IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 999

Vraag aan HvJ EU over wijziging in voorwaarden en stilzwijgende instemming in raamcontract

Prejudiciële vraag gestelde aan HvJ EU 28 april 2014, IEFbe 999, zaak C-326/14 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom) - dossier
ICT. Telecom. Universeledienstrichtlijn. Verzoekster is de grootste aanbieder van telecomdiensten in Oostenrijk. Zij heeft in haar contractuele voorwaarden opgenomen dat prijswijzigingen op grond van een overeengekomen index geen recht geven op buitengewone opzegging. Het gaat dan om prijswijzigingen die de jaarlijks door Statistik Austria gepubliceerde indexcijfers van de consumptieprijzen volgen.

Verweerster, de Oostenrijkse ‘consumentenbond’, is op grond van de Oostenrijkse wet inzake consumentenbescherming bevoegd om collectieve acties te organiseren om algemene voorwaarden die inbreuk maken op wettelijke verboden of goede zeden aan de kaak te stellen. Zij vordert in deze zaak dat verzoekster de litigieuze bedingen niet meer mag gebruiken en/of zich erop beroepen. Het koppelen van de prijzen aan de indexcijfers is niet reëel gezien de constante prijsdalingen van de onderhavige diensten als gevolg van de technische ontwikkelingen.
Verzoekster beroept zich op haar voorwaarden en dat indexatie berust op parameters waarop zij geen invloed kan uitoefenen. Zij stelt dat de prijsaanpassingen voor de consument voorzienbaar, verifieerbaar en gebruikelijk zijn.
De rechter in eerste aanleg stelt verweerster in het gelijk. Verzoeksters hoger beroep wordt verworpen. Het door haar ingestelde herzieningsverzoek is ontvankelijk, zodat de zaak nu voorligt bij de verwijzende rechter. Beide partijen stellen voor prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen.

De verwijzende rechter (Oberster Gerichtshof) vraagt zich af wat dient te worden verstaan onder “wijzigingen in de voorwaarden” in artikel 20, lid 2, van RL 2002/22, zoals gewijzigd bij RL 2009/136. In het Oostenrijkse contractenrecht wordt gebruik gemaakt van stilzwijgende instemming met wijzigingen in de voorwaarden van een raamcontract indien aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan (o.a. de termijn). Het gaat dan niet om wijzigingen in een contract maar om het uitvoering geven aan eerder vastgelegde afspraken. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen „wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden”, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?”

IEFBE 998

Vraag aan HvJ EU: Voldoet click wrapping aan voorwaarden elektronische mededeling?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 5 juni 2014, IEFbe 998, zaak C-322/14 (El Majdoub) - dossier
ICT. Procesrecht. Koop op afstand. Voorwaarden. Verzoeker Jaouad El Majdoub heeft in Keulen een autohandel. Hij koopt via een website (www.carsontheweb.de, verweerster in deze civiele zaak) een elektrische auto met slechts 10 km op de teller voor € 7.195. Als verzoeker de auto wil ophalen wordt de verkoop door verweerster geannuleerd omdat het voertuig bij de voorbereiding van het transport zou zijn beschadigd. Verzoeker meent dat dit een voorwendsel is wegens de lage verkoopprijs en vordert voor de Rb Krefeld de overdracht van de auto.

Verweerster, gevestigd in Amberg/Duitland stelt dat verzoeker contractant is geworden van een Belgische onderneming. In haar op de website weergegeven verkoopvoorwaarden is opgenomen dat de Belgische rechter bevoegd is. Verzoeker stelt dat er geen sprake is van een exclusieve bevoegdheid en is het beding niet geldig omdat niet is voldaan aan de door Vo. 44/2001 voorgeschreven schriftelijke vorm. Voor het lezen van de voorwaarden moet op de webpagina worden ‘geklikt’ om een nieuw venster te openen waarin deze zijn opgenomen (= ‘click-wrapping’). Het zou anders zijn als dit venster zich automatisch opent. Daarnaast is verzoeker van mening dat het aanwijzen van Belgisch recht ongeldig is omdat dit onverwacht en willekeurig is.

Verweerster weerspreekt dit omdat het verzoeker duidelijk moet zijn dat haar moedervennootschap Belgisch is. Verzoeker heeft immers op een Belgische rekening betaald.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) constateert dat in de Duitse rechtspraak verschillend over ‘click wrapping’ wordt geoordeeld. Het gaat dan met name om de kwestie van een papieren afdruk van de beeldschermtekst. Hij neigt naar de uitleg dat het sluiten van een overeenkomst door het klikken op een actieve website of door het invullen van een gemarkeerd veld voldoet aan de voorwaarden van Vo. 44/2001 wanneer de persoon die klikt de volledige op het beeldscherm weergegeven informatie kan afdrukken.
Aangezien hij van mening is dat het Landgericht bevoegd is in deze zaak (de contracterende onderneming is in Duitsland gevestigd) stelt hij het HvJ EU één vraag:

“Voldoet het zogeheten „click wrapping” aan de voorwaarden van een elektronische mededeling in de zin van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 44/2001?”

IEFBE 997

KB uitvoeringsoctrooien en IE in WER

1° de artikelen I.13, 1° tot 5°, en I.14 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door artikel 2 van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek XI, "Intellectuele eigendom" in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van bepalingen eigen aan boek XI in de boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek;
2° de artikelen XI.1 tot XI.91 en XI.338 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd door artikel 3 van de voornoemde wet van 19 april 2014;
3° de artikelen 25 tot 30, 32, §§ 3 en 4, 33 tot 36 van de voornoemde wet van 19 april 2014.".
Afdeling 2. - Inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 maart 2014 inzake uitvindingsoctrooienArt. 59. De artikelen 1, 2, 3, 7, 8, 11 tot 24, 26 tot 28, 30 tot 42, 44, 45 en 50 van het koninklijk besluit van 9 maart 2014 tot wijziging van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de aanpassing aan de wet van 10 januari 2011 ter uitvoering van het Verdrag inzake octrooirecht en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, alsook tot wijziging van diverse bepalingen inzake uitvindingsoctrooien, treden in werking op 22 september 2014.

1° les articles I.13, 1° à 5°, et I.14 du Code de droit économique, insérés par l'article 2 de la loi du 19 avril 2014 portant insertion du livre XI, "Propriété intellectuelle" dans le Code de droit économique, et portant insertion des dispositions propres au livre XI dans les livres I, XV et XVII du même Code;
2° les articles XI.1er à XI.91 et XI.338 du Code de droit économique, insérés par l'article 3 de la loi du 19 avril 2014 précitée;
3° les articles 25 à 30, 32, §§ 3 et 4, 33 à 36 de la loi du 19 avril 2014 précitée. ».
Section 2. - Entrée en vigueur de l'arrêté royal du 9 mars 2014 en matière de brevets d'invention
Art. 59. Les articles 1er, 2, 3, 7, 8, 11 à 24, 26 à 28, 30 à 42, 44, 45 et 50 de l'arrêté royal du 9 mars 2014 portant modification de divers arrêtés royaux en vue, notamment, de l'adaptation à la loi du 10 janvier 2011 d'exécution du Traité sur le droit des brevets d'invention et de l'Acte portant révision de la Convention sur la délivrance de brevets européens, et portant modification de diverses dispositions en matière de brevets d'invention entrent en vigueur le 22 septembre 2014.
IEFBE 996

Chairman UPC invites new Expert Panel

The Chairman and his team attach great value to the involvement of practitioners and future users of the Unified Patent Court in its work. To this end it organises formal consultations and public hearings on key elements of its work, however, in preparing for proposals to be discussed in the Preparatory Committee, the Chairman has invited a small group of experts to provide advice on the various different work streams.

The new Expert Panel is set up on an informal basis and will advise the Chairman and his working group co-ordinators; in this role Expert Panel members will participate in their personal capacity. Their work will not in any way affect or impede the structure that is already in place on formal consultations or the decision-making function of the Preparatory Committee itself.

Members of the Expert Panel
Lawyers:

Kevin Mooney (UK)
Willem Hoyng (Netherlands)
Winfried Tilmann (Germany)
Pierre Véron (France)

Judges:
Christopher Floyd (UK)
Colin Birss (UK)
Robin Jacob (UK)
Marina Tavassi, (Italy)
Klaus Grabinski (Germany)

Patent Attorneys:
Eugen Popp (Germany)
Christof Keussen, (Germany)
Patrice Vidon (France)

Business Representatives:
Tim Frain (UK)
Udo Meyer (Germany)

IEFBE 995

Verbod uitzending reportage Telefacts over vermeend corrupte onderzoeksrechter opgeheven

Voorz. NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 29 april 2014, IEFbe 995 (Telefacts/Medialaan tegen oud-rechter Veurne))
Dagvaarding in derdenverzet tegen ex parte beschikking [IEFbe 770]. Voorstel voor een prejudiciële vraag aan Grondwettelijk hof wordt afgewezen. De voormalig onderzoeksrechter had nog 4 dagen tijd om de zaak op tegensprekelijke wijze aan de kortgedingrechter voor te leggen, een verkorting van dagvaardingstermijn ex 708 Ger.W. kunnen vorderen of aan Medialaan kunnen vragen vrijwillig voor de voorzitter te verschijnen. Een ex parte verzoekschrift was niet volstrekt noodzakelijk.

De stelling dat het verbod op preventieve censuur niet toepasselijk is op tv-uitzendingen, omdat deze geen meningsuiting vormen, is een sterk verouderd oordeel in tijden van audiovisuele massamedia en internet (3.5). De persoonlijke belangen van de oud-rechter vereenzelvigen zich niet met de belangen van de Rechterlijke Macht (3.7). De pers bericht en berecht niet (3.8); de journalist vroeg uitdrukkelijk om een reactie of wederwoord van oud-rechter. Het brongeheim is een journalistieke plicht (3.8).

Hoewel het folterverbod (3 EVRM) een positieve verplichting is, heeft het geen horizontale werking tussen private partijen. Artt. 443-448 Strafwetboek, laster, staat op gespannen voet met vermoeden van onschuld van journalisten die overheidswege moet worden gerespecteerd (3.11). De eerdere beschikking wordt opgeheven.

IEFBE 937

La gravure Nardini n'est visible que de près

Cour d'appel de Bruxelles 21 fevrier 2014, IEFbe 937 (Euro Shoe Unie contre Martin Y Paz)
Confirmation Arrêt définitif. Marques. Fonctions. Droits du titulaire. Contrefaçon. Risque de récidive. Non-usage, justes motifs, notions. Depuis 1998 Martin y Paz est titulaire de la marque figurative Benelux "N" pour produits en cuir, chaussures.

L'appel est dirigé contre le jugement du tribunal de commerce de Nivelles. Le premier juge fait droit à la demande, sauf en ce qui concerne le montant de l' astreinte qui est réduite à €5.000. Les signes sont quasiment identiques. La gravure du vocable "Nardini" dans la barre oblique du "N" n'est visible que de près, sauf sur des photos très agrandies et dans de bonnes conditions d'éclairage, ce qui est normal puisque la gravure est faite dans le métal, ton sur ton. L'absence d'usage de la marque pour des sacs à main et des chaussures est fondée sur un "juste motif", à savoir l'octroi d'une autorisation en faveur de Gauquie et l'interdiction par la cour dans son arrêt [Cour de cassation IEFbe 118].

La cour reçoit, par conséquent, les appels principal et incident, mais les dit non-fondés.

9. (...) Tout risque de récidive n'est donc pas objectivement écarté.

11. Les signes sont quasi identiques. La gravure du vocable "Nardini" dans la barre oblique du "N" n'est visible que de près, sauf sur des photos très agrandies et dans de bonnes conditions d'éclairage, ce qui est normal puisque la gravure est faite dans le métal, ton sur ton. En tout cas, sur les photo reprises dans le catalogue Avance ou dans les publicités diffusées dans des journaux, cette gravure est invisible.

13. Martin y Paz ne dépose aucune pièce prouvant l'étendue de son dommage (...)

15. L'absence d'usage de la marque par Martin y Paz pour des sacs à main et des chaussures est fondé sur un "juste motif", à savoir l'octroi d'une autorisation en faveur de Gauquie et l'interdiction qui est faite à Martin y Paz par la cour dans son arrêt du 8 novembre 2007 - au demeurant attaqué en cassation - d'y mettre fin, sur le fondement de l'abus de droit.

Par ailleurs, l'usage de la marque pour ces produits a fait l'objet d'un usage continue par Gauquie. Or, rien dans la CBPI ni dans le règlement (CE) no 40/94 du Conseil sur la marque communautaire n'impose que l'usage en question soit effectué par le titulaire lui-même.

Il s'ensuit que les motifs invoqués par Martin y Paz constituent dès lors des obstacles qui présentent une relation directe avec la marque rendant impossible ou déraisonable l'usage de celle-ci et qui sont indépendants de la volonté du titulaire de ladite marque (CJUE 14 juin 2007, Armin Häupl, C-246/05, n. 55).
IEFBE 994

Prejudiciële vragen over moeten voldoen aan cosmeticarichtlijn als het op verpakking staat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 4 juni 2014, IEFbe 994, zaak C-321/14 (Colena)
Verpakking. Reclamerecht. Verzoekster, een in Zwitserland gevestigde onderneming, verkoopt gekleurde contactlenzen zonder sterkte. Op de verpakking van deze producten is vermeld: “cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”. Het Landgericht Krefeld heeft in eerdere civiele zaken beslist dat het hier niet om medische hulpmiddelen in de zin van Vo. 1223/2009 gaat. In die zaken heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf deze beslissing overgenomen, maar heeft tevens geoordeeld dat de verordening wel moet worden toegepast wegens het bovenvermelde op de verpakking van de lenzen. Door die vermelding wordt namelijk bij de consument de indruk gewekt dat het daadwerkelijk om een product in de zin van de Vo. gaat. Het Landgericht heeft in eerdere zaken geweigerd om de gevraagde voorlopige maatregel op te leggen, maar het Oberlandesgericht heeft alsnog bevolen het product in deze vorm niet langer in het economisch verkeer te brengen. Verzoekster is bij verzoekschrift van 30 januari 2014 tegen deze maatregel in verzet gekomen zodat de zaak weer voorligt bij het Landgericht.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) is het niet eens met de uitleg van de regelgeving door het Oberlandesgericht. Omdat moet worden uitgegaan van de autonome uitleg van de Vo., waarin niets is aangegeven omtrent de gevolgen van een onjuiste vermelding op de verpakking van een product, legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moet verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten aldus worden uitgelegd dat een product dat niet onder deze verordening valt, moet voldoen aan de vereisten daarvan om de enkele reden dat op de buitenverpakking wordt vermeld dat het gaat om een „cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”?

IEFBE 993

Prejudiciële vragen over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEFbe 993, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Mediarecht. De Finse Telecomtoezichthouder (verweerster) heeft verzoekster berispt wegens overtreding van de voorschriften inzake maximaal toegestane reclamezendtijd. Het geschil gaat over de zendtijd voor het tonen van sponsorlogo’s. Verzoekster maakt gebruik van de techniek van het opgedeelde beeldscherm waarop tijdens programma-aftiteling ook reclameleaders worden getoond hetgeen volgens verweerster niet de juiste plaats is. Daarnaast moeten volgens verweerster ook de ‘zwarte seconden’ tussen de reclamespots en die tussen voorafgaand programma en reclame worden meegeteld.

Verzoekster zou dan ook de toegestane reclamezendtijd met 7 seconden per uitzenduur overtreden (toegestaan is 12 minuten per uitzenduur). Verzoekster vraagt de bestuursrechter om vernietiging van het besluit maar dat wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het in de branche gebruikelijk is dat sponsorlogo’s ook op andere tijdstippen worden uitgezonden dan aan het begin of aan het einde van een gesponsorde uitzending of in het kader van een reclameonderbreking tijdens het programma. Daarom mag het sponsorlogo niet als reclamezendtijd worden meegerekend. Dit is onder meer ook de praktijk in Nederland. De door haar gehanteerde split-screen-techniek voldoet aan de wettelijke eisen (scheiding reclame van andere programma’s). Aan reclameleaders worden geen andere eisen gesteld dan dat het om een akoestisch of optisch middel moet gaan. De ‘zwarte seconden’ zijn geen zendtijd in de zin van RL 2010/13 en worden ook buiten Finland volgens haar niet als zodanig meegerekend. Verweerster bestrijdt dit. In ‘zwarte seconden’ kan geen programma worden uitgezonden zodat deze tot de reclametijd moeten worden gerekend. Ook in Zweden, Noorwegen en IJsland worden de „zwarte seconden” tot de reclamezendtijd gerekend. In Duitsland, Nederland, België, Litouwen en Roemenië wordt voor zover haar bekend geen gebruik van „zwarte seconden” gemaakt.

De verwijzende Finse bestuursrechter besluit het HvJ EU vragen te stellen aangezien het hem niet bekend is of het Hof al eerder een standpunt heeft ingenomen over de vraag naar het gebruik van een opgedeeld beeldscherm als reclameleader. Ook voor het al dan niet meerekenen van ‘zwarte seconden’ heeft hij nadere uitleg nodig van RL 2010/13. Hij formuleert de volgende vragen:

1. Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm nog daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

IEFBE 992

Ook Duitse vormmerk stazakje is nietig

DPMA 21 augustus 2014, IEFbe 992 (WeserGold tegen Deutsche SiSi-Werke)
Gecertificeerde vertaling van uitspraak ingezonden door Dr. Carl von Jagow, KROHN Rechtsanwälte. Merkenrecht. Eerder werd in Nederland [IEF 13734] het vormmerk nietig verklaard, omdat de vorm noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, er is geen belangrijk niet-functioneel element. Ook het Duitse vormmerk wordt vernietigd op dezelfde gronden.

De omstreden vorm heeft geen individuele niet-technische vormgevingskenmerken. Voor zover gedaagde aanvoert dat het feit dat er andere zakjesvormen bestaan, aantoont dat de omstreden vorm niet technisch bepaald is, is dat niet van belang (cf. daartoe Ströbele/Hacker, Kommentar zum MarkenG, 10e druk, § 3 punt 105). De vorm van een product is technisch bepaald als zijn – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken een technische functie hebben, zonder dat het erop aankomt of datzelfde effect ook kan worden bereikt met toepassing van andere vormen (cf. BGH GRUR 2010, 138 punt 16 e.v. - ROCHER-Kugel en GRUR 2010, 231, punt 25 - Legostein).

De geregistreerde vorm is daarom alles bij elkaar noodzakelijk voor het bereiken van een technisch effect en kan krachtens § 3 lid 2 nr. 2 Markengesetz niet als merk worden beschermd (cf. ook BPatG, 27 W (octr.) 154/10 - Haftverschluss; BPatG, 28 W (octr.) 504/09 - Sturmgewehr; BPatG, 27 W (octr.) 055/07 - Spielwürfel; 27 W (octr.) 060/01 - Ventil mit Drehknöpfen; BPatG, 28 W (octr.) 206/04 - Verpackung für Käsescheiben).
IEFBE 991

Regulator voor de Media stelt deskundige aan in zaak Bhaalu

VRM 26 mei 2014, IEFbe 991 (Medialaan, SBS Belgium, VRT tegen Right Brain Interface)
Benoeming deskundige. In hoofdorde vraagt Right Brain de opschorting van de beslissing van de  VRM tot na de uitspraak van de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen naar aanleiding van een door de klagers ingestelde stakingsvordering op 3 februari 2014. Hoewel de rechtsvragen in beide procedures verschillend zijn (auteursrecht en naburige rechten tegenover mediaregelgeving) hangt het antwoord van de beoordeling ten gronde, aldus Right Brain, af van dezelfde feitelijkheden.

 

6. De algemene kamer stelt vast dat de partijen in hun schriftelijke stukken en op de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen afleggen omtrent de technische kenmerken en feitelijke werking van de zogenaamde Bhaalu-videorecorder. Alvorens definitief uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de voorliggende klacht, acht de
algemene kamer het aangewezen, om met het oog op een zorgvuldige feitenvinding, een deskundige aan te stellen, overeenkomstig artikel 15 van het Reglement van orde van de algemene kamer (...) Vlaamse Regulator voor de Media van 18 mei 2009.

Zijn verslag zal inzonderheid aandacht besteden aan de volgende punten :
Nadat de Bhaalu-gebruiker heeft aangegeven bepaalde (omroep)programma’s te willen opnemen, worden daarvan opnames opgeslagen op geheugenruimte op een server in een datacenter (ofwel: in de cloud) en niet op een toestel bij de gebruiker thuis (bv. Bhaalu Box of Bhaalu Stick). Op de hoorzitting heeft Right Brain hierbij verduidelijkt dat de op te nemen signalen niet van bij de Bhaalu-gebruiker thuis via de Bhaalu Box naar de server worden gestuurd, maar dat de opnames rechtstreeks in de cloud worden gemaakt

1. Waar komt het originele signaal vandaan, waarmee de private opnames voor de Bhaalu-gebruikers in de cloud worden gemaakt?
2. Hoe geraakt dit signaal technisch gezien van bij de dienstenverdelers (zoals Telenet, Belgacom of TV Vlaanderen) tot op de servers die bij Bhaalu worden gebruikt? Wordt dit signaal gedecrypteerd? Zo ja, hoe gebeurt deze decryptie dan?
3. Bestaat er een overeenkomst tussen deze dienstenverdelers en Right Brain of de feitelijke vereniging van Bhaalu-gebruikers (ook de Bhaalu Gemeenschap genoemd) met betrekking tot de overdracht van signalennaar de cloud?
4. Heeft Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap of één van de bestuurders een TV-abonnement bij één of verschillende dienstenverdelers actief in Vlaanderen? Indien ja, worden de signalen op basis van deze overeenkomst naar de cloud gestuurd?
5. Wat is de verhouding tussen Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap en de verhuurder van de servers die worden gebruikt voor opslag van de opnames van de Bhaalu-gebruikers?
6. Bestaan er gelijkaardige systemen of aanbiedingen als Bhaalu in het buitenland?

Right Brain heeft aangegeven dat elke Bhaalu-gebruiker zijn eigen persoonlijke opnames maakt en enkel programma’s kan bekijken die hij zelf opgenomen heeft.
7. Beschikt elke afzonderlijke Bhaalu-gebruiker technisch gezien over een eigen persoonlijke opname in de cloud van het programma dat deze gebruiker wenste op te nemen?
8. Hoeveel geheugenruimte is er nodig in de cloud om voor elke Bhaalu-gebruiker integraal alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement (voor zover die reeds door Bhaalu worden ondersteund en kunnen worden opgenomen) bij te houden voor negentig dagen? Is het technisch mogelijk om compressietechnieken te gebruiken om de geheugenruimte te beperken?
9. Is het technisch mogelijk voor een Bhaalu-gebruiker te kiezen om alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement op te nemen, terwijl hij via zijn TV-abonnement mogelijks niet alle signalen tegelijk ontvangt?
10. Hoe maakt het systeem een onderscheid tussen de verschillende opnames, zodat de Bhaalu-gebruiker daadwerkelijk enkel zijn eigen private opname kan opvragen?
11. Waaruit bestaan de private opnames? Gaat het om programmasignalen die opnieuw kunnen worden opgevraagd en afgespeeld of betreft het enkel autorisatiegegevens van de Bhaalu-gebruikers met betrekking tot bepaalde programma’s?
12. Indien een Bhaalu-gebruiker een opgenomen programma opvraagt, krijgt hij dan toegang tot zijn eigen gecomprimeerde private opname of tot een ‘bronkopie’ in de cloud? Zorgt de Bhaalu Box in het eerste geval
voor het ‘uitpakken’ van de gecomprimeerde beelden of gebeurt dit in de cloud? In het tweede geval: betekent dit dat de Bhaalu-gebruikers één (originele) opname delen?

Bhaalu-gebruikers kunnen opgenomen programma’s onder meer opzoeken via een elektronische programma gids (EPG) of in virtuele themakanalen. Right Brain heeft aangegeven dat de aanmaak hiervan software-matig gebeurt.

13. Hoe worden de meta data (bv. soort programma, korte inhoud programma, etc.) verzameld op basis waarvan de EPG en de virtuele themakanalen worden samengesteld?

Bhaalu-gebruikers dienen over een TV-abonnement bij een dienstenverdeler te beschikken om van Bhaalu gebruik te kunnen maken. Right Brain heeft aangegeven dat de Bhaalu-gebruiker deze kijkrechten moet valideren of authenticeren door een elektronische factuur te e-mailen naar de Bhaalu-server.

14. Hoe accuraat is dit systeem van authenticatie? Hoe vaak gebeurt deze verificatie van de kijkrechten? Hoe lang kan een Bhaalu-gebruiker zijn opnames nog bekijken nadat hij zijn TV-abonnement heeft opgezegd?