IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1407

Later wederhoren en zes maanden later rechtzetting is onvoldoende compensatie

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1407; 2015/12 (Friedman t/ Joods Actueel)
Mediarecht. Wederwoord, rechtzetting, wederhoor onvoldoende. Het artikel uit ernstige beschuldigingen die de eer en de goede naam betreffen, zonder vooraf wederhoor te geven. Het wederwoord en de rechtzetting (zes maanden) achteraf compenseren het gebrek aan wederhoor vooraf onvoldoende.

Het eerste artikel uit ernstige beschuldigingen ten aanzien van klager zonder hem wederhoor te geven. Joods Actueel publiceert in het tweede artikel wel een wederwoord onder de vorm van een ingekort en becommentarieerd recht van antwoord, en herroept zes maanden later in een korte rechtzetting de foute beweringen over het ontslag van klager bij twee Joodse organisaties. Maar gezien de ernst van de beschuldigingen die de eer en de goede naam van klager betreffen, is de Raad van oordeel dat het wederwoord en de rechtzetting achteraf het gebrek aan wederhoor vooraf onvoldoende compenseren, en dat het eerste artikel niet strookt met artikel 20 van de code dat bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie of de uitzending contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren’.

IEFBE 1406

Medejournalist een Kontlikjournalist noemen is laster en eerroof

RvdJ 9 april 2015, IEFbe 1406; 2015/09 (Chris De B. t/ Morsum-Magnificat.be en Erik V.)
Mediarecht. Collega's onderling. Geen wederhoor. Klacht gegrond. Journalist Chris De B. dient een klacht is tegen Erik V. omdat hij eerstgenoemde een kontlikjournalist noemt. Hij schrijft ook dat Chris De B. zich schuldig maakte aan laster en eerroof omdat die gezegd zou hebben dat Erik V. van het OCMW leeft. Er wordt niet rechtstreeks aan de RvdJ geantwoord, maar een openbare reactie op zijn website Morsum-Magnificat.be. Het artikel trekt de onafhankelijkheid en integriteit van klager als journalist zonder gegronde redenen ernstig in twijfel, en uit ernstige beschuldigingen zonder een kans op wederhoor te geven. De aanpak strookt ook niet met het principe dat een journalist belangenvermenging vermijdt.

Het artikel gaat over een brand bij een bedrijf in Tremelo en over journalist Erik Verbeeck, zelf auteur van het artikel, die van de politie geen toestemming kreeg om de afgezette zone rond de brand te betreden. Verbeeck spreekt in het artikel van pesterij en discriminatie door de politie omdat die hem wegstuurde uit de afgezette zone, terwijl journalist Chris De Bruyn eerder wel binnen de afgezette zone mocht komen. Verbeeck noemt De Bruyn een ‘kontlikjournalist’. Hij schrijft ook dat De Bruyn zich schuldig maakte aan laster en eerroof omdat die gezegd zou hebben dat Verbeeck van het OCMW leeft.

(...)

De raad kan wel oordelen over de journalistieke handelwijze van de journalist zoals bepaald in hoofdstuk II van de code over onafhankelijkheid, III over fair play en IV over respect voor de menselijke waardigheid.

De raad kan wel oordelen over de journalistieke handelwijze van de journalist zoals bepaald in hoofdstuk II van de code over onafhankelijkheid, III over fair play en IV over respect voor de menselijke waardigheid.

Naast de aantijging dat hij niet onafhankelijk zou handelen, beschuldigt het artikel De Bruyn ook van ‘laster en eerroof’. Journalist Erik Verbeeck, die zelf betrokken en belanghebbende partij was in het dispuut en mee het voorwerp uitmaakt van zijn eigen berichtgeving, brengt daarvoor geen andere getuigenissen of bronnen aan dan zichzelf. Die aanpak strookt niet met het principe van journalistieke onafhankelijkheid en is in strijd met artikel 10 van de code: ‘De journalist vermijdt belangenvermenging’.

Ondanks de ernstige beschuldigingen heeft journalist Verbeeck geen wederhoor gevraagd aan klager, wat gezien de ernst van de beschuldigingen in het artikel aangewezen was. Artikel 20 van de code bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie of de uitzending contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren.’

IEFBE 1413

Le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation dans le Code de droit économique

François Delnooz et Marc Gouverneur, 'Le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation dans le Code de droit économique' R.D.T.I. 2014/4, 57, p. 5-18.
A recent European directive has set up for the first time a clear framework regarding the alternative consumer dispute resolution. This article aims to modestly present its transposition in Belgian law into the book XVI of the Economic Law Code. We will notably see the procedure and the central role of the "Mediation Service for consumers" newly created.

Une récente directive européenne a mis en place pour la première fois un cadre précis concernant le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation. Cet article a pour modeste objectif de présenter sa transposition en droit belge dans le livre XVI du Code de droit économique. Nous verrons notamment la procédure à suivre et le rôle central du « Service de médiation pour le consommateur » nouvellement créé.

I. INTRODUCTION
Contrairement à d'autres matières, ce n'est pas à droit constant que le droit de la consommation a été versé dans le Code de droit économique. Ont en effet vu le jour de nouvelles dispositions matérielles et procédurales3. livre XVI intitulé « Règlement extrajudiciaire des litiges de consommation » en fait partie et prend place, par la même occasion, dans la balance que le Code de droit économique entend assurer entre ses deux préoccupations majeures que sont, d'une part, la liberté d'entreprendre et, d'autre part, la protection du consommateur4.

L'objectif du présent article est d'exposer dans les grandes lignes le contenu de ce seizième livre5.

Nous commencerons par rappeler son origine et ses objectifs (point I), d'inspiration européenne, ainsi que son champ d'application (point II). Nous verrons ensuite plus en détails le régime prévu (point III), à propos duquel l'on peut déjà souligner la création d'un « Service de médiation pour le consommateur » au rôle central. Enfin, nous ferons le point sur l'entrée en vigueur de ces nouvelles dispositions (point IV).

[Lees verder]

IEFBE 1411

Drie onderscheiden Facebook aanbevelingen van Privacycommissie

Privacycommissie 13 mei 0215, IEFbe 1411 ; aanbeveling 04/2015 (Facebook, gebruikers en social plug ins)
Persbericht. In het bijzonder wil de Commissie waken over de bescherming van de burger, de betrokkene. Zij richt zich tot de verantwoordelijken voor de verwerking, de uitvoerders of verwerkers, de aanbieders van diensten en producten en de betrokkenen zelf. Daarom is deze aanbeveling gericht en uitgesplitst in drie onderscheiden aanbevelingen naar verschillende bestemmelingen:
1. De Facebook groep zelf;
2. De gebruikers van internet in het algemeen, zowel de niet-gebruikers van Facebook als de gebruikers;
3. Diegenen die op de een of andere wijze diensten of producten van Facebook gebruiken en aanbieden op webpagina's, onder meer de plug-ins

Deze eerste aanbeveling gaat in op de voor de hand liggende problematieken. Ten overstaan van Facebook focust zij op de preliminaire kwesties zoals het toepasselijke recht en de bevoegde jurisdictie, op de medewerkingsplicht bestaande uit het al dan niet effectief beantwoorden van de vragen van de Commissie en de eerste bevindingen betreffende de tracking door onder meer social plug-ins en cookies. (...) De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, op grond van de haar verleende bevoegdheid, opdracht en het Belgische en EU recht, veveelt aan :
Aan Facebook:

  • Facebook moet volledige transparantie bieden over het gebruik van cookies. Facebook dient voor elke cookie afzonderlijk de inhoud (zoals unieke identificatoren, taalinstellingen enz.) en het doel (zoals advertenties, veiligheid enz.) te specifiëren. Deze omschrijvingen moeten steeds up-to-date worden gehouden en op gemakkelijk toegankelijke wijze aangeboden worden aan de gebruikers van zijn diensten.
  • Facebook dient af te zien van het systematisch plaatsen van langdurige en uniek identificerende cookies bij niet-gebruikers van Facebook, alsook van elke inzameling en gebruik van gegevens door middel van cookies en social plug-ins tenzij zij daartoe de ondubbelzinnige en specifieke toestemming via opt-in van de betrokkenen bekomt en in de mate dat dit strikt noodzakelijk is voor legitieme doeleinden. Zowel gedeactiveerde als afgemelde gebruikers dienen hierbij gelijkgesteld te worden met niet-gebruikers.
  • Facebook dient af te zien van de verzameling en het gebruik van gegevens van gebruikers van Facebook door middel van cookies en social plug-ins behoudens wanneer (en enkel in de mate dat) dit strikt noodzakelijk is voor een door de gebruiker uitdrukkelijk gevraagde dienst of tenzij zij daartoe de ondubbelzinnige en, specifieke toestemming via opt-in van de betrokkenen bekomt. Werken met een opt-out levert immers geen ondubbelzinnige toestemming op.
  • Facebook dient haar aanbod van integratiemogelijkheden van social plug-ins te beperken tot privacyvriendelijke varianten die voldoen aan de eisen inzake gegevensbescherming. Meer in het bijzonder beveelt de Commissie betreffende het ontwerp van social plug-ins aan dat:
    0  De loutere aanwezigheid van een social plug-in op een externe website niet leidt tot de overdracht van gegevens naar Facebook. De Commissie verwijst daarbij als voorbeeld naar het concept van de “Social Share Privacy” tool, waarbij gegevens pas naar het betrokkene sociale netwerk worden verstuurd nadat de gebruiker door middel van een klik ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat hij gebruik wil maken van de sociale netwerkknop. Andere oplossingen, zoals een integratie via een URL/link die tot maart 2015 door Facebook als integratiemogelijkheid werd aangeboden, worden daarbij evenwel niet uitgesloten.
    0   Indien het laden van (niet-gepersonaliseerde) inhoud vanop de servers van Facebook vereist is, er geen cookies worden verzonden naar Facebook. Indien personalisatie noodzakelijk is, er slechts gebruik gemaakt wordt van sessiecookies.
    o De verzending van cookies die door Facebook gebruikt worden in het kader van beveiliging (zoals de “datr” cookie), beperkt wordt tot het aanmelden bij Facebook of op pagina’s binnen het domein van facebook.com (maar niet op webpagina’s van derde partijen met social plug-ins).
  • Facebook dient haar gebruikersinterface zodanig aan te passen dat zij de ondubbelzinnige en specifieke toestemming verkrijgt van haar gebruikers door middel van een opt-in voor enige verzameling en aanwending van informatie bekomen door middel van cookies, in het bijzonder voor advertentiedoeleinden.

Aan eigenaars van websites

  • Met betrekking tot eigenaars of uitbaters van websites die gebruik wensen te maken van de door Facebook aangeboden social plug-ins, verwijst de Commissie naar haar aanbeveling uit eigen beweging over het gebruik van cookies.58 Daarin stipuleert zij dat de eigenaar de bezoeker van zijn website behoorlijk dient in te lichten en zijn specifieke toestemming dient te verkrijgen voor cookies en andere metabestanden waarvan hij mogelijk het hergebruik niet beheerst. De Commissie verwijst daarbij onder meer naar sociale netwerken en beveelt aan dat sociale netwerknoppen pas geactiveerd worden nadat de specifieke toestemming werd verkregen van de gebruiker. De huidige integratiemogelijkheden van social plug-ins aangeboden door Facebook voldoen hier echter niet aan. De Commissie beveelt daarom aan om gebruik te maken van instrumenten zoals “Social Share Privacy” (https://panzi.github.io/SocialSharePrivacy/) als een manier om de toestemming te verkrijgen van de gebruiker. Door gebruik te maken van een instrument als “Social Share Privacy” maken plug-ins van derde partijen pas een verbinding met de third-party servers (en worden er bijgevolg pas gegevens verstuurd naar derde partijen) nadat de gebruiker de social plug-in heeft aangeklikt.

Aan eindgebruikers

  • Internetgebruikers die zich willen beschermen tegen tracking van Facebook door middel van social plug-ins, worden geadviseerd gebruik te maken van browser add-ons die tracking blokkeren. Voorbeelden van dergelijke browser add-ons zijn:
  • Privacy Badger (https://www.eff.org/privacybadger)
  • Ghostery (https://www.ghostery.com)
  • Disconnect (https://disconnect.me/disconnect)
  • Internetgebruikers kunnen zich eveneens beschermen door gebruik te maken van de incognito of “private nagivation”-modus die recente versies van de meest courante browsers (Internet Explorer, Firefox, Chrome, Safari, enz.) als functionaliteit aanbieden. Deze functie dwingt de browser om sporen van uw surfgedrag (cookies, historiek, enz.) te wissen nadat het venster wordt gesloten en beschermt u aldus om door Facebook of anderen gevolgd te worden59 .
  • Gebruikers van Facebook kunnen zich uitschrijven voor tracking in het kader van gerichte advertenties door Facebook via de opt-out website van de European Interactive Digital Advertising Alliance (www.youronlinechoices.eu). Het dient echter opgemerkt te worden dat Facebook momenteel ook nadat gebruikers zich hebben uitgeschreven voor gerichte advertenties, dezelfde informatie blijft verzamelenover de bezoeken van gebruikers aan externe websites. Facebook belooft evenwel niet langer gebruik te maken van deze informatie voor advertentiedoeleinden. Gebruikers die zich tevens willen beschermen tegen de inzameling van deze informatie worden daarom geadviseerd om daarnaast ook gebruik te maken van de incognito-modus van hun browser of één van de bovenvermelde browser add-ons te gebruiken.
IEFBE 1410

Krantenwebsite is geen audiovisuele mediadienst volgens de Richtlijn

Conclusie AG HvJ EU 1 juli 2015, IEF 1410; zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online - New Media Online tegen Bundeskommunikationssenat)
Mediarecht. Op een subdomein van de elektronische krant Tiroler Tageszeitung Online worden korte filmpjes aangeboden [IEF 14241]. De Oostenrijkse communicatieautoriteit stelt bij besluit vast dat dit subdomein een audiovisuele dienstverlening betreft die valt onder de wettelijke meldingsplicht. Zij ziet geen onderscheid met bijvoorbeeld televisieprogramma’s waarmee om hetzelfde publiek wordt geijverd als voor de video’s. De AG concludeert:

Article 1(1)(a)(i) of  [Audiovisual Media Services Directive] should be interpreted as meaning that neither the website of a daily newspaper containing audiovisual material nor any section of that website constitutes an audiovisual media service within the meaning of that directive.

Gestelde vragen:

Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?

Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?
IEFBE 1408

Kwetsbare positie van psychiatrisch geïnterviewde

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1408; 2015/13 (Ouders psychiatrische X t/ Dag Allemaal)
Interview. Vermelding persoonsgegevens. Ouders hebben een voldoende persoonlijk belang om klacht in te dienen. Het magazine houdt onvoldoende rekening met de zeer kwetsbare positie van de persoon met psychische problemen die het interviewt en over wie het schrijft, waardoor het de betrokkene zichzelf te kijk laat zetten. Dat effect wordt nog versterkt door de herhaling in de elkaar opvolgende artikels (over zwangerschap en psychiatrische begeleiding van de familie.

Klaagster is de moeder van X. Ze dient een klacht in uit zorg voor haar zonen en haar kleindochter, de vierjarige dochter van X, uit een vorige relatie, en omdat de artikels volgens haar geen respect tonen en stigmatiserend zijn voor mensen met psychische problemen. Klaagster zegt dat X nooit zwanger is geweest van Van Temsche, en dat ze een persoonlijkheidsstoornis heeft, waardoor ze in verschillende realiteiten leeft. De stoornis leidt er ook toe dat X steeds aandacht zoekt, indien mogelijk ook van de media.

Beslissing:
De Raad oordeelt dat, in het voorliggende geval, de ouders van iemand met ernstige psychische problemen voldoende persoonlijk belang hebben om een klacht in te dienen, wanneer de betrokkene met naam en toenaam optreedt of ter sprake wordt gebracht in de media.

Dag Allemaal liet X aan het woord over haar zwangerschap, waarrond op het moment van de interviews en de artikels al ernstige twijfels bestonden, terwijl de journalist wist of had kunnen weten dat X ernstige psychische problemen had en kort voordien gedwongen opgenomen was geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. X zat op dat moment in een zeer kwetsbare positie. Dag Allemaal heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden, en heeft het effect nog versterkt door in verschillende nummers herhaaldelijk op de situatie terug te komen en X herhaaldelijk aan het woord te laten. Een journalist kan mensen met psychische problemen uiteraard aan het woord laten of in beeld brengen, maar hij hoedt zich ervoor dat betrokkene zichzelf, met of door zijn problematiek, publiek te kijk laat zetten, wat in dit geval herhaaldelijk gebeurd is. Dat X zelf instemde met de interviews, doet niets af aan de plicht van de journalist om, ‘bijzonder omzichtig om te gaan met mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie’, en om zijn berichtgeving af te wegen tegen het maatschappelijk belang, zoals bepaald in artikel 23 en 24 van de code. Het maatschappelijk belang woog in dit geval niet op tegen de berichtgeving over en de interviews met X over de twijfelachtige zwangerschap, te meer omdat Dag Allemaal zelf herhaaldelijk aangaf dat de interviews mogelijk gebaseerd waren op waanideeën, verzinsels of leugens.

 

IEFBE 1405

Trouwfoto illustreert verslaglegging rechtszaak

RvdJ 9 april 2015, IEFbe 1405; 2015/08 (Klager t/ Het Laatste Nieuws en HLN.be)
Mediarecht. Portretrecht. De Raad is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, beperkte identificatie van klager en publicatie van de trouwfoto op de regionale pagina’s gerechtvaardigd was, en conform de
richtlijn bij art. 23 van de code over identificatie in gerechtelijke context. De foto illustreert de verslaggeving over de rechtszaak.

Aanleiding zijn drie artikels in verschillende regionale versies van Het Laatste Nieuws en HLN.be van 8 augustus 2014 onder de titels: ‘Rekening trouwfeest nooit betaald’, ‘Oplichters slaan slag op eigen trouwfeest’ en ‘Oplichterskoppel riskeert strenge straffen’, en drie artikels, ook in verschillende regionale versies van Het Laatste Nieuws en HLN.be van 11 september 2014, onder de titels ‘Strenge straffen voor oplichterskoppel’, ‘Achttien en zes maanden cel voor oplichterskoppel’ en ‘We wilden die mensen niet oplichten’.

Klager neemt aanstoot aan het feit dat hij herkenbaar in beeld komt in de artikels. Zowel van hemzelf als van zijn echtgenote worden de voornaam en de eerste letter van de familienaam genoemd, en ook de gemeente waar ze wonen. Klager is vooral kwaad over de gepubliceerde trouwfoto. Volgens klager vroeg de uitbaatster van de zaal van het trouwfeest om een foto van hem en zijn echtgenote te maken, maar gaven zij nooit de toestemming om de foto in de krant te publiceren. Hij zegt dat hij en zijn echtgenote door de foto en door de andere gegevens duidelijk identificeerbaar zijn.

IEFBE 1404

In de tijdschriften/dans les revues 2015-06

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

BIE juni 2015
Abonnement aanvragen

 Mediaforum 2015-4

R.D.T.I. numéro 57

Berichten IE
Artikel
The Unitary Patent Package, the Court of Justice, Union Law & a further response to the academics Wouter Pors 134

Rechtspraak
Merkenrecht
Nr. 26 Rechtbank Den Haag 21 januari 2015, City Box/Boxaround, IEF 14585 (buitengerechtelijke toezegging onvoldoende mede omdat de inbreuk niet wordt erkend; algemeen verbod)
Noot T.E. Deurvorst 142

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 27 Gerechtshof Den Haag 14 oktober 2014, Duyvis/Teckru, IEF 14282 (nieuwheid, uitvindingshoogte; onrechtmatige handhaven van octrooi; samenloop Europees en Nederlands octrooi voor zelfde uitvinding) 149
Nr. 28 Rechtbank Den Haag 16 december 2014, BASF/IGM Resins, IEF 14479 (inbreuk vordering; bewijs over toepassing werkwijze in China; aanbod inspectie) 150
Nr. 29 Rechtbank Den Haag 28 januari 2015, Beton/Livingproof, IEF 14621, ECLI:NL:RBDHA:2015:1886 (inbreuk; interpretatie element in conclusie; kostenveroordeling; onvoldoende specificatie) 150

Merkenrecht
Nr. 30 Hof van beroep Antwerpen 26 februari 2015, Luxurycarselection/Porsche, IEF 14759 (te koop aanbieden van gewijzigde Porsche levert merkinbreuk op) 151

Handelsnaamrecht
Nr. 31 Vzr. Rechtbank Gelderland 20 februari 2015, X/Kenco, IEF 14720, ECLI: NL:RBGEL:2015:1350 (handelsnaam; onderneming kan ook met twee of meer handelsnamen aan handelsverkeer deelnemen; verwarringsgevaar; domeinnaam) 151

Auteursrecht
Nr. 32 Vzr. Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, Imperial/ÇAK, IEF 14777 (auteursrecht op spijkerbroek) 152

Mediaforum
Het nieuwe harde beleid van het Commissariaat voor de Media - Bertil van Kaam

Wetenschap
Regulering van telecommunicatie: fit for the future?
Gera van Duijvenvoorde

 Rechtspraktijk
Een jaar later: de receptie van ‘het recht vergeten te worden’ in de Nederlandse rechtspraak
Paul Kreijger

 Jurisprudentie
Nr. 13 • CBB 18 december 2014, Alticom en NOVEC/ACM m.nt. L.P.W. Mensink en K.E. Noordzij
Nr. 14 • Hof Den Haag 6 januari 2015, X/Orde van Advocaten m.nt. G.J. Kemper
Nr. 15 • Rb. Amsterdam 11 maart 2015, Nieuwenhuis/ERDEE MEDIA B.V.

RDTI
Delnooz, F. et Gouverneur, M., « Le règlement extrajudiciaire des litiges de consommation dans le Code de droit économique », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 5-18

Lecroart, E., « La prise de connaissance d'e‑ & mails « en cours de transmission », un parcours sans fin ? », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 19-41

Tribunal de commerce de Mons et Charleroi, division Charleroi (1re ch.), 17/09/2014, R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 43-52

Rosier, K., « À qui appartient « molière » ? », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 53-55

Cour de Justice de l'Union européenne (4e ch.), 11/09/2014, R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 57-66

Hallemans, S., « Une hiérarchie dans l'application des exceptions à destination des bibliothèques ? », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 67-78

« Le droit à l'image », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 79

« La procédure garante de la liberté de l'information », R.D.T.I., 2014/4, n° 57, p. 80

IEFBE 1403

CANVAS gewaarschuwd voor geweldsbeelden in documentaire Allah Guerre

VRM 5 mei 2015, IEFbe 1403; 2015/037 (Allah Guerre)
Kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen. Uitzending 16u25. Het betreft een reportage van de nieuwsdienst van de VRT over de beweegredenen van Belgische jongeren die naar Syrië vertrekken om er te strijden en over de invloed van de organisatie ‘Sharia4Belgium’ op deze jongeren. De reportage bestaat o.a. uit een montage van eigen beeldmateriaal van de VRT en beeldmateriaal van het internet (vb. Youtube). Volgens de onderzoekscel van de VRM komen in het programma verschillende beeldfragmenten voor met geweld, of de suggestie ervan, de gevolgen van gepleegd geweld en gruwelbeelden. Het gaat daarbij volgens de onderzoekscel om beelden met een hoog realiteitsgehalte  of van reëel gepleegd geweld, dus niet om fictieve beelden.

Uitzendingen die onder het relatief verbod vallen mogen toch worden getoond indien ofwel door technische maatregelen (codering) ofwel door de keuze van het tijdstip van uitzending wordt gewaarborgd dat minderjarigen de uitzendingen normaliter niet zullen zien of beluisteren. Bij dergelijke ongecodeerde uitzendingen moet bovendien naast de keuze van het tijdstip van uitzending, een akoestische waarschuwing of visueel symbool worden gebruikt.

Hoewel het ombrengen of verwonden van personen niet expliciet wordt getoond, bevat de reportage niettemin veel beelden van personen die worden bedreigd met executie, vernederd of geïntimideerd. Verscheidene keren is te zien hoe mensen van dichtbij onder schot worden gehouden en worden geterroriseerd. Ook wanneer het beeld zwart wordt gemaakt, is toch nog een pistoolschot te horen.

Geweld op televisie kan schadelijke gevolgen hebben voor minderjarigen, zoals leiden tot afstomping voor geweld, angst aanjagen of agressie aanwakkeren. De context waarin geweld wordt getoond speelt daarbij een grote rol.

Eén van de elementen die de kans op schadelijke gevolgen voor minderjarigen aanzienlijk vergroot is het realiteitsgehalte van het geweld dat wordt getoond.

Aangezien het in casu om een non-fictie-uitzending gaat en een reportage met beelden van reëel gepleegd geweld, is het geweld zeer indringend en schrikwekkend voor minderjarigen. Het identificatiepotentieel voor de kijker, met zowel de – vaak zelf minderjarige – daders als de slachtoffers, wordt hierdoor danig verhoogd.

Ook de gevolgen van het geweld worden duidelijk zichtbaar gemaakt. Ofschoon de executies zelf niet in beeld worden gebracht, worden wel de stoffelijke overschotten van omgebrachte personen getoond. Bovendien is te zien hoe deze lijken worden onteerd door ze achter een truck voort te slepen of nogmaals op deze lichamen te schieten. Eveneens de geluiden van de geweerschoten die de beelden vergezellen dragen bij aan het angstaanjagende karakter ervan.

Aangezien de geweldbeelden in de ‘Allah Guerre’-reportage voortkomen uit propagandafilmpjes die van de daders zelf afkomstig zijn, kan het voor minderjarigen overigens lijken alsof het plegen van deze gruwelijke gewelddaden gerechtvaardigd is en de lachende Syriëstrijders er ongestraft mee mogen wegkomen, wat het angstaanjagend karakter kan versterken.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen oordeelt dat de ‘Allah Guerre’-reportage geen programma betreft waarvoor een absoluut verbod geldt. De VRM is wel van oordeel dat de inhoud van deze bewuste ‘Panorama’-uitzending van dien aard is dat deze voor sommige minderjarigen leeftijds- en ontwikkelingsinadequaat is en dat het risico bestaat dat de inhoud schade toebrengt aan de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen overeenkomstig artikel 42, tweede lid, van het Mediadecreet.

De onderzochte uitzending van ‘Panorama’ is op vrijdag 13 februari 2015 omstreeks 16u25 uitgezonden. Dit is een tijdstip waarop een breed publiek kan worden bereikt, inclusief jonge kinderen. Daardoor was niet gewaarborgd dat minderjarigen de ‘Allah Guerre’-reportage niet zouden zien.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen besluit dat de VRT de bepalingen van artikel 42, tweede lid, van het Mediadecreet heeft geschonden door op 13 februari 2015 op Canvas omstreeks 16u25 het programma ‘Panorama’ met de ‘Allah Guerre’-reportage uit te zenden.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de kamer er rekening mee dat dergelijke inbreuk voor het eerst wordt vastgesteld bij VRT naar aanleiding van de uitzending van een niet-fictieve productie, meer bepaald een documentaire reportage.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen besluit de VRT te waarschuwen.

IEFBE 1402

Oud auteursrecht en nationale auteurswet door OHIM verkeerd begrepen

Gerecht EU 30 juni 2015, IEFbe 1402; T-404/10 RENV ((National Lottery Commission / OHMI - Mediatek Italia en De Gregorio (Représentation d'une main))
Gemeenschapsmerk. In Renvoi. Eerder IEF 11779 (C): Een lachende hand waarbij Italiaans auteursrecht niet voldoende werd erkend. Ouder nationaal auteursrecht. Het gemeenschapsbeeldmerk bestaat uit een hand met twee gekruiste vingers en een lachend gezicht. De Kamer van Beroep heeft het nationale Italiaanse auteursrecht verkeerd geïnterpreteerd, deze fout heeft effect op de beslissing gehad. De beslissing wordt vernietigd, het merk is geldig.

53      On the other hand, although it is true, as has already been pointed out in paragraph 49 above, that the Board of Appeal responded to the applicant’s argument based on the existence of certain anomalies in the 1986 Agreement, the fact remains that that analysis of the Board of Appeal was based on the false premiss that the 1986 Agreement constituted ‘conclusive evidence of the provenance of the statements of the parties to it, pending the introduction of proceedings challenging it as a fraud’ (paragraph 30 of the contested decision) and that its assessment could relate only to the content of that agreement. Therefore, it cannot be excluded that the Board of Appeal would have reached a different conclusion if it had favoured a broader interpretation of its powers.

54      In the light of the above, it must be concluded that, in finding that the applicants for a declaration of invalidity had shown the existence of an earlier right, the Board of Appeal based its approach on a misinterpretation of the national law governing its protection and that that error may have had an effect on the content of the contested decision.