IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1521

BMM Najaarsvergadering 2015

BMM Najaarsvergadering, 12 en 13 november, EYE Amsterdam; Uitnodiging/ Invitation
EU Trademark Package uitgelicht: de (komende) hervormingen van het merkenrecht.
De bijeenkomst staat geheel in het teken van de (komende) hervormingen van het merkenrecht, beter bekend als de EU Trademark Package. Niet alleen zullen de nieuwe merkenrichtlijn en -verordening worden toegelicht door een aantal eminente sprekers, er zal ook gedebatteerd worden over de praktische implicaties van deze hervormingen door een panel van advocaten, gemachtigden en vertegenwoordigers van het BBIE.

De bijeenkomst start traditiegetrouw op donderdagnamiddag met een sociaal programma. Deze keer hebben wij gekozen voor een vrolijke en informatieve rondleiding over de Wallen, de welbekende rosse buurt van Amsterdam. Na de rondleiding wordt u verwacht voor de welkomstreceptie en het diner in de 15e eeuwse St.-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace, alwaar kan worden genoten van een door chef-kok Chris Naylor (Restaurant Vermeer) samengesteld menu. De avond wordt afgesloten met een dansfeest.

Vrijdag is er de academische zitting in het prachtige gebouw van filmmuseum EYE, aan de achterzijde van het Centraal Station aan het IJ. Verdere details over de bijeenkomst vindt u in het bijgaande programma.

Inschrijven: www.bmm.nl/aanmelden
Waar: EYE Amsterdam
Wanneer: 12 en 13 november
Prijzen
□ donderdag en vrijdag voor leden 340 €
□ donderdag en vrijdag inclusief rondleiding over de Wallen voor leden 340 €
□ uitsluitend vrijdag voor leden 290 €
□ deelname donderdag en vrijdag voor niet-leden 370 €
□ deelname vrijdag voor niet-leden 320 €

Ordepunten: certificaat met netto gevolgde uren
Bijlage: pdf

Programma
Donderdag 12 november 2015
Het programma start in het NH Hotel Barbizon Palace, Prins Hendrikkade 59-72, 1012 AD Amsterdam, Nederland
Uitsluitend voor bestuurs- en commissieleden:
12.00u Ontvangst en registratie (check-in hotel is vanaf 15.00)
12.00 - 13.00u Bestuursvergadering.
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
13.00 – 14.30u Vergadering van alle statutaire en niet-statutaire commissies.
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
Voor alle leden:
Vanaf 15.00u Check-in NH Hotel Barbizon Palace (op basis van beschikbaarheid kamers kan er mogelijk al eerder ingecheckt worden / uw bagage kan in ieder geval voor 15.00 afgegeven worden)
15.15u Verzamelen in de lobby van het NH Hotel Barbizon Palace voor het sociaal programma namelijk een rondleiding over de Wallen onder het thema: “de Wallen als merk”. De rondleiding duurt ongeveer tot 17u.
17.45u Receptie met de nieuwe BMM-leden
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
18.00u Receptie alle deelnemers
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
19.30 – 22.00u Diner in de 15de -eeuwse St-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace
22.00 – 24.00u Dansfeest met DJ in de St-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace
Dress code: Business Casual


Programma vrijdag 13 november 2015
Het academische gedeelte vindt plaats in EYE, IJpromenade 1, 1031KT Amsterdam. Vanuit het hotel loopt u door het Centraal Station naar de achterkant van het station. Daar kunt u veerboot “Buiksloterweg” nemen naar EYE. Houd rekening met een totale reistijd (te voet) vanaf het Barbizon Palace hotel naar EYE van 15 à 25 minuten.
07.00 – 9.00u Ontbijt in NH Hotel Barbizon Palace (de gasten worden verzocht uit te checken vóór de start van de vergadering)
08.30 – 09.15u Aankomst en registratie bij EYE
09.15 – 09.30u Introductie door Michiel Haegens, voorzitter BMM en algemene inleiding van de TM Package door dagvoorzitter Tanguy de Haan, advocaat bij Nauta Dutilh in Brussel
09.30 – 10.15u Invoering van nietigheids- en vervalprocedures bij de nationale bureaus door Camille Janssen van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom
10.15 – 11.00u IP Translator problematiek en (andere) praktische implicaties van de TM Package door Franc Enghardt, Europees merkengemachtigde bij Novagraaf Nederland in Amsterdam
11.00 – 11.15u Koffiepauze
11.15 – 12.00u Collectieve merken en keurmerken door Adonna Alkema, advocaat bij Hofhuis Alkema Groen in Amsterdam
12.00 – 12.45u Algemene Ledenvergadering
12.45 - 14.15u (Walking) lunch in EYE
14.15 – 15.00u Optreden tegen transitgoederen door Olivier Vrins, advocaat bij Altius in Brussel
15.00 – 15.45u Beschermingsomvang en beperkingen door Professor Antoon Quaedvlieg, Klos Morel Vos & Reeskamp, Amsterdam
15.45 – 16.30u Nieuwe gTLD’s – de stand van zaken door Robert Lamb, Digital Brand Consultant bij CSC Digital Brand Services, Nederland
16.30 – 17.00u Paneldiscussie met alle sprekers o.l.v. dagvoorzitter Tanguy de Haan
17.00 - 18.00u Afsluiting en borrel

Aanmelden via www.bmm.nl/aanmelden

IEFBE 1520

Une copie servile d'une offre des services ne signifie pas forcément de parasitisme

Cour d'appel de Bruxelles 27 février 2015, IEFbe 1520 (New F. contre C. Belgium)
Copie servile. Agissement parasitaire. L'acte par lequel un vendeur copie, même servilement, l'offre des services ou produits d'un autre opérateur économique n'est pas contraire aux usages honnêtes en matière commerciale, à moins que le vendeur, soit méconnaisse un droit protégé par la législation sur la propriété intellectuelle, soit fasse cette offre dans des circonstances contraires aux exigences des usages honnêtes en matière commerciale. Il s'ensuit que le vendeur qui, sans fournir lui-même un effort créatif, retire directement un avantage d'efforts ou investissements importants dans une création à valeur économique d'un autre vendeur, ne commet pas nécessairement un acte contraire aux usages honnêtes en matière commerciale.

6.2 (...) En l'espèce, la S.A. NEW F. ne soutient pas qu'elle aurait été, d'une manière générale, évincée par des offres moins avantageuses que les siennes sur le plan international ou national, même si elle a dénoncé, à une reprise, en 2004, une pratique de concurrence parasitaire dans le chef de la SA C BELGIUM et de la SA C FRANCE à propos de deux lignes de ses produits, dans le même temps déréférencés (sa pièce 21) , grief qu'elle réitère, en 2007, à propos de 3 produits (ses pièces 46 à 48, déjà citées) et qui sera examiné ci-après (point 6.3).
6.4. L'acte par lequel un vendeur copie, même servilement, l'offre des services ou produits d'un autre opérateur économique n'est pas contraire aux usages honnêtes en matière commerciale, à moins que le vendeur, soit méconnaisse un droit protégé par la législation sur la propriété intellectuelle, soit fasse cette offre dans des circonstances contraires aux exigences des usages honnêtes en matière commerciale. Il s'ensuit que le vendeur qui, sans fournir lui-même un effort créatif, retire directement un avantage d'efforts ou investissements importants dans une création à valeur économique d'un autre vendeur, ne commet pas nécessairement un acte contraire aux usages honnêtes en matière commerciale. Toutefois, le juge peut considérer que ces pratiques sont constitutives de faute au sens de l'article 1382 du Code civil.
(...) Il résulte de ces considérations que le parasitisme imputé à la SA C BELGIUM n'est pas fondé.
IEFBE 1519

La forme octogonale est un forme géométrique simple

Tribunal UE 25 septembre 2015, IEFbe 1519; ECLI:EU:T:2015:701; T-209/14 (cadre octogonal vert)
Carsten Bopp, a présenté une demande d’enregistrement de marque communautaire. Toujours selon cette chambre de recours, la forme octogonale demandée est une forme géométrique simple, qui est d’ailleurs usuelle pour les étiquettes. La chambre de recours a fait remarquer que le requérant lui-même désignait la représentation figurant dans la description comme un « cadre » devant comporter d’autres éléments. Le recours est rejeté.

IEFBE 1518

Geen geldig beeldmerk voor Portobello Road Gin vanwege PORTO

OHIM 17 april 2015, IEFbe 1518 (Instituto Dos Vinhos Do douro e Do Porto against Walker Morris)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout Korthals. Merkenrecht. Geografische aanduiding. De Federatie van Porto producenten, houder van oorsprongsbenaming PORTO, heeft oppositie ingesteld tegen de CTM-aanvrage voor 'PORTOBELLO ROAD GIN' door Walker Morris. Het OHIM heeft de oppositie toegewezen gezien de visuele, conceptuele en auditieve overeenkomsten. Consumenten hebben in het algemeen de neiging zich op het eerste deel van het element te richten. Bijgevolg is het samenvallen van de elementen PORTO in beide merken. Consumenten kunnen zelden direct vergelijken waardoor het woord PORTO voor misleiding kan zorgen bij de consument. Bovendien is het woord BELLO zwak voor de betrokken waren. Oppositie wordt gegrond verklaard. [red. PORTOBELLO ROAD heeft hoger beroep aangetekend] 

The assessment is affected by the fact that the earlier sign is an appellation of origin, not a trade mark. Although the earlier sign ‘PORTO’ is descriptive for a type of wine, account must be taken of the fact that the opponent has been afforded exclusive rights to use this term both for goods for which it is descriptive as well as for comparable goods. The raison d’être behind this registration is to control and protect the use of the appellations of origin ‘PORTO’ for wine. The issue in question is whether or not the relevant public for wine will be mislead the consumer as to the true origin of the product when encountering the contested application, thinking that it is connected with port wine produced in the Demarcated Region of Douro.

The goods are comparable. The earlier sign is entirely included in the beginning of the contested sign. Consumers generally tend to focus on the first element of a sign when being confronted with a trade mark. This is justified by the fact that the public reads from left to right, which makes the part placed at the left the one that first catches the attention of the reader. Consequently, the coincidence in the elements ‘PORTO’ of the marks is particularly relevant when assessing a possible mislead of the consumer.
Account must also be taken of the fact that consumers only rarely have the opportunity to make a direct comparison between the different marks and must place their trust in the imperfect picture of them that they have kept in mind. In addition, it is quite common for marks for port wine to be composed of two or even three words. Furthermore, the element ‘BELLO’ is, at least for a part of the relevant public, rather weak for the goods at issue. Therefore, contrary to the applicant’s observations, the possibility cannot be excluded that at least some of the consumers will assume that the contested sign is a sub-denomination, for export reasons, of the appellations of origin.
Bearing this in mind, the Office finds that the contested application can mislead the consumer in relation to the protected terms conferred under the EU regulation when applied to wines and spirits. Accordingly, EU law gives the proprietor the right under Article 8(4) CTM to prohibit the use of the CTM application for all the contested goods.
IEFBE 1517

Prejudiciële vragen over dieetvoeding voor medisch gebruik

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 31 juli 2015, IEFbe 1517; C-445/15 (Nutricia Souvenaid)
Gezondheidsclaim. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen een besluit van augustus 2014 van VK-MinVWS (verweerder) dat het product ‘Souvenaid’ niet als dieetvoeding mag worden ingedeeld volgens RL 1999/21. Het gaat om een melkdrank met een smaakje en met toevoegingen die volgens verzoekster voldoen aan de behoeften van personen bij wie het beginstadium van de ziekte van Alzheimer is geconstateerd. Het product wordt in NL geproduceerd en naar twaalf (andere) EULS geëxporteerd waar het als dieetvoeding is aangemeld. Indeling als dieetvoeding geeft de fabrikant het recht om bepaalde beweringen over het voedingsmiddel te doen die kunnen helpen het middel een gespecialiseerde medische markt te laten bereiken en wordt ook voordelig geacht in verband met de regels over tarieven en terugbetaling van geneesmiddelen. Verzoekster heeft het product ontwikkeld voor gebruik onder medisch toezicht. Het is in VK alleen op recept verkrijgbaar, maar zoals verweerder stelt ook via verzoeksters website. Het product is in klinische proeven getest en veilig bevonden.

Het moet met name het verlies van synapsen tegengaan (de verbindingen tussen neuronen in de hersenen). Verzoekster wijst erop dat het hier om zelfcertificering gaat: fabrikanten moeten zelf beslissen of zij moeten voldoen aan de regels betreffende dieetvoeding en zijn zelf verantwoordelijk voor de indeling van hun product. Zij doet dit met inachtneming van de bepalingen van artikel 3 van RL 1999/21. Toetsing moet dan ook volgens een combinatie van subjectieve en objectieve factoren plaatsvinden. Volgens verweerder heeft verzoekster niet aangetoond dat het product voldoet aan een bijzondere voedingsbehoefte, in zoverre dat daarin niet op andere wijze zou kunnen worden voorzien, bijvoorbeeld door gebruik van voedingssupplementen. Hij stelt dat alleen een objectieve toetsing moet plaatsvinden wat dieetvoeding voor medisch gebruik is. Hij acht zich in zaken van consumentenbescherming en volksgezondheid niet gebonden aan de subjectieve toets van een onderneming.

De verwijzende VK rechter (Administrative Court of High Court of Justice) stelt voorop dat de definitie van ‘dieetvoeding voor medisch gebruik’ een drempelbegrip is waarvan de precieze betekenis van groot belang is voor zowel de bevoegde autoriteiten als de fabrikanten en verkopers. Dit is met name van belang gezien de door verzoekster aangevoerde ‘zelfcertificering’. Hij constateert dat in de EULS de regels verschillend worden toegepast en acht het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en de integriteit van de interne markt wenselijk is dat deze regels door de verscheidene bevoegde autoriteiten met de grootst mogelijke consistentie worden toegepast. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Teneinde een product te kunnen aanmerken als dieetvoeding voor medisch gebruik als bedoeld in de definitie van artikel 1, lid 2, onder b), van richtlijn 1999/21/EG van de Commissie betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik:
a. heeft dan objectief te gelden dat:
i) van alle patiënten die lijden aan de specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal voor de diëtische behandeling waarvan het product in de handel wordt gebracht (hierna: „geïndiceerde kwaal”), of
ii) van een subgroep van dergelijke patiënten, het vermogen om gewone voedingsmiddelen, bepaalde nutriënten daarin of bepaalde metabolieten in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of dat zij andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben die een gevolg zijn van de geïndiceerde kwaal?
b. Of is het, subsidiair, ook voldoende dat de fabrikant het product bestemt voor een „medisch bepaald” gebruik als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), in de zin dat:
i) de fabrikant het product bestemt voor uitsluitend gebruik onder medisch toezicht van klinisch medici die patiënten met de geïndiceerde kwaal behandelen, en dat
ii) een serieuze toezichthoudende klinisch medicus zich per patiënt naar behoren een klinisch oordeel kan vormen dat het gebruik van dat product een passende vorm van diëtische behandeling is voor bepaalde patiënten die aan de geïndiceerde kwaal lijden, omdat de klinisch medicus redelijkerwijs van mening is dat een dergelijke patiënt speciale voedingsbehoeften heeft die verband houden met de geïndiceerde kwaal?
c. Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder a), ii, bevestigend luidt,
i) welk aandeel van de patiënten met de geïndiceerde kwaal moet de relevante beperking, aantasting of verstoring of andere medisch bepaalde behoefte aan nutriënten hebben, of is er dienaangaande geen minimum, en
ii) moet deze subgroep patiënten vooraf kunnen worden geïdentificeerd, op het moment waarop het product in de handel wordt gebracht?
d. Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder b), bevestigend luidt, aan welke „speciale voedingsbehoeften” moet het gebruik van het product dan veilig, heilzaam en doeltreffend voldoen, als bedoeld in artikel 3?
2. Met betrekking tot de zinsnede „voor de behandeling waarvan niet louter met wijziging van het normale voedingspatroon noch met andere voedingsmiddelen voor bijzondere voeding, noch met een combinatie van beide, kan worden volstaan” in artikel 1, lid 2, onder b), hoe dient de mogelijkheid tot wijziging van het voedingspatroon te worden beoordeeld? Met name:
a. Zijn veiligheids- en praktische overwegingen bij een wijziging van het voedingspatroon relevant voor deze beoordeling? Zo ja, hoe dienen zij in aanmerking te worden genomen?

b. Moet een dergelijke mogelijkheid tot wijziging van het normale voedingspatroon (en indien relevant, veiligheids- en praktische overwegingen) worden beoordeeld:
i) in algemene zin, en vooraf, voor: i) een typische persoon met een typisch voedingspatroon met de typische bekwaamheid van een dergelijk persoon om zijn voedingspatroon te wijzigen, of ii) een typische patiënt met de geïndiceerde kwaal, met het voor een dergelijke patiënt typische voedingspatroon en de voor een dergelijke patiënt typische bekwaamheid om zijn voedingspatroon te wijzigen, of iii) andere hypothetische patiëntkenmerken?
ii) individueel en in de loop van de behandeling van de patiënt, gebruikmakend van het klinisch oordeel van de toezichthoudende klinisch medicus, zodat het volstaat dat een fabrikant het product in redelijkheid bestemt voor klinisch gebruik omdat een toezichthoudende klinisch medicus op redelijke, patiëntspecifieke gronden (bijvoorbeeld op voor de patiënt specifieke veiligheids- of praktische gronden) tot de conclusie kan komen dat voor bepaalde patiënten met de geïndiceerde kwaal het gebruik van dieetvoeding klinisch de voorkeur verdient boven andere vormen van wijziging van het voedingspatroon?
iii) of op andere wijze, en zo ja, hoe?
c. Omvat „wijziging van het normale voedingspatroon” het gebruik van „voedingssupplementen” als bedoeld in richtlijn 2002/46/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen, of van „verrijkte voedingsmiddelen” in de zin van verordening (EG) nr. 1925/2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen?
d. Wanneer een groep patiënten die aan een specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal lijden zonder geheugensteuntje moeilijk kunnen onthouden een normaal voedingspatroon te volgen, kan dan een product dat is ontwikkeld om de consumptie van nutriënten die deel zouden uitmaken van het normale voedingspatroon, door zulke patiënten te vergemakkelijken, dieetvoeding voor medisch gebruik vormen als bedoeld in richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik?
IEFBE 1515

Geen bewijs openbaarmaking eerder model Blompot

OHIM 16 september 2015, IEFbe 1515 (Desch tegen Blom)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten.
Vergelijk met IEF 13524.
Gemeenschapsmodel. Desch vordert de nietigverklaring van twee geregistreerde gemeenschapsmodellen (Blompot) op grond van slaafse nabootsing van zijn eerder model. De bewijslast van algemene publicatie van een model is voor de eiser. Desch heeft niet kunnen bewijzen dat zijn model reeds openbaar was gemaakt waardoor de eis van nietigheidsverklaring wordt afgewezen.

(16) The Invalidity Division will carry out an overall assessment of such evidence by taking account of all the relevant factors in the particular case. Disclosure cannot be proven by means of probabilities or suppositions, but must be demonstrated by solid and objective evidence of effective and sufficient disclosure of the earlier design.
(26) To sum up, there is no evidence to prove that a prior design was made available to the public within the meaning of Article 7(1) CDR prior to the date of filing of the contested RCD. Specifically, even if the catalogues display the pots, which are also mentioned in the sale figures, there is no additional evidence to confirm the disclosure. To establish disclosure on the basis of these two pieces of evidence without confirmation by additional independent documents would amount to a guess hazarding. The Office must ground its evaluation of the evidence on the procedural truth and in the case at issue it is impossible to establish truthfully or at least with a reasonable certainty that the prior design was disclosed. The burden of proof when disclosure is involved is on the applicant and in this case the applicant did not back up its claim with enough evidence.
IEFBE 1513

Aucun droit d'auteur pour une adaption purement technique à cause de l'absence d’originalité

Cour d'appel de Bruxelles 11 juin 2015, IEFbe 1513 (André contre Belgacom)
André est un agent statutaire, un mécanicien, de Belgacom. Un concept pour recueillir et primer les idées, inventions et suggestions des membres du personnel, est institué chez Belgacom. André fait grief à Belgacom de s'être appropriée ces trois « inventions » et les a exploitées en violation de ses droits d'auteur. La seule condition pour bénéficier de la protection par le droit d'auteur est la mise en forme d'une œuvre originale. Toutefois, les dites inventions ne sont nullement une mise en forme originale mais uniquement une amélioration technique d'un système préexistant. Il ne s'agit dès lors pas d’œuvres protégeables par le droit d'auteur. La demande d'indemnisation d'André n'est donc pas fondée.

17. Ici encore il ne s'agit que d'une adaptation purement technique, M. André reconnaissant d'ailleurs que ce principe existait certes depuis longtemps mais il n'était plus adapté à la technologie actuelle : les anciens circuits ont été démantélés de telle sorte qu'il a fallu concevoir le même principe (souligné par la cour) avec du nouveau matériel, de nouveaux circuits.

18. Eu égard à ce qui est décidé par la cour quant à l'absence d'originalité des trois inventions litigieuses, il n’y a pas lieu de statuer sur la condition de titularité et sur une éventuelle cession des droits à Belgacom qui font également l'objet de contestations entre les parties.

IEFBE 1514

Geografische aanduiding voor Colombiaanse koffie wint nietigheids- en oppositieprocedure

Gerecht EU 18 september 2015, IEFbe 1514; ECLI:EU:T:2015:647 en ECLI:EU:T:2015:651 (Café de Colombia)
Nietigheidsprocedure. Oudere beschermde geografische aanduiding voor koffie 'Café de Colombia' voeren een procedure tegen Gemeenschapsbeeldmerken COLOMBIANO HOUSE en COLOMBIANO COFFEE HOUSE. De oppositiedivisie weigerde de oppositie, de diensten van klasse 43 (providing food and drink) kwamen niet overeen met de koffie; de kamer van beroep oordeelt dat er een te zwakke link is. Met de producten van klasse 30 voor thee, cacao en suiker is er een voldoende verwarringsrisico. Het Gerecht EU vernietigt de beslissingen (of in zoverre dat het de nietigheidsverklaring was afgewezen).

53      Finally, OHIM contends that, even assuming that Article 13 of Regulation No 510/2006 applies directly, the finding that the Board of Appeal erred is not such as to lead to annulment of the contested decision, since the concepts of ‘same class of product’ in Article 14 of Regulation No 510/2006 and of ‘comparable products’ in Article 13(1)(a) of that regulation are interpreted in the same way.

54      It is true that it is apparent from the case-law that an error made by the Board of Appeal can lead to the annulment of the contested decision only if it is decisive as to the assessment of that decision. If, in the particular circumstances of the case, an error could not have had a decisive effect on the outcome, the argument based on such an error is nugatory and thus cannot suffice to justify the annulment of the contested decision (see judgment of 9 March 2012 in Colas v OHIM — García-Teresa Gárate and Bouffard Vicente (BASE-SEAL), T‑172/10, EU:T:2012:119, paragraph 50 and the case-law cited).

55      However, it should be noted that, in support of its opposition, the applicant relied on the application of other situations than that of Article 13(1)(a) of Regulation No 510/2006 relating to the use of a PGI for comparable products. It invoked Article 13(1)(a) of Regulation No 510/2006 relating to the situation where the use of the PGI exploits the reputation of the PGI, Article 13(1)(b) of that regulation relating to the situation of misuse, imitation or evocation of the PGI, and also Article 13(1)(d) of that regulation relating to the situation where the mark applied for is liable to mislead the consumer.

56      Consequently, OHIM’s argument that the concept of ‘same class of product’ and that of ‘comparable goods’ are identical does not relate to all the situations invoked by the applicant in support of its opposition and therefore it cannot be concluded that the Board of Appeal rejected the opposition in respect of all the situations invoked by the applicant.
IEFBE 1512

Europees systeem voor geografische aanduidingen uitbreiden naar niet-agrarische producten

Via Europees Parlement: Het Europese systeem voor geografische aanduidingen zou moeten worden uitgebreid naar niet-agrarische producten. Op die manier kan lokaal geproduceerd handwerk, dat zich kenmerkt door traditionele know-how, profiteren van Europese bescherming van het cultureel erfgoed. Leden van de parlementaire commissie juridische zaken hebben dit dinsdag gevraagd in een resolutie met aanbevelingen voor de Europese Commissie.
Lees verder

IEFBE 1511

Le Pliage a des éléments caractérisant son modèle ce qui en fait une oeuvre originale

Cour d'appel Bruxelles 19 juin 2015, IEFbe 1511 (Abasic et NTS contre Cassegrain)
NTS, filiale de la société Abasic, distribue dans ses magasins belges des sacs avec un modèle identique à celui représenté par Longchamp, "Le Pliage". Une identité ou une similarité substantielle entre les créations est une condition nécessaire pour conclure à la contrefaçon. Les proportions entre les différents éléments de la structure des sacs de NTS sont semblables aux proportions caractérisant le modèle "Le Pliage". Des causes jointes, la première est irrecevable donc la cour met les frais de citation et l'indemnité de procédure à charge de Cassegrain et la condamne à payer à Abasic les sommes de €462,23 et €1.320. Dans l'autre cause elle condamne NTS à payer à Cassegrain l'indemnité de €1.320.

20. (…) une simple appréciation prima facie de l'apparence de la validité du droit intellectuel suffit à ce stade, le dessin du modèle ou le contour du sac présente toutes les apparences d'une œuvre originale et Longchamp établit, dès lors, son droit de propriété intellectuelle.

21. (…) La circonstance que les sacs se déclineraient dans des motifs, couleurs et dessins bariolés alors que ceux de Longchamp seraient “sobres et/ou de couleurs unies” ce qui produirait sur le public cible une impression globale très différente, est non relevant puisque la protection concerne la forme et non le sac dans lequel celle-ci est incorporée.