IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 972

2BE gewaarschuwd voor het uitzenden van een niet-conforme sponsorboodschap

VRM Algemene Kamer 14 juli 2014, IEFbe 972, dossier nr. 2014/150 (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM onderzocht de uitzending (14 mei 2014) van een sponsorboodschap (voor 'Flexium Gel' ) op 2BE. Deze blijkt promotionele elementen te bevatten die zowel visueel als auditief aanzetten tot consumptie door het aanprijzen van 'Flexium Gel' als een snelle en efficiënte behandeling van spier- en gewrichtspijn. Het doel van de desbetreffende sponsorboodschap gaat volgens de VRM verder dan het winnen van naamsbekendheid door het louter vermelden van een slagzin of slogan. 2BE wordt gewaarschuwd voor deze overtreding op het Mediadecreet.

10.1. Sedert de inwerkingtreding van het decreet van 2 februari 2007 houdende wijziging van sommige bepalingen van titel III en titel IV van het Mediadecreet, dat de basis is voor de huidige definitie van sponsoring, moet een sponsorvermelding beperkt blijven tot een vermelding van de sponsor(s), zo blijkt uit de memorie van toelichting: “Hoewel [door het wegvallen van de tijdslimieten en het verbod op andere sponsorbepalingen] ruime mogelijkheden ontstaan voor het invoegen van sponsorboodschappen, zijn deze toch niet onbeperkt (…) Bovendien moet het onderscheid duidelijk blijven tussen sponsorvermeldingen en reclamespots. Het is de bedoeling dat sponsorboodschappen beperkt blijven tot een vermelding, en dat dit geen audiovisuele reclamespots worden.” (Parl. St., Vl. Parl., 2006-2007, nr. 1021/1, 7).

Het onderscheid tussen een sponsorvermelding en een reclameboodschap, zoals gezien door de decreetgever, wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verduidelijkt : “Verder is het vanzelfsprekend dat een sponsorvermelding moet voldoen aan artikel 2, 16°, van de mediadecreten, waarin het beoogde doel en de andere elementen van sponsoring worden omschreven. Het onderscheidende criterium is dan ook de boodschap, en niet de vorm, van de sponsorvermelding. Zo kan een sponsorvermelding, in tegenstelling tot een reclameboodschap, geenszins aanzetten tot consumptie. Een louter imago-ondersteunende slogan of baseline van de sponsor voldoet aan artikel 2, 16°, omdat deze niet aanzet tot consumptie.” (Parl. St., Vl. Parl., 2006-2007, nr. 1218/4, 3).

In voorliggende zaak gaat het niet om een louter imago-ondersteunende boodschap van de sponsor in kwestie. De sponsorvermelding bevat specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie, zoals blijkt uit het beeld van een brandweerman met pijnlijke rug, die een tube ‘Flexium Gel’ krijgt overhandigd en de bijhorende auditieve boodschap ‘Flexium Gel dringt de huid op enkele seconden binnen en werkt in op de kern van de pijn om deze efficiënt te bestrijden. Flexium Gel, eerste hulp bij spier- en gewrichtspijn.’ Daardoor is niet voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.

Wat de verwijzing van de omroeporganisatie naar artikel 92, 2°, van het Mediadecreet en de toevoeging van het woord ‘rechtstreeks’ betreft, wordt erop gewezen dat deze bepaling betrekking heeft op de gesponsorde programma’s en niet op de sponsorvermelding als dusdanig.

10.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat in de betrokken uurschijf de uurlimiet voor reclame – de duur van de sponsorvermelding meegeteld – niet werd overschreden en dat in de afgelopen jaren ten aanzien van Medialaan geen gelijkaardige inbreuk op het Mediadecreet werd vastgesteld. Daarom is een waarschuwing in dit geval een gepaste sanctie.
IEFBE 971

Boetes voor het te vaak snel onderbreken van telewinkelprogramma's en het niet herkenbaar maken van publi-reportages

VRM Algemene Kamer 14 juli 2014, IEFbe 971, dossier nr. 2014/149A (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (13 mei 2014, 17u - 23u), waaronder JIM. De VRM stelt vast dat het telewinkelprogramma 'JIM Request Live' vijf maal wordt onderbroken na minder dan vijftien minuten. Het Mediadecreet bepaalt echter dat telewinkelprogramma's zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag moeten nemen. Ook worden twee publi-reportages uitgezonden ('Godzilla Preview' en 'The Big Splash 2014') die niet duidelijk als dusdanig herkenbaar zijn gemaakt. De VRM legt JIM hiervoor een boete van 2.500 euro op.

10.1. Telewinkelprogramma
In het programma ‘JIM Request Life’, zoals tijdens de onderzochte periode uitgezonden, worden door de kijkers aangevraagde muziekclips getoond. Een presentatrice/VJ praat de clips aan elkaar en voert gesprekken met kijkers. Tijdens de hele duur van het programma loopt in een balk onderaan het scherm volgende tekst: “Welkom bij JIM REQUEST LIVE! Chat mee met de VJ’s. SMS CHAT + je boodschap naar 6611 € 0,75 per o/v bericht. Maak je eigen NICK aan SMS: NICK + je naam naar 6611 €0,75 v/o bericht. Vraag je favoriete clip aan! SMS CLIP gevolgd door je clip naar 6611 € 0,75 v/o bericht. Of bel voor je favoriete clip, bel naar 070/222546 € 0,30 per minuut.” In een andere banner daar vlak boven worden doorlopend chatberichten getoond die vaak geen verband houden met de inhoud van het programma. Ook verschijnen af en toe statische pancartes in beeld met de oproep om te bellen, sms’en of ‘skypen’ en deel te nemen aan wedstrijden, vragen op te lossen of clips aan te vragen.

Waar Medialaan in haar verweer betwist dat het voorliggende programma ‘JIM Request Live’ een telewinkelprogramma is, verwijst zij in de eerste plaats naar rechtspraak van Hof van Justitie van de Europese Unie. Het arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2007 1 , waar Medialaan vermoedelijk naar verwijst, werd echter gewezen in een specifieke zaak, namelijk als antwoord op een prejudiciële vraag over de zogenaamde belspelletjes. Het Hof beantwoordde de vraag onder welke voorwaarden dergelijke spelletjes als telewinkelen of als televisiereclame kunnen worden beschouwd.2 Het arrest heeft dus specifiek betrekking op belspelletjes en legt geen voorwaarden voor telewinkelen in het algemeen op. Gelet op de aard en inhoud van ‘JIM Request Live’, zoals hiervoor beschreven, is dit arrest derhalve niet dienstig voor de beoordeling van voorliggende zaak.3

Bij de beoordeling of ‘JIM Request Live’ als een telewinkelprogramma moet worden beschouwd, stelt de algemene kamer van de VRM vast dat Medialaan het programma zelf als dusdanig heeft aangeduid. Medialaan voert in haar verweer aan dat zij dit slechts doet om zich te conformeren aan de beslissingen van de VRM betreffende gelijkaardige programma’s en met name beslissing nr. 2013/025 van 28 oktober 2013 van de VRM die het programma ‘JIM Request Live’ behandelt. Gelet op de bijkomende en bijzondere aandacht voor de wisselwerking tussen de kijkers en de redactionele inhoud, meent Medialaan dat het programma opnieuw moet worden beoordeeld en er geen (of minstens niet langer) sprake is van een telewinkelprogramma.

Het element interactiviteit of de wisselwerking tussen de kijker en de redactionele inhoud van het programma wordt in de beslissingen van de algemene kamer in overweging genomen om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een telewinkelprogramma.4 In voorliggend geval stelt de
algemene kamer vast dat, ondanks het grotendeels interactieve karakter van ‘JIM Request Live’, voornamelijk wat de keuze van de uitgezonden clips betreft, het programma ook een loutere chatfunctie bevat, waarbij berichten worden uitgewisseld die geen verband houden met het programma en waarbij elke wisselwerking met het programma ontbreekt.

De uitzending van een banner waarin de mogelijkheid wordt aangeboden om tegen betaling gepersonaliseerde commentaar op het beeldscherm te laten verschijnen, wordt door de algemene kamer beschouwd als telewinkelen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 45°, van het Mediadecreet. De onderste banner nodigt onder meer uit om deel te nemen aan de sms-chat met de vermelding van het tarief (€ 0,75). In het merendeel van de boodschappen gaat de presentatrice niet in op de commentaren en ontbreekt in dit geval elke wisselwerking tussen de kijkers en de redactionele inhoud. Het gaat dan louter om de verkoop van schermruimte. Hieruit volgt dat alle elementen van de definitie van telewinkelen aanwezig zijn bij het aanbieden van deze dienst tegen betaling.5

De vaststelling dat de chatfunctie gedurende de volledige duur van het programma in beeld blijft, volstaat om te besluiten dat de telewinkelaanbiedingen een groot deel van het programma uitmaken, waardoor het hele programma ‘JIM Request Live’ als een telewinkelprogramma wordt gekwalificeerd.

Overeenkomstig artikel 82, § 1, van het Mediadecreet kunnen lineaire televisieomroeporganisaties, zoals Medialaan, telewinkelprogramma’s uitzenden mits naleving van bepaalde voorwaarden, onder meer met betrekking tot de onderbreking van dergelijke programma’s.

Aangezien Medialaan tijdens de onderzochte periode ‘JIM Request Live’ vijf maal heeft onderbroken na minder dan vijftien minuten, heeft zij een inbreuk begaan op artikel 82, § 1, 3°, van het Mediadecreet, dat bepaalt dat telewinkelprogramma’s zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag moeten nemen.

10.2. Infomercials
Tijdens de onderzochte periode zijn twee publi-reportages of infomercials uitgezonden: ‘Godzilla Preview’ en ‘The Big Splash 2014’.

Overeenkomstig artikel 81, § 5, van het Mediadecreet mogen private lineaire televisieomroeporganisaties, zoals Medialaan, publi-reportages uitzenden indien ze in overeenstemming zijn met alle bepalingen uit het hoofdstuk ‘Commerciële communicatie en boodschappen van algemeen nut’ uit het Mediadecreet. Dit veronderstelt onder meer dat publi-reportages duidelijk herkenbaar moeten zijn en moeten kunnen worden onderscheiden van redactionele inhoud, zoals bepaald in artikel 79, § 1, van het Mediadecreet.

Medialaan erkent dat het tonen van een PP-logo bij beide publi-reportages, het gebrek aan afscheiding op het einde van ‘Godzilla Preview’ en eventueel ook het verschijnen van het JIM-logo bij de infomercials een inbreuk op artikel 79, § 1, van het Mediadecreet kan vormen.

De algemene kamer is dan ook van oordeel dat de nfomercials ‘Godzilla Preview’ en ‘The Big Splash 2014’, zoals uitgezonden op JIM op 13 mei 2014, omwille van voornoemde elementen niet duidelijk herkenbaar zijn, waardoor artikel 79, § 1, van het Mediadecreet werd geschonden.

10.3. Sancties
Bij het bepalen van de sancties voor de vastgestelde inbreuken houdt de algemene kamer er rekening mee dat Medialaan heeft verklaardmaatregelen te hebben genomen om dergelijke inbreuken in de toekomst te vermijden.

Gelet op de aard en de ernst van de inbreuken is een administratieve geldboete van 2.500 euro voor schending van artikel 82, § 1, 3°, van het Mediadecreet en een waarschuwing voor schending van artikel 79, § 1, van het Mediadecreet een gepaste sanctie.
IEFBE 970

Nietigverklaring besluit Raad van de Europese Unie

HvJ EU 4 september 2014, IEFbe 970, zaak C-114/12 (Europese Commissie tegen Raad van de Europese Unie)
Nietigverklaring. Bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties. De Europese Commissie vordert nietigverklaring van het besluit van 19 december 2011 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen over de deelname van de Europese Unie en haar lidstaten aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties. Het besluit wordt nietig verklaard.

Bestreden besluit

30      Op 9 februari 2011 heeft de Commissie bij de Raad van de Europese Unie een aanbeveling ingediend voor een besluit van de Raad waarbij haar wordt toegestaan te onderhandelen over het toekomstige verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties.

31      Op 19 december 2011 hebben de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen het bestreden besluit vastgesteld, waarvan op 21 december 2011 kennis is gegeven aan de Commissie.

32      Het bestreden besluit luidt als volgt:

„De Raad [...] en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

Gezien het [VWEU], en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de [...] Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)      De Commissie moet worden gemachtigd om namens de Europese Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Europese Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie regels heeft vastgesteld.

(2)      Uitsluitend voor zover tijdens de onderhandelingen aangelegenheden aan bod komen die onder hun bevoegdheid vallen, mogen de lidstaten in hun eigen naam deelnemen aan deze onderhandelingen. Teneinde een consequente externe vertegenwoordiging van de Unie te verzekeren, moeten de lidstaten en de Commissie tijdens het onderhandelingsproces nauw samenwerken,

hebben het volgende besluit vastgesteld:

Artikel 1

1.      De Commissie wordt gemachtigd deel te nemen aan de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties, en die onderhandelingen namens de Unie te voeren voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren en ten aanzien waarvan de Unie voorschriften heeft vastgesteld, in overleg met de Groep intellectuele eigendom (auteursrecht) (‚speciaal comité’).

2.      De Commissie voert deze onderhandelingen overeenkomstig de in de bijlage bij dit besluit opgenomen onderhandelingsrichtsnoeren en/of de standpunten van de Unie die specifiek voor deze onderhandelingen zijn overeengekomen in het speciaal comité.

3.      Wanneer het onderwerp van de onderhandelingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, neemt het voorzitterschap ten volle deel aan de onderhandelingen en voert het deze namens de lidstaten op basis van een vooraf overeengekomen gemeenschappelijk standpunt. Als geen gemeenschappelijk standpunt kan worden vastgesteld, mogen de lidstaten onafhankelijk spreken en stemmen over de aangelegenheid in kwestie, onverminderd punt 4 hieronder.

4.      De Commissie en de lidstaten werken gedurende het onderhandelingsproces nauw samen met het oog op een consequente internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten.

5.      De Commissie en/of het voorzitterschap zorgen ervoor dat documenten betreffende de onderhandelingen tijdig aan de lidstaten worden verstrekt. Zij brengen voor en na iedere onderhandelingszitting op een open en transparante wijze verslag bij de Raad en/of het speciaal comité uit over het resultaat van de onderhandelingen en, in voorkomend geval, over eventuele problemen die zich tijdens de onderhandelingen voordoen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.”

33      In de bijlage bij het bestreden besluit zijn de onderhandelingsrichtsnoeren opgenomen in de volgende bewoordingen:

„1.      De Commissie zorgt ervoor dat het door de Raad van Europa voorgestelde ontwerpverdrag voor de bescherming van de rechten van omroeporganisaties passende bepalingen omvat die het de [...] Unie mogelijk maken partij te worden bij het verdrag.

2.      De Commissie ziet erop toe dat de onderhandelingen zodanig worden gevoerd dat de geplande bepalingen verenigbaar zijn met richtlijn 2006/115 [...], richtlijn 2006/116 [...], richtlijn 93/83 [...] en richtlijn 2001/29 [...] en met de verbintenissen die de [...] Unie en haar lidstaten zijn aangegaan in het kader van de [overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom] onder auspiciën van de WTO.

3.      Deze onderhandelingsrichtsnoeren kunnen worden aangepast aan de vooruitgang die wordt geboekt bij deze onderhandelingen.”

34      Volgens een verklaring betreffende de vaststelling van het bestreden besluit heeft de Commissie gedurende gehele procedure die tot dat besluit heeft geleid, het standpunt gehuldigd dat de Unie over een exclusieve bevoegdheid ter zake beschikt en heeft zij zich ertegen verzet dat door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten een „hybride handeling” zou worden vastgesteld.

102    Uit bovenstaande analyse blijkt dat de inhoud van de onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa voor de bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties, zoals die is afgebakend door de aanbeveling van 2002, het memorandum van 2008 en het verslag van 2010, behoort tot een grotendeels door gemeenschappelijke regels van de Unie bestreken gebied en dat deze onderhandelingen gemeenschappelijke regels van de Unie kunnen aantasten of de strekking ervan kunnen wijzigen. Bijgevolg vallen die onderhandelingen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

103    Daaruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3, lid 2, VWEU is vastgesteld.

Tweede tot en met vierde middel

104    Daar het eerste middel gegrond is, dient het bestreden besluit te worden nietig verklaard zonder dat de andere door de Commissie ter ondersteuning van haar beroep aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.
IEFBE 969

Parodie: spanning tussen vrijheid van meningsuiting en auteursrecht

Otto Volgenant, 'Parodie de Wilde Weldoener', IEFbe 969.
Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Het Hof van Justitie  heeft vandaag geoordeeld over een vordering van de erven Vandersteen, die een politieke parodie gemaakt door Vlaams Belang willen verbieden. De voorpagina van het stripboek Suske en Wiske De Wilde Weldoener werd door Vlaams Belang geparodieerd – als voorpagina van een kalender – om hun politieke boodschap te uiten. Is dat toegestaan? Of kan dat met een beroep op het auteursrecht worden verboden?

Het Hof neemt als uitgangspunt dat de parodie een geschikt middel vormt om een mening te uiten. Bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken moet een ‘rechtvaardig evenwicht’ worden gewaarborgd tussen enerzijds het recht van auteur en het recht van de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds. Daarbij moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden.

De erven Vandersteen vinden dat de parodie van Vlaams Belang een discriminerende boodschap heeft, omdat de personen die in het oorspronkelijke werk de muntstukken oprapen zijn vervangen door gesluierde en gekleurde figuren. Het Europese Hof verwijst de zaak terug naar de Belgische rechter, maar geeft een duidelijke aanwijzing mee. Het mogelijk discriminerende karakter van de parodie moet meewegen in de door de Belgische rechter te maken belangenafweging. Als de parodie inderdaad discriminerend is, dan hebben de erven Vandersteen er rechtmatig belang bij dat De Wilde Weldoener niet met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd.

Maar klopt deze redenering wel? Wordt het originele stripalbum De Wilde Weldoener daadwerkelijk geassocieerd met de boodschap van Vlaams Belang? Of is het kenmerk van een parodie juist dat iedereen begrijpt dat er géén ideologisch verband is tussen het origineel en de parodie? Het grondrecht van de vrije meningsuiting komt er bekaaid vanaf in deze uitspraak. Het Luxemburgse Hof van Justitie EU kijkt – zoals vaak – meer naar de specifieke regelgeving van de EU dan naar de grondrechten zoals vastgelegd in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarvoor moet je bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg zijn. Uitgangspunt van de vrijheid van meningsuiting is dat dit ook het recht omvat to offend, shock or disturb. Daar kunnen onder omstandigheden beperkingen voor gelden, en die heeft het EHRM in zijn jurisprudentie door de jaren heen ingevuld. Het is jammer dat het Luxemburgse Hof in zaken waarin het over grondrechten gaat niet kijkt naar het werk van hun Straatsburgse collega’s, die daarin gespecialiseerd zijn.

Otto Volgenant, Boekx Advocaten Media & IP

IEFBE 968

HvJ EU: Ruim baan voor de Europese parodie

HvJ EU 3 september 2014, IEFbe 968, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW / Helena Vandersteen e.a.)
Zie eerder IEF 12642 en de Conclusie van A-G, IEF 13867. Wanneer een parodie een discriminerende boodschap weergeeft, kan de houder van de rechten op het geparodieerde werk eisen dat dit werk niet met deze boodschap wordt geassocieerd. De wezenlijke en unieke kenmerken van de parodie bestaan erin dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.

Prejudiciële vragen

„1)      Is het begrip ,parodie’ een autonoom Unierechtelijk begrip?

2)      Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
–        het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
–        en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
–        erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
–        de bron vermelden van het geparodieerde werk.

3)      Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?”

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling vervatte begrip „parodie” een autonoom Unierechtelijk begrip is.

2)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de wezenlijke kenmerken van de parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Het begrip „parodie” in de zin van deze bepaling dient niet te voldoen aan zodanige voorwaarden dat de parodie een ander eigen oorspronkelijk karakter vertoont dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk, redelijkerwijze aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke werk zelf kan worden toegeschreven, betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.

Evenwel moet de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 een rechtvaardig evenwicht in acht nemen tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde personen en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van dit artikel 5, lid 3, sub k.

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29, in de veronderstelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tekening deze wezenlijke kenmerken van de parodie vertoont, dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt.

Zie ook:
AOMB
Het persbericht
Otto Volgenant, Opinie over Parodie De Wilde Weldoener
The IP Kat

Mr-Online
NautaDutilh

IEFBE 967

Boete voor het niet duidelijk herkenbaar maken van telewinkelen

VRM Algemene Kamer 23 juni 2014, IEFbe 967, dossiernr. 2014/147 (VRM tegen NV Medialaan)
De VRM controleerde de uitzendingen van 2BE (16 mei 2014). Tijdens de nachtuitzendingen (15 op 16 mei 2014) start omstreeks 01u30 het programma 'Circus live'. De uitzending bestaat uit de weergave van een reeks opeenvolgende kansspelen (roulette) waaraan kan worden deelgenomen via de website circus.be. Tijdens de hele uitzending wordt de kijker auditief en visueel uitgenodigd en aangespoord om deel te nemen aan het roulettespel, waarvan het spelverloop wordt getoond. Het programma 'Circus live' wordt echter uitgezonden zonder dat de kijker op een duidelijke manier wordt geïnformeerd over de vorm van commerciële communicatie die hier wordt aangeboden. Volgens de VRM moet de uitzending als telewinkelen worden gecatalogeerd. De VRM besluit 2BE een boete van 5.000 euro op te leggen.

Beoordeling
10.1. De algemene kamer van de VRM heeft op grond van artikel 218, § 2, van het Mediadecreet onder meer “de beteugeling van de inbreuken op de bepalingen van dit decreet” tot taak. Naar luid van artikel 52 van het
mediadecreet mogen de aanbieders van omroepdiensten “geen commerciële communicatie uitzenden die in strijd is met de wettelijke bepalingen”.

Aangezien tot op heden geen beslissing van de Kansspelcommissie voorligt waarbij wordt vastgesteld dat door het uitzenden van het betrokken programma enige bepaling van de kansspelwet of van zijn uitvoeringsbesluiten wordt geschonden, is de algemene kamer VRM van oordeel dat de vereiste feitelijke en juridische grondslag vooralsnog niet aanwezig is om tot een inbreuk op artikel 52 van het Mediadecreet te besluiten.

10.2. Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat het betrokken programma ‘Circus live’ tijdens de gehele duur van 3 uur en 35 minuten op geen enkele wijze visueel en/of akoestisch als telewinkelen herkenbaar wordt gemaakt. Ook al is dit te wijten aan een vergissing in hoofde van de omroeporganisatie en daargelaten de vraag of het herkenbaar maken van het telewinkelprogramma intussen beantwoordt aan de voorschriften van
het Mediadecreet, dit doet geen afbreuk aan de gedane vaststellingen tijdens de onderzochte periode.

De algemene kamer stelt dan ook een inbreuk vast op de bepalingen van de artikelen 79, § 1, en 82, § 1, 1°, van het Mediadecreet.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met de duur van het programma en een eerdere inbreuk wegens het onduidelijk herkenbaar maken van telewinkelen (beslissing 2013/025 d.d. 28 oktober 2013). Daarom is een administratieve geldboete van 5000 euro in dit geval dan ook een gepaste sanctie.
IEFBE 965

In de tijdschriften/dans les revues 2014-08

Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
Recent SPC case law – Tjibbe Douma and Margot Kokke

Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen – Deel I – Maarten Schut en Sophie van Loon

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 39 Hoge Raad 4 april 2014, Medinol/Abbott, ECLI:NL:HR:2014:816, IEF 13726 – met noot van D.F. de Lange

Handelsnaamrecht
Nr. 40 Gerechtshof Den Haag 6 mei 2014, Prae/Artiestenverloningen B.V., ECLI:NL:GHDHA:2014:1583, IEF 13819 – met noot van M.F.J. Haak

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 41 Rechtbank Den Haag 18 juni 2014, MBI/Shimano, IEF 13955
Nr. 42 Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, Bayer/Sandoz, IEF 14076

Procesrecht/Auteursrecht
Nr. 43 Gerechtshof Den Bosch 25 maart 2014, Art & Allposters B.V./Stichting Pictoright, IEF 13686

Procesrecht/Octrooirecht
Nr. 44 Gerechtshof Den Haag 22 april 2014, Minrin Melt Ferring B.V./Reprise Biopharmaceutics, LLC te New York City en vijf andere Amerikaanse partijen, IEF 13852

Auteursrecht
Nr. 45 Rechtbank Zeeland-West Brabant 2 mei 2014, Meubelindustrie Het Anker Druten BV/Montis Holding BV, IEF 13843

Reclamerecht
Nr. 46 Hof van Justitie EU 13 maart 2014, Zaak C-52/13, Posteshop SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato en Presidenza del Consiglio dei Ministri, IEF 13643

Geografische aanduiding
Nr. 47 Hof van Justitie EU 8 mei 2014, Zaak C-35/13, Associazione Industriali delle Carni e dei Salumi en Kraft Foods Italia SpA/ Associazione fra produttori per la tutela del “Salame Felino” en twaalf andere partijen (leden van de producentenvereniging), IEF 13836

IER
VizIER
Nr. 34 Monsterneming onder Verordening (EU) nr. 608/2013/F.W.E. Eijsvogels p. 231

Artikelen
Nr. 35 Het Ryanair/PR Aviation-arrest: de luchtbrug tussen de OHP-regels en concurrenten /D. van Eek p. 235

Nr. 36 Ashby Donald; commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht
/M. de Cock Buning p. 242

Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 37 Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 januari 2013 (Ashby Donald e.a./Frankrijk) p. 246

Merkenrecht
Nr. 38 Hof van Justitie EU 14 november 2013 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), m.nt. P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur p. 251

Nr. 39 Gerechtshof Den Haag 10 december 2013 (Promodyne), m.nt. A.M.E. Verschuur p. 259

 

IEFBE 966

Quantum en Quantum ICT zijn gelijke tekens

Hof van Beroep Brussel 29 april 2014, IEFbe 966 (Quantum Corporation tegen Quantum ICT)
Merken. Domeinnamen. Handelsnamen. Quantum Corporation is houder van diverse woordmerken QUANTUM en wereldwijd actief in de ICT, meer bepaald in het beheer van data, alsmede de archivering en het herstel daarvan. Quantum ICT optimaliseert overdracht van gegevens via het telefoonnetwerk en het internet en is houder van merk QUANTUM ICT. ICT is beschrijvend, ook in combinatie met Quantum. De tekens zijn dus gelijk en een van risico van verwatering is voldoende aannemelijk. Aan de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4 Domeinnaamwet wordt niet voldaan. Omdat partijen onder dezelfde handelsnaam actief zijn in dezelfde sector en binnen hetzelfde geografische gebied, is er verwarringsgevaar tussen de handelsnamen.

1. Appellante, de vennootschap naar Amerikaans recht Quantum Corporation, is een onderneming die aanvoert wereldwijd actief te zijn in de sector van "Informatie Communicatie Technologie" ("ICT") en meer bepaald in het beheer van data, alsmede de archivering en het herstel daarvan.

Zij stelt hiertoe producten en diensten ontwikkeld te hebben, zoals geïntegreerde producten met disks, cassettes, encryptie van gegevens, databeheer software, evenals "intelligente" producten die vanuit een centraal punt back-up en archiefsystemen beheren en controleren.
(...)

2. Geïntimeerde, de NV Quantum ICT voert aan diensten aan te bieden inzake installatie en onderhoud van telefooncentrales, van actieve netwerkelementen en van beveiliging van netwerken, van switches voor datanetwerken evenals van software voor beveiliging van datanetwerken. Haar activiteit zou hoofdzakelijk geconcentreerd zijn rond de optimalisatie van de overdracht van gegevens via het telefoonnetwerk en het internet.

12. (...)
Wat de identiteit betreft tussen het gelaakte teken QUANTUM ICT zoals gebruikt door Quantum ICT en de woordmerken van Quantum Corporation, stelt het hof vast dat het gelaakte teken bestaat uit twee woordelementen of tekens, te weten Quantum en ICT. ICT is louter beschrijvend en staat voor "Informatie Communicatie Technologie". Dit teken heeft geen onderscheidend vermogen en vervult niet de functie van het merk, te weten de aanduiding van de herkomst van de dienst, doch duidt louter de deinst zelf aan. De combinatie van het teken QUANTUM met het teken ICT doet niets af aan hetgeen voorafgaat of maakt met andere woorden de combinatie van beide tekens niet onderscheidend op zich.

Hetgeen voorafgaat, geldt zowel op visueel als op auditief en begripsmatig vlak.
(...)

13. Gelet op hetgeen voorafgaat besluit het hof dat het teken QUANTUM ICT  in zijn geheel beschouwd in vergelijking met de merken QUANTUM van Quantum Corporation verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen en dat derhalve dient besloten te worden tot de gelijkheid van de vergeleken tekens en merken.

15. (...)
Er kan niet ernstig betwist worden dat er in casu minstens een dreiging bestaat dat het gelaakte gebruik van de tekens "QUANTUM ICT" en "QUANTUM" door Quantum ICT afbreuk zou doen aan de herkomstfunctie of het onderscheidend vermogen van de ingeroepen merken van Quantum Corporation, hetgeen de wezenlijke functie van deze merken is. Het is immers, gelet op alle concrete omstandigheden van de zaak, waaronder het gegeven dat de beide partijen actief zijn in de ICT-sector en in die mate concurrerende activiteiten hebben, voldoende aannemelijk dat er een grote kans bestaat dat het gedrag van het relevante publiek in de toekomst zal wijzigen, omdat dit ervan zal uitgaan dat de ICT-waren en - diensten die door Quantum ICT geleverd worden onder de door haar gebruikte tekens, waren en diensten zijn die geleverd worden door Quantum Corporation, zijnde de houder van de merken "Quantum" waarvan sprake in het feitenrelaas, die deze merken reeds 30 jaar voor waren en diensten waarvoor ze werden ingeschreven (hetgeen door Quantum ICT niet wordt betwist). Aldus is er voldoende aannemelijk dat er een risico op verwatering bestaat van de merken van Quantum Corporation (...)

18. (...)
Aangezien één van de voorwaarden van artikel 4 van de Domeinnaamwet niet vervuld is, is de vordering van Quantum Corporation gesteund op dit artikel, ongegrond.

21. (...)
Daarenboven zijn de partijen beiden onder dezelfde handelsnaam actief in minstens deels dezelfde sector, met name deze van de ICT (cfr. supra), en zijn zij in die mate elkaars concurrenten, zelfs indien de waren en diensten die zij in concreto aanbieden niet allemaal identiek of soortgelijk zijn en/of volledig hetzelfde doelpubliek hebben (cfr. de waren en diensten waarvoor het Benelux0-merk Quantum ICT ingeschreven werd).

Ten slotte zijn beide partijen actief binnen hetzelfde geografische gebied, aangezien Quantum ICT actief is in België en Quantum Corporation wereldwijd, en dus onder meer in België.

IEFBE 906

Met succes WMPC-beroep bij huisvuilophaling zonder toelating

Hof van Beroep Gent 18 november 2013, IEFbe 906 (Revetkoo tegen Leefbaar Wonen Kringloopcentrum - erkenning huisvuilophaling)
Marktpraktijken. Partijen houden zijn ophalers en selectieve inzamelaars van bruikbare en duurzame verbruiksgoederen en hebben daartoe erkenning en overeenkomsten overlegt. Appellante beschikt over erkenning als overbrenger van niet gevaarlijke afvalstoffen, maar toont niet een exclusief recht tot ophaling aan. De aard van de (rechts)persoon noch het handelskarakter zijn relevant om van een 'onderneming' in de zin van 2 2 WMPC te spreken; de aard van de activiteit is determinerend. Appellante legt geen overeenkomst voor waaruit de opdracht tot inzameling blijkt, daarom kan geïntimeerde zich op 95 WMPC beroepen wanneer er ophalingen zonder toelating worden verricht.

7. "in tegenstelling tot [geïntimeerde] , legt [appellante] geen overeenkomst met IVBO (intercommunale voor vuilverwijdering en -verwijzing in Brugge en Ommeland) voor, waarbij zij opdracht kreeg tot selectieve inzameling van de bruikbare, duurzame verbruiksgoederen met het oog op hergebruik en reclyclage.
(...)
Weliswaar beschikt [geïntimeerde] niet over een exclusief recht tot ophaling, wat [geïntimeerde] trouwens nooit heeft gesteld, zij kan zich beroepen op art. 95 WMPC wanneer [appellante]  ophalingen verricht zonder enige toelating van de betrokken overheden en aldus op een oneerlijke wijze de belangen schaadt van ondernemingen of verenigingen die hetzelfde doel nastreven"

8. Gelet op wat voorafgaat zijn er naar het oordeel van het hof geen redenen om, zoals door appellante in ondergeschikte orde gevorderd, het stakingsbevel te beperken tot de steden Brugge en Blankenberge.

Er is evenmin aanleiding om de door de eerste rechter opgelegde dwangsom van 6.500,00 EUR per overtreding van het opgelegde stakingsbevel te herleiden tot 250,00 EUR.
IEFBE 964

De onbestaande auditieve gelijkenis tussen figuratieve voorstelllingen

Hof van Beroep Brussel 29 april 2014, IEFbe 964 (POM Wonderful LLC tegen X)
Merkenrecht. X heeft een Beneluxbeeldmerk POM 1247700 gedeponeerd in mei 2012. Opposante POM Wonderful roept merkrechten in die verbonden zijn aan drie Gemeenschapsmerken `POM ´: 6198253, 4704276 en 6275754. De oppositie is gericht tegen alle waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven op grond van artikel 2.14.1a en 2.3.b BVIE. Het hof verwerpt de vordering, omdat de tekens geen overeenstemming vertonen. Op auditief vlak valt er geen overeenstemming te ontwaren aangezien het een figuratieve voorstelling betreft die niet voor verwoording vatbaar is. Ook conceptueel is er geen gelijkenis.

29. Op auditief vlak valt er geen overeenstemming te ontwaren aangezien een figuratieve voorstelling, zoals het teken van verweerder, niet voor 'verwoording' vatbaar is. Het teken kan niet worden uitgesproken.

De auditieve gelijkenis is dus een onbestaande.

30. De betrokken tekens zijn ook conceptueel niet overeenstemmend: er is geen begripsmatige inhoud verbonden aan de betrokken tekens en ze zijn geheel verschillend opgevat in hun verschijningsvorm.

Het woord 'POM' heeft geen betekenis en is nuchter. De figuur in het teken van verweerder staat evenmin voor een begrip en is fantasierijk.

31. Zodoende moet worden besloten dat de tekens geen enkele overeenstemming vertonen.

32. Bij ontstentenis van enige overeenstemming tussen de tekens behoeft de vraag naar het overeenstemmend karakter van de waren en diensten geen verder onderzoek.

Enig verwarringsgevaar kan niet voorhanden zijn.