IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 927

Gebruik signaal TV Vlaanderen door Bhaalu geen oneerlijke marktpraktijk noch parasitaire en oneerlijke mededinging

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Hasselt, 2 juli 2014, IEFbe 927(M7 Group tegen Right Brain Interface)
Uitspraak en analyse ingezonden door Willem-Jan Cosemans, OLSWANG. Artikel 95 WMPC, thans VI.104 WER. Oneerlijke marktpraktijk. Parasitaire en oneerlijke mededinging. Vordering tot staking. Ongegrond.

M7 Group biedt in Vlaanderen satelliettelevisie aan onder de benaming TV VLAANDEREN. Right Brain Interface is een jong technologiebedrijf dat in de voorbije jaren een zogenaamde “Collaborative Video Recorder” heeft ontwikkeld, waarbij de hardware in de cloud opereert en in onverdeeldheid toebehoort aan een gemeenschap van gebruikers die samen van deze hardware gebruikmaken. Programma’s kunnen enkel worden opgenomen indien de gebruiker gerechtigd is deze te bekijken en geabonneerd is bij een distributeur (bijv. TV Vlaanderen, Belgacom, Telenet, …). Dit systeem brengt Right Brain op de markt onder de naam “Bhaalu”. M7 Group meent dat Right Brain zich schuldig maakt aan een oneerlijke marktpraktijk omdat de Bhaalu apparatuur uitsluitend/hoofdzakelijk het tv-signaal van M7 Group gebruikt om het vervolgens door te geven aan derden die geen klant zijn van haar. Dit gebruik zou tevens strijdig zijn met haar algemene voorwaarden. Ten slotte meent M7 Group dat Right Brain zich schuldig maakt aan parasitaire en oneerlijke mededinging omdat zij het signaal van M7 Group afneemt zonder zelf technische kosten te maken waardoor zij een onrechtmatig concurrentieel voordeel verkrijgt.

De rechtbank benadrukt vooreerst dat zij in het kader van deze procedure geen onderzoek kan doen naar de schending door Right Brain van de intellectuele eigendomsrechten van de tv-zenders. Beide partijen zijn volgens de rechtbank geen concurrenten van elkaar op de Belgische markt. De rechtbank is van mening dat Right Brain de nodige schikkingen dient te treffen om een daadwerkelijke en sluitende controle van de abonnementen bij een distributeur mogelijk te maken alvorens het gebruik van Bhaalu toe te laten aan haar klanten. De stakingsvordering is evenwel niet gesteund op de afwezigheid van dergelijk verificatiesysteem zodat de rechtbank hier geen uitspraak over doet. De stakingsvordering van M7 Group gebaseerd op het misbruik van haar signaal acht de rechtbank ongegrond. De rechtbank volgt Right Brain in haar voorstelling van de werking van het systeem van Bhaalu en is van mening dat M7 Group niet aantoont dat Right Brain één satellietsignaal uit de lucht ontvangt om dat vervolgens aan alle Bhaalu-gebruikers ter beschikking te stellen, noch dat de Bhaalu-gebruiker een signaal doorgeeft aan een derde. Tenslotte is de rechtbank van mening dat M7 Group niet aantoont dat zij schade zal leiden door het medegebruik van haar signalen door Bhaalu-gebruikers die een abonnement bij een andere tv-provider hebben.

Opmerking: Voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen is momenteel een procedure hangende als gevolg van een stakingsvordering die de Vlaamse zenders Medialaan, SBS en VRT hebben ingediend tegen Bhaalu wegens schending van hun auteursrechten. Voor een overzicht van gelijkaardige procedures wereldwijd kunt u hier [IEF 929] terecht.

IEFBE 925

La cour: La preuve de la contrefaçon n'est toujours rapportée

Cour d'appel de Mons 2 decembre 2013, IEFbe 925 (Prefarails et Feronia contre CDM)
Droit des brevets. Code judiciaire. Prefarails est une société spécialisée dans la fabrication et le placement de voies ferrées pour les trams. Elle a développé une technologie brevetée pour isoler la voie des courants électriques vagabonds. La SA FERONIA est ou était titulaire de (quatre) brevets utilisés par Prefarails. Le Tribunal de commerce de Mons se déclare incompétent pour connaître de l’action en concurrence déloyale et dit la demande principale est non fondée. La cour va procéder à un examen de chaque brevet et en conclut que la preuve de la contrefaçon n'est toujours pas rapportée et que le jugement dont appel doit être confirmé. A défaut de contrefaçon, les autres développements juridiques ne doivent plus être examinés. La Cour confirme le jugement dont appel, dans ses dispositios entreprises. La Cour condamne Prefarails c.s. aux dépens de l'appel, étant l'indemnité de procédure liquidée à la somme de €11.000.
Lees verder

IEFBE 922

Gerecht EU week 29/Tribunal UE semaine 29

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na weigering inschrijving WASH & COFFEE afgewezen.
B. Beroep na vernietiging gedeeltelijke weigering inschrijving VIAVITA afgewezen.
C. Beroep na weigering inschrijving SUBSCRIBE afgewezen.
D. Beroep na (gedeeltelijke) weigering inschrijving PROTEKT en PROTECTA afgewezen.
E. Beroep na oppositie aanvraag inschrijving ANTONIO BACIONE afgewezen.
F. Beroep na weigering inschrijving beeldmerk in de vorm van een fles afgewezen.
G. Beroep na afwijzing nietigverklaring beeldmerk met LA NANA afgewezen.
H. Beroep tegen vernietiging afwijzing oppositie FEMIVIA afgewezen.
I. Hogere voorziening tegen oppositie inschrijving WALZER TRAUM afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-5/12 (Wash & Coffee) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de onderzoeker tot weigering van de inschrijving van het woordmerk „Wash & Coffee” voor waren en diensten van de klassen 25, 37 en 43. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-204/12 (VIAVITA) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de nationale woord- en beeldmerken met de woordelementen „VILA VITA” voor waren en diensten van de klassen 3, 35, 37, 39, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „VIAVITA” in te schrijven voor diensten van de klassen 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-404/13 (SUBSCRIBE) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „SUBSCRIBE” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9 16 en 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 15 juli 2014, zaak T-18/13 / 576/12 (PROTEKT) - dossier - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het gele beeldmerk met het woordelement „PROTEKT” voor waren van de klassen 6, 7, 9, 22 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de weigering  en de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale woordmerken „PROTEKT” en „PROTECTA” voor waren van de klassen 6 (7) en 9. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-36/13 (ANTONIO BACIONE) - dossier
E. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van een gemeenschapsbeeldmerk en een nationaal beeldmerk met onder meer de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 25, 28, 35 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen "ANTONIO BACIONE" en de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 14, 18 en 25. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-66/13 (Forme d’une bouteille de boisson alcoolisée)
- dossier
F. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het beeldmerk in de vorm van een fles voor waren van klasse 33 in te schrijven. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-196/13 (la nana)
- dossier
G. Gemeenschapsmerk. Beroep tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij verzoeksters verzoek tot nietigverklaring van het beeldmerk met de woordelementen „la nana” voor waren van de klassen 16, 20 en 24 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-324/13 (FEMIVIA) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „FEMIVIA” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „FEMIBION” en van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het witzwarte beeldmerk met het woordelement „femibion” voor waren van de klassen 5, 29 en 30. Het beroep is afgewezen.

HvJ EU 17 juli 2014, zaak C-141/13P (Reber/BHIM) - dossier 
I. Hogere voorziening tegen arrest van het Gerecht (Vijfde kamer), Reber / OHMI - Wedl & Hofmann (Walzer Traum) (T355/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen rekwirantes beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM, inzake een oppositieprocedure tussen Reber Holding GmbH & Co. KG en Wedl & Hofmann GmbH. Verwarringsgevaar tussen een beeldteken met het woordelement „Walzer Traum” en het ouder nationaal merk „Walzertraum”. Schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. De hogere voorziening is afgewezen.

IEFBE 926

Stopzetting procedure na ingebruikname zendmogelijkheid

VRM Algemene Kamer 16 juni 2014, IEFbe 926, dossiernr. 2014/142A, 142B & 142C (VRM tegen Kalmthout FM, Arendonk FM & Trendy Media)
Mediarecht. Radio. De VRM heeft een procedure gestart tegen drie lokale radio-omroeporganisaties omdat ze geen gebruik maakten van de toegewezen zendmogelijkheden. Bij het ongebruikt laten van deze zendmogelijkheden kan de Algemene Kamer de erkenning van een radio-omroeporganisatie schorsen of intrekken. Het gaat om de zenders Kalmthout FM, Arendonk FM en Trendy Media. Omdat ze uiteindelijk in de loop van de procedure toch tot uitzending zijn overgegaan, wordt beslist om de procedure stop te zetten.

Beoordeling
 
8. Uit het controleverslag van de onderzoekscel van de VRM blijkt dat VZW Kalmthout FM [respectievelijk Arendonk FM en Trendy Media] de uitzendingen heeft opgestart. Er is bijgevolg geen reden om een sanctie op te leggen.

OM DEZE REDENEN, BESLIST DE VLAAMSE REGULATOR VOOR DE MEDIA
 
Om de procedure op tegenspraak opgestart tegen VZW Kalmthout FM stop te zetten.

IEFBE 924

Intrekking erkenning lokale radio's wegens niet uitzenden

VRM algemene kamer 16 juni 2014, IEFbe 924, dossiernr. 2014/142D & 142E (VRM tegen VZW FM Overijse & VZW De Hoge Noot)
Mediarecht. Radio. Het betreft twee radio-initiatieven die op 22 juli 2013 erkend werden, maar binnen de in het Mediadecreet voorziene termijn, niet tot uitzending zijn overgegaan. Bij beide initiatieven werd vastgesteld dat geen gebruik werd gemaakt van de toegewezen frequentie. Het Mediadecreet bepaalt dat in geval van het ongebruikt laten van de toegewezen zendmogelijkheden of het verkeerd gebruik ervan, de algemene kamer van de VRM de erkenning kan schorsen of intrekken. De VRM meent dat de intrekking van de erkenningen noodzakelijk is om de transparantie van het audiovisuele landschap, waarop de VRM toezicht uitoefent, te vrijwaren.

Beoordeling
8. Uit het rapport van de onderzoekscel blijkt dat VZW FM Overijse geen gebruik maakt van de toegewezen frequentie. VZW FM Overijse werd bijna één jaar geleden erkend en laat de toegewezen zendmogelijkheden tot op heden ongebruikt. (…)

Frequenties zijn een schaars goed en dus dient erover gewaakt te worden dat zij binnen het door de Vlaamse Regering opgestelde frequentieplan maximaal worden benut.

Het bezit van een erkenning als particuliere lokale radio-omroeporganisatie zonder het effectief verzorgen van uitzendingen, staat een optimale invulling van het frequentieplan in de weg.

Ter vrijwaring van de transparantie van het audiovisuele landschap, waarop de VRM toezicht uitoefent, is het dan ook noodzakelijk om de erkenning van VZW FM Overijse in te trekken.

IEFBE 923

Wet marktpraktijken zondert onterecht vrije beroepen uit

HvJ EU 10 juli 2014, IEFbe 923, zaak C-421/12 (Commissie/België) - dossier
Oneerlijke handelspraktijken. De Commissie stelt dat België niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 3, lid 1 juncto artikel 2, sub b en d, van de richtlijn 2005/29 (oneerlijke handelspraktijken), door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten van de werkingssfeer van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming uit te zonderen.

Daarnaast bepalen de artikelen 20, 21 en 29 van diezelfde wet dat elke aankondiging van een prijsvermindering moet verwijzen naar een door de wet vastgestelde prijs, in casu de laagste prijs die is gevraagd tijdens de maand vóór de eerste dag van de betrokken aankondiging. Voorts verbieden die bepalingen, enerzijds, een prijsvermindering voor een periode van meer dan een maand aan te kondigen en, anderzijds, dergelijke aankondigingen voor minder dan een dag te doen. Volgens de Commissie verzet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich tegen dergelijke strengere nationale bepalingen. Bovendien stelt de Commissie dat de in de wet betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten opgenomen verbodsbepaling op colportage en het verbod dat bepaalde producten via de ambulante handel worden verkocht, net als bij de tweede tekortkoming ook in dit geval richtlijn 2005/29 geen dergelijke verbodsbepalingen bevat en zich dus tegen die nationale bepalingen verzet.

Het Hof verklaart voor recht dat België door het handhaven van eerder genoemde bepalingen de krachtens op hem rustende verplichtingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet is nagekomen.

42      Het Koninkrijk België heeft toegegeven dat de eerste grief gegrond is, maar stelt dat de door de Commissie aangevoerde niet-nakoming in feite „gecorrigeerd” is door de gevolgen van de arresten nr. 55/2011 van 6 april 2011 en nr. 192/2011 van 15 december 2011 waarbij het Grondwettelijk Hof de artikelen 2, 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 ongrondwettig heeft verklaard.

43      In herinnering zij echter gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit normen van Unierecht (zie met name arresten Commissie/Luxemburg, C‑450/00, EU:C:2001:519, punt 8, en Commissie/Luxemburg, C‑375/04, EU:C:2005:264, punt 11).

61      Bijgevolg is een dergelijke nationale regeling, waarbij praktijken die niet zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2005/29 in het algemeen worden verboden, zonder dat individueel wordt getoetst of zij „oneerlijk” zijn volgens de in de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn geformuleerde criteria, niet te rijmen met de inhoud van artikel 4 van die richtlijn en is zij in strijd met de door die richtlijn nagestreefde volledige harmonisatie, ook al beoogt die regeling een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (zie in die zin arrest Plus Warenhandelsgesellschaft, EU:C:2010:12, punten 41, 45 en 53).

72      Artikel 4 van richtlijn 2005/29 verzet zich tegen de handhaving van dergelijke strengere nationale maatregelen, behoudens het bepaalde in artikel 3, lid 5, van die richtlijn, namelijk dat „[d]e lidstaten [...] gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf 12.06.2007 op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen [kunnen] blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten”.

78      Gelet op een en ander is het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4, van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen, door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991, waarbij richtlijn 2005/29 in intern recht is omgezet, door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 te handhaven en door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 te handhaven.

1) Het Koninkrijk België is

– door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zoals gewijzigd bij de wet van 5 juni 2007, waarbij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) is omgezet in Belgisch recht;

– door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming te handhaven, en

– door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, zoals gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante activiteiten te handhaven,

de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4 van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

IEFBE 912

Obligation de déliverance et résultat d'un système informatique

Cour d'appel Bruxelles 29 novembre 2013, IEFbe 912 (SA P.I. Import contre SPRL Puces et Souris)
TIC. Contrat. Le fournisseur d'un système informatique est tenu, en qualité de professionnel, à une obligation d'information et de conseil sur les éléments caractéristiques du matériel fourni. Il doit aussi veiller à ce que ce matériel corresponde de manière adéquate aux besoins réels du client en fonction de son projet. La récupération des fichiers du client, à l'occasion de la fourniture d'un logiciel, a également trait à cette obligation de délivrance conforme.

En matière de vente, l'obligation de délivrance est traditionnellement qualifiée d'obligation de résultat. Bien qu'en ce qui concerne les produits informatiques, la prestation promise ne soit pas dépourvue de tout aléa, il suffit qu'elle présente une probabilité suffisamment importante de résultat pour que le créancier puisse s'attendre à l'obtention du résultat. La Cour confirme le jugement attaqué.

7. Le fournisseur d'un système informatique est tenu, en qualité de professionnel, à une obligation d'information et de conseil sur les éléments caractéristiques du matériel fourni. Il doit aussi veiller à ce que ce matériel corresponde de manière adéquate aux besoins réels du client en fonction de son projet.

8. En ce qui concerne l'obligation de délivrance, il convient de rappeler que le fournisseur d'un système informatique a l'obligation de livrer une chose conforme à la chose vendue, la délivrance incluant la livraison, l'installation et la mise en service pour rendre le matériel opérationnel. La récupération des fichiers du client, à l'occasion de la fourniture d'un logiciel, a également trait à cette obligation de délivrance conforme . (...)
La récupération des fichiers du client, à l'occasion de la fourniture d'un logiciel, a également trait à cette obligation de délivrance conforme .
(...)
En matière de vente, l'obligation de délivrance est traditionnellement qualifiée d'obligation de résultat. Bien qu'en ce qui concerne les produits informatiques, la prestation promise ne soit pas dépourvue de tout aléa, il suffit qu'elle présente une probabilité suffisamment importante de résultat pour que le créancier puisse s'attendre à l'obtention du résultat . Lorsque le fournisseur est, comme en l'espèce, un professionnel, il est censé connaître les caractéristiques du matériel à installer, maîtriser les opérations techniques de l'installation et procéder en temps utile à la sauvegarde des données pour pouvoir reconstituer l'ancienne configuration en cas d'échec de l'installation .

Le client peut dès lors se contenter de démontrer que le résultat promis n'a pas été atteint par le fournisseur du système informatique, sans devoir démontrer la faute commise. A contrario, le débiteur de l'obligation de résultat peut démontrer qu'il a été confronté à un cas de force majeure ou à la faute d'un tiers rendant impossible l'exécution de son obligation.

10. Si, certes, la SA P.I. Import s'était plainte, par courriel du 5 avril 2007, de divers manquements et dysfonctionnements, la SPRL Puces et Souris lui avait toutefois répondu le jour même en soulignant que seule une erreur de branchement imputable à elle seule (à la SA P.I. Import) était à l'origine des problèmes constatés.

La Cour...
Confirme le jugement attaqué en ce qu'il a dit les demandes recevables, a condamné la SA P.I. Import à payer à la SPRL Puces et Souris la somme de 1.511,14 euro majorée des intérêts prévus par la loi du 2 août 2002 à dater du 17 mai 2006 et a délaissé à chacune des parties ses dépens;

Vous êtes l'avocat dans cet arrêt? Envoyez nous l'arrêt de la Cour d'appel numérique à redactie@ie-forum.be.

IEFBE 921

Gerecht EU week 28/Tribunal UE semaine 28

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na oppositie GLAMOUR afgewezen.
B. Beroep tegen verwerping oppositie CPI COPISA INDUSTRIAL afgewezen
C. Beroep na oppositie HEATSTRIP afgewezen.
D. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving GIFFLAR afgewezen.
E. & F Hogere voorziening Peek & Cloppenburg over een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis
G. Hogere voorziening na weigering inschrijving ECODOOR afgewezen
H. Beroep tegen (gedeeltelijke) verwerping oppositie beeldmerken "E" afgewezen
Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T- 1/13 (Glamour) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „GLAMOUR” voor waren van de klassen 12, 14, en 18, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het international woordmerk „TUDOR GLAMOUR” voor waren van klasse 14. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T-345/13 (CPI COPISA INDUSTRIAL) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „Cpi construcción promociones e instalaciones, s.a.” en van de nationale inschrijving van de handelsnaam „Construcción, Promociones e Instalaciones, S.A. – C.P.I.” voor diensten van klasse 37, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „CPI COPISA INDUSTRIAL” voor diensten van klasse 37. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-184/12 (HEATSTRIP
) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk "HEATSTRIP" voor waren van de klassen 9, 11 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van het niet-ingeschreven woordmerk "HEATSTRIP", dat in Australië, Canada, de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk wordt beschermd voor onder meer verwarmingstoestellen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-5201/12 (gifflar) - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het beeldmerk met het woordelement gifflar in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 31. Het beroep is afgwezen.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak C-325/13P / C-326/13P (Peek & Cloppenburg / OHMI - Peek & Cloppenburg) - dossier - dossier
E. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) Peek & Cloppenburg / BHIM – Peek & Cloppenburg (T506/11) waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van verzoekster tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een oppositieprocedure tussen Peek & Cloppenburg en Peek & Cloppenburg KG.  Aanvraag voor inschrijving van woordteken „Peek & Cloppenburg” als gemeenschapsmerk voor waren van klasse 25 (Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels) van de Overeenkomst van Nice. Schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Recht van de houder van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis om het gebruik van een later merk te verbieden. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak T-126/13 (BSH/BHIM) - dossier
G. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) BSH / BHIM (T625/11), waarbij het Gerecht het beroep heeft verworpen tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ecoDoor als gemeenschapsmerk. Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

Gerecht EU 11 juli 2014, zaak T-425/12 (e) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 18, 22, 25, 28 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie die is ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire beeldmerken met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 8 tot en met 12, 14, 16, 18, 20, 21, 24 tot en met 26, 28, 32, 35, 38, 41, 43 en 44 is afgewezen. Beroep is afgewezen.

IEFBE 920

Merkinbreuk Wittmann Patch en ongeldig CE-Certificaat kunstmatige kleefhuid

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2014, IEF 14028 (Starsurgical tegen Wittmann c.s.)
Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert en Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten. Merkenrecht. Misleiding. Rectificatie. Starsurgical verkoopt kunstmatige kleefhuid, een medisch hulpmiddel om een buikwand na incisie meerdere malen te sluiten en openen. Deze techniek is ontwikkelt door het Medical College Wisconsin waar Wittmann werkzaam was. Starsurgical heeft het exclusieve productie/distributierecht gekregen en verkoopt dit onder de merknaam Wittman Patch. Onder vermelding van "Wittmann Patch" en CE-certificaten bieden Wittmann c.s. via hidih.com/.de kunstmatige kleefhuid aan. Ook staan Sigma medical en Intraven als distributeur vermeld voor Nederland respectievelijk Spanje. Merkinbreuk is niet bestreden en wordt verboden in de EU. Er dient twee maanden te worden gerectificeerd op de openingspagina's in het Duits, Engels en Spaans. Gebruik van ongeldig CE-Certificaat en -goedkeuring dient te worden gestaakt.

5.4. beveelt Wittmann om binnen één maand na betekening van dit vonnis en gedurende twee maanden een rectificatie te plaatsen op de openingspagina van www.hidih.com, www.hidih.de en www.novomedicus [5.5: www.sigma-medical.nl, 5.6: www.intraven.es] in de vorm van een deugdelijke vertaling in de Duitse en Engelse [5.6: Spaanse] taal van de volgende tekst, in zwarte letters tegen een witte achtergrond zonder verdere mededeling;
"Bij deze informeren wij onze relaties dat Starsurgical, Inc. houder is van het merk "Wittmann Patch" voor de Europese Gemeenschap en de exclusief gerechtigde distributeur van "Wittmann Patch" kunstmatige Kleefhuid in de Europese Gemeenschap. (...) is niet gerechtigd om kunstmatige kleefhuid onder de naam "Wittmann Patch" op de markt te brengen, te distribueren of te verkopen en is niet gelieerd aan en heeft niet gehandeld namens Starsurgucal danwel met Starsurgical's toestemming. (...) Het CE Certificaat en de goedkeuring waaronder voorheen de inbreukmakende "Wittmann Patch" is aangeboden, zijn niet langer geldig en mogelijk niet van toepassing op de geleverde producten.
IEFBE 913

La mission de contrôle de l'Etat lui permet d'introduire une action en cessation contre la SABAM

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles 25 avril 2014, IEFbe 913 (Etat Belge contre SABAM, Brutele, Tecteo, Telenet et Belgacom)
Décision envoyée par Emmanuel Cornu, Simont Braun, Thomas De Meese en Christan Dekoninck, Crowell & Moring. Resumé par Quentin Declève et Thibaut D'hulst, Van Bael & Bellis. L’action en cessation prévue par la loi sur le droit d’auteur. La Société belge des auteurs, compositeurs et éditeurs ("SABAM") est une société de gestion de droits d'auteur qui exerce ses activités de tarification, de perception et de répartition de ces droits sous le contrôle du SPF Économie. Dans un courrier du 8 juillet 2011, elle avait informé le SPF Économie de son intention de dresser un tarif applicable aux fournisseurs d'accès à Internet au motif que ces derniers mettaient à disposition de leurs abonnés des œuvres du répertoire de la SABAM par l'entremise d'Internet. Le SPF Économie a toutefois répondu à la SABAM en estimant qu'un tel tarif ne pouvait être dressé.

Cette situation a engendré différentes procédures en justice, dont la présente par laquelle l'Etat belge sollicite qu'il soit jugé à la SABAM de mettre un terme à la tarification illégale des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a ainsi rendu une jugement le 25 avril 2014 afin de statuer sur les aspects procéduraux de cette affaire.

En effet, en réaction à l'action introduite par l'État belge, la SABAM invoquait que l'État Belge ne disposait ni de la compétence matérielle, ni de l'intérêt légitime pour agir dans la mesure où elle n'appliquait pas encore son tarif à l'attention des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a toutefois considéré dans son jugement du 25 avril 2014 que:

28. La loi relative au droit d’auteur soumet les sociétés de gestion collectives au contrôle d’un Service de contrôle érigé au sein du SPF ayant le droit d’auteur dans ses attributions (article 76 LDA) et organise l’action en cessation en cas de manquement reproché à une société de gestion collective (article 77quinquies).
C’est dès lors par l’effet de la loi que la présente action est diligentée par l’Etat belge. Le fait que l’Etat belge soit par ailleurs actionnaire, même majoritaire, de Belgacom [un fournisseur d'accès à Internet] n’a pas pour incidence de rendre l’intérêt à agir de l’Etat belge illégitime.

Le fait que l’Etat belge diligente la présente action et soumette dès lors sa position juridique au tribunal permet précisément à la SABAM de bénéficier d’un examen impartial de la cause. […]

Conclusion:
30. La mise en état de la présente cause peut être poursuivie, sans qu'il n'y ait lieu à surseoir à statuer dans l'attente de la décision à prendre par la 16ème chambre du tribunal de première instance francophone de Bruxelles.