van de rechtbank van koophandel in de bestreden beschikking opgelegd heeft. De geding inleidende dagvaarding van de heer Y en Stereyo in derdenverzet tegen de beschikking tot het leggen van een beschrijvend beslag inzake namaak is tweeledig. In een eerste gedeelte vorderen zij met toepassing van artikel 735 §1 Ger. Wb. het verbod op te leggen om het pv van beslag inzake namaak van 22 augustus 2014, het verslag van de deskundige van 5 september 2014 en de bijlagen erbij vrij te geven en/of te gebruiken In enige procedure ten gronde of in kort geding die niet een procedure betreft in kort geding of ten gronde die er niet op gericht is de beweerde inbreuk op beweerde intellectuele rechten te horen vaststellen, de oorsprong ervan, de bestemming en de hoegrootheid ervan. X heeft naar zeggen van Stereyo en de heer Y inderdaad in de procedure tot gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord het beslag inzake namaak aangewend naar aanleiding van het indienen van de schuldvordering van VER tegen X. Zij heeft het verslag ook gebruikt in de procedure in kort geding, voor het Hof gekend onder rolnummer 2014/RK/178. Hierover heeft de Voorzitter van de rechtbank van koophandel uitspraak gedaan. In een tweede gedeelte is de vernietiging van de beschikking tot het leggen van een beschrijvend beslag inzake namaak gevorderd. Dit deel heeft de Voorzitter naar de bijzondere rol verwezen. Het gedeelte van de betwisting dat de Voorzitter naar de bijzondere rol verzonden heeft, hebben de partijen uitgesloten van de huidige betwisting In de procedure in hoger beroep. De zaak Is bijgevolg niet in haar geheel aanhangig.

17. Er dient een onderscheid gemaakt te warden tussen drie zaken: 1) de rechtsgeldigheid van een bewijsmiddel en de bewijswaarde ervan; 2) de bevoegdheid van de Voorzitter van de rechtbank, die zoals in kort geding ten gronde oordeelt over een verzoek tot beslag inzake namaak om beslissingen te nemen over de waarde van het deskundigenverslag en de eventuele bijlagen; 3) de bevoegdheid van de Voorzitter van de rechtbank die zoals in kort geding oordeelt om een voorlopige maatregel te nemen over het verslag van de deskundige, met toepassing van artikel 19, lid 3 Ger. Wb.

22. Artikel 1369bis/7 §2 Ger. Wb. bepaalt dat het verslag van de deskundige tot beslag inzake namaak evenals alle stukken, monsters of inlichtingen, vergaard gedurende de handelingen van beschrijving, vertrouwelijk zijn. Ze mogen slechts vrijgegeven of gebruikt worden door de verzoeker of zijn rechthebbende binnen het kader van een procedure ten gronde of in kort geding. Gelet op de wettelijke doelstelling van het beslag inzake namaak moeten de procedure ten gronde en de procedure in kort geding, waarin het verslag en de vaststellingen aangewend kunnen worden, de vaststelling en het rechtsherstel van de beweerde namaak beogen. In procedures die een ander oogmerk hebben dan de handhaving van intellectuele rechten, zoals de gerechtelijke reorganisatie, valt het dan ook te verwachten dat de gevatte rechter dit bewijsmiddel zal weren, nu het verslag In een beslag inzake namaak wettelijk niet in een dergelijke procedure gebruikt kan worden. Het argument van X dat artikel 1369bis/7 Ger. Wb. niet beperkt is tot "namaakprocedures" (p. 23 van haar conclusie In hoger beroep) en dat er anders over oordelen tegen de wet is, wordt bijgevolg als ongegrond verworpen.

24. Zonder aan de bevoegdheid van enige rechter ten gronde te raken zegt het Hof voor recht op grond van artikel 1369bis/7 en 9 Ger. Wb. dat het deskundigenverslag en de bijlagen ervan, zoals neergelegd op 5 september 2014, enkel mogen aangewend warden door X In procedures die de handhaving van haar beweerde auteursrechten tot voorwerp hebben. Deze beperking van de aanwending van het deskundigen verslag en alle stukken, monsters of inlichtingen vergaard gedurende de handelingen van beschrijving is volledig in overeenstemming met de wettelijke opdracht van de deskundige tot beschrijvend beslag inzake namaak. (zie ook randnummer 21 hiervoor) Artikel 1369bis/7 §2 en 9 Ger. Wb. leggen enkel beperkingen op aan de verzoeker. In deze zaak is dat X. Het argument dat dit tot onbillijke situaties zou leiden, weegt niet op tegen de wettelijke bepalingen ter zake. Het is uiteraard wel zo dat in de procedure op derdenverzet het verslag en de bijhorende stukken, monsters en inlichtingen nog voorgelegd kunnen warden, nu incidenten na het leggen van .het beslag inzake namaak op grond van artikel 1369bls/8 Ger. Wb. tot de bevoegdheid van de gevatte rechter behoren en nu precies het toestaan van het beschrijvend beslag betwist wordt.

Indien X andere inbreuken dan inbreuken op intellectuele rechten verwijt aan de bvba Stereyo en de heer Y, dan dient zij de daartoe geëigende procedures In te stellen.

Zie voor eerste aanleg IEFbe 1001

 

IEFBE 1302

Hostingprovider niet aansprakelijk door te algemene kennisgeving

Rechtbank Brussel 2 april 2015, IEFbe 1302 (X tegen Y & Telenet)
Uitspraak ingezonden door Karel Janssens en Thomas De Meese, Crowell & Moring LLP. Auteursrecht. Aansprakelijkheid tussenpersonen. Hosting. Fotograaf en auteursrechthebbende X stelt gebruiker Y en ISP Telenet aansprakelijk voor inbreukmakend gebruik van zijn foto's op website Pixagogo. Volgens X zou Telenet niet tijdig hebben gereageerd op zijn kennisgeving van de onrechtmatige foto’s, en kan zij dus ook niet genieten van de vrijstelling van aansprakelijkheid die geldt voor hosting dienstverleners (art. 14 Richtlijn 2000/31). Vordering wordt afgewezen ten aanzien van Telenet, wordt toegewezen ten aanzien van Y.

Aansprakelijkheid wegens inbreuk Telenet
De beoordeling:

11. [...] Om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden die in artikel 14 van de Richtlijn 2000/31 zijn gesteld, opdat vrijstelling van aansprakelijkheid kan worden genoten, moet worden vastgesteld dat de dienstverlener niet "daadwerkelijk kennis [had] van de onwettige activiteit of informatie" en, wanneer het een schadeactie betreft, "geen kennis [had] van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt" of, nadat hij dusdanige kennis heeft verkregen, dat hij prompt heeft gehandeld om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
[...]
Een kennisgeving betekent niet dat het voordeel van de vrijstelling van aansprakelijkheid als voorzien in artikel 14 van richtlijn 2000/31 automatisch verloren gaat, aangezien de kennisgeving van vermeend onwettige activiteiten of informatie onvoldoende nauwkeurig en onderbouwd kan blijken te zijn. De rechtbank moet beoordelen of, gelet op de inlichtingen die aldus aan de beheerder zijn verstrekt, deze kennis had van feiten of omstandigheden op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid had moeten vaststellen (in die zin HvJEU, L'Oreal / eBay International e.a., C-324/09, 12 juli 2011, ov. 118 e.v.)

13. Terecht stelt Telenet dat opdat er sprake zou zijn van daadwerkelijke kennis in hoofde van de hostdienstverlener, het niet volstaat dat de klager een algemene kennisgeving doet aan deze dienstverlener. Bovendien is vereist dat deze kennisgeving voldoende precies en nauwkeurig en voldoende gedetailleerd is, zodat de hostdienstverlener de inbreukmakende inhoud kan identificeren. Zo dient een kennisgeving van de klager onder meer de exacte vindplaats van de litigieuze webpagina's en/of informatie van de klant van de hosting dienstverlener aan te duiden.
[...]
De brief van 5 maart 2009 van eiser was in casu onvoldoende precies en nauwkeurig en bevatte onvoldoende elementen op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer de onwettigheid van de betrokken reproducties had moeten vaststellen. De brief  bevatte met name niet alle elementen die Telenet dienden toe te laten om de betrokken informatie te identificeren om ze te verwijderen of de toegang ervan onmogelijk te maken.
[...]
Overigens kan uit de wet van 11 maart 2003, noch uit de richtlijn 2000/31 een verplichting worden afgeleid voor de hosting dienstverlener om zelf op zoek te gaan naar inbreukmakend materiaal, wanneer hij in kennis wordt gesteld van een mogelijke inbreuk, maar de klager heeft nagelaten om de inbreukmakende reproducties met voldoende nauwkeurigheid aan te duiden.
[...]

14. Eiser voert nog aan dat Telenet laattijdig zou hebben gereageerd.
Het is juist dat Telenet pas op 19 maart 2009 om bijkomende informatie heeft verzocht in antwoord op de brief van 5 maart 2009. Deze omstandigheid doet evenwel niet af aan het feit dat Telenet zich kan beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid van artikel 20 van de wet van 11 maart 2003, nu zij ingevolge het gebrek aan nauwkeurigheid van de kennisgeving van 5 maart 2009 niet geacht kon worden kennis te hebben gehad van feiten of omstandigheden op grond waarvan zij de onwettigheid van de gereproduceerde foto's had moeten vaststellen. Derhalve rustte op Telenet ook niet de verplichting om prompt de informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken.
[...]

15. in zoverre eiser voorhoudt dat Telenet zelf aansprakelijk is als inbreukmaker, doordat zij de door Y geplaatste foto's heeft door gekopieerd naar andere websites dan www.pixagogo.be [...] gaat eiser voorbij aan de draagwijdte van artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003 en artikel 14 van de richtlijn 2000/31.

17. Om die reden kan Telenet zich niettegenstaande de brief van 5 maart 2009 beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid, zoals vervat in artikel 20, 1 van de wet van 11 maart 2003. Telenet diende aldus evenmin over te gaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 20,3 van dezelfde wet.

18. De vordering is ongegrond in zoverre tegen Telenet gericht.

 

IEFBE 1273

Interdiction aux appelants de diffuser l’ouvrage litigieux

Cour d'appel de Bruxelles 14 novembre 2014, IEFbe 1273 (Fondation Folon)
Resumé par Anne Delheid, Simont Braun. Droit d'auteur. Les appelants ont rédigé un livre suite à divers entretiens qu’ils ont eu avec M. Folon à propos de sa vie et de son œuvre. Une convention avait été signée entre M. Folon et les appelants concernant la réalisation de cet ouvrage.

Les appelants soutiennent que M. Folon n’est pas co-auteur de l’ouvrage litigieux et qu’il n’aurait donc pas eu de droit moral à exercer sur celui-ci. En ce qui concerne cette qualité de co-auteur, la Cour indique que l’interviewé n’est pas exclu d’une possible qualité de co-auteur, s’il a pris une part active dans la mise en forme de l’interview. En l’espèce, la Cour constate que la convention entre les parties, dans laquelle M. Folon se réservait le droit de modifier le texte de l’ouvrage, et ne permettait pas la publication de l’ouvrage sans son approbation, établit que M. Folon a bien pris part active dans la mise en forme de l’ouvrage. En outre, le nom de M. Folon figure sur la couverture. Si les interviewers sont les auteurs des questions, l’interviewé est l’auteur des réponses. L’œuvre réalisée est donc une œuvre de collaboration, élaborée par plusieurs auteurs de façon concertée, sur laquelle aucun auteur ne peut exercer isolément le droit d’auteur.

La convention signée entre M. Folon et les appelantes précisait clairement que M. Folon se réservait le droit de relire les textes retranscrits avant toute publication. M. Folon étant décédé, les appelants ont procédé sans cette autorisation. Or, les droits moraux sur l’œuvre ne disparaissent pas avec le décès d’un auteur. Il convenait dès lors, selon la Cour, que les appelants interpellent les dépositaires de ce droit moral pour obtenir leur autorisation et à défaut, de solliciter l’autorisation du juge. En méconnaissant cette règle, les appelants ont porté atteinte au droit moral de leur co-auteur, et ce même à tenir compte de l’atténuation relative de celui-ci par suite de son décès.

M. Folon a cédé les droits de communication au public et de reproduction sur les œuvres exposées à la Fondation depuis sa création, à la Fondation Folon. La Cour rappelle qu’une personne morale peut devenir titulaire du droit par l’effet d’une cession et profiter de la présomption de titularité. Dès lors, toute cession de droit inscrite dans la convention entre M. Folon et les appelantes doit s’interpréter de manière restrictive, et il incombe aux appelantes de fournir la preuve des droits spécifiques qui leur ont été cédés. A défaut, la Fondation peut invoquer à bon droit une atteinte au droit de reproduction et au droit de communication au public.

Il n’y a aucun abus de droit dans le chef de la Fondation Folon en sollicitant l’interdiction de la mise en vente de l’ouvrage litigieux, sachant que M. Folon n’a pas pu relire les textes et donner son consentement sur ceux-ci, tel que prévu dans la convention le liant aux appelantes. La SA Kimera International souhaitait éditer et publier l’ouvrage litigieux, et invoque elle aussi l’abus de droit dans le chef de la Fondation Folon, notamment pour atteinte portée au droit à l’information. Ses prétentions ont également été rejetées par la Cour. En effet, la loi n’a pas prévu comme exception générale au droit d’auteur le droit à l’information, sauf dans les conditions qu’elle énumère et qui excluent l’exploitation dans un but lucratif.

En conséquences de tous ces éléments, la Cour estime que c’est à bon droit que la Fondation Folon demande qu’il soit fait interdiction aux appelants de diffuser l’ouvrage litigieux.

IEFBE 1286

Vragen van uitleg over uitlenen en uitputting e-books

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEFbe 1286 (VOB tegen Stichting Leenrecht en NUV, Lira en Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Auteursrecht. Uitputting. Leenrecht. E-books. Definitieve prejudiciële vraagstelling [zie eerder IEF 14164]:

1. Dienen de artikelen 1 lid 1,2 lid 1 sub b en 6 lid 1 van richtlijn 2006/115 aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel via een voor het publiek toegankelijke instelling voor gebruik ter beschikking stelten van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur:

- door een kopie in digitale vorm (reproductie A) op de server van de instelling te plaatsen en het mogelijk te maken dat een gebruiker die kopie door middel van downloaden kan reproduceren op zijn eigen computer (reproductie 3),
- waarbij de kopie die de gebruiker tijdens het downloaden maakt (reproductie 3), na verloop van een beperkte termijn niet meer bruikbaar is, en
- waarbij andere gebruikers gedurende die termijn de kopie (reproductie A) niet kunnen downloaden op hun computer?
2. Als vraag 1. bevestigend moet worden beantwoord, staat artikel 6 van richtlijn 2006/115 en/of een andere bepaling van het Unierecht eraan in de weg dat lidstaten aan de toepassing van de in artikel 6 van richtlijn 2006/115 opgenomen beperking op het uitleenrecht de voorwaarde stellen dat de door de instelling ter beschikking gestelde kopie van het werk (reproductie A) in het verkeer is gebracht door een eerste verkoop of andere eigendomsovergang van die kopie in de Unie door de rechthebbende of met zijn toestemming in de zin van artikel 4 lid 2 van richtlijn 2001/29?

3. Als vraag 2. ontkennend moet worden beantwoord, stelt artikel 6 van richtlijn 2006/115 andere eisen aan de herkomst van de door de instelling ter beschikking gestelde kopie (reproductie A), zoals bijvoorbeeld de eis dat die kopie is verkregen uit legale bron?

4. Als vraag 2. bevestigend moet worden beantwoord, dient artikel 4 lid 2 van richtlijn 200 1/29 aldus te worden uitgelegd dat onder de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van materiaal als daar bedoeld mede wordt verstaan het op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een digitale kopie van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur?

IEFBE 1283

BenGH stelt vragen over vervallen beschermingstermijn aan HvJ EU

BenGH 27 maart 2015, IEFbe 1283 (Montis tegen Goossens Meubelen)
Version français ci-dessous. Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens, Van der Steenhoven. Zie eerder ECLI:NL:HR:2013:1881 en vgl. IEF 14714. Ter beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde vragen, stelt het Benelux-Gerechtshof zelf de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Is de beschermingstermijn genoemd in artikel 10 in verbinding met artikel 13 lid 1 Beschermingstermijnrichtlijn van toepassing op auteursrechten die aanvankelijk beschermd werden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht, maar vóór 1 juli 1995 zijn vervallen wegens het niet (tijdig) voldoen aan een formeel vereiste, meer in het bijzonder het niet (tijdig) afleggen van een instandhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 21 lid 3 BTMW (oud)?

2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
Dient de Beschermingstermijnrichtlijn zo te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die meebrengt dat het auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat vóór 1 juli 1995 is vervallen wegens het niet voldoen aan een formeel vereiste, als blijvend vervallen geldt?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:
Indien het desbetreffende auteursrecht volgende de nationale wetgeving moet worden geacht op enig moment te herleven of te zijn herleefd, met ingang van welk tijdstip is dat dan het geval.

La Cour de Justice Benelux demande à la Cour de justice de l'Union européenne de se prononcer sur les questions d'interprétation énoncées ci-après:

1. La durée de protection mentionnée à l'article 10, combiné à l'article 13, paragraphe 1, de la directive "durée de protection" est-elle applicable à des droits d'auteur qui étaient initialement protégés par la législation nationale sur le droit d'auteur, mais qui se sont éteints avant le 1er juilliet 1995 faute d'avoir satisfait ou d'avoir satisfait à temps à une exigence formelle, plus particulièrement l'absence de dépôt ou de dépôt à tempts d'un déclaration de maintien telle que visée à l'article 21, alinéa 3 (ancien), de la LBCM?
2. Si la réponse à la question 1 est affirmative:
La directive "durée de protection" doit-elle être intreprétée en ce sens qu'elle s'oppose à un réglementation nationale qui implique que le droit d'auteur sur une oeuvre des arts appliqués qui s'est éteint avant le 1er juillet 1995 pour n'avoir pas satisfait à une exigence formelle est à considérer comme définitivement éteint?
3. Si la réponse à la question 2 est affirmative:
Si le droit d'auteur en question doit être réputé être ou avoir été restauré à un moment quelconque selon la législation national, à partir de quelle date cette restauration est-elle intervenue?