IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1422

Livesafe is beschrijvende combinatie die de som niet ontstijgt

Hof Den Haag 18 november 2014, IEFbe 1422; ECLI:NL:GHDHA:2014:4655 (Livesafe tegen McAfee)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Livesafe is eind 2011 opgericht en drijft een onderneming die alarmeringssystemen voor de veiligheid van mensen, dieren en objecten aanbiedt, waarbij gebruik wordt gemaakt van GPS signalen. Het McAfee LiveSafe pakket bevat beveiligingssoftware die bescherming biedt tegen virussen en is door middel van apps uit te breiden en kunnen op apparaten die van GPS zijn voorzien worden getraceerd. De voorzieningenrechter IEF 12932 oordeelde dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Het Hof bekrachtigt het vonnis. Handelsnaamrechtelijk gezien is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee beschrijvend voor het product.

4.2 Naar voorlopig oordeel van het hof komen de vorderingen niet voor toewijzing op de aangevoerde merkenrechtelijke grondslag in aanmerking, reeds wegens gebrek aan overeenstemming tussen het ingeroepen merk en het aangevallen teken. Daartoe is het navolgende redengevend.


4.3 Het woordelement ‘Live’ kan worden uitgesproken als ‘liv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘leven’, maar kan ook worden uitgesproken als ‘laiv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘levend’ (of, indien verward met ‘life’ dat hetzelfde wordt uitgesproken, de betekenis van ‘het leven’). Naar voorlopig oordeel van het hof zal de gemiddelde consument de woordcombinatie Livesafe (waarbij niet ter discussie staat dat ‘safe’ zal worden opgevat als ‘veilig’), zeker in combinatie met het beeldelement – het gestileerde reddingvest – in alle gevallen, hoe ook uitgesproken, begrijpen als ‘veilig leven / levend’. In zoverre treft de derde grief van Livesafe doel.

4.4 Het woord ‘Livesafe’ is beschrijvend voor software, telecommunicatie en veiligheidsdiensten voor de bescherming van goederen en personen, waarvoor het Livesafe merk mede is gedeponeerd. De woordcombinatie ontstijgt begripsmatig, auditief of visueel niet de som van haar afzonderlijke bestanddelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het teken een eigen betekenis heeft (gekregen) die los staat van haar bestanddelen. Dat geldt ook indien is uit te gaan van de betekenis ‘direct’ of ‘rechtstreeks’ die het woord ‘live’ ook kan hebben zoals Livesafe nog heeft aangevoerd, nog daargelaten dat dit niet juist voorkomt omdat de gemiddelde consument het bestanddeel ‘Live” in combinatie met het beeldelement nu juist zal opvatten in de betekenis van ‘(in) leven’ (zoals ook door Livesafe onderkend: zie appeldagvaarding, par. III.4-6). Het woord ‘livesafe’ bestaat aldus uitsluitend uit bestanddelen die zowel afzonderlijk als in combinatie verwijzen naar een kenmerk van deze ingeschreven waren en diensten en ontbeert derhalve onderscheidend vermogen. Grief 4 treft daarom geen doel. Het hof merkt daarbij op dat Livesafe zich (in hoger beroep) niet heeft beroepen op andere dan de hiervoor genoemde waren en diensten waarvoor het Livesafe merk is ingeschreven.

4.6 Vanwege de beeldelementen in het woord/beeldmerk Livesafe kan het merk niet ieder onderscheidend vermogen worden ontzegd. Daarmee ligt de vraag voor in hoeverre bij de beoordeling van de vraag naar overeenstemming tussen het merk zoals ingeschreven en het teken zoals dat wordt gebruikt, al dan niet rekening gehouden moet (of mag) worden met de niet onderscheidende beschrijvende elementen uit het ingeroepen merk, in dit geval het woordbestanddeel ‘Livesafe’. Het hof is van oordeel dat bij de hiervoor bedoelde overeenstemmingsvraag, de beschrijvende elementen in de zin van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE uit een samengesteld merk, die ieder onderscheidend vermogen ontberen, buiten beschouwing dienen te blijven, ook indien deze elementen in het samengestelde merk het dominante bestanddeel vormen. Indien met deze beschrijvende, niet onderscheidende elementen wel rekening gehouden zou worden, dan zou dat er immers toe leiden dat via de achterdeur – door de toevoeging van een enkel (juist niet dominant) beeldbestanddeel – toch bescherming voor een beschrijvend merk wordt verkregen, in weerwil van artikel 2.11 lid 1 onder c. Dit heeft bovendien het ongerijmde effect dat de beschermingsomvang van een samengesteld woord/beeldmerk met een beschrijvend woordbestanddeel juist groter is, naarmate het beeldelement minder dominant is. Ook zou de aldus verkregen bescherming van beschrijvende woordbestanddelen strijdig zijn met het doel van de absolute weigeringsgrond van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE, te weten het algemeen belang dat beschrijvende tekens door iedereen vrijelijk moeten kunnen worden gebruikt, het zogenoemde freihaltebedürfnis2. Voor zover het Gerecht van Eerste Aanleg hierover een andere opvatting zou hebben (zie de zaak ‘Micro’3 overweging 60 ‘… the word element ‘micro’ will be perceived by the relevant public as referring to the idea of something ‘small’ or to a ‘microphone’. In so far as the word element ‘micro’ is the dominant visual element of the mark applied for, it is clear that, notwithstanding the descriptiveness of the word element (…) there is a large degree of conceptual similarity between the signs at issue.’) deelt het hof deze niet om voornoemde redenen.

4.9
Naar voorlopig oordeel is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee als beschrijvend aan te merken voor het door haar onder die aanduiding aangeboden product (zie 2.9 hiervoor). Het gebruik van een beschrijvende productaanduiding, waardoor gevaar bestaat voor verwarring met de oudere handelsnaam van een ander, is in beginsel niet onrechtmatig, ook niet wanneer dit nadeel aan de ander toe kan brengen. Dat kan anders zijn indien sprake is van voldoende ernstige bijkomende omstandigheden.4 Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Gegeven de ondernemingsactiviteiten van Livesafe, te weten het aanbieden van producten gericht op de fysieke beveiliging van personen en objecten door middel van een GPS tracker dan wel een, door middel van een app, als GPS tracker functionerende mobiele telefoon of tablet, behoefde McAfee zich naar voorlopig oordeel van het hof niet te onthouden van het gebruik van de beschrijvende aanduiding LiveSafe voor haar software product, dat primair gericht is op de beveiliging van digitale (persoons-)gegevens tegen virussen en diefstal. De toegenomen overeenstemming tussen de door Livesafe enerzijds en McAfee anderzijds aangeboden producten, waar Livesafe op heeft gewezen, is niet te wijten aan McAfee, maar aan Livesafe zelf. Pas nadat McAfee met haar LiveSafe product op de markt was gekomen is Livesafe ertoe over gegaan een software product op de markt te brengen waarmee zij dezelfde functionaliteit biedt als de McAfee LiveSafe software (zie pleitnota Livesafe par. 21 en 35,36).
IEFBE 1421

Naamgevingsrechten en hun toepassing bij sponsoring

Joost VYNCKIER, “Naamgevingsrechten en hun toepassing bij sponsoring”, NjW 2015, afl. 325, 474-489.
Samenvatting via LegalWorld: In de praktijk zien we dat naast subjecten ook goederen en diensten een naam kunnen dragen (bijv. Empire State Building of Tomorrowland). In het eerste deel van de bijdrage wordt onderzocht

  • of er in het Belgische recht een ‘bevoegdheid tot benoemen’ met betrekking tot zowel goederen, diensten als subjecten bestaat;
  • wat de juridische grondslag hiervan is;
  • wie als titularis deze bevoegdheid ab initio kan uitoefenen;
  • en welke uitzondering er gelden op de principiële benoemingsvrijheid.

In een tweede deel komen de perspectieven die deze benoemingsbevoegdheid in sponsoringscontext kan bieden, aan bod.

Initiële benoemingsbevoegdheid
Vooreerst levert de dagdagelijkse praktijk het bewijs dat een benoemingsbevoegdheid op goederen, diensten en subjecten wel degelijk bestaat. Het bestaan van dergelijke bevoegdheid vindt eveneens bevestiging in diverse naambeschermingsregimes zoals het merkenrecht, het persoonlijkheidsrecht op naam en de handelsnaam. Bij de benoeming van subjecten blijkt het bestaan van zo’n bevoegdheid ook nog uit diverse wettelijke bepalingen inzake naamgeving en -wijziging.

De juridische grondslag waarop die benoemingsbevoegdheid steunt verschilt naar gelang het respectievelijke benoemingsobject. Waar de bevoegdheid tot benoemen bij goederen uit de gebruiks- en genotsbevoegdheden en bij diensten uit de aan de dienstverstrekker toekomende beslissingsbevoegdheid voortvloeit, is de benoemingsbevoegdheid met betrekking tot subjecten gegrond in het persoonlijkheidsrecht op zelfbeschikking. Vanzelfsprekend is de grondslag ook bepalend voor het aanwijzen van de initieel benoemingsbevoegde titularis. In de regel zijn dan ook de gebruiker van een goed, de dienstverstrekker of het aan benoeming onderhevige subject ab initio benoemingsbevoegd.

Bij het uitoefenen van zijn benoemingsbevoegdheid moet de titularis eveneens oog hebben voor de rechten die derden op een welbepaalde naam kunnen doen gelden (op basis van zijn naamrecht, handelsnaam, uithangbord, gebruiks- en genotsbevoegdheden, intellectuele eigendomsrechten of de eerlijke handelsgebruiken). Ook de wetgever kan daarnaast de in principe vrije naamkeuze aan banden leggen (bijv. art. 1 en 3 Namenwet).

Het naamgevingsrecht als sponsoringsinstrument
De kern van een sponsoringstransactie ligt in de door de sponsor beoogde associatie met het sponsoringsobject. Het aan de sponsor verleende persoonlijke, exclusieve en aan huur verwante recht om de goederen, diensten of persoon van de gesponsorde te benoemen (i.e. naamgevings- of benoemingsrecht) blijkt in dit kader dan ook een bijzonder nuttig associatie-instrument. Kent de sponsoringsovereenkomst dergelijk recht aan de sponsor toe, dan is sprake van naam- of titelsponsoring.

Besluit
Wil de sponsor zich met de goederen, diensten of persoon van de gesponsorde associëren, dan kan hij het respectievelijke sponsoringsobject met een naar hem (of zijn producten) verwijzende naam benoemen. Zo’n naamsponsoringstransactie krijgt juridisch vorm via een door de gesponsorde – als initieel benoemingsbevoegde titularis – aan de sponsor toegekend naamgevingsrecht.

IEFBE 1416

Foto dementerende veldrijder toont hem in zijn kwetsbaarheid

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1416; 2015-17 (Dementerende veldrijder)
Beelden. Portretrecht. De publicatie van  foto’s van klager, die dement is, en die hem tonen in zijn kwetsbaarheid, kan niet zonder toestemming van zijn echtgenote. Het artikel is een interview met ex-wielrenner en -veldrijder Roger. Hij getuigt over het jarenoude conflict met zijn broer en ex-wielrenner en -veldrijder Erik en vertelt ook dat Erik dement is en in een woonzorgcentrum verblijft. Er is geen wederhoor geweest en klagers zijn ook en vooral kwaad over de publicatie van de foto’s van de zichtbaar demente broer. De toestemming van broer Roger volstaat niet, de journalist had toestemming moeten verkrijgen van de echtgenoot van Erik. De klacht is gegrond.

Beslissing
Wat de kans op wederhoor betreft, spreken de versies van klagers en Primo elkaar tegen. De Raad kan op basis van die gegevens niet uitmaken of Primo aan klagers een loyale kans op wederhoor heeft gegeven, en kan hierover dan ook geen uitspraak doen.
Het is duidelijk dat Erik (...) zich in een maatschappelijk kwetsbare situatie bevindt. De foto’s, genomen in het woonzorgcentrum, tonen hem in zijn kwetsbaarheid en behoren tot de privésfeer. De toestemming van zijn broer Roger volstond niet om ze te publiceren. De journalist had hiervoor toestemming moeten vragen aan en verkrijgen van de echtgenote van Erik. De Raad is dan ook van oordeel dat de publicatie van de foto’s indruist tegen artikel 23 van de code dat bepaalt: ‘De journalist respecteert het privéleven en gaat in het bijzonder omzichtig om met mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie’, en tegen artikel 24 dat bepaalt: ‘De journalist respecteert de menselijke waardigheid en tast ze niet verder aan dan noodzakelijk is in het maatschappelijk belang van de berichtgeving.’

IEFBE 1415

'Sorry, agent heeft recup' strookt niet met inhoud

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1415; 2015-16 (Korpschef Gent tegen Het Laatste Nieuws)
Grievend bericht. Tendentieuze/misleidende berichtgeving. Korpschef van de politiezone Gent, dient klacht in tegen artikel in Het Laatste Nieuws onder de titel: ‘’Sorry, agent heeft recup’. Vader vindt zelf dader van vluchtmisdrijf, maar politie doet niks’. De affirmatieve titel is in zijn algemeenheid overdreven en strookt niet met de inhoud van het artikel. Dat er niet meteen een verhoor gebeurde, noemt klager logisch, omdat een verhoor het best gebeurt door de agenten die het ongeval vaststelden nadat alle gegevens verzameld zijn, en rekening houdend met de rechten van de verdediging, o.a. het recht op bijstand door een advocaat. Maar dat betekent niet dat er niets gebeurde, zoals de boventitel van het artikel meldt. Klacht is gegrond wat de titel betreft.

 


De artikels gaan over een ongeval met vluchtmisdrijf, waarbij een auto twee fietsers aanreed. De fietsers waren vader en zoon. De vader kwam de bestuurder van de auto zelf op het spoor en stapte met die gegevens naar de politie. Volgens het eerste artikel deed de politie niets met de informatie. Het artikel laat de vader aan het woord die zijn verontwaardiging uit en zegt dat
de verdachte niet meteen verhoord werd, omdat de agent die na het ongeval de vaststellingen deed, met recup was.

Klager stoort zich vooral aan de titel en meer bepaald de boventitel van het eerste artikel, waarin gezegd wordt dat de politie niets deed met de informatie van de vader. De titel is sensatiebelust en strookt volgens klager niet met de inhoud van het artikel.

Het klopt volgens klager niet dat de politie niets deed met de informatie van de vader. Onmiddellijk nadat de vader de politie contacteerde met gegevens over de vermoedelijke dader, heeft de politie daarvan een proces-verbaal opgemaakt en de nodige maatregelen genomen, zodat de dader binnen het half uur geïdentificeerd was en de feiten opgehelderd waren. Dat er niet meteen een verhoor gebeurde, noemt klager logisch, omdat een verhoor het best gebeurt door de agenten die het ongeval vaststelden nadat alle gegevens verzameld zijn, en rekening houdend met de rechten van de verdediging, o.a. het recht op bijstand door een advocaat. Maar dat betekent niet dat er niets gebeurde, zoals de boventitel van het artikel meldt.

Het betwiste eerste artikel is gebaseerd op informatie van het slachtoffer van het vluchtmisdrijf, en gaat vooral in op de verontwaardiging van het slachtoffer over het feit dat de dader nog niet werd verhoord, nadat hij de politie de nodige informatie over de dader had bezorgd. De journalist heeft geprobeerd om dit te checken bij de woordvoerder van de politie.
Die was op dat ogenblik nog niet op de hoogte van de feiten en de precieze stand van zaken, en kon geen bijkomende informatie geven. Het wordt niet betwist dat de journalist zijn reactie correct heeft weergegeven. Op basis van deze, weliswaar zeer summiere reactie, kon de journalist besluiten dat de versie van het slachtoffer klopte en dat de dader nog niet verhoord was.

Wat de omstreden boventitel van het artikel betreft, die niet door de journalist zelf werd gemaakt, meent de Raad dat deze inderdaad wel zeer affirmatief meldt dat de politie 'niets doet'. In het artikel wordt nochtans vermeld dat de politie bij de garagehouder geïnformeerd zou hebben over de identiteit van de bestuurder van de auto. Volgens het slachtoffer was met die informatie echter nog niets gebeurd, omdat de politieman die de vaststellingen had gedaan recup had waardoor de dader nog niet kon verhoord worden. De Raad meent dan ook dat deze titel in zijn algemeenheid overdreven is en niet strookt met de inhoud van het artikel.

Om die redenen is de Raad voor de Journalistiek van oordeel: De klacht is gegrond wat de titel betreft.
IEFBE 1420

De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews

Sofie DE POURCQ, "De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews", TPR 2014, afl. 3, 1157-1206.
Samenvatting via LegalWorld. Wie een hotel wil boeken, baseert zich vaak op de mening van andere reizigers. Die meningen zijn zowel terug te vinden op bookingsites als op specifieke websites die louter dienen om reviews over verschillende hotels te verzamelen (hierna verwijst de term 'bookingsite' naar beide soorten websites). Dankzij die reviews is het voor de reizigers niet alleen eenvoudiger om een hotelkeuze te maken, maar worden ze ook enigszins beschermd tegen mogelijke negatieve ervaringen.

Soms verschijnen er echter onrechtmatige reviews op dergelijke websites. In dat geval bestaat de kans dat de uitbater van het beoordeelde hotel de uitbater van de bookingsite daarvoor aansprakelijk wil stellen. In deze bijdrage wordt besproken of de uitbaters van bookingsites in die hypothese de aansprakelijkheidsvrijstelling van de Richtlijn Elektronische Handel kunnen genieten. Om het antwoord op deze vraag te formuleren werd een rechtsvergelijkende studie van het Belgische, Nederlandse, Franse en Duitse recht uitgevoerd.

Kwalificatie als hostprovider?
De Richtlijn Elektronische Handel creëert onder meer een aansprakelijkheidsvrijstelling voor hostproviders. Aangezien de definitie van het begrip 'hostprovider' ruim en evolutief wordt geïnterpreteerd, lijken uitbaters van bookingsites als hostprovider te kunnen worden gekwalificeerd. Zowel het Hof van Justitie als het Belgische Hof van Cassatie hebben echter benadrukt dat een hostprovider een passieve rol moet vervullen en dus geen kennis of controle mag hebben over de informatie die wordt opgeslagen. Deze bijkomende vereiste creëert mogelijk problemen voor uitbaters van bookingsites die een controle uitvoeren van de reviews. Het is namelijk onduidelijk of die uitbaters nog een passieve rol vervullen en bijgevolg als hostprovider kunnen worden beschouwd. Dit leidt tot rechtsonzekerheid.

Voorwaarden aansprakelijkheidsvrijstelling en mogelijke rechterlijke maatregelen
De aansprakelijkheidsvrijstelling is onderworpen aan enkele voorwaarden. Bij de invulling en de toepassing van die voorwaarden kunnen echter moeilijkheden ontstaan. Daarnaast kan de rechter aan een hostprovider die de aansprakelijkheidsvrijstelling geniet, maatregelen opleggen om toekomstige inbreuken te voorkomen. Het is echter niet volledig duidelijk welke maatregelen toegestaan zijn. De maatregelen mogen immers enkel tot een specifieke en niet tot een algemene toezichtsverplichting leiden. De Richtlijn Elektronische Handel definieert die begrippen evenwel niet.

Het was de doelstelling van de Richtlijn Elektronische Handel om bij de tussenpersonen die in het internetverkeer optreden de rechtsonzekerheid over hun eventuele aansprakelijkheid voor onrechtmatige inhoud die afkomstig is van internetgebruikers, weg te nemen. We stellen echter vast dat er nog steeds rechtsonzekerheid bestaat. De Richtlijn Elektronische Handel verdient dan ook een negatieve beoordeling.

Lees meer

IEFBE 1414

Gegronde klacht over hergebruik Twitter-foto ter illustratie uitgaansleven mediafiguur

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1414; 2015-15 (Hoste tegen TV Familie)
Het magazine publiceert een foto van sociale media in een andere en voor klaagster compromitterende context zonder daarvoor argumenten aan te brengen, en leeft gemaakte afspraken over het gebruik van de foto niet na. Een artikel met als titel 'Zo lokt den John vrouwen in bed. Hij ruilde Astrid in voor meerdere vriendinnetjes' staat in TV Familie. Klaagster klaagt erover dat TV Familie de foto van haar met John Bryan publiceerde zonder haar toestemming. Het is de tweede keer dat TV Familie de bewuste foto publiceerde. TV Familie haalde toen de foto van Twitter. Ondanks afspraken over het wissen van de foto uit de databank, wordt deze anderhalf jaar later opnieuw ingezet, maar nu volledig herkenbaar, terwijl ze de eerste keer onherkenbaar was gemaakt. Bovendien plaatste het blad de foto lukraak bij het artikel en suggereerde daarmee dat ze een relatie zou hebben of gehad hebben met John Bryan, wat niet zo is.

Beslissing
TV Familie haalde de foto van klaagster van Twitter en publiceerde die in een andere en voor klaagster compromitterende context. Het suggereert zo dat klaagster het bed zou hebben gedeeld met John Bryan, wat klaagster ontkent en waarvoor TV Familie geen enkel argument aanbrengt. Bovendien maakte TV Familie de foto, anders dan bij de eerste publicatie, niet onherkenbaar en kan klaagster duidelijk herkend worden. De publicatie van de foto druist dan ook in tegen artikel 23 van de code dat bepaalt: ‘De journalist respecteert het privéleven van personen’, en tegen de richtlijn bij artikel 22 over het gebruik van materiaal van sociale media die bepaalt: ‘Er is bijzondere terughoudendheid vereist wanneer beeldmateriaal wordt gebruikt dat in een totaal andere context op het net werd geplaatst dan die van de nieuwsfeiten waarover bericht wordt. Verspreiding in de ene context betekent niet dat het beeldmateriaal zomaar in een andere context mag worden gebruikt’.

Uit mailcorrespondentie die klaagster voorlegt, blijkt ook duidelijk dat een journalist van TV Familie in 2013 toezegde dat het magazine de foto niet meer zou gebruiken. TV Familie heeft zich niet aan die afspraak gehouden, wat indruist tegen artikel 21 van de code: ‘De journalist maakt met bronnen of andere gesprekspartners geen afspraken die zijn onafhankelijkheid in het gedrang brengen. Maar gemaakte afspraken moeten wel worden nageleefd’.
IEFBE 1409

Controversieel standpunt geïnterviewde ligt niet aan redactionele aanpak journalist

RvdJ 18 juni 2015, IEFbe 1409; 2015/13 (Kitobo t/ VRT - Het Journaal)
Mediarecht. Klacht ongegrond. Klager, slachtoffer van seksueel misbruik in de kerk, acht het ongepast dat de bisschop zijn standpunt kan ventileren zonder ook de slachtoffers om hun mening te vragen. De invalshoek van de reportage is relevant en de journalist geeft het standpunt van de geïnterviewde waarheidsgetrouw en onafhankelijk weer. Dat het standpunt van de geïnterviewde controversieel kan overkomen, ligt niet aan de redactionele aanpak van de journalist. Het probleem van de verjaring is een – overigens niet eenvoudige – juridisch-technische kwestie waarover de reportage geen oordeel velt.

(...) De journaliste had volgens klager ook moeten vragen waarom de bisschop het gerecht niet op de hoogte heeft gebracht van de problematiek. Daardoor komt de bisschop er makkelijk vanaf, wat volgens klager leidde tot een ongepast zelfbeklag van de bisschop. Klager noemt deze benadering ongepast en kwetsend voor alle slachtoffers van seksueel misbruik in de Kerk. Bovendien laat Het Journaal de bisschop zijn standpunt ventileren zonder ook de slachtoffers om hun mening te vragen, terwijl de journaliste volgens klager wist dat minstens één slachtoffer bereikbaar was.

(...) Het Journaal behandelt het dossier rond de priester vanuit de invalshoek van de maatregelen die de Kerk hem oplegde. Dat is een relevante redactionele insteek voor een item van twee minuten, waarin niet alle aspecten rond seksueel misbruik in de Kerk aan bod kunnen komen. De journaliste interviewt de bisschop van Gent over het reisverbod en geeft zijn standpunt waarheidsgetrouw en onafhankelijk weer, wat dat standpunt ook moge zijn. Dat het standpunt controversieel kan overkomen, ligt niet aan de redactionele aanpak van de journaliste.

Het probleem van de verjaring is een – overigens niet eenvoudige – juridisch-technische kwestie waarover de reportage geen oordeel velt. De Raad stelt verder vast dat de formulering van enkele passages in het verslag onnauwkeurig is, maar de onnauwkeurigheden zijn niet van die aard dat ze als een beroepsethische fout beschouwd kunnen worden.
IEFBE 1419

DEAN RICH en DEAN & DAN stemmen overeen

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEFbe 1419; ECLI:NL:GHDHA:2015:1845 (DSquared2 TM tegen Dean's Fashion)
Merkenrecht. DF heeft een benelux-depot van woordmerk DEAN RICH ingediend. Het Bureau wijst de oppositie van DSQ op basis van gemeenschapswoordmerk DEAN & DAN af [beslissing]. Het hof is met DSQ van oordeel dat er sprake is van overeenstemming in visueel en auditief opzicht, al door het overeenstemmende bestanddeel DEAN, dat (ongeveer) de helft van zowel het merk als het teken uitmaakt en dat een, niet beschrijvende, in de Benelux vrij ongebruikelijke jongensnaam is. De oppositiebeslissing wordt vernietigt en het merk wordt niet ingeschreven voor (bepaalde) waren in klasse 25, 14 en 18.

IEFBE 1418

Save the date - NILG jaarcongres 2015

West Indisch Huis, Amsterdam, donderdag 19 november 2015 van 10:00 - 17:30.
Het Netherlands Institute for Law and Governance (NILG) organiseert in samenwerking met deLex  het  NILG Jaarcongres 2015, getiteld: Law and Governance in the Digital Era. 

Tijdens het congres staan de uitdagingen van digitale technologie en big data centraal: aansprakelijkheidsrisico’s van de zelfrijdende auto, privacybescherming ondanks ‘internet of things’ en ‘smart borders’, digitale dienstverlening, intellectuele eigendom en 3D printing, websiteblokkades en ISP-aansprakelijkheid. Als sprekers worden onder meer Prof. Francesca Bignami (George Washington University)   prof. Annette Kur, (Max Plack Institute München), prof. Aurelia Colombi Ciacchi (Groningen), prof. Jeanne Mifsud Bonnici (Groningen),  prof. Leon Verstappen (Groningen), prof. Wouter Werner (VU Amsterdam), prof. Arno Lodder (VU Amsterdam) en prof. Martin Senftleben (VU Amsterdam) verwacht.

Reserveer deze datum alvast in uw agenda en meld u aan.

English

Programma*
7th Annual Conference of the Netherlands Institute for Law and Governance; VU University Amsterdam
Thursday, 19 November 2015; Law and Governance in the Digital Era

9:30 Registration (Coffee/Tea)

10:00 Opening

10:15 Big Data and Web 3.0 – Mapping the Challenges of New Technologies
- Prof. Annette Kur, Senior Researcher, Max Planck Institute for Innovation and Competition, Munich, and Honorary Professor, University of Munich
- Prof. Jeanne Mifsud Bonnici, Professor of European Technology Law and Human Rights, University of Groningen
- Cédric Manara, European Copyright Counsel, Google, Brussels
- Plenary Debate

11:15 Coffee Break

11:45 Public/Private Interface – Assessing the Potential of Regulatory Tools
- Prof. Francesca Bignami, Professor of Law, George Washington University, Washington DC
- Prof. Aurelia Colombi Ciacchi, Professor of Law and Governance, Academic Director Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen
- Prof. Wouter Werner, Professor of Public International Law, VU University Amsterdam
- Plenary Debate

12:45 Lunch Break

13:45 Case Studies – Part 1
- Session A ‘Driverless Car’

  • Organizer: Kiliaan van Wees, Assistant Professor, Department of Private Law, VU University Amsterdam

- Session B ‘Internet of Things’

  • Organizer: Tijmen Wisman, Researcher, Department of Transnational Law, VU University Amsterdam

- Session C ‘Smart Borders’

  • Organizer: Evelien Brouwer, Associate Professor, Department of Public Law (Migration Law), VU University Amsterdam

14:45 Coffee Break
15:15 Case Studies – Part 2
- Session A ‘eNotary’

  • Organizer: Leon C.A. Verstappen, Professor of Notarial Law and Academic Director, Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen

- Session B ‘3D Printing’

  • Organizer: Martin R.F. Senftleben, Professor of Intellectual Property Law and Director, Kooijmans Institute for Law and Governance, VU University Amsterdam

- Session C ‘Law Enforcement and ISP Liability’

  • Organizer: Arno R. Lodder, Professor of Internet Governance and Regulation, VU University Amsterdam

16:15 Governance Challenges Revisited
- Roundtable of Session Chairs

  • Short Summaries of Results
  • Plenary Debate

17:30 End of Programme (Drinks)

Deze cursus biedt verdieping voor de IP Professional met voorkennis.

Locatie / Venue
West Indish Huis, Herenmarkt 99, 103 EC, Amsterdam
Routebeschrijving via maps.google.com.
Close to Amsterdam Central Station.

Kosten deelname
€ 395,00 per persoon
€ 350,00 sponsors
€   95,00 rechterlijke macht, wetenschappelijk personeel, publieke sector (ministerie en andere overheidsinstellingen)
€   50,00 voor studenten en NILG-leden ; kies Prijs - Anders (!)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, borrel, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.

Accreditaties:
5 PO-punten voor de Nederlandse Orde van Advocaten
5 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement
? BMM-keurmerkpunten (aangevraagd bij BMM Keurmerkcommissie)
5 PO-punten MMA-lunch

Aanmelden

IEFBE 1417

Verbod TINTIN te gebruiken omvat niet vertaling KUIFJE

Een bijdrage van DomJur: Domeinnaamrecht. Zie eerder Hof Den Haag [IEFbe 1351]. Geen staking van het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl door Hergé Genootschap, omdat het charter tussen Hergé Genootschap en Moulinsart verbiedt om de naam en/of het merk TINTIN te gebruiken in een domeinnaam en niet de vertaling ‘Kuifje’.

Appellante is Moulinsart S.A., houdster van de auteursrechten op bepaalde werken van Hergé en houdster van diverse woord- en beeldmerken. Geïntimideerde is Hergé genootschap, houdster van de domeinnamen kuifje.nl en hergegenootschap.nl. Partijen hebben tot in 2009 samenwerkt. In 2008/2009 heeft er intern bij appellante een wisseling van de wacht plaatsgevonden en begin 2009 is aan geïntimideerde nieuwe voorwaarden voor reproductie van elementen uit het oeuvre van Hergé toegezonden in een charter.

In eerste aanleg heeft appellante in hoofdzaak gevorderd een bevel tot staking van het gebruik van het teken ‘Kuifje’ in de domeinnaam. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. In hoger beroep vordert appellante dat het hof het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende haar vorderingen toewijst, waaronder het staken en gestaakt te houden van het gebruik in de domeinnaam van het merk Kuifje, of elk daarmee verwarringwekkend overeenstemmend teken.

Geïntimideerde heeft zich beroepen op dwaling als vernietigingsgrond van het charter. Dit beroept slaagt en het charter is partieel nietig. In het charter wordt onder 3, vierde streepje bepaald dat de domeinnaam of website van een genootschap niet de naam en/of het merk TINTIN zal bevatten. Volgens appellante wordt daarmee ook de Nederlandse vertaling ‘Kuifje’ mee bedoelt. Geïntimideerde betwist deze stelling. Nu appellante heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen, is naar het oordeel van het hof in rechte niet komen vast te staan dat het charter ook ‘Kuifje’ in een domeinnaam verbiedt.

De conclusie is dat de grieven niet slagen en het vonnis van de kantonrechter wordt door het hof bekrachtigd.