IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 695

Boete van 5.000 euro wegens niet naleven regelgeving productplaatsing middels gehuurde piano's

Vlaamse Regulator voor de Media 13 januari 2014, beslissing 2014/001 (Piano's Jacek & Svetlo - VRT)
Mediarecht. Reclamerecht. Productplacement. Uit het persbericht: De VRM ontving twee klachten (één klacht van de zaakvoerder van Piano's Van Innis, één klacht van één van de oprichters van Piano's Jacek & Svetlo BVBA) tegen het onrechtmatig promoten van bepaalde pianofirma's op de VRT, dit ten nadele van de eigen firma. De klagers verwezen hiervoor onder andere naar de uitzending van 'De Zevende Dag' op Eén (10 november 2013 - met afsluitend optreden van Ozark Henry) en de uitzending van 'Reyers Laat' op Canvas (13 november 2013 - optreden van Celien en Margriet).

Tijdens de optredens komt het logo met de handelsnaam van piano's 'Maene' verschillende malen in beeld, gaande van telkens 3 seconden vertoning tot uitschieters van 11 seconden voor de aflevering van 'De Zevende Dag' en 15 seconden in het geval van 'Reyers Laat'.

Het feit dat de gefactureerde bedragen tussen piano's Maene en de VRT aanzienlijk lager liggen dan wat vermeld staat op de website van de pianoleverancier en dat het logo met handelsnaam meerdere malen duidelijk in beeld komt, doet de VRM besluiten dat hoogstens een deel van de dienst tegen betaling werd geleverd terwijl minstens een deel van de dienst gratis werd geleverd in ruil voor het regelmatig in beeld brengen van het logo van de pianoleverancier.

De VRM is van oordeel dat in deze sprake is van productplaatsing. Het Mediadecreet laat productplaatsing toe, mits naleving van enkele voorwaarden. Zo mag er in geval van productplaatsing geen overmatige aandacht zijn voor het product of merk in kwestie. De VRM meent dat in dit geval wel degelijk sprake is van overmatige aandacht. De VRM is van oordeel dat de VRT de mogelijkheid had om de muzikale acts zo in beeld te brengen dat er minder aandacht voor het betrokken logo zou zijn. Bovendien ontbreekt ook de aanduiding voor productplaatsing aan het begin en einde van de desbetreffende programma's.

De VRM legt VRT voor deze overtredingen een geldboete van 5.000 euro op. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat het een zeer ernstige overtreding betreft, anderzijds wordt ook rekening gehouden met het gegeven dat de programma's quasi live werden uitgezonden en de pianomarkt eerder een nichesegment is.

IEFBE 694

Met gegevens van deskundigenverslag mag rekening gehouden worden

Hof van Cassatie 6 maart 2014, IEFbe 694 (Ogi systems tegen Sarin Technologies)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse en Philippe Campolini, Simont Braun. In eerste aanleg [IEFbe 691] heeft de rechtbank naast technisch ook om juridisch advies gevraagd aan het college van deskundigen. Het Hof van Cassatie volgt de conclusie van de A-G [IEFbe 693] en vernietigt het arrest [IEFbe 692] in zoverre het oordeelt dat de gegevens van het deskundigenverslag ook niet wat betreft de feitelijke vaststellingen en technische adviezen in aanmerking mogen worden genomen en oordeelt over de tegenvordering van eiseressen.

8. De appelrechters die aldus oordelen dat ingevolge de schending van de artikelen 11 en 962 Gerechtelijk Wetboek met de gegevens van het deskundigenverslag geen rekening gehouden mag worden, ook niet in de mate dat het feitelijke vaststellingen en technische adviezen behelst, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
IEFBE 690

Vorderingen rechten op designverlichting Mushroom gegrond

Hof van Beroep Brussel 26 juni 2012, IEFbe 690 (PITS-Modular Lighting Instruments tegen Aluci N.V. c.s.)
Hoogtechnologische architecturale designverlichting. Modellenrecht. Auteursrecht. Beroep Modular gegrond. Stelt vast dat GBO een inbreuk pleegt op de intellectuele rechten van Modular [..] door schetsen, ontwerpen, tekeningen e.a. van een model "Halo-Disc" commercieel aan derden aan te bieden of het te laten doorgaan als een eigen intellectuele creatie.

Betreffende de vordering tegen Aluci en Bis Lighting
Stelt vast dat Aluci en Bis Lighting een inbreuk plegen op de intellectuele rechten van Modular [..] door de Mushroom te koop aan te bieden en hiervoor reclame te maken, en voor Bis Lighting, tevens door de Mushroom in het kader van een ruilovereenkomst aan de VRT ter beschikking te stellen.

Beveelt aan Aluci en Bis Lighting om:
- Onmiddellijk elke vervaardiging, invoer, uitvoer, verhandeling en publiciteit, onder meer via hun website, m.b.t. de inbreukmakende modellen te staken;
- Met onmiddellijke ingang alle bestellingen voor de inbreukmakende modellen te annuleren, en aan haar wederverkopers een aangetekende brief te richten met het verzoek de exemplaren die reeds aan hen werden geleverd, terug te geven;

Dit voor de hele Europese Unie (voor de modelrechten) dan wel voor België (voor de auteursrechten) en vanaf de vijfde werkdag na de betekening van het arrest, op straffe van een dwangsom van 10.000 euro per afzonderlijke inbreuk en per dag dat deze inbreuk voortduurt.

Veroordeelt Bis Lighting om gedurende 14 opeenvolgende dagen op haar openingspagina ('homepage') van haar website www.bislighting.be, bovenaan de pagina, de volgende tekst op te nemen in een duidelijk en voldoende leesbaar lettertype , zonder enige commentaar en zonder dat in enigerlei zin aan het doel en de strekking van de publicatie afbreuk wordt gedaan [..].

Betreffende de vordering tegen de VRT:
Stelt vast dat de VRT een inbreuk pleegt op de intellectuele rechten van Modular [..] door de Mushroom te gebruiken voor de opnames van het televisieprogramma "Ook getest op mensen" en aan het publiek mee te delen door de uitzending ervan.
[..]
Betreffende de vordering tegen GBO:
Stelt vast dat GBO een inbreuk pleegt op de intellectuele rechten van Modular [..] door schetsen, ontwerpen, tekeningen e.a. van een model "Halo-Disc" commercieel aan derden aan te bieden of het te laten doorgaan als een eigen intellectuele creatie.
IEFBE 689

Art appliqué de Media Advertising

Cour d'appel de Bruxelles 19 avril 2012, IEFbe 689 (Media advertising c.s. contre Visibuzz c.s.)
Décision aussi envoyée par Claude Katz, Katz-law. Arrêt definitif. Réformation partielle. Droit d'auteur. Art appliqué. Originalité. Conditions. Pratiques de marché. Actes contraires aux pratiques honnêtes. Copie. Conditions. Publicité trompeuse. Offre d'un produit non disponible.

1. Sur le modèle Panoramique
[..] C'est donc à bon druit que le premier juge a dit que la demande sur ce point n'était pas fondée.

2. Sur le modèle Panoramique Light
[..] Il y a contrefaçon. Il est cependant sans intérêt d'ordonner [..] contrefaissant puisque celui-ci n'a pas été construit.

Quant aux mesures ordonnées par le premier juge, elles sont en revanche de nature à prévenir tout acte de contrefaçon et doivent, dès lors, être confirmées. Au demeurant, il convient de rappeler que l'ordre de cessation peut engendrer une obligation de faire ce qui implique que le juge de la cessation a le pouvoir d'ordonner des mesures positives. Il lui appartient en effet d'apprécier concrètement comment mettre fin au comportement prohibé. [..]

L'appel incident sur ce point n'est pas fondé.

3. Sur le modèle Concave
[..] Il n'est donc pas prouvé que les appelants aient qualité pour introduire la demande est celle-ci doit donc être déclarée non fondée pour ce motif également.

4. Sur le modèle Showroom
[..] Enfin, tout comme pour le modèle Concave, les appelants ne prouvent pas que [..] serait l'autuer de ce type de camion -à le supposer original- et qu 'Euromobile et Media Advertising en seraient les ayants droit.

L'appel sur ce point n'est pas fondé.

5. Sur la demande reconventionnelle en nullité du dessin ou modèle
Il s'ensuit que l'appel incident relatif à la demande reconventionnelle n'est pas fondé.

6. Sur la concurrence déloyale
[..] Les appelants font frief à Glu4:

- d'avoir violé des engagements de confidentialité et de non concurrence souscrits par un certain [..];
- de s'être rendue coupable de parasitisme en copiant servilement ses produits et en pillant systématiquement sa stratégie commerciale;
- de créer la confusion dans l'esprit du public;
- d'avoir pu offrir des conditions promotionelles grâce à ses comportements illégaux;
de faire de la publicité trompeuse.

7. Sur les dépens
Dès lors que les appelants n'obtiennent gain de cause que sur un seul chef de demande et succombent sur les autres, et que les intimées succombent sur leur appel incident, il convient de compenser en partie les dépens d'appel et de réduire le montant de l'indemnité de procédure demandée pas les appelants.

IEFBE 688

Onrechtmatige boodschap ETT dat keramiekmarkt Maaseik niet kon doorgaan

Hof van Beroep Antwerpen 12 januari 2012, IEfbe 688 (ETT e.a. tegen de stad Maaseik)
Uitspraak mede ingezonden door Dascha Mengels en Jan Peeters, Integra advocaten en Stefan Van Camp en Geert Somers, time.lex. Vorderingen eiser afgewezen. Geen reputatieschade. Geen auteursrechtinbreuk. Vordering verweerder deels toegewezen: te kwader trouw domeinnaamregistratie door ETT. De stad Maaseik gerechtigd zich te verzetten tegen de opname van de stadsnaam in de domeinnamen.

7. Ongeacht of de stad Maaseik al dan niet onrechtmatig gewag kon maken van de door haar georganiseerde markt als de 21ste keramiekmarkt was de boodschap van ETT en [..] dat deze markt niet zou doorgaan onrechtmatig.

ETT en [..] erkennen het recht van de stad Maaseik om een keramiekmarkt te organiseren. Dat gewag werd gemaakt van het feit dat het om de 21ste editie ging liet aan ETT en [..] niet toe aan te kondigen dat die markt niet zou doorgaan. Zij hadden hun boodschap moeten beperken tot hetgeen zij als onrechtmatig aanklagen.

Door te melden dat de markt om organisatorische redenen niet zo doorgaan hebben zij verkeerde informatie verspreid. Zij kunnen zich er zich dan ook niet op beroepen alleen te hebben willen aankondigen dat "hun" markt niet zou doorgaan. Zij hebben bewust verwarring gezaaid. Om deze redenen is de fout in hoofde van ETT en [..] bewezen.

8. De stad Maaseik bewijst niet schade te hebben geleden in oorzakelijk verband met deze fout.

13. Volgens de stad Maaseik heeft ETT te kwader trouw domeinnamen laten registreren: keramiekmarkt, europesekeramiekmarkt, internationalekeramiekmartkt, keramiekmarktmaaseik, maaseikkeramiekmarkt, maaseikerkeramiekmarkt en maaseiksekeramiekmarkt. Zij vordert de staking van het gebruik en vordert de overdracht van deze domeinnamen.

De stad Maaseik gerechtigd zich te verzetten tegen de opname van de stadsnaam in de domeinnamen.

IEFBE 687

Emprunt des éléments originaux

Cour d'appel de Bruxelles 26 janvier 2012, IEFbe 687 (Creations Nelson contre MNG-Mango)
Arrêt définitif. Dessins et modèles. Droit d'auteur. Article de mode. Contrefaçon. Emprunt des éléments originaux. Notions. Pratiques de marché. Concurrence déloyale. Copie. Parasitisme. Conditions.

1. Sur la protection invoquée au titre de dessin et modèle 
Il est vrai que la combinaison d'éléments non originaux peut conférer à l'ensemble un caractère original. Mais, avaot tout, ce qui frappe dans le dessin de la robe Tardive, même pour une pemonne non avertie, c'est sa textue, son boutonnage frontal apparent et ses coutues verticales formant trois pans de tissu éléments décoratifs qui ne se retrouvent pas dens la robe Toko, cousue d'un seul tenant avec une patte de boutonnage entièrement dissimulée. Les différences l'emportent donc sur les ressemblances et elles ne sont pas insignifiantes. Il s'en déduit qu'il ne peut être soutenu que le dessin ou le modèle de robe, tel qu'il a été enregistré par Nelson à l'OHMI, a été incorporé dans le produit allégué de contrefaçon. L'appel sur ce point n'est pas fondé.

2. Sur la protection invoquée au titre du droit d'auteur
 Vainement Nelson invoque-t-elle une similitude de couleur: outre qu'elle reconnaît que la couleur est indifférente pour apprécier la contrefaçon, il convient de constater que la robe Tardive est de couleur gris foncé en raison d'ua tissage réalisé au moyen de fils noirs et blancs, alors que la robe Toko est d'un gris plus clair, sans fils blancs. Il s'en déduit que, dans la mesure où les deux robes s'inscrivent dans le cadrc générique des robes chemisier, le consommateur moyen peut considérer que l'impression d'ensemble qu'il tire de celles-ci est différente et que, partart, la robe Toko n'est pas une contrefaçon de la robe Tardive. Comme il n'existe pas de ressemblances pertinentes, il est sans intérêt de statuer sur une éventuelle création indépendante. 

L'appel sur ce point n'est pas fondé.

4. Sur l'application de la loi sur les pratiques du marché
Encore que la preuve d'un dommage ne constitue pas une condition nécessaire du bien fondé d'une action en cessation d'actes contafues aux pratiques du marché [..],il convient, surabondamment, de constater que le fait que la robe Toko a été proposée un an après la robe Tardive tend au contraire à démontrer l'absence de préjudice dans le chef de Nelson puisqu'elle ne commercialisait plus sa robe au moment de lancement du produit concurrent et ne courait donc plus aucun risque que sa clientèle soit détournée de son choix premier en raison d'un produit semblable offert à moindre prix. En ce qu'elle s'appuie sur la L.P.M.C., la demande n'est pas fondée.

IEFBE 686

Verzet door Porsche tegen getunede wagens

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen 27 februari 2014, IEFbe 686 (Dr. Ing. H.C.F. Porsch AG tegen BVBA Luxury Car Selection)
Met samenvatting van Kathleen Mercelis, Altius. Merkenrecht. Geen uitputting. Marktpraktijken. Luxury Car Selection is een onderneming die zich bezig houdt met de in- en verkoop evenals met import en export van luxe- en personenwagens.  Daarnaast specialiseert zij zich ook in “autotuning”. Het geschil betreft de verkoop van Porsche-wagens, die oorspronkelijk door Porsche in het verkeer werden gebracht en vervolgens door Luxury Car Selection in een “getunede” versie verkocht werden.  Voor het uitbouwen van deze auto’s werden geen oorspronkelijke Porsche-onderdelen gebruikt, maar onderdelen afkomstig van de merken Magnum en Tech-Art.  Porsche verzet zich tegen deze verkoop.

De Voorzitter stelt dat er geen sprake is van uitputting aangezien Porsche de wagens niet getuned in het verkeer heeft gebracht. De verkoop van de getunede Porsche wagens maakt een merkinbreuk uit. De goede trouw van Luxury Car Selection doet daaraan geen afbreuk. Verder stelt de Voorzitter tevens een inbreuk op de WMPC vast aangezien deze wagens geen “echte” Porsche meer zouden zijn. Het feit dat zij geen concurrent is van Porsche is irrelevant:

Het is dus duidelijk dat eiseres zich kan verzetten tegen elk gebruik in het economisch verkeer van haar merken voor dezelfde waren (art. 2.20.1.A. BVIE) en/of voor niet soortgelijke waren, aangezien de merken van eiseres gelden als een bekend merk, vermits door het gebruik van verweerster ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
   
Verweerster kan zich niet beroepen op uitputting aangezien de wagen, zoals aangeboden door verweerster, niet aldus door eiseres in het verkeer werd gebracht (wijzigingen achteraf);

Het te koop aanbieden van een wagen als PORSCHE, terwijl het geen ‘echte’ PORSCHE meer is, dient eveneens als een misleidende handelspraktijk gekwalificeerd te worden in de zin van de WMPC.

Het feit dat partijen geen concurrenten zijn is niet relevant aangezien elke marktpraktijk waardoor een ondernemer de belangen van andere ondernemers schaadt of kan schaden, verboden is.
IEFBE 685

Décision prononçant la nullité du dessin ou modèle d'un radiateur est annulée

Tribunal UE 12 mars 2014, affaire T-315/12 (Radiateurs) - dossier
Nederlands lees verder. Dessins ou modèles communautaires. Un recours en annulation formé par le titulaire du dessin ou modèle n° 169370-002 (radiateurs de chauffage), contre la décision de la chambre de recours de OHMI rejetant le recours contre la décision de la division d'annulation qui fait droit à la demande en nullité présentée par Antrax It Srl. La décision de la chambre de recours est annulée.

Gemeenschapstekeningen of modellen – Beroep tot nietigverklaring door de houder van tekening of model nr. 169370-002 (verwarmingsradiatoren) ingesteld tegen beslissing waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het door Antrax It Srl. ingediende verzoek om nietigverklaring is toegewezen. Het beroep wordt toegewezen, de beslissing van de kamer van beroep wordt vernietigd.

Sur le moyen unique, tiré de la violation de l’article 6 du règlement n° 6/2002
52 Dans le cadre de ce moyen, la requérante fait valoir que la chambre de recours a commis des erreurs dans son appréciation du caractère individuel du dessin ou modèle contesté. Les différences entre les dessins ou modèles en cause seraient telles que les impressions globales produites sur l’utilisateur averti seraient différentes et que le dessin ou modèle contesté ne serait, donc, pas dépourvu de caractère individuel.

75 En l’espèce, aucun élément, et notamment pas l’appréciation contenue dans la décision R 976/2007-3 invoquée par la requérante, n’impose de conclure que, dans la décision attaquée, la chambre de recours a commis une erreur en considérant que le degré de liberté du créateur était relativement élevé.
IEFBE 684

In lidstaten en bij EOB een zeer gecontesteerd octrooi

Rechtbank van Koophandel Brussel 11 oktober 2013, IEFbe 684, A.R.A./10.01478 (Novartis tegen Mylan)
Uitspraak ingezonden door Patricia Cappuyns, Olswang. Octrooirecht. Novartis is houdster van EP 948320. Mylan brengt generische geneesmiddelen op de markt, waaronder Fluvastatine Retard Mylan. Het octrooi blijkt weliswaar een zeer gecontesteerd octrooi te zijn waarvan de talloze procedures in verschillende lidstaten en de uiteindelijke herroeping door het EOB getuigen, echter wordt niet aangetoond dat Novartis houder was van een ongeldig octrooi ten tijde van het inleiden van het kort geding. Dat Novartis in Spanje niet overging tot tenuitvoerlegging van verbodsmaatregelen toont niet aan dat er in België onvoorzichtig en foutief zou zijn gehandeld. De rechtbank verklaart de eisen zonder voorwerp.

Het EP’320 bleek weliswaar een zeer gecontesteerd octrooi te zijn waarvan de talloze procedures in verschillende Iidstaten en de uiteinde Iijke herroeping door het EQB getuigen.

MYLAN toont echter niet aan dat NOVARTIS wist dat zij houder was van een ongeldig octrooi op het ogenblik dat zij overging tot inleiding van de procedure in kort geding en tot de tenuitvoerlegging van het uit eindelijke verbod voor MYLAN om op de markt te komen.

De procedure voor het EQB had voor NOVARTIS een indicator kunnen zijn dat het octrool EP’320 mogelijk herroepen zou worden net zoals MYLAN rekening kon houden met de eventuele afwijzing van de her roeping. MYLAN heett dit trouwens zelf duidelijk verwoord in haar con clusie stellende dat” het Belgische luik van een Europees Octrooi als ogenschijnlijk geldig wordt beschouwd totdat het nietig wordt verklaard op basis van een beslissing die in kracht van gewijsde getreden is.
IEFBE 683

Gerecht EU week 11

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Beroep IP ZONE, EUROPE IP ZONE, IP ZONE EUROPE & EUROPEAN IP ZONE afgewezen [tegen BBIE]
B) Beroep „SPORTV” afgewezen [tegen SPORT TV INTERNACIONAL]
C) Beroep PALMA MULATA afgewezen [tegen BBIE]
D) Beroep BTS afgewezen [tegen TBS]
E) Beroep European Network Rapid Manufacturing afgewezen [tegen Europese Commissie]
F) Beroep Apposition d’une fleur sur un col afgewezen [tegen BBIE]

Gerecht EU 12 maart 2014, gevoegde zaken T-102/11; T-369/12; T-370/12; T-371/12
(IP ZONE, EUROPE IP ZONE, IP ZONE EUROPE & EUROPEAN IP ZONE)
- dossier
Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk IP ZONE in te schrijven voor diensten van klasse 42. Beroep is afgewezen.

30      As the Board of Appeal correctly found in paragraph 17 of the decision contested in Case T-102/11, in paragraph 25 of the decisions contested in Cases T-369/12 and T-370/12, and in paragraph 26 of the decision contested in Case T-371/12, the possible meaning of the acronym IP should not be examined in the abstract, but in relation to the services covered by the marks applied for and to the consumers for whom they are intended.

31      It should be borne in mind that the services concerned consist of ‘hosting an on-line portal for disclosing, selling, buying, licensing and general transactions for intellectual property’ and that, as found in paragraph 24 above, the relevant public is made up of English-speaking professionals in the field of intellectual property, that is to say, a public which regularly uses the abbreviation IP to refer to the words ‘intellectual property’.

Gerecht EU 12 maart 2014, T-348/12 (SPORT TV INTERNACIONAL) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „SPORTV” voor diensten van de klassen 38 en 41 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster is ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk SPORT TV INTERNACIONAL voor diensten van de klassen 35, 38 en 41. Beroep is afgewezen.

39      The applicant alleges that the Board of Appeal paid attention solely to the number of viewers or subscribers but did not take into account the fact that the channel is broadcast in Portugal. Consequently, according to the applicant, by requiring large-scale use and by wanting to assess the commercial success of the undertaking or its economic strategy, the Board of Appeal failed to have regard to the settled case-law.

40      In this respect, it must be found that the applicant’s claims are not well founded. The Board of Appeal, during the assessment of the evidence adduced by the applicant seeking to prove genuine use of the earlier mark, stated that that evidence did not contain information relating to the number of viewers or subscribers or to the turnover concerning the subscriptions to the channel produced by Globosat. However, in doing so, it did not set a de minimis threshold or other quantitative criterion, but merely stated that the evidence adduced by the applicant did not include information which could be considered to be solid and objective evidence of effective and sufficient use of the trade mark on the Portuguese market within the meaning of the case-law referred to at paragraph 25 above. It follows that the Board of Appeal in no way failed to have regard to the case-law relied on by the applicant and referred to at paragraph 24 above.

Gerecht EU 12 maart 2014, T-381/12 (PALMA MULATA) - dossier
Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling, waarbij verzoekers’ verzoek tot vervallenverklaring van het woordmerk PALMA MULATA voor producten van klasse 33 is afgewezen.

43      Or, il suffit de constater à cet égard, d’une part, que l’OHMI est appelé à décider chaque cas d’espèce selon ses propres mérites et qu’il n’est pas lié par des décisions antérieures prises dans d’autres affaires. En effet, la légalité des décisions de la chambre de recours doit être appréciée uniquement sur le fondement du règlement n° 207/2009 et non sur celui d’une pratique décisionnelle antérieure à celles-ci (arrêts de la Cour du 12 janvier 2006, Deutsche SiSi-Werke/OHMI, C‑173/04 P, Rec. p. I‑551, point 48 ; du 28 juin 2012, XXXLutz Marken/OHMI, C‑306/11 P, non publié au Recueil, point 91, et ordonnance de la Cour du 3 octobre 2012, Cooperativa Vitivinícola Arousana/OHMI et Sotelo Ares, C‑649/11 P, non publiée au Recueil, point 59). En outre, dans le cadre de son contrôle de légalité, le Tribunal n’est pas lié par la pratique décisionnelle de l’OHMI [arrêt de la Cour du 26 avril 2007, Alcon/OHMI, C‑412/05 P, Rec. p. I‑3569, point 65, et arrêt du Tribunal du 22 avril 2008, Casa Editorial el Tiempo/OHMI – Instituto Nacional de Meteorología (EL TIEMPO), T‑233/06, non publié au Recueil, point 48].

46      En second lieu, les requérants soutiennent que l’intervenante a fait valoir l’usage du signe figuratif n° 2 pour « éluder » l’usage de la marque en cause. En effet, l’intervenante aurait cherché à se soustraire à son obligation de faire usage de la marque PALMA MULATA en invoquant à son avantage l’utilisation d’une marque totalement distincte, à savoir le signe figuratif n° 2, et qui aurait fait l’objet d’une demande d’enregistrement, rejetée à la suite de l’accueil de l’opposition formée par les requérants. Or, conformément à l’arrêt du Tribunal du 23 février 2006, Il Ponte Finanziaria/OHMI – Marine Enterprise Projects (BAINBRIDGE) (T‑194/03, Rec. p. II‑445, points 50 et 51), l’article 15, paragraphe 1, sous a), du règlement n° 207/2009 ne permettrait pas au titulaire d’une marque enregistrée de se soustraire à l’obligation qui lui incombe de faire usage de cette marque en invoquant à son bénéfice l’utilisation d’une marque similaire faisant l’objet d’un enregistrement distinct, de sorte qu’il y aurait lieu de considérer que les conditions pour l’application de la disposition de l’article 15, paragraphe 1, sous a), dudit règlement ne se trouveraient pas réunies en l’espèce.

47      À cet égard, il suffit de relever que les circonstances ayant conduit à la solution développée aux points 50 et 51 de l’arrêt BAINBRIDGE, précité, ne sont pas réunies en l’espèce. En effet, comme les requérants l’indiquent eux-mêmes, le signe figuratif n° 2 a fait l’objet d’une demande d’enregistrement, mais celle-ci a été rejetée à la suite d’une procédure d’opposition formée par ces derniers. Ainsi, l’intervenante ne pouvait pas invoquer à son bénéfice l’utilisation d’une marque similaire faisant l’objet d’un enregistrement distinct, puisque, en tout état de cause, le signe figuratif n° 2 ne faisait pas l’objet d’un tel enregistrement.

Gerecht EU 12 maart 2014, T-592/10 (BTS) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk BTS voor waren van de klassen 14, 18, 25 en 28, en strekkende tot vernietiging van beslissing houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van een aantal nationale en communautaire beeldmerken die het woordelement „TBS” bevatten voor waren van de klassen 18 en 25. Het beroep is afgewezen.

64      En effet, au vu de l’identité existant entre les produits en cause, d’une part, et des similitudes visuelle et phonétique existant entre les marques, d’autre part, et compte tenu de la jurisprudence selon laquelle cette identité a pour corollaire que la portée des différences entre les marques en cause est atténuée [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 7 septembre 2006, Meric/OHMI – Arbora & Ausonia (PAM-PIM’S BABY-PROP), T‑133/05, Rec. p. II‑2737, point 74], il y a lieu de conclure que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en considérant qu’il existait un risque de confusion dans la présente espèce.

65      Cette conclusion ne saurait être remise en cause par l’argument de la requérante selon lequel il est assez improbable que, dans une situation réelle, le consommateur qui achète les produits désignés par les marques en conflit puisse les confondre ou même les associer à une entreprise ou à des entreprises liées économiquement. À l’appui de cet argument, elle donne l’exemple d’un consommateur qui se trouverait dans un grand magasin où les rayons des vêtements, des chaussures et des accessoires sont séparés les uns des autres et où, dans chacun de ces rayons, les articles sont disposés par marques, comme c’est généralement le cas.

66      En effet, ainsi que l’a relevé à juste titre l’OHMI, un tel argument est fondé sur une comparaison directe des signes en conflit. Or, il convient de rappeler que le consommateur moyen n’a que rarement la possibilité de procéder à une comparaison directe des différentes marques, mais doit se fier à l’image imparfaite de celles-ci qu’il a gardée en mémoire (voir point 37 ci-dessus).

67      En outre, il importe de relever que, si l’argument de la requérante devait être interprété en ce sens que la chambre de recours n’a pas tenu compte de ce que la comparaison visuelle des marques en cause était plus importante que les comparaisons phonétique et conceptuelle, dès lors que les vêtements sont en général achetés dans des grands magasins en libre-service « à vue », il y aurait lieu de le rejeter dès lors que la chambre de recours a pris en considération cette comparaison dans son appréciation du risque de confusion au point 29 de la décision attaquée. Elle a en effet constaté que, dans le contexte des vêtements, les marques sont essentiellement perçues visuellement, non phonétiquement, et que les différences visuelles prévalent dès lors en importance. De même, elle a signalé qu’en l’espèce les éléments dominants des signes en conflit étaient presque identiques et que les éléments graphiques ne sont pas suffisamment frappants. Ainsi, selon la chambre de recours, un consommateur mis en présence des marques TBS antérieures pourrait faire une confusion en voyant le signe BTS sur les mêmes produits, étant donné qu’il ne se rappellerait pas si la marque commence par le groupe de lettres « bt » ou « tb ».

68      En tout état de cause, s’il est vrai que les produits concernés sont habituellement achetés « à vue » et que la comparaison visuelle revêt, de ce fait, plus d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion, la conclusion selon laquelle un tel risque existe reste pleinement fondée dès lors que, ainsi qu’il a été constaté au point 44 ci-dessus, les marques en conflit présentent précisément un degré de similitude sur le plan visuel.

Gerecht EU 13 maart 2014, T-430/12 (European Network Rapid Manufacturing) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk met de woordelementen European Network Rapid Manufacturing voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 12, 17 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing waarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling is vernietigd en de door de Europese Commissie ingestelde vordering tot nietigverklaring van dit merk is toegewezen. Het beroep is afgewezen.

68      Die in Rede stehende Marke bezeichnet nämlich zum einen Waren der Klasse 6 („Waren aus Metall, soweit in Klasse 6 enthalten, insbesondere Gussteile aus Eisen, Stahl und Nichteisenlegierungen“), der Klasse 7 („Maschinenteile aus Kunststoff, maschinelle Wachsspritzwerkzeuge und Kunststoffspritzwerkzeuge sowie Teile davon, soweit in Klasse 7 enthalten“), der Klasse 12 („Kunststoffteile für Fahrzeuge, soweit in Klasse 12 enthalten“) sowie der Klasse 17 („Spritzguss-Kunststoffteile, soweit in Klasse 17 enthalten“) und zum anderen Dienstleistungen der Klasse 42 („Technologische Beratung, wissenschaftliche und technologische Dienstleistungen und Forschungsarbeiten und diesbezügliche Designerdienstleistungen, industrielle Analyse- und Forschungsdienstleistungen“). Diese Waren und Dienstleistungen fallen in den Bereich „Industrie“ nach Titel XVII des Dritten Teils des AEU-Vertrags oder auch in den Bereich „Technologische Entwicklung“ gemäß Titel XIX des Dritten Teils des AEU-Vertrags.

69      Im Übrigen kann festgestellt werden, dass die Klägerin nicht dargetan oder auch nur behauptet hat, dass die von der Beschwerdekammer angeführten Vorschriften des abgeleiteten Rechts Bereiche beträfen, in die die von der Marke bezeichneten Waren und Dienstleistungen nicht fielen.

70      Die Gesamtbeurteilung der in Rede stehenden Marke ergibt deshalb, dass nicht ausgeschlossen werden kann, dass das angesprochene Publikum glaubt, die von der in Rede stehenden Marke bezeichneten Waren und Dienstleistungen seien mit einer Genehmigung oder Garantie der Union ausgestattet oder stünden in anderer Weise mit dieser in Verbindung. Infolgedessen ruft die in Rede stehende Marke, wie von der Beschwerdekammer festgestellt, beim Publikum den Eindruck einer Verbindung zwischen der Klägerin und der Union hervor.

Gerecht EU 14 maart 2014, T-131/13 (Apposition d’une fleur sur un col) - dossier
Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker van inschrijving van het op een vaste plaats aangebracht merk bestaande in een bloem in een knoopsgat voor waren van klasse 25. Het beroep is afgewezen.

34      Selon la requérante, la chambre de recours aurait appliqué un critère d’appréciation du caractère distinctif erroné. Au lieu de rechercher si la marque demandée était distinctive aux yeux du public pertinent pour les produits en cause, elle aurait fondé son examen sur une appréciation purement esthétique, notamment en appréciant le niveau de stylisation du signe. De même, la chambre de recours aurait opéré une appréciation esthétique totalement discrétionnaire dans la mesure où elle aurait comparé la marque demandée à deux autres marques communautaires (nos 9 763 905 et 2 535 813) représentant une fleur stylisée et affirmé que ces deux marques étaient dignes de faire l’objet d’une protection.

35      À cet égard, il y a lieu de constater que la chambre de recours n’a pas considéré que la marque demandée n’était pas apte à distinguer les produits en raison de son esthétique ou de sa simplicité, mais, plus précisément, en raison de l’absence d’éléments pouvant rendre ladite marque distinctive et permettant au public pertinent de la considérer comme indiquant l’origine commerciale des produits qu’elle couvrait. Même si, la chambre de recours, au point 14 de la décision attaquée, a indiqué que la marque demandée ne représentait pas un dessin épuré d’une fleur et qu’elle était rudimentaire du point de vue de la forme, elle n’a aucunement jugé le caractère esthétique de la marque demandée, mais uniquement sa capacité distinctive (voir point 22 ci-dessus). Partant, elle n’a pas imposé de critères d’appréciation discriminatoires et n’a pas commis d’erreur dans l’appréciation du caractère distinctif de la marque demandée.

36      En ce qui concerne la comparaison de la marque demandée avec des exemples de marques invoqués par la requérante elle‑même, la chambre de recours a uniquement mis en exergue le fait que ces marques antérieures comportaient une véritable stylisation d’une fleur dans la mesure où les éléments la composant pouvaient être clairement identifiés. La marque demandée, quant à elle, était notamment caractérisée par une forme insuffisamment définie.