Actualiteitenlunch Recente IE-zaken uitgelicht
De Balie, Amsterdam, woensdag 23 april, 12.00 tot 14.00 uur. The Pirate Bay weer toegankelijk, hyperlinken en embedden toegestaan en niet meer betalen voor secundaire openbaarmaking; in drie recent gewezen arresten gaat het auteursrecht, zoals we dat kennen, op de schop. In twee uur tijd lichten Arnoud Engelfriet, Christiaan Alberdingk Thijm en Bas Le Poole de praktische toepassing van deze arresten toe.
Hier aanmelden |
In Nederland werd The Pirate Bay blokkade opgeheven voor een aantal providers [IEF 13467], met andere providers is een (voorlopige) schikking getroffen. Volgens het Hof van Justitie EU staan grondrechten een websiteblokkade zonder precisering van de maatregelen niet in de weg [IEF 13690]. Wat zal het eindoordeel van de Hoge Raad worden, nu cassatie wordt overwogen?
Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming [IEF 13540], maar onder welke omstandigheden? Is embedded linken nu wel of niet een toegestane handeling. Door de uitspraak in de zaak Svensson/Retriever lijkt iedere band met het auteursrecht doorbroken [IEF 13705]. Wat doet de meer recente jurisprudentie hiermee [IEF 13685]?
Ook de vergoeding voor het secundair openbaarmakingsrecht lijkt van de baan, het heruitzenden van programma's is niet (meer) gebonden aan een verplichte vergoeding [IEF 13696]. Heeft dit effect op de verdere (en vrije) verspreiding van radio- en televisieprogramma's via andere kanalen?
Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis. Er is volop gelegenheid tot discussie.
Programma
11.45 - 12.00 Intekenen/lunch
12.00 - 12.40 Hof Den Haag The Pirate Bay-blokkade en opheffing, Arnoud Engelfriet, ICTRecht.
12.40 - 13.20 HvJ EU Svensson e.a./Retriever, Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis.
13.20 - 14.00 HR Norma/NL Kabel, Bas Le Poole, Houthoff Buruma.
Er zijn 2 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.
Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam. Klik hier voor adres, route en parkeren op 2 minuten loopafstand.
Kosten deelname
€ 225,00 per persoon,
€ 185,00 sponsors IE-Forum, en
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschap (fulltime).
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, inclusief lunch, koffie, thee en documentatie. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging.
Hier aanmelden |
Octrooi voor scheiden aardappels nietig
Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 10 oktober 2013, IEFbe 759 (BVBA AVR en NV Dewulf tegen Grimme Landmaschinenfabriek GMBH & CO)
Uitspraak mede ingezonden door Pieter Callens en Véronique Pede, Eubelius. Octrooirecht. AVR en Dewulf zijn producent en distributeur van landbouwmachines, en brengen onder meer machines op de markt voor het rooien van aardapplen. Zij vorderen nietigverklaring van het octrooi EP 399 van Grimme voor de "Inrichting voor het scheiden van aardappels van bijmengsels". In de mate dat het technisch effect van tegen elkaar in aangedreven rollichamen in EP 399 wordt omgeschreven als zijnde "het scheiden van aardappels van bijmengsels zoals aarde, kluiten, stenen, loof of dergelijk materiaal" dient te worden vastgesteld dat dit geen uitvinding van Grimme, maar reeds deel uitmaakte van de stand van de techniek. Er is hoger beroep aangetekend.
3.5. Op grond van hetgeen hierboven werd uiteengezet, dient te worden besloten dat de inrichting zoals beschreven in EP 399 voor een vakman op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek, dat de conclusies 1, 14 en 15 van EP 399 niet inventief zijn en dat hun technische kenmerken reeds del uitmaakten van de stand van de techniek vóór de indieningsdatum van EP 399. [..]
In de mate dat het technisch effect van tegen elkaar in aangedreven rollichamen in EP 399 wordt omgeschreven als zijnde "het scheiden van aardappels van bijmengsels zoals aarde, kluiten, stenen, loof of dergelijk materiaal" dient te worden vastgesteld dat dit geen uitvinding van Grimme is maar ten tijde van de aanvraag van EP 399 reeds deel uitmaakte van de stand van de techniek.
Bijgevolg is EP 399 voor wat België betreft nietig wegens het gebrek aan uitvinderswerkzaamheid in de zin van artikelen 6 BOW en 56 EOV.
Les pièces de monnaie dans un gris relativement uniforme sont protégés
Cour de cassation 17 mars 2014, IEFbe 777 (Tradart Institut)
Droit de l'auteur. Photo des pièces de monnaie au catalogue. Imitation servile. L'arrêt considère qu'« alors que les pièces de monnaie sont de couleurs différentes (argent clair ou fonce, bronze, or, cuivre oxyde ou non), [le défendeur] les a présentées dans un gris relativement uniforme afin de donner au catalogue une impression d'homogénéité, ce qui lui permettait en même temps d'accentuer le relief des visages représentes sur l'avers et celui des scènes figurant sur le revers.
Il déduit de ces considérations de fait qu' « en l'espèce, [le défendeur]ne s'est pas contente de photographier servilement les pièces de monnaie qui devaient figurer dans le catalogue `[...]' ; [qu']il a opère des choix qui témoignent que les photographies qui ont été publiées constituent une création intellectuelle qui est propre à son auteur » et que « les photographies litigieuses présentent bien le caractère original requis par la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins ».
Il justifie ainsi légalement sa décision que les photographies litigieuses bénéficient de la protection de la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins.
Gebruik databank Pinakes via derde onrechtmatig
Hof van Beroep Brussel 27 januari 2014, IEFbe 773 (Pinakes tegen Active en Effective Media)
Uitspraak mede ingezonden door Dries Pattyn, Van Aerde & Partners. Bijdrage ingezonden door Carly van der Beek, LinkedIn. Databankenrecht. Tijdschrift toezending. Feiten Het gaat in dit hoger beroep om het onrechtmatig gebruik van een databank met contactgegevens van besturen, mandatarissen en ambtenaren in België. Producent en eigenaar van de databank is Pinakes. Zij stelt deze databank ter beschikking aan haar klanten in de vorm van het verlenen van een gebruiksrecht tegen betaling. Geïntimeerden hebben als activiteit de uitgave van tijdschriften voor de automobiel- en transportsector en wagenparkbeheerders.
Pinakes voegt controleadressen (fictieve namen op een bestaand adres) toe aan de inhoud van de door haar geleverde en de door de klant gedownloade gegevens. Op een van deze controleadressen ontving Pinakes het tijdschrift Fleet, aflevering 60, juni 2008, met als afzender de NV Effective Media. Op hetzelfde controleadres ontving Pinakes het tijdschrift In Motion, jaargang, aflevering 25, augustus 2008. Op het bijgevoegde verzendingsblad wordt vermeld: verzonden door: General Motors Belgium NV. In de colofon wordt de NV Active vermeld in de rubriek Concept en Creatie. Bij aangetekend schrijven van 18 september 2008 heeft Pinakese NV Effective Media in gebreke gesteld wegens ongeoorloofd gebruik van de Pinakes databank met betrekking tot de tijdschriften Fleet en In Motion. Hierop reageert de managing director van NV Effective Media en NV Active, met de mededeling over zijn eigen databank van adressen te beschikken. De NVs stellen dat de adressen in hun bestand zijn gekomen via General Motor Belgium, die een gebruiksrecht heeft op de databank van Pinakes.
Op 29 oktober 2008 stuurt Pinakes een aangetekende ingebrekestelling waarin Effective Media wordt beschuldigd van inbreuk op zijn intellectuele eigendomsrecht door gebruik maken van Pinakes’ databank zonder voorafgaande toestemming. De NVs reageren met de stelling dat het gaat om een bestaand commercieel adres welke door GM zelf is gevonden, en dus dat Pinakes daar onmogelijk eigendomsrecht op kan claimen. Pinakes stelt dat het feit dat er gebruik is gemaakt van hun fictieve naam bewijst dat het adres uit hun databank komt. Op 23 maart 2009 worden beide geïntimeerden gedagvaard.
Rechtsvragen
In het bestreden vonnis van 1 september 2011 zijn de vorderingen van Pinakes afgewezen. Deze vordering bestaat uit de eis voor recht te stellen dat NV Active en NV Effective Media door gegevens van de databank Pinakes onrechtmatig te raadplegen, op te halen, op te slaan en te gebruiken voor de verzending van het tijdschrift In Motion en Fleet een inbreuk heeft gepleegd op de intellectuele eigendomsrechten van appellante op de databank Pinakes, namelijk het auteursrecht en het recht van de producenten van databanken van appellante. Pinakes eist staking van deze inbreuk en vernietiging van de gegevens op last van dwangsom. Tevens dienen geïntimeerden alles wat hun bekend is omtrent herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende diensten mee te delen en te verstrekken. Daarnaast eist Pinakes nog schadevergoeding op grond van de morele schade die zij heeft geleden.
Pinakes claimt auteursrecht te hebben op haar databank. Geïntimeerden stellen dat de databank niet auteursrechtelijk beschermd is omdat haar structuur gebaseerd is op de technologie van een Excel spreadsheet.
De beoordeling
Inbreuk auteursrecht
Artikel 20bis van de Auteurswet bepaalt:
"Databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de auteur vormen, worden als zodanig door het auteursrecht beschermd.
De bescherming van databanken op grond van het auteursrecht geldt niet voor de werken, de gegevens of de elementen zelf en laat de bestaande rechten op de werken, gegevens of andere elementen vervat in de databank onverlet.
Onder "databank" wordt een verzameling verstaan van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk net elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn'.
Uit deze bepalingen vloeit voort dat auteursrechtelijke bescherming ziet op de vorm van het werk. Dit wordt bevestigd in zowel wetgeving als rechtspraak. Op grond hiervan oordeelt het Hof dat Pinakes auteursrechtelijke bescherming geniet op haar databank, gezien deze door de vorm, de structuur, de schikking en de voorstellingswijze ervan een eigen intellectuele schepping van Pinakes vormt.
Is er sprake van sui generis bescherming?
Hiervan is slechts sprake wanneer Pinakeseen substantiële investering in de verkrijging, controle of de presentatie van de inhoud van de databank zou hebben gedaan. Dit moet worden opgevat als betrekking hebbend op de investering ten behoeve van het aanleggen van deze databank als zodanig. De investering kan duiden op het verzamelen van de gegevens, de systematische of methodische ordening ervan in de databank, de organisatie van de afzonderlijke toegankelijkheid en de controle van de juistheid gedurende de gehele periode waarin de databank functioneert.
Op grond van voorgaande oordeelt het hof dat de databank Pinakes een databank is waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering in de zin van artikel 3 van de Databankenwet.
Pinakes stelt dat er inbreuk is gemaakt op haar auteursrecht en op haar recht als producent van de databank. De producent van een databank heeft het recht om de opvraging en/of het hergebruik van de gehele of een substantieel deel van de inhoud van de databank te verbieden. Het sui generis recht is dan ook beperkt tot deze handelingen.
Inbreuk sui generis recht
Het opvragen en hergebruik van informatie verwijst naar iedere handeling die bestaat in het zich toe-eigenen respectievelijk ter beschikking stellen aan publiek zonder toestemming van de samensteller van de databank van de resultaten van diens investering. Dit dient als gevolg te hebben dat laatstgenoemde inkomsten worden ontnomen waarmee hij wordt geacht de kosten van de investering te kunnen dekken.
Vaststaat dat NV Effective Media een substantieel deel van de databank heeft opgevraagd, waarmee bedoeld wordt het permanent of tijdelijk overbrengen op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm. Het feit dat NV Effective Media deze gegevens heeft verkregen van General Motors Belgium welke een gebruiksrecht op deze gegevens heeft gekocht doet hieraan geen afbreuk, daar contractueel vast is gelegd dat gebruikers gegevens niet aan derden mogen doorspelen. Het gebruik van deze gegevens is dan ook een inbreuk op het sui generis recht van Pinakes. Het te goeder trouw handelen van NV Effective Media doet hieraan geen afbreuk.
NV Active voert aan dat niet zij maar General Motors Belgium het magazine In Motion verstuurt, waardoor zij dus geen inbreuk heeft gemaakt op het sui generis recht van Pinakes. Echter blijkt uit correspondentie dat NV Active gebruiker is van de adresbestanden welke eigendom zijn van NV Effective Media. Deze stelling wordt aldus door het Hof verworpen. NV Active heeft tevens inbreuk gemaakt op het sui generis recht van Pinakes.
Daarnaast hebben beide NV’s een inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Pinakes door zonder toestemming over te gaan tot reproductie van een deel van Pinakes’ databank.
Resultaat
Partijen worden veroordeeld tot staking van de inbreuken, vernietiging van de opgevraagde inhoud, en het meedelen van wat bekend is van de herkomst en distributiekanalen van de inhoud op last van dwangsom.
De door Pinakes geëiste schadevergoeding van €5000 wordt tevens toegewezen op grond van morele schade die zij heeft geleden door miskenning van haar rechten en door miskenning van door Pinakes verrichte substantiële inspanningen en investeringen.
Carly van der Beek
Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?
Frédéric Lejeune, 'Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?', IEFbe 771.
Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Ces derniers temps, les conflits de juridictions ont surtout retenu l’attention lorsque les (quasi-)délits en cause étaient commis par l’intermédiaire d’Internet (cf. l’arrêt Pinckney, C-170/12 ; l’arrêt Wintersteiger, C‑523/10; et l’arrêt eDate, C-509/09 et C-161/10).
Le récent arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering (dont il a déjà été fait écho ici: [IEFbe 751] atteste cependant de ce que les conflits de juridictions issus d’atteintes commises dans le monde réel (par opposition au monde virtuel) peuvent, eux aussi, susciter des difficultés.
Les faits à l’origine de cet arrêt peuvent être résumés comme suit :
- M. Spoering est un photographe qui, en 2003, a réalisé des photographies de différentes pièces d’un hôtel niçois baptisé "Hi Hotel"
- En 2008, M. Spoering se rend dans une librairie à Cologne et y découvre un livre d’architecture qui reprend 9 des photographies qu’il avait prises pour le compte de Hi Hotel
- M. Spoering introduit, en Allemagne, une action en justice contre Hi Hotel afin que celui-ci soit condamné (i) à "cesser de reproduire ou de faire reproduire, de diffuser ou de faire diffuser, d’exposer ou de faire exposer, sur le territoire allemand (…)" les photographies litigieuses et (ii) à "indemniser tout dommage que [M. Spoering] aurait subi et subirait en raison du comportement de Hi Hotel"
- Devant le juge allemand, Hi Hotel soutient que les éditions Phaidon, à qui il a remis les photographies litigieuses, ont également un établissement à Paris, sous-entendant par là même que le lieu du fait dommageable imputable à Hi Hotel se trouverait exclusivement en France, ce qui ôterait, à l’encontre de ce dernier, toute juridiction aux cours et tribunaux allemands sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001
- Selon le Bundesgerichtshof qui a adressé la question préjudicielle à la Cour de justice de l’Union européenne, "la compétence internationale des juridictions allemandes au titre de l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2011 doit être vérifiée sur le fondement des propos factuels selon lesquels les éditions Phaidon de Berlin ont diffusé les photographies en question en Allemagne en violation du droit d’auteur et que Hi Hotel y a contribué par la remise de celles-ci aux éditions Phaidon de Paris"
Autrement dit: les juridictions allemandes ont-elles compétence internationale, sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001, pour connaître d’une demande dirigée contre Hi Hotel, alors que Hi Hotel a remis les photographies litigieuses aux éditions Phaidon en France (et donc que le seul fait qui puisse être reproché à Hi Hotel a été posé en France)?
La réponse de la CJUE est la suivante: "Au vu des considérations qui précèdent, il y a lieu de répondre à la question posée que l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2001 doit être interprété en ce sens que, en cas de pluralité d’auteurs supposés d’un dommage allégué aux droits patrimoniaux d’auteur protégés dans l’État membre dont relève la juridiction saisie, cette disposition ne permet pas d’établir, au titre du lieu de l’événement causal de ce dommage, la compétence d’une juridiction dans le ressort de laquelle celui des auteurs supposés qui est attrait n’a pas agi, mais elle permet d’établir la compétence de cette juridiction au titre du lieu de matérialisation du dommage allégué à condition que celui-ci risque de se matérialiser dans le ressort de la juridiction saisie. Dans cette dernière hypothèse, cette juridiction n’est compétente que pour connaître du seul dommage causé sur le territoire de l’État membre dont elle relève."
Si la réponse de la CJUE n’est pas des plus limpides, nous croyons pouvoir inférer de cet arrêt que les juridictions allemandes ont compétence internationale à l’égard de Hi Hotel:
- en tant que juridictions du lieu où le dommage s’est matérialisé (ou risque de se matérialiser);
- dans la mesure où il n’est question que du préjudice s’étant matérialisé (ou risquant de se matérialiser) sur le territoire allemand.
La solution retenue par la CJUE n’a donc – à première vue – rien de révolutionnaire, et ne semble être qu’une application à un cas d’espèce très factuel de sa très riche jurisprudence relative à l’article 5 (3) du règlement 44/2001, et en particulier des arrêts Mines de potasse d’Alsace (C-21/76), Shevill (C-68/93), Melzer (C‑228/11) et Pinckney (C-170/12).
En réalité, il se pourrait que l’arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering dépasse largement tout ce qui avait déjà été décidé à propos de l’article 5 (3) du règlement 44/2001 (à l’occasion d’atteintes commises dans le monde "réel"), et il faudra assurément réfléchir, en profondeur, aux conséquences de cet arrêt (mais cette ambition excède l’objectif assigné à la présente contribution).
Frédéric Lejeune
Vervallenverklaring VERSO door onbruik bevestigd
Hof van Beroep Antwerpen 7 oktober 2013, IEFbe 757 (X tegen NV Verso)
Merkenrecht. Vervallenverklaring. Eerder [IEFbe 674] is het merk VERSO vervallen verklaard [IEFbe 674] bij tegeneis van NV Verso. De rechtbank oordeelde dat geen normaal gebruik van het merk is gemaakt. Afdoende bewijzen van de apppellant als gebruiker van het merk VERSO volgens de voorwaarden bepaald in artikel 2.26.2.a BVIE worden niet bijgebracht. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank. Laatste update: 30 april 2014: Derdenverzetsprocedure is hangende.
4.3.2.1. Verval wegens onbruik
[..] De licentie kan hooguit [..] het bewijs opleveren van het verlenen van een licentie [..]. Dit betreft een gebruik dat dateert van na de vordering tot vervallenverklaring en is [..] niet dienstig. Afdoende bewijzen van de apppellant als gebruiker van het merk VERSO volgens de voorwaarden bepaald in artikel 2.26.2.a BVIE worden niet bijgebracht. Derhalve dient bij gebrek aan gebruiksbewijs het verval uitgesproken door de eerste rechter te worden bevestigd.
Verbod uitzending reportage Telefacts over vermeend corrupte onderzoeksrechter
Ex parte beschikking Voorz. Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 8 april 2014, IEF 770 (Censuur Telefacts)
Mediarecht. Persvrijheid. Censuur. De rechter verbiedt VTM in het programma Telefacts een uitzending over het gerecht in Veurne. De reportage zou gaan om schandalen rondom een onderzoeksrechter die in verband wordt gebracht met corrupte praktijken zoals passieve omkoping en hij zou aan het hoofd staan van een netwerk dat invloed uitoefent op het bekomen van gunstige vonnissen. De rechter oordeelt dat de vrijheid van mening niet onbeperkt is en legt aan haar oordeel ten grondslag dat tussenkomst van de rechterlijke macht tot een verbod toegestaan kan worden wanneer de uiting een misdrijf uitmaakt. In casu zou dat neerkomen op laster en eerroof. De rechter verbiedt de uitzending onder een dwangsom van 200.000 euro per uitzending. Dit verzoekschrift is vlak voor de uitzending betekend.
De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Artikel 10.2 EVRM bepaalt uitdrukkelijk dat er grenzen zijn aan het recht op vrije meningsuiting, waarvan de uitoefening kan beperkt worden aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden beperkingen of sancties onder meer ter bescherming van de openbare orde en de bescherming van de rechten van anderen. Artikel 19 Grondwet bevestigt dat de vrijheid van meningsuiting niet geldt indien deze meningsuiting een misdrijf uitmaakt. Laster en eerroof zijn strafbaar (art. 443 Sw). Een voorafgaande tussenkomst van de rechterlijke macht om een uitzending te verbieden kan in dergelijke aangelegenheden toegestaan worden.
Format ou programme d'une émission audiovisuelle
Cour d'appel de Bruxelles 3 octobre 2013, IEFbe 755 (RTL Belgium c.s. contre X)
Décision envoyée par Kristof Roox, Filip Petillion, Crowell & Moring. Arrêt definitif. Réformation. Droit d'auteur. Droit international privé. Convention de Berne. Droit d'auteur. Concept. Format ou programme d'une émission audiovisuelle. Mise en forme. Capsules.
23. Il découle de l'ensemble des considérations qui précèdent que la demande en cessation de M. Dio Dio basée sur la LDA n'est pas fondée.
Eu égard à ce qui est décidé par la cour quant au fondement de l'action, il n'y a pas lieu de statuer sur les exceptions d'irrecevabilitée soulevées par RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. et ce par économie de procédure.
24. Enfin, RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. ne justifient pas du bien-fondé des mesures de publications qu'elles sollicitent. Il n'y a pas lieu d'y faire droit.
L'affaire G-STAR vs H&M et la notion d'originalité
Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Dans son arrêt du 16 décembre 2013, la Cour d’appel d’Anvers a tranché un litige opposant deux sociétés « G-STAR » à la société « H&M » (disponible ici : IEFbe 581). En résumé, les sociétés « G-STAR » reprochaient à la société « H&M » d’avoir contrefait leur modèle de jeans « ELWOOD ». Le premier juge confirma la contrefaçon et interdit la distribution du modèle contrefaisant sous peine d’astreintes. « H&M » releva appel de la décision du premier juge.
Contrairement au premier juge, la Cour d’appel d’Anvers [IEFbe] déclara les demandes des sociétés « G-STAR » non fondées, au motif que le modèle de jeans « ELWOOD » des sociétés « G-STAR » n’est pas susceptible de protection par le droit d’auteur. En effet, estime la Cour, ce modèle « ELWOOD » n’est pas original car ses caractéristiques sont banales et ne se différencient pas des caractéristiques classiques qui se retrouvent dans tout pantalon de moto.
Si l’arrêt semble, à première vue, bien motivé, l’on ne manquera pas de regretter quelques maladresses terminologiques. Ainsi par exemple, il est malheureux de lire, en page 5 de cet arrêt, que pour pouvoir bénéficier de la protection par le droit d’auteur, il faut vérifier si le modèle de jeans litigieux est « l’expression de l’effort intellectuel du créateur » (« de uitdrukking van een intellectuele inspanning van de maker »).
Alors qu’a priori, l’effort n’influe nullement sur l’originalité d’une œuvre protégeable par le droit d’auteur.
Pour être originale, il importe peu que l’auteur ait fait des efforts, il faut simplement que l’œuvre qu’il a créée « reflète [sa] personnalité ». Le critère de l’originalité, selon la Cour de justice (arrêt Painer, C-145/10, §88) , est donc celui de la « touche personnelle » (et non celui de l’ « effort créateur »).
Pour ce motif, l’arrêt de la Cour d’appel d’Anvers doit être critiqué car comme l’a écrit B. Michaux, « Il va sans dire que la définition communautaire du critère de l’originalité s’impose au juge national » (RDC-TBH, n° 06/2012, p. 600).
Frédéric Lejeune
HvJ EU: Thuiskopie uit illegale bron (en heffen) is niet toegestaan
HvJ EU 10 april 2014, zaak C-609/12 (ACI Adam e.a. tegen Stichting De Thuiskopie) - dossier
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 5, leden 2 en 5, van InfoSoc-richtlijn en van artikel 14 handhavingsrichtlijn. Reproductierecht. Beperkingen en restricties. Handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Reproductie voor privégebruik. Geoorloofdheid van bron van kopie. Uit het perscommuniqué: In het bedrag van de vergoeding die is verschuldigd voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik van een beschermd werk, mag geen rekening worden gehouden met ongeoorloofde reproducties. Het feit dat er geen enkele technische voorziening bestaat om de vervaardiging van ongeoorloofde privékopieën te bestrijden, kan aan deze vaststelling geen afbreuk doen.
Het Hof van Justitie verklaart voor recht:
1) Het Unierecht, en met name artikel 5, lid 2, sub b, van [INFOSOC-richtlijn] juncto lid 5 van dat artikel, dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.
2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verkiaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten, en die zich daartegen verweert.
Citaatselectie:
35 Indien het de lidstaten vrij zou staan al dan niet een wettelijke regeling vast te stellen op grond waarvan reproducties voor privégebruik ook mogen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron, dan zou dit duidelijk afbreuk doen aan de goede werking van de inteme markt.
41. Uit het voorgaande volgt dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op kopieen voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron.
Gestelde vragen:
1. Dient art. 5 lid 2, aanhef en onder b - al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 - Auteursrechtrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig - dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden - ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?
2. a. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, kan toepassing van de 'driestappentoets', bedoeld in art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, dan aanleiding vormen om de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 uit te breiden, of kan die toepassing slechts ertoe leiden de reikwijdte van de beperking terug te dringen?
b. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn geoorloofd is - en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding - strijdig met art. 5 Auteursrechtrichtlijn, dan wel met enige andere regel van Europees recht?
Is voor de beantwoording van deze vraag, in het licht van de 'driestappentoets' van art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, van belang dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan (nog) niet beschikbaar zijn?
3. Is de Handhavingsrichtlijn van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin - nadat een lidstaat op de voet van art. 5 lid 2 onder b Auteursrechtrichtlijn de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde fair compensation heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die fair compensation dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de fair compensation is belast - door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de fair compensation, verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert?