IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1020

Jurisprudentielunch Merken-, Modellen-, Auteursrecht 2014

Donderdag 20 november 2014, Crowne Plaza, Amsterdam, 12.00 - 15.15 uur
Dé halfjaarlijkse bijeenkomst over merken-, modellen- en auteursrecht. Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie van het afgelopen half jaar. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 Punten voor de Permanente Vorming en BMM-opleiding).

Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Tobias Cohen Jehoram De Brauw Blackstone Westbroek / Erasmus Universiteit Rotterdam
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen NautaDutilh / Rijksuniversiteit Groningen
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Met o.a. de volgende uitspraken:
HvJ EU, IEF 14030 (Apple-winkelinrichting)
HvJ EU, IEF 14209 (Hauck/Stokke)
Hof Den Haag, IEF 14059 (Recticel/Swiss Sense)
Gerecht EU, IEF 14184 (gebroken koekje)
Gerecht EU, IEF 14274 (plint)
Hof Den Haag, IEF 14107 (Happy Cocooning)
HR, IEF 14212 (Technische functie in auteursrecht - Rubik's Cube)
HvJ EU, IEF 14169 (Europese parodie - Deckmyn)
HvJ EU, IEF 14192 (Digitalisatie door bibliotheken - TÜ Darmstadt)

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
3 Punten voor de BMM-opleiding (pilot)

Locatie
Crowne Plaza Amsterdam-South, te Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEFBE 1019

Stakingsbevel SUPERDRY-merken tegen invoerende tussenpersonen

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 8 oktober 2014, IEFbe 1019 (DKH Retail tegen Anex Customs c.s.)
Uitspraak aangebracht door Kristof Neefs, Altius. Tegen dit vonnis is hoger beroep mogelijk. DKH is houdster van diverse SUPERDRY-merken. Verweersters staan ondernemingen bij in de in- en uitvoer van goederen en treedt op als douaneagent die zorg draagt voor de vervulling van douaneformaliteiten en het transport. Douane van Antwerpen heeft ex Verordening 1383/2003 goederen onderschept. De tekens op de producten zijn identiek aan de merken. Staking wordt bevolen en ex 2.22 lid 6 BVIE toegepast op de tussenpersonen. Zonder succes verzoekt de vrijwillig tussenkomende partij om de goederen niet te vernietigen, maar deze terug te sturen. Het is meer dan reëel dat de goederen opnieuw zullen worden getracht te worden verkocht of ingevoerd in de EER.

    p. 13: Tussenpersonen kunnen een stakingsbevel opgelegd krijgen, ook al maken zij zelf geen inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht en zelfs wanneer zij niet aansprakelijk kunnen worden gesteld wegens de inbreuk die door de eigenlijke inbreukmaker wordt gemaakt. Noch de richtlijn nr. 2004/48, noch de Belgische wetten van 9 en 10 mei 2007 stellen dat een stakingsbevel tegen de tussenpersoon mag worden toegekend op voorwaarde dat de tussenpersoon zou bijdragen tot of deelnemen aan het plegen van de inbreuk, dan wel de inbreuk zou vergemakkelijken of mogelijk maken.

    In hoofde van de tussenpersoon is geen enkel moreel bestanddeel vereist om een stakingsbevel op te lopen. Er dient evenmin enig kwaad opzet aanwezig te zijn. Ook de goede of kwade trouw van de tussenpersoon is irrelevant. Morele bestanddelen spelen immers slechts een rol bij het vaststellen van een burgerrechtelijke en/of strafrechtelijke inbreuk en de gevolgen hiervan (B. Michaux en E. De Gryse, "De handhaving van intellectuele rechten georganiseerd", T.B.H. 2007, p. 638, Vz. KH Antwerpen, 24 februari 2011, jaarboek marktpraktijken 2011, 745).
    (...)
    Door het leveren van hun diensten maakten zij het mogelij dat de inbreukmakende goederen werden ingeklaard en ingevoerd in België en dat zij aldus effectief in het vrije verkeer werden gebracht (t.t.z. dat zij formeel "ingevoerd" werden) binnen de EU om daar uiteindelijk te worden verkocht.
IEFBE 1018

Geen morele schade voor rechtspersoon vertalingsdiensten

Hof van Beroep Gent 2 oktober 2014, IEFbe 1018 (Wolters Kluwer Belgium NV tegen Ann De Winne & CO BVBA)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier LLP. Wolters Kluwer is uitgever van o.a. het Sociaal Zakboekje, Ann De Winne heeft de Franse vertaling hiervoor verzorgd. Een onbetaalde rekening inzake auteursrechten, die kort na dagvaarding in eerste aanleg werd betaald, en het staken van de vertalingsdiensten is voorwerp van geschil. Nu wordt hervorming gevraagd en herleiden van de schadevergoeding tot een redelijk bedrag dat overeenstemt met een 6 maanden opzegtermijn. De inkomensschade wordt bevestigd, de vervangende opzeggingsvergoeding is deels gegrond en de morele schadevergoedingsvordering is ongegrond. Geen bewijs dat de rechtspersoon morele schade heeft geleden.

 

2.2. De vordering van geïntimeerde bestaat uit volgende drie onderdelen.
(1) inkomensschade
De overeenkomst werd opgezegd op 10 juni 2009. Uit de stukken blijkt dat er inderdaad reeds zeer concrete afspraken gemaakt waren rond de vertaling van het Sociaal Zakboekje 2009/2 in juli-augustus 2009 en dat geïntimeerde ook haar vakantie gepland had in functie van deze vertaling. Deze afspraken waren weliswaar gemaakt met de medewerksters van prof. dr. W. Van Eeckhoutte, doch dit was kennelijk gebruikelijk. (...) Ze mocht er terdege van uitgaan dat ze de vertaling van hat Sociaal Zakboekje 2009/2 voor haar rekening zou nemen en dat ze dus daaraan verbonden normale inkomsten zou verwerven. Ze had op dat ogenblik allerminst moeten verwachten dat appellante de samenwerking na 26 jaar zou stopzetten. Appellante was ook niet meer in de mogelijkheid op die korte termijn (vlak voor de zomervakantie) in een vervangingsinkomen te voorzien.

(...)
De inkomensschade ingevolge de onmogelijkheid om het Sociaal Zakboekje 2009/2 te vertalen werd door de eerste rechter correct (ex aequo et bono) begroot op het bedrag dat geïntimeerde normaliter had kunnen factureren voor de vertaling van dit Sociaal Zakboekje 2009/2. (...)

(2) vervangende opzeggingsvergoeding
De samenwerking tussen appellante en (de rechtsvoorganger van) geïntimeerde duurde 26 jaar. Dit vertegenwoordigd, zoals de eerste rechter terecht aanhaalt, meer dan de helft van een normale beroepsloopbaan van een natuurlijk persoon.

Anderzijds was de samenwerking wel beperkt tot twee 'opdrachten' per jaar (van telkens een twintigtal pagina's per opdracht) en kan het hof er redelijkerwijze van uitgaan dat geïntimeerde ook voor andere opdrachtgevers/uitgevers werkt (zie ook de uitprint van haar website).

In die omstandigheden kan aan geïntimeerde een vervangende opzeggingsvergoeding worden toegekend ten belope van een half jaar vergeoding, hetzij € 8.579,44. Een periode van zes maanden was voor geïntimeerde voldoende geweest een andere opdrachtgever (voor een gelijkwaardig werk) te vinden.

Dit onderdeel van de vordering van geïntimeerde is slechts deels gegrond.

(3) morele schadevergoeding
Anders dan de eerste rechter is het hof van oordeel dat aan geïntimeerde geen morele schadevergoeding toekomt. Zij bewijst immers niet dat zij - rechtspersoon zijnde - enige morele schade heeft geleden.

Dit onderdeel van de vordering is ongegrond.
IEFBE 1016

Exclusieve merkenlicentie stoffenmerk ADO

Hof van Beroep Brussel 30 september 2014, IEFbe 1016 (Artex c.s. tegen Zimmer+Rohde c.s.)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier LLP. Zie eerder IEFbe 729. In 2011 kocht Hunter Douglas van het Duitse ADO-concern de exclusieve rechten op het Gemeenschapsmerk ‘ADO’ voor wat betreft de Benelux. Een jaar later verkocht het Duitse ADO-concern het ADO-Gemeenschapsmerk aan Zimmer +Rohde. Hunter Douglas vordert in Duitsland de omzetting van het ADO-Gemeenschapsmerk in nationale merken en overdracht van het Beneluxgedeelte daarvan. Het Hof oordeelt dat de eerdere verlening van exclusieve rechten aan Hunter Douglas krachtens art. 23(1) Gemeenschapsmerkverordening tegenstelbaar is aan Zimmer+Rohde. Totdat de Duitse bodemrechter zich definitief heeft uitgesproken over de exacte aard van de aan Hunter Douglas verleende rechten in het ADO merk (langdurige exclusieve licentie dan wel eigendomsrechten met betrekking tot het merk in de Benelux) wordt aan Zimmer+Rohde het verbod opgelegd om het ADO-merk te gebruiken op de Belgische markt.
Lees verder

IEFBE 1017

Vraag aan HvJ EU over aanbesteding IT-systeem voor ziekenhuis

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 25 juli 2014, IEFbe 1017, zaak C-387/14 (Esaprojekt tegen Lodzkie)
ICT. Aanbesteding. Ten behoeve van Poolse ziekenhuizen die ressorteren onder het zelfstandig bestuursorgaan van de regio Lodzkie (verweerder) is een aanbesteding uitgeschreven voor modernisering van het IT-systeem. Deze zaak betreft het derde deel van deze aanbesteding, de aankoop en levering van een  geïntegreerd ziekenhuissysteem (HIS) voor de administratieve (grijze) en de medische (witte) afdeling van het onafhankelijke regionale Nicolaas Copernicus-ziekenhuis in Piotrków Trybunalski. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de toewijzing van dat deel van de aanbesteding aan Konsultant Komputer (KK) omdat dit bedrijf niet aan de in het bestek genoemde voorwaarden zou hebben voldaan, te weten aantoonbare kennis en ervaring.

De beroepsinstantie gelast verweerder de toewijzing in te trekken en dit, op grond van de Poolse aanbestedingswet, alsnog te controleren. Als verweerder deze opdracht uitvoert komt aan het licht dat KK onjuiste informatie heeft verstrekt. KK wordt verzocht nieuwe informatie te overleggen, op grond waarvan verweerder alsnog voor KK kiest. Verzoekster stelt echter opnieuw beroep in tegen dat besluit. Zij meent dat KK moet worden uitgesloten van de procedure wegens het in de POL aanbestedingswet genoemde verstrekken van valse inlichtingen. Verweerder is echter van mening dat er enkel onenigheid bestaat over de beoordeling van de door KK ingediende (eerste) offerte, niet over de feiten.

De verwijzende Poolse rechter stelt vast dat in tweede instantie KK heeft voldaan aan de door verweerder in de opdracht gestelde eisen. Dit gegeven is echter baseerd op informatie die KK op verzoek heeft verstrekt nadat de termijn voor inschrijving was gesloten. Pas uit de aanvullende informatie is gebleken dat KK zich beroept op eerdere levering die zij tezamen met een (niet eerder genoemd) ander bedrijf heeft verricht. Hij vraagt zich af of het met de beginselen van eerlijke mededinging en gelijke behandeling van ondernemers verenigbaar is dat een ondernemer bij de verstrekking van aanvullende stukken andere uitgevoerde opdrachten kan vermelden dan die welke in de oorspronkelijke lijst van leveringen waren genoemd, en dat deze daarenboven zijn uitgevoerd door een andere ondernemer op wiens draagkracht hij zich in zijn offerte niet heeft beroepen. Voor de vraag of KK zich zou kunnen beroepen op de draagkracht van de andere ondernemer die als „adviseur en consultant” zou optreden, verwijst hij naar de nog lopende zaak C-324/14. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

Vraag 1: Staat artikel 51 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (hierna: „richtlijn 2008/18/EG”), gelezen in samenhang met de in artikel 2 van deze richtlijn neergelegde beginselen van gelijke en niet-discriminerende behandeling van ondernemers en van transparantie, toe dat een ondernemer die toelichting bij de stukken verstrekt of aanvullende stukken overlegt, in die context andere opdrachten (dat wil zeggen leveringen) vermeldt dan die welke hij heeft genoemd in de bij de offerte gevoegde lijst van leveringen? Mag hij meer bepaald verwijzen naar opdrachten die door een andere ondernemer zijn uitgevoerd, wanneer hij in de offerte niet heeft aangegeven dat hij gebruik kan maken van diens middelen?
Vraag 2: Moet artikel 51 van richtlijn 2008/18/EG, gelet op het arrest van het Hof van 10 oktober 2013, Manova (C-336/12), waaruit blijkt dat „het beginsel van gelijke behandeling aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een aanbestedende dienst na afloop van de inschrijvingstermijn om deel te nemen aan een overheidsopdracht een gegadigde verzoekt documenten over te leggen waarin diens situatie wordt beschreven, zoals de gepubliceerde balans, en waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij dateren van voor het einde van de inschrijvingstermijn om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure, voor zover de stukken van die aanbesteding niet uitdrukkelijk de overlegging ervan voorschreven op straffe van uitsluiting van de inschrijving”, aldus worden uitgelegd dat de overlegging van aanvullende stukken slechts is toegestaan wanneer het gaat om stukken waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij reeds bestonden vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van de offertes of van de verzoeken om aan de procedure te mogen deelnemen, of aldus dat het Hof slechts een van de mogelijkheden heeft genoemd en dat de overlegging van aanvullende stukken ook in andere gevallen is toegestaan, bijvoorbeeld wanneer achteraf stukken worden overgelegd die niet dateren van vóór het verstrijken van deze termijn, maar die de objectieve bevestiging vormen dat is voldaan aan een deelnemingsvoorwaarde?
Vraag 3: Wanneer de tweede vraag aldus wordt beantwoord dat ook andere aanvullende stukken dan de in het arrest Manova (C-336/12) genoemde kunnen worden overgelegd, kunnen dan aanvullende stukken worden verstrekt die afkomstig zijn van de ondernemer, van onderaannemers of van andere ondernemers die hun middelen ter beschikking stellen van de ondernemer, wanneer dezen in de offerte niet zijn vermeld?
Vraag 4: Staat artikel 44 van richtlijn 2004/18/EG, gelezen in samenhang met artikel 48, lid 2, sub a, en het in artikel 2 neergelegde beginsel van gelijke behandeling van ondernemers toe dat een ondernemer zich beroept op de draagkracht van een andere ondernemer in de zin van artikel 48, lid 3, in die zin dat de kennis en de ervaring van twee ondernemers die elk op zich niet beschikken over de door de aanbestedende dienst verlangde kennis en ervaring, worden samengeteld, wanneer deze ervaring ondeelbaar is (dat wil zeggen dat een ondernemer volledig moet voldoen aan de voorwaarde om aan de procedure te kunnen deelnemen) en de uitvoering van de opdracht ondeelbaar is (dat wil zeggen één geheel vormt)?
Vraag 5: Staat artikel 44 van richtlijn 2004/18/EG, gelezen in samenhang met artikel 48, lid 2, sub a, en het in artikel 2 neergelegde beginsel van gelijke behandeling van ondernemers toe dat een ondernemer zich beroept op de ervaring van een groep ondernemers, in die zin dat een ondernemer die als lid van een groep ondernemers een opdracht heeft uitgevoerd, zich op de uitvoering van de opdracht door deze groep kan beroepen, ongeacht zijn aandeel in de uitvoering van deze opdracht, of kan hij zich slechts beroepen op de eigen ervaring die hij zelf daadwerkelijk heeft verworven bij de uitvoering van het deel van de opdracht dat hem binnen de groep was toegewezen?
Vraag 6: Kan artikel 45, lid 2, sub g, van richtlijn 2004/18/EG, volgens hetwelk van deelneming aan een opdracht kan worden uitgesloten iedere ondernemer die zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen of die inlichtingen niet heeft verstrekt, aldus worden uitgelegd dat een ondernemer die valse inlichtingen heeft verstrekt die invloed op de uitkomst van de procedure hadden of konden hebben, van de procedure wordt uitgesloten, met dien verstande dat de schuld voor de desbetreffende misleiding louter voortvloeit uit de verstrekking van valse inlichtingen aan de aanbestedende dienst die het besluit van deze dienst tot uitsluiting van de ondernemer (en tot afwijzing van zijn offerte) beïnvloeden, ongeacht of de ondernemer opzettelijk en doelbewust heeft gehandeld, dan wel onopzettelijk, lichtvaardig, onachtzaam of zonder de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen? Kan slechts worden aangenomen dat een ondernemer „zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen of inlichtingen niet heeft verstrekt” wanneer de betrokkene valse gegevens heeft verstrekt (die niet overeenstemmen met de realiteit), of kan dit ook worden aangenomen wanneer de ondernemer weliswaar correcte informatie heeft verstrekt, maar dit heeft gedaan op een wijze die erop gericht is de aanbestedende dienst ervan te overtuigen dat de ondernemer voldoet aan de door hem gestelde vereisten, hoewel dit niet het geval is?
Vraag 7: Staat artikel 44 van richtlijn 2004/18/EG, gelezen in samenhang met artikel 48, lid 2, sub a, en het in artikel 2 neergelegde beginsel van gelijke behandeling van ondernemers toe dat een ondernemer zich op zodanige wijze op zijn ervaring beroept dat hij twee of meer overeenkomsten als één opdracht voorstelt, hoewel de opdrachtgever noch in de aankondiging noch in het bestek in deze mogelijkheid heeft voorzien?
IEFBE 1015

Bereik de juiste balans in het outsourcen van uw IE-werk

Hajo Kraak en Jenny Cromsigt, White paper - Bereik de juiste balans in het outsourcen van uw IE-werk, september 2014.
Bijdrage ingezonden door Hajo Kraak en Jenny Cromsigt, V.O..Dit white paper biedt concrete handvatten voor het succesvol inrichten van de samenwerking tussen uw IE-afdeling en een externe IE-partner. Door zelf de analyse te maken bepaalt u welk inhuurmodel het beste bij uw behoefte en vraagstukken past. Zo vergroot u het rendement en verbetert u de focus en output van uw eigen octrooiafdeling.
Lees verder

IEFBE 1014

Media and users: towards a new balance

N. Helberger, oratie: Media and users: towards a new balance, IViR, 19 september 2014.
In the digital media environment user attention is scarce and competition for ‘eyeballs’ is fierce. Profiling and targeting users with customized news and advertisements is widely seen as a solution, and part of a larger trend to invest in what the New York Times has called ‘smart new strategies for growing our audience’. The shift from public information intermediary to personal information service creates new dynamics but also new imbalances in the relationship between the media and their users. In my inaugural speech I will state that to restore the balance, the media and regulators in Brussels and The Hague need to develop a vision of how to deal with issues such as media user privacy, editorial integrity and more generally ‘fair algorithmic media practices’."

IEFBE 1013

Socialezekerheidsbijdragen ook over vergoeding uitvoerend kunstenaar prom orchestra

Hof van Cassatie 15 september 2014, IEFbe 1013 (Rijksdienst Soc. Zekerheid tegen Int. Prom Orchestra) - juridat
Naburige rechten. De vergoeding die de door een arbeidsovereenkomst verbonden uitvoerende kunstenaar ontvangt is een voordeel waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever en maakt aldus deel uit van het loon op basis waarvan de socialezekerheidsbijdragen berekend worden. Bijzondere bepalingen dat deze vergoeding voor de overdracht van naburige rechten niet als loon kan worden aangemerkt, schenden wetsbepalingen 14 RSZ-Wet en 23 Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid.

2.    Uit de voormelde wetsbepalingen en hun onderlinge samenhang volgt dat de vergoeding die de door een arbeidsovereenkomst verbonden uitvoerende kunstenaar van zijn werkgever ontvangt, voor de overdracht van zijn vermogensrechten waartoe hij zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst had verbonden, een tegenprestatie is voor de overdracht van rechten met betrekking tot een in uitvoering van de arbeidsovereenkomst geleverde prestatie. Die vergoeding is bijgevolg, in de regel, een voordeel waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever en maakt aldus deel uit van het loon op basis waarvan de socialezekerheidsbijdragen berekend worden.

3.    De appelrechters die, nadat zij hebben vastgesteld dat de dienstbetrekking van de uitvoerende kunstenaars de deelname aan de uitvoeringen van een musical als voorwerp had waarvan de opnames werden gecommercialiseerd, dat de afstand van naburige rechten was opgenomen in de bijlagen A - bijzondere bepa-lingen bij de arbeidsovereenkomst en dat de vergoeding van 400 euro per maand forfaitair werd betaald gedurende de effectieve tewerkstelling, oordelen dat de vergoeding voor de overdracht van naburige rechten aan de werkgever niet als loon kan worden aangemerkt, schenden de aangevoerde wetsbepalingen.
Het middel is gegrond.

Andere blogs:
Mondaq - Van Bael & Bellis
Lexalert

IEFBE 1012

Les droits avaient été cédés en sa qualité d’administrateur

Tribunal de Première Instance FR Bruxelles 20 juin 2014, IEFbe 1012 (M. contre Dune Urbaine)
Décision envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Appel peut encore être interjeté contre cette décision. Droit d'auteur. Logo. Preuve. L’ASBL Dune Urbaine gère une radio locale dénommée « Radio Kif ». L’ASBL Dune Urbaine et l’un de ses anciens administrateurs, Mr. O., affirment être titulaires des droits d’auteur sur le logo contenant les termes « Radio Kif ». Ces droits avaient été cédés à Mr. O en sa qualité d’administrateur de l’ASBL, et dès lors à l’ASBL elle-même. Mr. O. n’a dès lors aucun droit sur le logo. Le fait que Mr. O. soit en possession du CD-Rom original contenant le fichier source du logo est sans incidence et s’explique par le fait qu’il était, en sa qualité d’administrateur de l’ASBL, le contact privilégié de l’auteur du logo. Le tribunal constate une atteinte aux droits d’auteur sur le logo et en ordonne la cessation:

36 l’asbl Dune Urbaine démontre que Monsieur O. :
- a procédé le 16 octobre 2012 au dépôt du logo dont question comme marque figurative auprès de l’Office Benelux des Marques
- fait usage de ce logo sur le site internet qu’il a ouvert ‘www.kifradio.eu’.
Ainsi Monsieur O. reproduit le logo et procède à sa communication au public, sans avoir obtenu l’autorisation de l’asbl Dune Urbaine à ce propos. Il s’ensuit qu’il contrevient à l’article 1er LDA. C’est dès lors à bon droit que l’asbl Dune Urbaine demande qu’il soit ordonné à Monsieur O. de cesser toute atteinte à ses droits d’auteur sur le logo (reproduction et communication au public). » Mr. O., affirmant être titulaire des droits d’auteur sue le logo litigieux, a introduit une plainte auprès du réseau social Twitter afin de bloquer le compte « @radiokif » de l’ASBL Dune Urbaine. Le Tribunal ordonne que cette plainte soit retirée.

40 (...) Par voie conséquence, il n'y a pas lieu, dans le cadre d'une action fondée sur l'article 87 LDA (qui présuppose que le demandeur soit titulaire de droit d'auteur sur l'oeuvre en question) d'interdire á Monsieur de se prévaloir d'un droit sur les mots 'Radio Kif' et 'Kif Radio'.

Le raisonnement est identique en ce qui concerne la demande formulée par Monsieur d'entendre ordonner à l'asbl Dune Urbaine de cesser de porter atteinte à "son droit sur le signe 'KIF Radio", à défaut pour Monsieur de prétendre et par ailleurs démontret que ce signe tomberait sous la DLA.

Il n'y a dès lors par lieu à examiner plus en profondeur les exceptions d'incompétence soulevée de part et d'autre.

41. L’asbl Dune Urbaine demande qu’il soit ordonné à Monsieur O. de retirer sa plainte auprès de l’organe compétent du réseau social Twitter à l’origine du blocage du compte @radiokif de l’asbl Dune Urbaine, avec demande expresse de rétablir le compte Twitter et prise des mesures nécessaires pour que ce rétablissement puisse être effectué. L’asbl démontre que ce blocage repose sur le fait que Monsieur O. a affirmé aux instances de Twitter être le titulaire des droits sur le logo litigieux, produisant à l’appui de son affirmation le dépôt du logo comme marque figurative auprès de l’office Benelux des marques. Il est dès lors fait droit à la demande formulée, sous peine d’une astreinte … (...)L’ASBL avait fait procéder en 2006 à l’enregistrement du nom de domaine «Radiokif.be ». Mr. O. a fait enregistrer le nom de domaine similaire « Kifradio.eu ». l’ASBL obtient le transfert du nom de domaine « kifradio.eu

52  … Une démarche accomplie dans un souci de vengeance, sans que ne soient entamées les procédures civiles permettant de clarifier la situation, constitue un intérêt illégitime. … L’intérêt de l’asbl pour le nom de domaine en litige est légitime : ce nom correspond à s’y méprendre à la radio exploitée depuis 2006, laquelle connaît un réel déploiement. Il sera dès lors fait droit à la demande de mesure en cessation formulée par l’asbl Dune Urbaine, sous peine d’astreinte de 100 EUR.
IEFBE 1011

PROMARK maakt inbreuk op PREMARK

NL Rechtbank van Koophandel Brussel 17 september 2014, IEFbe 1011 (Vejmarkering tegen ACB-WJ)
Uitspraak aangebracht door Eric De Gryse, Simont Braun. Beroep nog mogelijk. Merkenrecht. Oneerlijke handelspraktijk. ACB-WJ maakt met het teken Promark voor voorgevormde thermoplasten merkinbreuk op gemeenschapswoordmerk Premark van Vejmarkering. Ook levert het aanwenden van (quasi-)letterlijke reproducties uit brochures, gebruiksaanwijzingen een oneerlijke handelspraktijk op. Staking van PROMARK en gebruik van identieke uittreksels uit brochures, websites of andere media van Verjmarkering wordt bevolen.

3.7. Gelet op de sterke gelijkenissen tussen het woordmerk Premark en het teken ProMark, die worden gebruikt voor identieke waren, en het zeker onderscheidend vermogen van het merk Premark, kan worden besloten dat er in hoofde van het relevante publiek zoals hierboven bepaald een ernstige kans op verwarring bestaat, en het publiek ten onrechte kan menen dat het om éénzelfde product gaat, of kan menen dat het om verschillende producten van éénzelfde onderneming gaat.

Het feit dat verweersters ook de producten Wish-mark en Play-mark aanbieden verhindert dit verwarringsgevaar niet.