IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 937

La gravure Nardini n'est visible que de près

Cour d'appel de Bruxelles 21 fevrier 2014, IEFbe 937 (Euro Shoe Unie contre Martin Y Paz)
Confirmation Arrêt définitif. Marques. Fonctions. Droits du titulaire. Contrefaçon. Risque de récidive. Non-usage, justes motifs, notions. Depuis 1998 Martin y Paz est titulaire de la marque figurative Benelux "N" pour produits en cuir, chaussures.

L'appel est dirigé contre le jugement du tribunal de commerce de Nivelles. Le premier juge fait droit à la demande, sauf en ce qui concerne le montant de l' astreinte qui est réduite à €5.000. Les signes sont quasiment identiques. La gravure du vocable "Nardini" dans la barre oblique du "N" n'est visible que de près, sauf sur des photos très agrandies et dans de bonnes conditions d'éclairage, ce qui est normal puisque la gravure est faite dans le métal, ton sur ton. L'absence d'usage de la marque pour des sacs à main et des chaussures est fondée sur un "juste motif", à savoir l'octroi d'une autorisation en faveur de Gauquie et l'interdiction par la cour dans son arrêt [Cour de cassation IEFbe 118].

La cour reçoit, par conséquent, les appels principal et incident, mais les dit non-fondés.

9. (...) Tout risque de récidive n'est donc pas objectivement écarté.

11. Les signes sont quasi identiques. La gravure du vocable "Nardini" dans la barre oblique du "N" n'est visible que de près, sauf sur des photos très agrandies et dans de bonnes conditions d'éclairage, ce qui est normal puisque la gravure est faite dans le métal, ton sur ton. En tout cas, sur les photo reprises dans le catalogue Avance ou dans les publicités diffusées dans des journaux, cette gravure est invisible.

13. Martin y Paz ne dépose aucune pièce prouvant l'étendue de son dommage (...)

15. L'absence d'usage de la marque par Martin y Paz pour des sacs à main et des chaussures est fondé sur un "juste motif", à savoir l'octroi d'une autorisation en faveur de Gauquie et l'interdiction qui est faite à Martin y Paz par la cour dans son arrêt du 8 novembre 2007 - au demeurant attaqué en cassation - d'y mettre fin, sur le fondement de l'abus de droit.

Par ailleurs, l'usage de la marque pour ces produits a fait l'objet d'un usage continue par Gauquie. Or, rien dans la CBPI ni dans le règlement (CE) no 40/94 du Conseil sur la marque communautaire n'impose que l'usage en question soit effectué par le titulaire lui-même.

Il s'ensuit que les motifs invoqués par Martin y Paz constituent dès lors des obstacles qui présentent une relation directe avec la marque rendant impossible ou déraisonable l'usage de celle-ci et qui sont indépendants de la volonté du titulaire de ladite marque (CJUE 14 juin 2007, Armin Häupl, C-246/05, n. 55).
IEFBE 994

Prejudiciële vragen over moeten voldoen aan cosmeticarichtlijn als het op verpakking staat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 4 juni 2014, IEFbe 994, zaak C-321/14 (Colena)
Verpakking. Reclamerecht. Verzoekster, een in Zwitserland gevestigde onderneming, verkoopt gekleurde contactlenzen zonder sterkte. Op de verpakking van deze producten is vermeld: “cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”. Het Landgericht Krefeld heeft in eerdere civiele zaken beslist dat het hier niet om medische hulpmiddelen in de zin van Vo. 1223/2009 gaat. In die zaken heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf deze beslissing overgenomen, maar heeft tevens geoordeeld dat de verordening wel moet worden toegepast wegens het bovenvermelde op de verpakking van de lenzen. Door die vermelding wordt namelijk bij de consument de indruk gewekt dat het daadwerkelijk om een product in de zin van de Vo. gaat. Het Landgericht heeft in eerdere zaken geweigerd om de gevraagde voorlopige maatregel op te leggen, maar het Oberlandesgericht heeft alsnog bevolen het product in deze vorm niet langer in het economisch verkeer te brengen. Verzoekster is bij verzoekschrift van 30 januari 2014 tegen deze maatregel in verzet gekomen zodat de zaak weer voorligt bij het Landgericht.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht Krefeld) is het niet eens met de uitleg van de regelgeving door het Oberlandesgericht. Omdat moet worden uitgegaan van de autonome uitleg van de Vo., waarin niets is aangegeven omtrent de gevolgen van een onjuiste vermelding op de verpakking van een product, legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moet verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten aldus worden uitgelegd dat een product dat niet onder deze verordening valt, moet voldoen aan de vereisten daarvan om de enkele reden dat op de buitenverpakking wordt vermeld dat het gaat om een „cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”?

IEFBE 993

Prejudiciële vragen over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEFbe 993, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Mediarecht. De Finse Telecomtoezichthouder (verweerster) heeft verzoekster berispt wegens overtreding van de voorschriften inzake maximaal toegestane reclamezendtijd. Het geschil gaat over de zendtijd voor het tonen van sponsorlogo’s. Verzoekster maakt gebruik van de techniek van het opgedeelde beeldscherm waarop tijdens programma-aftiteling ook reclameleaders worden getoond hetgeen volgens verweerster niet de juiste plaats is. Daarnaast moeten volgens verweerster ook de ‘zwarte seconden’ tussen de reclamespots en die tussen voorafgaand programma en reclame worden meegeteld.

Verzoekster zou dan ook de toegestane reclamezendtijd met 7 seconden per uitzenduur overtreden (toegestaan is 12 minuten per uitzenduur). Verzoekster vraagt de bestuursrechter om vernietiging van het besluit maar dat wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het in de branche gebruikelijk is dat sponsorlogo’s ook op andere tijdstippen worden uitgezonden dan aan het begin of aan het einde van een gesponsorde uitzending of in het kader van een reclameonderbreking tijdens het programma. Daarom mag het sponsorlogo niet als reclamezendtijd worden meegerekend. Dit is onder meer ook de praktijk in Nederland. De door haar gehanteerde split-screen-techniek voldoet aan de wettelijke eisen (scheiding reclame van andere programma’s). Aan reclameleaders worden geen andere eisen gesteld dan dat het om een akoestisch of optisch middel moet gaan. De ‘zwarte seconden’ zijn geen zendtijd in de zin van RL 2010/13 en worden ook buiten Finland volgens haar niet als zodanig meegerekend. Verweerster bestrijdt dit. In ‘zwarte seconden’ kan geen programma worden uitgezonden zodat deze tot de reclametijd moeten worden gerekend. Ook in Zweden, Noorwegen en IJsland worden de „zwarte seconden” tot de reclamezendtijd gerekend. In Duitsland, Nederland, België, Litouwen en Roemenië wordt voor zover haar bekend geen gebruik van „zwarte seconden” gemaakt.

De verwijzende Finse bestuursrechter besluit het HvJ EU vragen te stellen aangezien het hem niet bekend is of het Hof al eerder een standpunt heeft ingenomen over de vraag naar het gebruik van een opgedeeld beeldscherm als reclameleader. Ook voor het al dan niet meerekenen van ‘zwarte seconden’ heeft hij nadere uitleg nodig van RL 2010/13. Hij formuleert de volgende vragen:

1. Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm nog daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3. In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

IEFBE 992

Ook Duitse vormmerk stazakje is nietig

DPMA 21 augustus 2014, IEFbe 992 (WeserGold tegen Deutsche SiSi-Werke)
Gecertificeerde vertaling van uitspraak ingezonden door Dr. Carl von Jagow, KROHN Rechtsanwälte. Merkenrecht. Eerder werd in Nederland [IEF 13734] het vormmerk nietig verklaard, omdat de vorm noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, er is geen belangrijk niet-functioneel element. Ook het Duitse vormmerk wordt vernietigd op dezelfde gronden.

De omstreden vorm heeft geen individuele niet-technische vormgevingskenmerken. Voor zover gedaagde aanvoert dat het feit dat er andere zakjesvormen bestaan, aantoont dat de omstreden vorm niet technisch bepaald is, is dat niet van belang (cf. daartoe Ströbele/Hacker, Kommentar zum MarkenG, 10e druk, § 3 punt 105). De vorm van een product is technisch bepaald als zijn – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken een technische functie hebben, zonder dat het erop aankomt of datzelfde effect ook kan worden bereikt met toepassing van andere vormen (cf. BGH GRUR 2010, 138 punt 16 e.v. - ROCHER-Kugel en GRUR 2010, 231, punt 25 - Legostein).

De geregistreerde vorm is daarom alles bij elkaar noodzakelijk voor het bereiken van een technisch effect en kan krachtens § 3 lid 2 nr. 2 Markengesetz niet als merk worden beschermd (cf. ook BPatG, 27 W (octr.) 154/10 - Haftverschluss; BPatG, 28 W (octr.) 504/09 - Sturmgewehr; BPatG, 27 W (octr.) 055/07 - Spielwürfel; 27 W (octr.) 060/01 - Ventil mit Drehknöpfen; BPatG, 28 W (octr.) 206/04 - Verpackung für Käsescheiben).
IEFBE 991

Regulator voor de Media stelt deskundige aan in zaak Bhaalu

VRM 26 mei 2014, IEFbe 991 (Medialaan, SBS Belgium, VRT tegen Right Brain Interface)
Benoeming deskundige. In hoofdorde vraagt Right Brain de opschorting van de beslissing van de  VRM tot na de uitspraak van de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen naar aanleiding van een door de klagers ingestelde stakingsvordering op 3 februari 2014. Hoewel de rechtsvragen in beide procedures verschillend zijn (auteursrecht en naburige rechten tegenover mediaregelgeving) hangt het antwoord van de beoordeling ten gronde, aldus Right Brain, af van dezelfde feitelijkheden.

 

6. De algemene kamer stelt vast dat de partijen in hun schriftelijke stukken en op de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen afleggen omtrent de technische kenmerken en feitelijke werking van de zogenaamde Bhaalu-videorecorder. Alvorens definitief uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de voorliggende klacht, acht de
algemene kamer het aangewezen, om met het oog op een zorgvuldige feitenvinding, een deskundige aan te stellen, overeenkomstig artikel 15 van het Reglement van orde van de algemene kamer (...) Vlaamse Regulator voor de Media van 18 mei 2009.

Zijn verslag zal inzonderheid aandacht besteden aan de volgende punten :
Nadat de Bhaalu-gebruiker heeft aangegeven bepaalde (omroep)programma’s te willen opnemen, worden daarvan opnames opgeslagen op geheugenruimte op een server in een datacenter (ofwel: in de cloud) en niet op een toestel bij de gebruiker thuis (bv. Bhaalu Box of Bhaalu Stick). Op de hoorzitting heeft Right Brain hierbij verduidelijkt dat de op te nemen signalen niet van bij de Bhaalu-gebruiker thuis via de Bhaalu Box naar de server worden gestuurd, maar dat de opnames rechtstreeks in de cloud worden gemaakt

1. Waar komt het originele signaal vandaan, waarmee de private opnames voor de Bhaalu-gebruikers in de cloud worden gemaakt?
2. Hoe geraakt dit signaal technisch gezien van bij de dienstenverdelers (zoals Telenet, Belgacom of TV Vlaanderen) tot op de servers die bij Bhaalu worden gebruikt? Wordt dit signaal gedecrypteerd? Zo ja, hoe gebeurt deze decryptie dan?
3. Bestaat er een overeenkomst tussen deze dienstenverdelers en Right Brain of de feitelijke vereniging van Bhaalu-gebruikers (ook de Bhaalu Gemeenschap genoemd) met betrekking tot de overdracht van signalennaar de cloud?
4. Heeft Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap of één van de bestuurders een TV-abonnement bij één of verschillende dienstenverdelers actief in Vlaanderen? Indien ja, worden de signalen op basis van deze overeenkomst naar de cloud gestuurd?
5. Wat is de verhouding tussen Right Brain, de Bhaalu Gemeenschap en de verhuurder van de servers die worden gebruikt voor opslag van de opnames van de Bhaalu-gebruikers?
6. Bestaan er gelijkaardige systemen of aanbiedingen als Bhaalu in het buitenland?

Right Brain heeft aangegeven dat elke Bhaalu-gebruiker zijn eigen persoonlijke opnames maakt en enkel programma’s kan bekijken die hij zelf opgenomen heeft.
7. Beschikt elke afzonderlijke Bhaalu-gebruiker technisch gezien over een eigen persoonlijke opname in de cloud van het programma dat deze gebruiker wenste op te nemen?
8. Hoeveel geheugenruimte is er nodig in de cloud om voor elke Bhaalu-gebruiker integraal alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement (voor zover die reeds door Bhaalu worden ondersteund en kunnen worden opgenomen) bij te houden voor negentig dagen? Is het technisch mogelijk om compressietechnieken te gebruiken om de geheugenruimte te beperken?
9. Is het technisch mogelijk voor een Bhaalu-gebruiker te kiezen om alle omroepprogramma’s van zijn TV-abonnement op te nemen, terwijl hij via zijn TV-abonnement mogelijks niet alle signalen tegelijk ontvangt?
10. Hoe maakt het systeem een onderscheid tussen de verschillende opnames, zodat de Bhaalu-gebruiker daadwerkelijk enkel zijn eigen private opname kan opvragen?
11. Waaruit bestaan de private opnames? Gaat het om programmasignalen die opnieuw kunnen worden opgevraagd en afgespeeld of betreft het enkel autorisatiegegevens van de Bhaalu-gebruikers met betrekking tot bepaalde programma’s?
12. Indien een Bhaalu-gebruiker een opgenomen programma opvraagt, krijgt hij dan toegang tot zijn eigen gecomprimeerde private opname of tot een ‘bronkopie’ in de cloud? Zorgt de Bhaalu Box in het eerste geval
voor het ‘uitpakken’ van de gecomprimeerde beelden of gebeurt dit in de cloud? In het tweede geval: betekent dit dat de Bhaalu-gebruikers één (originele) opname delen?

Bhaalu-gebruikers kunnen opgenomen programma’s onder meer opzoeken via een elektronische programma gids (EPG) of in virtuele themakanalen. Right Brain heeft aangegeven dat de aanmaak hiervan software-matig gebeurt.

13. Hoe worden de meta data (bv. soort programma, korte inhoud programma, etc.) verzameld op basis waarvan de EPG en de virtuele themakanalen worden samengesteld?

Bhaalu-gebruikers dienen over een TV-abonnement bij een dienstenverdeler te beschikken om van Bhaalu gebruik te kunnen maken. Right Brain heeft aangegeven dat de Bhaalu-gebruiker deze kijkrechten moet valideren of authenticeren door een elektronische factuur te e-mailen naar de Bhaalu-server.

14. Hoe accuraat is dit systeem van authenticatie? Hoe vaak gebeurt deze verificatie van de kijkrechten? Hoe lang kan een Bhaalu-gebruiker zijn opnames nog bekijken nadat hij zijn TV-abonnement heeft opgezegd?

IEFBE 990

BMM Lustrum

BMM daar zit muziek in! De feestelijke editie van het BMM Lustrum, dat 6 en 7 november a.s. plaatsvindt in 's-Hertogenbosch, komt steeds dichterbij. Er hebben zich al meer dan 150 deelnemers ingeschreven. Aanmelden (en programma) kan nog steeds via www.bmm.eu/lustrum.

Wegens de grote opkomst en snelle reserveringen zijn er helaas geen hotelkamers met het speciale BMM tarief beschikbaar in het Golden Tulip Central Hotel. Er kunnen nog wel kamers worden gereserveerd in Hotel Mövenpick in ’s-Hertogenbosch (www.moevenpick-hotels.com). Deze kamers kunnen niet worden gereserveerd via het BMM secretariaat, maar rechtstreeks bij het hotel via hotel.s-hertogenbosch@moevenpick.com of via booking.com.

Een tweede mogelijkheid  is het Van der Valk Hotel 's-Hertogenbosch-Vught, waar nog kamers vrij zijn. Het hotel is gelegen aan de rand van de stad. Reserveren kan rechtstreeks via www.hotelvught.nl of +31 73 6587777 [red. .

Omdat deze hotels aan de rand van de stad liggen, zorgt de BMM voor gratis vervoer tussen deze hotels en De Orangerie en het Theater aan de Parade.

Wees er snel bij: geheel in het lustrumthema vindt rond dezelfde tijd in 's-Hertogenbosch het November Music Festival plaats (“het Walhalla van de moderne muziek"), dus de hotels zullen snel volgeboekt zijn.

IEFBE 989

Benelux Patent Platform Belgium

In het kader van de Benelux Organisatie voor Intellectuele Eigendom hebben de Nationale bureaus voor Intellectuele Eigendom in België, Nederland en Luxemburg een gemeenschappelijk IT-systeem, the Benelux Patent Platform (BPP) ontwikkeld– om alle bedrijfsprocessen die verband houden met octrooien voor de drie nationale bureaus te moderniseren en te ondersteunen: eRegister, eFiling en MyPage. Vanaf vandaag kunt u van BPP België gebruikmaken. Meer weten: FOD Economie.

Dans le cadre de l’Organisation Benelux de la Propriété Intellectuelle, les offices nationaux de la propriété intellectuelle de Belgique, des Pays-Bas et du Luxembourg ont développé un système IT commun, la Benelux Patent Platform (BPP) afin de moderniser et de soutenir tous les processus de gestion liés aux brevets pour les trois offices nationaux: eRegister, eFiling en MyPage. Savoir plus: SPF Economie.

De drie nationale bureaus hebben een gemeenschappelijk IT-systeem ingevoerd en hebben hun bedrijfsprocessen en wettelijke procedures in grote mate geharmoniseerd en blijven hierbij hun bedrijfsprocessen op nationaal niveau voortzetten. De belangrijkste drijfveren om het gemeenschappelijk Benelux Patent Platform door te voeren, zijn de volgende:

  • De drie nationale systemen die de bedrijfsprocessen die verband houden met octrooien moesten worden geactualiseerd en gemoderniseerd: een gemeenschappelijk platform is economisch veel voordeliger dan de afzonderlijke systemen in de verschillende nationale bureaus.
  • Een gemeenschappelijk platform biedt octrooiaanvragers en de industrie een coherente dienstverlening en zorgt voor een betere samenwerking met andere IP-organisaties (WIPO, EPO en octrooiprofessionals).
  • De verbetering van de interne bedrijfsprocessen biedt de octrooiaanvragers en de ganse industrie directe voordelen in termen van kwaliteitsvolle dienstverlening en tijdsbeheer.

FOD Economie

IEFBE 988

Verslag AIPPI Toronto en resoluties

Van 14-17 september vond het World Intellectual Property Congres van AIPPI plaats in Toronto. Ongeveer 12 leden van de VIE, de Nederlandse groep van AIPPI, waren daarbij aanwezig. Tijdens het ExCo zijn er vier nieuwe resoluties aangenomen naar aanleiding van de zgn. working questions:
Q238: Second medical use or indication claims
Q239: The basic mark requirement under the Madrid System
Q240: Exhaustion issues in copyright law
Q241: IP licensing and insolvency

Daarnaast is er een bijzondere resolutie aangenomen over Prior User Rights, die was voorbereid door de Special Committee voor patents. Q228 Patents.

De teksten van deze resoluties zijn tot stand gekomen op basis van de rapporten die door de diverse nationale groepen zijn opgesteld en op basis van de debatten die in Toronto hebben plaatsgevonden. Met name voor de resolutie over prior user rights is ter plaatse flink gelobbyd, waarbij ook de Nederlandse groep actief heeft deelgenomen om ervoor te zorgen dat volgens de resolutie prior user rights niet beperkt zijn tot die uitvoeringsvormen die door de voorgebruiker voor de prioriteitsdatum van het octrooi zijn gebruikt, maar dat eenvoudige aanpassingen zijn toegelaten.

In 2015 zal er weer een World Congress zijn. Dit zal plaatsvinden in Rio de Janeiro van 9 – 15 oktober. Daar zullen wederom delegates van alle nationale groepen discussiëren over vier nieuwe vragen met de bedoeling daarvoor resoluties aan te nemen. De vragen die in Rio aan de orde zullen komen zijn:

Q242: Inventorship of multinational inventions
Q243: Taking unfair advantage of trade marks: parasitism and freeriding
Q244: Exceptions to and limitations of copyright protection for libraries and archives, and for educational and research institutions
Q245: Trade secrets

Leden van de Nederlandse Vereniging voor Intellectueel Eigendom kunnen zich nu vast bij het secretariaat aanmelden voor deelname aan een werkgroep voor één of meer van de vragen. Zodra de working guidelines door het Bureau van AIPPI in Zwitserland zijn opgesteld, zullen de werkgroepen aan het werk kunnen.

IEFBE 986

Een koekje zonder eigen karakter

L.W. Kamp, Een koekje zonder eigen karakter, IE-Forum.be 986.
Bijdrage ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten. Een half koekje is ook een koekje. Het Gerecht gaat naar mijn mening uit van het verkeerde model, te weten het hele koekje (zie par. 24). Het model in kwestie bestaat namelijk niet uit het gehele koekje, maar slechts de helft. Dit is mogelijk, aangezien artikel 3 van de Verordening bepaalt dat een model ook kan bestaan uit een “deel van een voortbrengsel”. Het is juist dat onzichtbare delen van een model niet in aanmerking kunnen worden genomen (zie bijvoorbeeld ook artikel 3.6 sub f BVIE). Dit geldt alleen niet voor de vulling van het koekje van Poult. Wanneer alleen de helft van het koekje (i.c. het relevante model) als Gemeenschapsmodel wordt geregistreerd, dan is de vulling gewoon zichtbaar. De door het Gerecht aangehaalde overwegingen uit de considerans van de Verordening maken dit niet anders. Het oordeel van het Gerecht op dit punt lijkt dan ook niet juist.
Lees verder