IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1030

In de tijdschriften/dans les revues 2014-10

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

 
 

Berichten IE:
Artikel - Inbreuk vs nietigheid in grensoverschrijdende gevallen; is de Nederlandse octrooirechter bevoegd? – Lianne Kelkensberg en Jaap Bremer
Rechtspraak - Merkenrecht
Nr. 53 HvJ EU 10 juli 2014, zaak C 421/13, Apple Inc./Deutsches Patent und Markenamt, IEF 14031 – met noot van P.A.C.E. van der Kooij
Rechtspraak in het kort- Merkenrecht
Nr. 54 HvJ EU 10 juli 2014 Zaak C 420/13, Netto Marken-Discount AG & Co. KG/Deutsches Patent- und Markenamt, IEF 14030
Nr. 55 Gerechtshof Den Haag 15 juli 2014, Kettle Foods/Intersnack, IEF 14084
Nr. 56 Gerechtshof Den Haag 22 juli 2014, Recticel Bedding (Schweiz) en Recticel/Swiss Sense, IEF 14059, ECLI:NL:GHDHA:2014:2418
Handelsnaamrecht
Nr. 57 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2013, Bel Installatietechniek/ITW Eibergen, IEF 13886, ECLI:NL:GHARL:2013:9630/IEF 13460,ECLI:NL:GHARL:2013:9705

GRUR Int.
Oliver Brexl
Higher Regional Court (OLG) Frankfurt: text dictated by Jesus enjoys copyright protection

Tilman Müller and Volkmar Henke
Patent enforcement as a violation of antitrust law: EU Commission decisions in Samsung and Motorola

IP in Review
Michael Factor
Of patents and prejudice: IP and innovation at work

Aurelia J. Schultz
Towards a New IP World Order?

IER
IER 2014/51: Darmstadt/Eugen Ulmer
IER 2014/62: Lancaster 365 serum
IER 2014/50: PRCA/Newspaper Licensing Agency Ltd e.a.
IER 2014/54: Apple/Samsung
IER 2014/60: Louis Vuitton/BHIM
IER 2014/49: TMG/NPO
IER 2014/52: UPC Telekabel Wien/Constantin Film Verleih
IER 2014/59: Pi-Design/Yoshida Metal Industry
IER 2014/55: Ferring/Reprise
IER 2014/56: Gautzsch/Duna
IER 2014/57: Backaldrin/Pfahnl
IER 2014/61: Sandoz/Abbvie
IER 2014/48: Ryanair/PR Aviation
IER 2014/53: Innoweb/Wegener
IER 2014/58: Prevdent/Unilever

JIPLP
Jeremy Phillips The typical licence royalty rate: a time of change
Pablo A. Palazzi - Patents: Lack of provisional protection for patents applications in Argentina and interpretation of experimental use
Charles R. Macedo, Reena Jain, and Victor Wang - Patents: US Supreme Court rewrites standard for claim indefiniteness analysis
Eddy D. Ventose - Patents: Federal Circuit rules that cloned animals are not patentable
Leigh Smith - Trade marks: OHIM and national trade mark offices introduce common practice on the interpretation of black and white trade marks
Michele Giannino - Trade marks: Don't touch my Ferrari! Unofficial fan clubs may infringe trade marks of their favourite sport teams
Tristan Sherliker - Trade marks: Inclarity and trade mark invalidity: IP translator considered
Kingsley Egbuonu - Trade marks: Norwich Pharmacal orders: business interests and ‘exemplary’ conduct can be relevant
Paul Joseph and Adam Cusworth - Copyright: Meltwater: liability for internet browsing
Stephanie Essey - Copyright: Try bombed—rugby league injunction application fails
Jenny Bonwick - Copyright: US Ninth Circuit confirms validity of Copyright Office's simplified registration procedure for collective works
Nina O'Sullivan - Designs: Karen Millen v Dunnes Stores: CJEU clarifies ‘individual character’ requirement for Community designs
Hannah Crowther - Data protection: Google v Spain: is there now a ‘right to be forgotten’?
Ferdinand Graf and Marija Križanac - Utility Models: Program logic in the field of intellectual property: protectability under Austrian law
Articles
Joseph Straus - The Bolar exemption and the supply of patented active pharmaceutical ingredients to generic drug producers: an attempt to interpret Article 10(6) of Directive 2004/27
John A. Tessensohn - Expanding the realm of the senses: non-traditional trade marks in Japan
Paul England - In? Out? What's it all about? Patent opt-out and withdrawal in the UPC
Nuno Sousa e Silva - What exactly is a trade secret under the proposed directive?

Mediaforum
Opinie - Na 25 jaar toch bronbescherming in de wet? Willem F. Korthals Altes
Rechtspraktijk - Kanttekeningen bij de nieuwe must-carry-regeling Paul Kreijger
Oratiebespreking - Achter de schermen van het telecommunicatierecht Jannetje Bootsma
Oratiebespreking - Telecommunicatierecht in het digitale tijdperk 3.0 Bas Braeken
Jurisprudentie
Nr. 19 EHRM 12 juni 2014, Couderc & Hachette Filipacchi Associ-s/France m.nt. S.M. Kingma
Nr. 20 HvJ EU 19 juni 2014, TDC A-S/Teleklagen-vnet m.nt. W. Sauter
Nr. 21 CBB 5 juni 2014, SD&P/ACM m.nt. G.J. Zwenne & M. van Hooidonk

IEFBE 1029

La publication DE VLAAMSE KLEISCHUTTER est plus que lacunaire

Cour d'appel Liège 26 juin 2014, IEFbe 1029 (Browning contre X)
Brevet. Browning est titulaire d’un brevet EP 0982 558 A2 couvrant un "busc réglable pour crosse de fusil". La demande formulée par l'appelant tend à entendre prononcer l'annulation du brevet européen avec effet rétroactif à la date du dépôt ainsi qu’à entendre allouer 1.000.000 € à titre de dommage et intérêts pour les gains financiers considérables. Par le présent arrêt, la cour d’appel de Liège fait droit à la demande d'annulation du brevet européen de BROWNING et dit pour droit que la mesure d'instruction ordonnée par le premier juge (et destinée à vérifier si l'invention brevetée par BROWNING diffère de l'état de la technique) était justifiée. La publication dans la revue spécialisée "De Vlaamse Kleischutter" (octobre 1997) est plus que lacunaire et ne permet pas de contester l'absence de nouveauté. La Cour confirme le jugement entrepris.

p. 10. L'appelante ne peut dès lors se retrancher derrière le caractère plus que lacunaire de la publication du X pour contester l'absence de nouveauté des revendication annulées par le premier juge.
IEFBE 1028

Auteursrechtinbreuk door nalaten speellijsten op te stellen

Hof van beroep Antwerpen 2 juni 2014, IEFbe 1028 (Sabam tegen BVBA ID&T)
Auteursrecht. Naburige rechten. Muziekrechten. Zie eerder IEFbe 460. ID&T organiseert verschillende muziekfestivals, waaronder het evenement Tomorrowland. Deze zaak gaat over de toepassing van de door SABAM gehanteerde tarieven, met als resultaat dat ID&T in het verleden te weinig, of geen auteursrechten betaalde. SABAM vordert dat ID&T geen muzieknummers uit haar repertoire mag mededelen aan het publiek, in het bijzonder tijdens het festival Tomorrowland. De rechtbank verklaart het verzet van de geïntimeerde toelaatbaar en gegrond. Hiertegen wordt hoger beroep ingesteld. Het hof besluit dat ID&T de haar in ruil voor de toestemming van SABAM om het door haar beheerd repertoire te gebruiken opgelegde verplichting tot mededeling van speellijsten per manifestatie, niet nakomt. Er is inbreuk op de auteursrechten bewezen. Het hof verklaart het hoger beroep toelaatbaar en gegrond.

4.2.2. Het hoger beroep

4.2.2.1. Anders dan de geïntimeerde is het hof van oordeel dat de appellante bewijst dat de geïntimeerde meerdere inbreuken pleegde op de auteursrechten van de appellante.

(...)

Aangezien het concept van de door de geïntimeerde georganiseerde evenementen sedert 25 november 2008 niet gewijzigd is, kan het hof de bewering van de geïntimeerde als zou zij materieel in de onmogelijkheid zijn deze speellijsten te bezorgen, niet aanvaarden. Haar verbintenis in de overeenkomst van 26 november 2008 om deze speellijsten per manifestatie te zullen bezorgen aan de appellante houdt immers de erkenning in dat de opstelling van dergelijke speellijsten mogelijk is.

Het hof besluit dat de geïntimeerde de haar in ruil voor de toestemming van de appellante om het door haar beheerd repertoire te gebruiken opgelegde verplichting tot mededeling van speellijsten per manifestatie, niet nakomt.

4.2.2.2. Uit het voorgaande volgt het besluit dat de appellante het bestaan bewijst van de inbreuken door de geïntimeerde op de auteursrechten van de appellante. De geïntimeerde leefde de op haar rustende verplichtingen die de appellante haar in de overeenkomst van 26 november 2008 oplegde om het door haar beheerde repertorium te gebruiken op Tomorrowland 2010 en 2011 en Qontinent 2011 niet na. Dat de geïntimeerde te goeder trouw zou hebben gehandeld, speelt geen rol.

4.2.2.4. Gelet op de schending door de geïntimeerde van de auteursrechten van de appellante, dient bij toepassing van artikel 87 51 van de Auteurswet de staking daarvan te worden bevolen. Het valt niet te verwachten dat de geïntimeerde zich in de toekomst akkoord zal verklaren met de door de appellante toegepaste tarieven. De geïntimeerde is immers de mening toegedaan dat zij voor het festival Tomonowland recht heeft op een afwijking zowel van de overeenkomst van 26 november 2008 als van de tarieven die de appellante aan de festivals oplegt omdat dit festival niet zou kunnen gekwalificeerd worden als een "muziekfestival conform tarief 271". Nochtans schrijft de geïntimeerde zelf in haar conclusie dat op dit festival gedurende "3 dagen DJ's muziek spelen over 16 podia en dit vanaf 12.00 uur tot 01.00 uur of gedurende 13 uur per dag, waar elke DJ ca 1,5 a 2 uur speelt." Het hof oordeelt dat de appellante in de gegeven omstandigheden Tomorrowland terecht kwalificeert als een festival conform tarief 211. Dat er op het festival door de geïntimeerde een "feeërieke sprookjeswereld" wordt gecreëerd, kan aan het voorgaande niets veranderen. Bovendien blijft de geïntimeerde staande houden dat ze niet bij machte zou zijn speellijsten te bezorgen, terwijl ze zich hiertoe verbond in de overeenkomst van 26 november 2008.

4.2.2.5. Het hof kan het standpunt van de geïntimeerde dat de appellante zich door het instellen van haar stakingsvordering schuldig zou maken aan rechtsmisbruik omdat zij de geïntimeerde het recht van verdediging en betwisting zou ontnemen en haar zonder meer zou dwingen akkoord te gaan met haar afrekeningen, alsook met de door haar eenzijdig opgelegde, deels onuitvoerbaar en onredelijke voorwaarden, niet aanvaarden.

In beginsel handelt de titularis van een subjectief recht bij de uitoefening hiervan rechtmatig. Van rechtsmisbruik is alleen sprake wanneer het subjectief recht wordt uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon. Een dergelijk rechtsmisbruik veronderstelt dat, wanneer een partij, uitsluitend in haar eigen belang gebruik maakt van een subjectief recht zij daaruit een voordeel treft dat buiten verhouding is met de correlatieve last van de andere partij.

Dat laatste is niet het geval. Als beheersvennootschap van auteursrechten vraagt de appellante voor het gebruik van de muziek die tot haar repertoire behoort aan de geïntimeerde de tarieven 210 en 211.

Anders dan de geïntimeerde laat gelden, leidt de lectuur van de tarieven 210 en 211 niet tot het besluit dat de appellante haar toestemming om de door haar beheerde werken te gebruiken afhankelijk maakt van onuitvoerbare voorwaarden. Het is de geïntimeerde die moeilijk doet over de voorwaarden en die het er moeilijk mee heeft. De geïntimeerde blijft in gebreke op grond van objectieve gegevens haar bewering te bewijzen dat het onmogelijk zou zijn na de festivals speellijsten op te stellen.

Dat het opstellen van deze lijsten zou gepaard gaan met onevenredig nadeel en last voor de geïntimeerde ten voordele van de appellante, acht het hof niet bewezen.

4.2.2.6. Om dezelfde reden oordeelt het hof dat er geen sprake is van misbruik van machtspositie. De appellante beoogt duidelijk alleen met deze procedure te bekomen dat de geïntimeerde niet langer haar auteursrechten schendt en dat ze de appellante vergoedt overeenkomstig de op haar website vastgestelde tariferingsregels. Naar het oordeel van het hof zijn de door de appellante gevraagde tarieven niet als onbillijk te kwalificeren en zijn de opgelegde voorwaarden, die de appellante moeten toelaten de verschuldigde rechten op juiste wijze te berekenen en de door haar geïnde vergoedingen uit te keren aan de respectieve rechthebbenden, niet onmogelijk uit te voeren.

4.2.2.7. Het hof besluit dat het bestreden vonnis moet worden hervormd. De stakingsvordering wordt toegekend zoals hierna bepaald.

5. Beslissing

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

Het hof:

- verklaart het incidenteel beroep van de geïntimeerde toelaatbaar, maar ongegrond

- verklaart het hoger beroep toelaatbaar en gegrond;

- hervormt het bestreden vonnis;

- doet opnieuw recht als volgt:

- zegt voor recht dat de geïntimeerde inbreuk heeft gepleegd op de auteursrechten van de appellante;

IEFBE 1027

Prejudiciële vragen over belasting op gsm-pylonen, -masten of -antennes

Hof van Beroep Bergen 7 juni 2013, IEFbe 1027, zaak C-346/13 (Stad Bergen tegen KPN; prej. vragen aan HvJ EU)
Telecomrecht. Richtlijn 2002/20/EG. De zaak betreft het heffen van belastingen op het plaatsen van GSM-pylonen en –masten. In 2008 is verzoekster aangeslagen voor drie pylonen (x € 2500 =) € 7500 op grond van een belastingverordening uit maart 2007. Deze belasting wordt geheven op zendpylonen of –masten van een bepaalde omvang die zijn verankerd op een eigen locatie, die bestemd zijn om daarop verscheidene types antennes te plaatsen die nodig zijn voor een goede werking van het mobiele telecommunicatienetwerk en die niet konden worden geïnstalleerd op een bestaande plaats (bijvoorbeeld een dak, kerk, enz). Bij de rechter in eerste aanleg te Bergen wordt verzoekers bezwaar tegen toepassing van deze verordening gehonoreerd op de grond dat de betreffende verordening in strijd is met de Belgische Gw. Verweerster (gemeente Bergen) gaat in beroep bij de verwijzende rechter onder verwijzing naar artikel 13 van RL 2002/20 waarin het EULS wordt toegestaan een vergoeding op te leggen.

Verzoekster verwijst naar het arrest van het HvJ EU in de gevoegde zaken C-55/11, C-57/11 en C-58/11 Vodafone España e.a. waarin het Hof bepaalt dat de EULS enkel bevoegd zijn vergoedingen in de zin van artikel 13 van de RL te vragen, en niet om belasting te heffen. Er is immers geen sprake van een tegenprestatie voor verstrekte diensten of anderszins een administratieve bijdrage in de zin van artikel 12. Ook betwist zij de bevoegdheid van de gemeente in deze. Zij verzoekt de verwijzende rechter het HvJEU een prejudiciële vraag te stellen.

Deze zaak is eerder in juli 2013 door de griffie aangeboden met de mededeling dat de zaak werd geschorst tot arrest zou worden gewezen in C-256/13 en C-264/13 Belgacom e.a.. Maar verzoekster heeft aangegeven dat de uitspraak in die zaken onvoldoende was om haar zaak als afgedaan te beschouwen. C-346/13 zal nu dan ook de gebruikelijke prejudiciële procedure ingaan.

Aangezien de andere door verzoekster aangehaalde arresten RL 97/13 betreffen die op onderhavige zaak niet van toepassing is acht de verwijzende Belgische rechter (Hof van Beroep Bergen) het inderdaad noodzakelijk het HvJEU de volgende vraag voor te leggen:

“Verbiedt artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische communicatienetwerken en -diensten de territoriale lichamen om, om budgettaire of andere redenen, belasting te heffen over de economische activiteit van telecommunicatiebedrijven in de vorm van op hun grondgebied geplaatste GSM-pylonen, -masten of -antennes ten behoeve van deze activiteit?”

« L'article 13 de la Directive «2002/20/CE du Parlement européen et du Conseil du 7 mars 2002 relative à l'autorisation de réseaux et de services de communications électroniques interdit-il aux collectivités territoriales de taxer, pour des motifs budgétaires ou autres, l'activité économique des opérateurs de télécommunications qui se matérialisent sur leur territoire par la présence de pylônes, mâts ou antennes GSM affectés à cette activité ? »

 

IEFBE 1026

INTA Roundtable on new Trademarks Directive

Presentaties en verslag INTA Roundtable, 8 October 2014. Tomas Westenbroek from BOIP kicked off the Roundtable by giving his view on the new definition of a trademark. The requirement of graphic representation is deleted in the proposals for the new trade mark legislation. However, the requirements as set by the ECJ in the Sieckmann-ruling will still apply, according to Westenbroek. New applications would first have to be examined in light of those requirements, before examining the application further.

He also notices that the ECJ's ruling about the Apple store seems not to be in accordance with the Sieckmann-requirements, since the ECJ considers as follows: 'that the representation, by a design alone, without indicating size of proportions'. Westenbroek also notices that the proposed addition 'or other characteristics' to the grounds of exclusion in the latest compromise proposal may prove interesting with regards to the 'new' trademarks that will be able to be registered under the proposed legislation. The 'new' trademarks such as sound marks, may turn out to be such characteristics.

Lees verder

IEFBE 1025

HvJ EU: framing en embedden is geen inbreuk

HvJ EU 21 oktober 2014, IEFbe 1025, zaak C-348/13 (BestWater) - dossier
Auteursrecht. Hyperlinks. Framing-techniek. Zie eerder: IEF 12669. Prejudiciële vraag: Vormt de opneming van een op een website van een derde voor het publiek beschikbaar gesteld werk van een derde in de eigen website onder omstandigheden als in het hoofdgeding, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG, ook als het werk van een derde daardoor niet aan een nieuw publiek wordt meegedeeld en de mededeling niet met behulp van een specifieke technische werkwijze plaatsvindt die verschilt van die van de oorspronkelijke mededeling?

Antwoord:

Die Einbettung eines auf einer Website öffentlich zugänglichen geschützten Werkes in eine andere Website mittels eines Links unter Verwendung der Framing-Technik, wie sie im Ausgangsverfahren in Frage steht, allein stellt keine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinien 2001/29/EG (...) dar, soweit das betreffende Werk weder für ein neues Publikum noch nach einem speziellen technischen Verfahren wiedergegeben wird, das sich von demjenigen der ursprünglichen Wiedergabe unterscheidet.

Onofficiële vertaling:

Het embedden op een website van een openbaar toegankelijk beschermd werk op een andere website middels een link en onder gebruikmaking van de framing-techniek, zoals in deze procedure bedoeld, is geen weergave in de zin van artikel 3 lid 1 Richtlijn 2001/29/EG, voor zover het werk noch voor een nieuw publiek noch via een speciale technische procedure wordt weergegeven, dat zich onderscheid van de oorspronkelijke weergave.

Op andere blogs:
IPnews.be Bestwater : ordonnance de la CJUE concernant les liens sur Internet

IEFBE 1024

Conclusie AG: Octrooihouder moet verzet tegen parallelinvoer vooraf kenbaar maken

Conclusie AG HvJ EU 23 oktober 2014, IEFbe 1024, zaak C-539/13 (Sigma Pharmaceuticals PLC. tegen Merck Canada Inc en Merck Sharp & Dohme Ltd)
Prejudiciële vragen IEFbe 545. Octrooirecht. ABC. Geneesmiddelen. Parallelimport van een geneesmiddel in het Verenigd Koninkrijk vanuit Polen. Uitleg begbrip "specifiek mechanisme". De houder van een octrooi of ABC die naar behoren in kennis is gesteld van een voorgenomen invoer of in de handel brengen van geneesmiddelen, moet binnen de neergelegde termijn op de kennisgeving antwoorden om kenbaar te maken dat hij zich wenst te verzetten tegen dit voornemen.

Conclusie AG: Eerste en tweede vraag
De houder van een octrooi of aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, die naar behoren in kennis is gesteld van een voorgenomen invoer of in de handel brengen van geneesmiddelen die onder het in bijlage IV, hoofdstuk 2, bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek neergelegde specifiek mechanisme vallen, moet binnen de in de tweede alinea van het specifiek mechanisme neergelegde termijn op de kennisgeving antwoorden om kenbaar te maken dat hij zich wenst te verzetten tegen het voornemen de geneesmiddelen in te voeren of in de handel te brengen, om de invoer of het in de handel brengen van de betrokken producten te kunnen beperken. De houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, kan zich niet meer op zijn rechten beroepen ten aanzien van geneesmiddelen die in een lidstaat zijn ingevoerd of in de handel gebracht voordat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij zich op die rechten wenst te beroepen.

Derde vraag
Iemand anders dan de persoon die het product wil invoeren of in de handel brengen, mag kennisgeven zoals vereist in de tweede alinea van het specifiek mechanisme, op voorwaarde dat de kennisgevende entiteit de identiteit van de potentiële importeur of handelaar duidelijk vermeldt.

Vierde vraag
De in de tweede alinea van het specifiek mechanisme bedoelde voorafgaande kennisgeving moet worden gericht aan de persoon die naar nationaal recht een vordering kan instellen om het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat te handhaven.
IEFBE 1023

Geen polo op de fiets

Bijdragen ingezonden door Bas Kist, Chiever. Natuurlijk is een fiets iets anders dan een paard. Daarover bestaat ook bij Ralph Lauren, het bedrijf achter het bekende Polo-merk geen discussie. Echter, dat wil volgens het modeconcern nog niet zeggen dat je, zoals het Engelse bedrijf FreshSide deed, in Europa zomaar een beeldmerk kunt registreren van een fiets met daarop een polospeler die, net als in het bekende merk van Ralph Lauren, zijn polostick in de lucht houdt.

Ralph Lauren tekende bezwaar aan bij het Europese merkenbureau maar kreeg daar nul op rekest. De merken verschillen toch teveel, er is geen gevaar voor verwarring, aldus de Kamer van Beroep. Ralph Lauren pikte het niet ging in hoger beroep. Onlangs bepaalde het Europese Gerecht dat het merkenbureau fout zat: die merken lijken wèl op elkaar [IEF 14228]. Het mag dan om een fiets tegenover een paard gaan, maar bij de gemiddelde consument blijft bij waarneming van een merk toch de totaalindruk hangen en niet de details. En die totaalindruk van deze merken is dezelfde. De Kamer van Beroep van het merkenbureau moet zijn werk nu overdoen en dat betekent zonder enige twijfel het einde van de fietsende polospeler.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Ralph Lauren wil geen polo op de fiets NRC 21-10-2014

IEFBE 1022

Foto op Facebook rechtvaardigt niet de nieuwe publicatie voor een ruim publiek

RvdJ 16 oktober 2014, IEFbe 1022 (Ann Vandeweyer tegen Joepie)
Mediarecht. De gewezen stiefzoon van Ann Vandeweyer speelt in de muziekband Boycode. In een interview met Joepie vertelt de zanger over de problematische relatie die hij had met zijn gewezen stiefmoeder. Bij het artikel staat een foto van de zanger met zijn vader en zijn stiefzuster, de minderjarige dochter van Ann Vandeweyer. Klaagster neemt aanstoot aan de publicatie van de foto van haar minderjarige dochter bij het artikel. De Raad voor de Journalistiek oordeelt de klacht als gegrond.

Beslissing
Joepie maakt niet aannemelijk dat enig maatschappelijk belang de publicatie van een foto uit de privésfeer zonder toestemming rechtvaardigt. Artikel 23 van de Code bepaal: ‘De journalist respecteert het privéleven van personen en tast het niet verder aan dan noodzakelijk in het maatschappelijk belang van de berichtgeving. De journalist gaat in het bijzonder omzichtig om met mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie, zoals minderjarigen’.

Ook het feit dat de foto op de Facebook pagina van de stiefzoon stond, rechtvaardigt de publicatie in een andere context en voor een ruim publiek niet. De richtlijn bij artikel 22 van de Code zegt daarover:
Het feit dat iemand persoonlijke gegevens, informatie of beeldmateriaal op het internet of op een sociale netwerksite plaatst, zelfs als het om publiek toegankelijke pagina’s gaat, betekent evenwel niet automatisch dat dit materiaal zonder meer mag worden overgenomen in andere media. Bijzondere terughoudendheid is vereist bij het bekend maken van gegevens of afbeeldingen die de identificatie mogelijk maken van mensen in een maatschappelijk kwetsbare positie, zoals minderjarigen.'

Om die redenden is de Raad voor de Journalistiek van oordeel:

De klacht is gegrond.

IEFBE 1021

Mogelijk prejudiciële vragen over BVIE als posterieur verdrag volgens EEX-Vo

Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEFbe 1021 (Brite Strike)
Nederland. Merkenrecht. Bevoegdheid. Brite Strike Inc. vordert een verklaring voor recht dat gedaagde te kwader trouw BRITE STRIKE heeft laten inschrijven, de nietigheid en de doorhaling van het merk. Gedaagde heeft woonplaats in Luxemburg en er is geen verbintenis die in Nederland is of moet worden uitgevoerd. Partijen mogen zich uitlaten over het stellen van (prejudiciële) vragen over de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo in relatie tot het BVIE en artikel 4.6 en bij welk gerecht. Gewezen wordt op een tussenvonnis (FKP/Spirits, IEF 14088).

4.4. Gezien het vorenstaande en gelet op de verplichting van de rechtbank haar bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen ambtshalve vast te stellen, zijn voor de beoordeling van de incidentele vordering de volgende vragen van belang:
I. Dient het BVIE (op de in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 november 2013, overwegingen 28 - 34 genoemde gronden) te worden aangemerkt als een posterieur verdrag zodat artikel 4.6 BVIE niet kan worden aangemerkt als een bijzondere regeling in de zin van artikel 71 EEX-Vo?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
II. Volgt uit artikel 22 lid 4 EEX-Vo dat zowel de Belgische, als de Nederlandse en de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen?
III. Zo nee, hoe dient dan in een geval als het onderhavige te worden vastgesteld of de Belgische, dan wel de Nederlandse of de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd is? Kan voor deze (nadere) vaststelling van de internationale bevoegdheid artikel 4.6 BVIE (wél) worden toegepast?
IV. Voor zover met vaststelling van de internationale bevoegdheid niet tevens de relatieve bevoegdheid is vastgesteld, dient dan de relatieve bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van het nationale (Belgische, Nederlandse respectievelijk Luxemburgse) recht of dient daarvoor artikel 4.6 BVIE (wél) te worden toegepast?