IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1472

(Opdracht tot) Eenzijdig onderzoek naar softwarekopie is auteursrechtinbreuk

Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 16 september 2011, IEFbe 1472 (Vermeiren tegen Enigma en advocaat Vincent)
Auteursrecht. Software. Enigma heeft in opdracht van Vivid als aangestelde eenzijdig deskundige onderzoek gedaan naar Green Light software, dienstig voor beveiliging van discotheken. Eiser beroept zich terecht op zijn auteursrechten, het was verweerster verboden om eenzijdig onderzoek uit te voeren op de gekopieerde software. Enkel rechtmatige gebruiker van een kopie is gemachtigd om zonder toestemming de werking te observeren, bestuderen. Nu er geen regelmatige licentieovereenkomst is, en het evident is dat bij het onderzoek het programma moet worden ingeladen om het te visualiseren, worden met het auteursrecht strijdige handelingen verricht. Enigma en advocaat Vincent, die opdracht gaf aan Vivid tot eenzijdig onderzoek en een kopie bezorgde, heeft als derde inbreuk gepleegd.

5. Anders was het wanneer het onderzoek tegensprekelijk zou zijn uitgevoerd ingevolge een rechterlijke beslissing die zou ingaan op de argumentatie dat de software waarop eiser auteursrechten claimt, een amalgaam is van bijeengeraapte en illegaal gekopieerde elementen zoals elementen uit het excel-programma van Microsoft zonder enige beschermingswaarde. Het was verweerster niet toegelaten om een onderzoek uit te voeren op de software waarop auteursrechten gevestigd waren zonder daartoe toelating te hebben gekregen van eiser of zonder een opdracht te hebben gekregen door de rechter.
In tussenkomst en vrijwaring van Enigma tegen dhr. Vincent X
1. De vordering strekkende zich te horen vrijwaren door verweerder in tussenkomst voor de aanspraken van eiser Vermeiren is zonder voorwerp nu Wij niet inzien hoe Wij op vordering van Enigma zouden kunnen opleggen dat Vincent X Ons stakingsbevel jegens Enigma zou kunnen naleven ter vrijwaring van Enigma. Zoals terecht door X opgemerkt is impliceert de veroordeling van Enigma een wettelijk onweerlegbare vermoede fout in diens hoofde waarvoor zijzelfs aansprakelijk is. Ook indien Enigma niet op de hoogte was van de werkelijke toedracht van het geschil, dienen Wij de inbreuk op het auteursrecht vast te stellen. Ook als de inbreuk dus "ongewild" zou zijn geweest is dit onrechtmatig.
IEFBE 1471

Stoli-wodkaflessen faciliteren merkinbreuk onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 augustus 2015, IEFbe 1471; ECLI:NL:RBDHA:2015:9255 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Merkenrecht. Overeenstemmende tekens. FKP en FGUP zijn staatsbedrijven van de Russische Federatie die zich bezighouden of hebben gehouden met onder meer de exploitatie van de merken. (zie eerder op IEF). Gedaagden brengen geen wodka op de markt, distributeurs importeren deze zelf uit Letland. De door eisers niet overgelegde overeenkomst die tussen gedaagden en de distributeurs zou zijn gesloten die het de distributeurs toestaat de Stoli-fles op de markt te brengen, is niet als inbreukmakende handeling aan te merken. Echter het bevorderen van het gebruik van het STOLI-merk in de Benelux is onder omstandigheden aan te merken als onrechtmatig faciliteren van merkinbreuk.

3.3. Het verweer van gedaagden tegen deze stellingen luidt zakelijk weergegeven als volgt. (...)
3.3.4. In het Umfeld zijn kenmerken zoals een doorzichtige kleurloze fles, de kleuren rood, geel, goud en wit, zilveren / gouden banden onderaan de fles, gouden medailles / munten, gebouwen, aanduidingen als 'wodka' en 'premium' zeer gebruikelijk en deze dragen derhalve niet of slechts in geringe mate bij aan het onderscheidend vermogen van een merk. Uitsluitend de naam op het label maakt de consument duidelijk om welk merk het gaat. In het onderhavige geval betekent dat dat enkel gekeken moet worden naar het woordelement STOLI en het woordelement Stolichnaya. Tussen deze tekens bestaat geen verwarringsgevaar.

4.7. Naar voorlopig oordeel stemmen de op de Stoli-wodkafles gebruikte tekens verwarringwekkend overeen met de Beneluxmerkregistratie 731954, zeker nu die tekens worden gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor het merk is geregistreerd. De totaalindruk die in het bijzonder door de visuele overeenstemming ontstaat stemt zodanig overeen met het merk dat de in aanmerking te nemen consument mogelijk zal menen dat de wodka uit dezelfde bron afkomstig is of van een gelieerde onderneming. Daarbij zal de consument de verschillen tussen het merk en de tekens niet ontgaan - in het bijzonder niet de verschillende woordelementen STOLI en STOLICHNAYA - maar hij zal mogelijk menen dat het voorheen gebruikte label opnieuw is vormgegeven. Dat het merk een aantal weinig onderscheidende elementen bevat, doet aan dit gevaar niet af. Het gevaar voor verwarring wordt ondersteund door het door eisers als productie 26A, 26B en 26C overgelegde filmmateriaal, waaruit voorshands moet worden opgemaakt dat door het gebruik van de tekens daadwerkelijk verwarring als hier bedoeld ontstaat. Vooralsnog wordt daarom aangenomen dat sprake is van verwarringwekkende overeenstemming als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE met Beneluxmerkregistratie 731954.


4.11. Spirits International is echter, naar zij erkent, houdster van het STOLI-merk en werkt als zodanig, zoals zij evenmin bestrijdt, mee aan het gebruik van de inbreukmakende tekens in de Benelux. Zij doet dit bovendien, zoals ter zitting desgevraagd is erkend, met de bedoeling goodwill van de aan FKP over te dragen merkregistratie 318391 over te hevelen naar haar eigen merk. Zij is zich derhalve bewust van de verwarringwekkende overeenstemming tussen de gebruikte tekens en het aan FKP over te dragen merk 318391 (en FKP's merkregistratie 731954). Het bevorderen van het gebruik van het STOLI-merk in de Benelux is onder deze omstandigheden aan te merken als onrechtmatig. Daaraan doet niet af dat Spirits International, naar zij stelt, die goodwill zelf heeft opgebouwd in de jaren dat zij merkregistratie 318391 in bezit had. Dit laatste geeft haar onder omstandigheden mogelijk een aanspraak op vergoeding van die goodwill (bijvoorbeeld op grond van ongerechtvaardigde verrijking), maar kan het eigenmachtig overhevelen van de goodwill niet rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Spirits International op vordering van FKP om binnen één week na betekening van dit vonnis het hiervoor bedoelde onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden;

5.2. veroordeelt Spirits International tot betaling aan FKP van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat het gebod onder 5.1 wordt overtreden, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 2.000.000,-;
IEFBE 1470

Softwarelicentie Ugent is rechtmatig verkregen

Hof van Beroep Gent 11 mei 2015, IEFbe 1470 (Leon V.O.F. tegen Universiteit Gent)
Uitspraak aangebracht door Stephane Criel, van Eeghem&Criel. Auteursrechten. Software. Partijen hebben een betwisting over het gebruik van software en het al dan niet rechtmatig karakter daarvan. De vof Leon stelt een vordering in jegens Universiteit Gent op grond van schadevergoeding voor een inbreuk op auteursrechten, nu de software die de Universiteit Gent in licentie kreeg van C-Concept, dezelfde software zou zijn als deze die Leon zou hebben laten ontwikkelen voor C-Concept en waarvoor zij nooit volledig betaald werd. Bestreden vonnis wordt bevestigd. Vordering van vof Leon ongegrond, immers Leon wist of minstens moest weten dat zij via C-Concept voor de Universiteit Gent software ontwikkelde.

2. Situering van de betwisting
3. De partijen hebben een betwisting over het gebruik van software en het al dan niet rechtmatig karakter daarvan. De vof Leon, voorheen "Fahrenheit 04", noch de heer X hebben een contractuele band met de UGent. Fahrenheit 04 had wel een softwareontwikkelingsovereenkomst met de nv C-Concept, die op haar beurt een licentieovereenkomst had met de vakgroep communicatiewetenschappen van UGent. De vof Leon is van oordeel dat de UGent een inbreuk maakt op haar ingeroepen auteursrechten op software. De UGent is van oordeel dat Leon niet bewijst over deze auteursrechten te beschikken. Verder beroept zij zich op de licentieovereenkomst die zij met C-Concept heeft afgesloten. Leon is van oordeel dat deze licentieovereenkomst niet rechtsgeldig is, gelet op het eigendomsvoorbehoud dat zij tegenover C-Concept formuleerde, zolang de facturen niet betaald waren. Leon werd niet volledig betaald door C-Concept voor de diensten die zij leverde in uitvoering van één of meerdere overeenkomsten. Leon stelt haar vordering tegen UGent in op grond van een schadevergoeding voor een inbreuk op auteursrechten, nu de software die de UGent in licentie kreeg van C-Concept, dezelfde software zou zijn als deze die Leon zou hebben laten ontwikkelen voor C-Concept en waarvoor zij nooit volledig betaald werd.

4. De gronden van de beslissing en het antwoord op de middelen van partijen
14. Er is nog meer. C-Concept/Innoxys had betalingsmoeilijkheden, waarvan Leon op de hoogte was. Dit wordt onder meer aangetoond door de mail van 1 augutus 2005 van X en Y, waarin X uitdrukkelijk schrijft dat C-Concept/Innoxys "Zal betalen", maar "onder onnoemelijke financiële druk" staat. Leon wist derhalve dat zij via C-Concept/Innoxys - en mogelijk via Securex- voor de UGent software ontwikkelde. Minstens moet zij dit weten. Zij heeft zelf een risico genomen door toe te laten dat een licentie gegeven werd door haar opdrachtgever aan een derde, terwijl de laatste factuur nog open stond voor een bedrag van 1.637,65 euro en dit niettegenstaande het eigendomsvoorbehoud dat zij opgenomen had in haar contract met C-Concept/Innoxys. Mogelijks heeft zij zelf ingestemd met het geven van de licentie, wat wellicht een kans verschafte om betaald te worden. Door zo te handelen is het oorzakelijk verband doorbroken.

IEFBE 1469

L'annulation de marque Thinkplus SPRL

Cour d'appel Liège 30 avril 2015, IEFbe 1469 (Appelante contre Thinkplus SPRL)
Décision envoyée par Pierre-Yves Thoumsin, NautaDutilh. Droit des marques. L'annulation. Faire usage. L'Appelante interjette appel du jugement en ce que celui-ci prononce l'annulation des marques qui SPRL Thinkplus a déposées et lui ordonne d'en cesser tout usage. C'est en vain que l'intimée en appelle encore au principe de l'exécution de bonne foi des conventions puisqu'elle échoue à rapporter la preuve de l'existence d'une telle convention de cession entre parties. Dans les limites de l'appel interjeté, le jugement entrepris doit être entièrement réformé, les motifs ci-avant fondant la demande principale de l'appelant, à l'inverse de la demande reconventionnelle de l'intimée qui est sans fondement et don celle-ci doit être déboutée.

L'appelant titulaire des droit d'auteur et de marque sur les dénominations et logos THINKPLUS et ETA, a le droit tant d'interdire à tout tiers, dont l'intimée, d'en faire usage sans son consentement, que de révoquer la faculté d'en user, qu'il a pu accorder auparavant, et ce sur la base tant de l'article 1 par. 1 LDA que de l'article 2.20.1.a. CBPI. La Cour reçoit l'appel.

Antécédents et objet de l'appel
(...) L'appelante interjette appel du jugement en ce que celui-ci prononce l'annulation des marques qu'il a déposées et lui ordonne d'en cesser tout usage. Il réitère sa prétention de voir enjoindre à la SPRL THINKPLUS et ETA - Encres Toners Accessoires, sous peine d'astreinte de 1000 euro par infraction et par jour, à compter du 30ème jour ouvrable suivant la signification de l'arrêt à intervenir et il postule sa condamnation aux dépens des deux instances liquidés à 1.320 euro chacune.

Discussion
4. (...) C'est en vain que l'intimée en appelle encore au principe de l'exécution de bonne foi des conventions puisqu'elle échoue à rapporter la preuve de l'existence d'une telle convention de cession entre les parties. Dans les limites de l'appel interjeté, le jugement entrepris doit être entièrement réformé, les motifs ci-avant fondant la demande principale de l'appelant, à l'inverse de la demande reconventionnelle de l'intimée qui est sans fondement et dont celle-ci doit être déboutée. L'appelant, titulaire des droit d'auteur et de marque sur les dénominations et logos THINKPLUS et ETA- Encres Toners Accessoires, a le droit tant d'interdire à tout tiers, dont l'intimée, d'en faire usage sans son consentement, que de révoquer la faculté d'en user, qu'il a pu accorder auparavant, et ce sur la base tant de l'article 1 par. 1 LDA que de l'article 2.20.1.a CBPI.

IEFBE 1466

Overzicht fiscale voorafgaande beslissingen auteursrecht

Fiscaal. Hieronder een selectie van de Ruling voorafgaande beslissingen over het onderwerp auteursrecht (2014 tot medio 2015:

- 15% omzet - Bedrijfsleider computerprogramma
- 25% financiële enveloppe - ontwikkelaars computerprogramma
- 25% Infografisten
- 15% Licentievergoeding computerprogramma
- Bedrijfsleider, bij meer dan 37.500
- Tax shelter
- Hoofdredacteur
- 50% lesgevers
- 25% creatief personeel
- 25% beroepsjournalisten en stagiars
- 15% softwareontwikkelaars en marketeers
- 7,5% computerprogramma
Ruling Voorafgaande beslissing 3 februari 2015, nr. 2014.721 (15% omzet - Bedrijfsleider computerprogramma)
Revenus résultant de la cession ou de la concession de droits d’auteur. Dirigeant d’entreprise. Programme informatique. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. Bedrijfsleider. Computerprogramma. De variabele vergoeding vastgesteld op 15% van de omzet (excl. BTW) verwezenlijkt door de toekenning van gebruikslicenties voor het programma [en dus exclusief de omzet die voortvloeit uit prestaties (onderhoud, ...) die aan de klanten worden gefactureerd] die door de vennootschap "X" aan haar zaakvoerder zal worden toegekend krachtens de overeenkomst, kan aangemerkt worden als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5° WIB92, maar met dien verstande evenwel dat krachtens artikel 37, §1 en 2 WIB92 dit inkomen een beroepsinkomen zal vormen indien en voor zover het hoger dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) is.  De beslissing zal van toepassing zijn op de vergoedingen die vanaf de dag van de beslissing worden betaald en voor zover ze betrekking hebben op de omzet die ten vroegste op 1/01/2015 werd verwezenlijkt.

La redevance variable fixée à 15% du chiffre d’affaires (HTVA) réalisé en raison de l’octroi des licences d’utilisation du programme [et donc à l’exclusion du CA issus des prestations (maintenance,…) de services facturées aux clients] qui sera attribuée par la société « X » à son gérant en vertu de la convention, peut être qualifiée de revenu mobilier au sens de l’article 17 § 1er, 5° CIR92, étant toutefois entendu qu’en application de l’article 37 § 1er et 2 CIR92 celle-ci constituera un revenu professionnel dans l’éventualité et dans la mesure où elle excéderait 37.500 euros (non indexés). La décision sera d’application aux redevances versées à dater de celle-ci et pour autant qu’elles se rapportent au CA réalisé au plus tôt à compter du 1/01/2015.


Ruling Voorafgaande beslissing 27 januari 2015, nr. 2014.720 (25% financiële enveloppe - ontwikkelaars computerprogramma)
De bedragen die zullen worden toegekend door de vennootschap “X “ aan haar ”ontwikkelaars “ onder het statuut van loontrekkende en het statuut van zelfstandige (actuele en toekomstige), ingevolge de ondertekening van de overeenkomsten, in het kader van de overdracht van hun auteursrechten betreffende de computerprogramma’s, zijn roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 §1, 5° WIB92, maar zullen evenwel in toepassing van artikel 37 §1 en 2 WIB92 beroepsinkomsten uitmaken in het geval en voor zover ze hoger zouden zijn dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd). Deze inkomsten die voortkomen uit de overdracht van de auteursrechten van deze “ontwikkelaars” mogen nooit hoger zijn dan 25% van de totale financiële enveloppe (vóór RSZ) die hen is toegekend. De wijziging van de arbeidsovereenkomsten en het dienstcontract om de verdeelsleutel van de bezoldiging specifiek te bepalen naarmate de overdracht van de auteursrechten of de uitvoering van de materiële prestaties maken geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 344 §1 WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 16 december 2014, nr. 2014.508 (25% Infografisten)
De bedragen die door de aanvrager aan zijn (huidige en toekomstige) "infografisten' in loondienst en als vennoot worden toegekend ten gevolge van de ondertekening van overeenkomsten in het kader van de afstand van hun auteursrechten, vormen roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 § 1, 5° WIB 92 waarbij echter geldt dat deze in toepassing van artikel 37 § 1 en 2 WIB 92 als beroepsinkomsten worden aangemerkt in het geval en voor zover zij meer dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) zouden bedragen. Deze inkomsten uit de afstand van de auteursrechten van de "infografisten" in loondienst en als vennoot mogen nooit meer bedragen dan 25% van de volledige financiële enveloppe (vóór RSZ) die hun is toegewezen.

Ruling Voorafgaande beslissing 18 november 2014, nr. 2014.558 (15% Licentievergoeding computerprogramma)
De vergoeding voor licentierechten voor het gebruik van een computerprogramma ten belope van gezamenlijk 15% van de met dat programma gerealiseerde netto-omzet, die door bvba A aan  auteurs X, Y en Z zal worden toegekend, kan als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

Ruling Voorafgaande beslissing 7 oktober 2014, nr. 2014.349 (Bedrijfsleider, bij meer dan 37.500)
Bedrijfsleider. Publiciteitssector. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de vennootschap Y in het kader van de overdracht van haar auteursrechten zullen worden toegekend aan haar zaakvoerder, de heer X, vormen roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 § 1, 5° WIB92 waarbij echter geldt dat deze in toepassing van artikel 37 § 1 en 2 WIB 92 als beroepsinkomsten worden beschouwd in het geval en voor zover zij meer dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) zouden bedragen. Deze inkomsten die voortvloeien uit de overdracht van de auteursrechten van de heer X zullen volgens de methodologie opgenomen in deze beslissing moeten worden vastgesteld.

Ruling Voorafgaande beslissing 23 september 2014, nr. 2014/399 (Tax shelter)
Er bestaat een co-productiecontract tussen deze twee producenten, waarbij ze de rechten op het werk verdelen (auteursrechten, APNI-rechten, enz.). In dit geval bestaat er tussen deze twee producenten een interne onderneming, wat met zich meebrengt dat het verboden is voor producent A om de uitgave die hij maakt voor producent B te facturen. Het is echter toegestaan aan producent A dat hij een schrijven richt tot producent B waarin deze uitgave hem op exclusieve wijze werd toegewezen. In elk geval is de datum van de uitgave, de datum waarop deze uitgave werd gedaan door producent A. De raamovereenkomst en optieovereenkomst in bijlage bij de aanvraag voldoen aan de bepalingen van artikel 194ter WIB 92.

Ruling Voorafgaande beslissing 29 juli 2014, nr. 2014.340 (Hoofdredacteur)
Personenbelasting. Hoofdredacteur. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de vennootschap ‘X’, bij toepassing van de overeenkomst, zullen worden toegekend aan haar bezoldigde hoofdredacteur van de website van de vennootschap, als tegenprestatie van de overdracht door deze laatste van zijn auteursrechten, kunnen als roerende inkomsten worden gekwalificeerd in de zin van artikel 17 § 1, 5° WIB92, echter met dien verstande dat overeenkomstig artikel 37 §1 en 2 WIB92 deze bedragen bedrijfsinkomsten zijn wanneer en in de mate waarin ze meer bedragen dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd). Die inkomsten voortvloeiend uit de overdracht van auteursrechten van de bezoldigde hoofdredacteur van de aanvrager mogen nooit meer bedragen dan 25% van het totale hem toegekende financiële bedrag (vóór RSZ).

Ruling Voorafgaande beslissing 24 juni 2014, nr. 2014.252 (50% lesgevers)
De door lesgevers gecreëerde werken in de vorm van geschreven teksten, PowerPointpresentaties, syllabus, Dvd, enz. kunnen worden aangemerkt als werken van letterkunde. Zij vallen bijgevolg onder de bescherming van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. 50% van de totale vergoeding toegekend door externe ondernemingen, organisatoren van studiedagen en congressen, aan voormelde lesgevers (natuurlijke personen) voor het geven voordrachten, presentaties, demonstraties, enz. wordt beschouwd als zijnde toegekend voor de éénmalige overdracht van de vermogensrechten op de door hen gecreëerde werken en mag als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

Ruling Voorafgaande beslissing 17 juni 2014, nr. 2014.268 (25% creatief personeel)
Personenbelasting. Publiciteitssector. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de aanvrager aan zijn creatief personeel zullen worden toegekend ingevolge de wijziging van het arbeidsreglement (voor loontrekkenden) en ook naar aanleiding van de ondertekening van een bijlage (voor zelfstandigen) in het kader van de afstand van hun auteursrechten, zijn roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB92, met dien verstande evenwel dat zij krachtens artikel 37, § 1 en 2, WIB92, beroepsinkomsten zijn indien en voor zover zij hoger dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd) zouden zijn.  Aangezien deze inkomsten voortvloeien uit de afstand van auteursrechten door het creatief personeel (loontrekkenden en zelfstandigen), kunnen zij nooit hoger zijn dan 25% van de totale financiële enveloppe (voor RSZ) die hen wordt toegekend. De wijziging van het arbeidsreglement en de ondertekening van een bijlage waarin wordt vastgelegd welk gedeelte in ruil voor de afstand van auteursrechten wordt toegekend, vormen geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 344, § 1, WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 27 mei 2014, nr. 2014.161 (25% beroepsjournalisten en stagiars)
De bedragen die, overeenkomstig een protocol van collectieve arbeidsovereenkomst (reeds ondertekend maar nog niet in werking getreden) door bepaalde persbedrijven worden toegekend aan de beroepsjournalisten en stagiars, als tegenprestatie voor de overdracht van deze laatsten van hun primaire auteursrechten, kunnen worden gekwalificeerd als roerende inkomsten in de zin van artikel 17 § 1, 5° WIB92, echter met dien verstande dat overeenkomstig artikel 37 § 1 en 2 WIB92 deze bedragen bedrijfsinkomsten zijn wanneer en in de mate waarin ze meer bedragen dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd).  Die inkomsten voortvloeiend uit de overdracht van primaire auteursrechten mogen nooit meer bedragen dan 25% van het totale toegekende financiële bedrag (vóór RSZ). De ondertekening van het protocol en van de aanhangsels van de arbeidsovereenkomsten vormen geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 344 § 1 WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 15 april 2014, nr. 2014.001 (15% softwareontwikkelaars en marketeers)
Het gedeelte van de bezoldiging dat de nv X wenst toe te kennen aan bepaalde werknemers, nl. de softwareontwikkelaars en de marketeers, die in het kader van hun arbeidsovereenkomst met de nv X beschermde werken hebben ontwikkeld en de auteursrechten hierop in de meest ruime zin contractueel aan de nv X hebben overgedragen, moet, ten belope van maximum 15% als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt en is in principe afzonderlijk belastbaar aan 15% roerende voorheffing.

Ruling Voorafgaande beslissing 15 april 2014, nr. 2014.097 (7,5% computerprogramma)
Auteursrechten. De vergoeding voor licentierechten voor het gebruik van een computerprogramma ten belope van 7,5% van de met dat programma gerealiseerde netto-omzet, die door bvba B aan  auteur X zal worden toegekend, kan als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

IEFBE 1459

Opsplitsing prestatie en auteursrechten voor roerend inkomen

Ruling Voorafgaande beslissing, 15 april 2014, IEFbe 1459; nr. 2012.472 (montage, regie, camera, materiële drager)
Fiscaal. De regie post-productie, het camerawerk, de regie, enerzijds, en de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager, anderzijds, vallen onder de bescherming van de Auteurswet van 30 juni 1994. Van de totale vergoeding die de onderneming Y voor de uitvoering van die werken ontvangt, kan 25 pct respectievelijk 100 pct als auteursrechten worden aangemerkt, mits het onderscheid tussen de prestatievergoedingen en de auteursrechten uitdrukkelijk op de facturen is vermeld. Daarvan kan max. 50 pct ten name van de zaakvoerder, dhr X, als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 worden toegekend, op voorwaarde dat deze vergoeding, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft.

56. Gelet op de concrete omstandigheden van het geval kan de DVB akkoord gaan met het door de aanvrager gedane voorstel om de vergoeding als volgt op te splitsten:

 

AUTEURSRECHT

PRESTATIES

Montage

0 %

100 %

Regie post-productie

25 %

75 %

Camerawerk

25 %

75 %

Regie

25 %

75 %

Materiële drager

100% (onder aftrek van de reële kosten: drager en verzending)

Reële kosten (drager en verzending)

57. In onderhavige sector heerst overeenkomstig artikel 18 van de Auteurswet een vermoeden van overdracht van de intellectuele rechten op de exploitatie van het audiovisuele werk (randnrs 22 en 23), waaruit volgt dat co-auteurs hun rechten worden overgedragen aan de producent.
58. Op de factuur opgemaakt door de onderneming Y ten name van haar klanten zal daarenboven uitdrukkelijk een onderscheid gemaakt worden tussen de vergoeding voor auteursrechten, enerzijds, en de andere vergoedingen, anderzijds.
59. Tussen dhr X en de onderneming Y zal een "overeenkomst auteursrechten" opgesteld worden waarin de overdracht van de auteursrechten m.b.t. zijn bijdrage in het audiovisuele werk uitdrukkelijk wordt bepaald.
60. Daarbij zal er rekening mee worden gehouden dat de vergoeding voor de overdracht door dhr X van zijn intellectuele rechten op het auteursrechtelijk beschermd werk aan de onderneming Y, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft.
61. De DVB kan akkoord gaan met het hierna ter verduidelijking gegeven voorbeeld, de bedragen zijn hypothetisch en dienen enkel ter verduidelijking van de toepasselijke verhoudingen:
61.1. de onderneming Y heeft een kwartaalomzet van 100.000 EUR, waarvan 75.000 EUR als dienstenvergoedingen en 25.000 EUR als auteursrechtvergoedingen werd gefactureerd;
61.2. dhr X verkrijgt momenteel een bedrijfsleidersbezoldiging van 24.750 EUR per kwartaal, hetgeen overeenstemt met 33% van de door de onderneming Y gefactureerde dienstprestaties (24.750/75.000);
61.3. onderneming Y kan dan ook maximum 33% van de door haar gefactureerde auteursrechten (25.000 EUR) of 8.250 EUR toekennen aan dhr X als vergoeding voor de overdracht van zijn intellectuele rechten. Dit stemt overeen met 8,25% (8.250/100.000) van de kwartaalomzet (excl. BTW) van de onderneming Y.
61.4. de door de onderneming Y aan dhr X toe te kennen vergoeding voor auteursrechten zal, in voorkomend geval, nooit meer bedragen dan 50 pct van de door de onderneming Y gefactureerde auteursrechten.
62. de regie post-productie, het camerawerk, de regie en de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager onder de bescherming van de Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten vallen;
63. van de door de onderneming Y voor de overdracht van het werk m.b.t. de regie post-productie, het camerawerk en de regie ontvangen vergoedingen:
63.1. minimum 75 pct als vergoeding voor geleverde prestaties moet worden aangemerkt;
63.2. maximum 25 pct als vergoeding voor de overdracht van auteursrechten moet worden aangemerkt;
64. 100 pct van de door de onderneming Y ontvangen vergoeding voor de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager, als vergoeding voor auteursrechten kan worden aangemerkt, met uitzondering van de kosten voor de materiële drager en de verzendingskosten;
65. maximum 50 pct van de aldus ten name van de onderneming Y aangemerkte auteursrechten aan haar zaakvoerder, dhr X, als vergoeding voor de overdracht van zijn intellectuele rechten mogen worden toegekend en die vergoeding in zijn naam als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 kan worden aangemerkt op voorwaarde dat deze vergoeding, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft; 

Uit J. Bossuyt, Auteursrechten in de inkomstenbelastingen, Wolters Kluwer 2014, p. 66 e.v.:
een bedrijfsleider van een onderneming in opdracht van die onderneming montagewerkzaamheden, regie post-productie activiteiten, camerawerk en gewonen regiewerkzaamheden uitvoerde voor klanten van die laatste. Hij draagt zijn auteursrechten over aan de onderneming, die op haar beurt de auteursrechten overdraagt aan haar klanten. De onderneming wenst nu een vergoeding voor overdracht van auteursrechten toe te kennen aan haar bedrijfsleider. In de overeenkomst tussen de onderneming en haar klanten wordt een afzonderlijke vergoeding bedongen voor wat betreft de overdracht van auteursrechten. Die vergoeding zal maximaal 25% bedragen voor de regie post-productie, het camerawerk en/of regie en 100% voor de overhandiging van een duplicaat van een materiële drager.

BIBF: Ten slotte besliste de Rulingcommissie (2012.472 d.d. 15 april 2014) nog dat er een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de prestatievergoeding enerzijds en de vergoeding voor auteursrechten anderzijds. Op basis van de concrete omstandigheden van het dossier aanvaardt de Rulingcommissie dat er sprake is van een auteursrecht ten voordele van een bedrijfsleider ten belope van 25% wat de regie post-productie, camerawerk en/of regie betreft en van 10% wat de overhandiging van een duplicaat van een materiële drager betreft met een totale begrenzing van 50% van de auteursrechten die de vennootschap zelf op kwartaalbasis ontvangt.

IEFBE 1468

Het Roeck Lucien Fonds heeft nooit vermogensrechten gehad op hun logo

Hof van Beroep Brussel 28 april 2015; IEFbe 1468 (De Roeck Lucien Fonds tegen Vlaams-Brusselse Media VZW)

Auteursrecht. Vermogensrecht. Het Roeck Lucien Fonds heeft tot doel het beheren van auteursrechten. Zij voert aan houder te zijn van het logo dat is ontwikkeld in 1958 voor de wereldtentoonstelling in Brussel (Expo 58) en de asymmetrische, vijfbenige ster in dit logo. Geïntimeerde zou een inbreuk maken op de auteursrechten omdat hun logo zou lijken op het logo Expo 58. Appellant vordert stopzetting van het gebruik van het logo. Dit beroep wordt ongegrond verklaard. De vermogensrechten op het logo zijn overgedragen aan de organisatie van de wereldtentoonstelling zonder beperking in tijd. Bij gebrek aan bewijs dat de vermogensrechten op het logo op een latere datum terug zijn overgedragen, wordt geoordeeld dat zij dus ook niet konden worden geërfd door het Roeck Lucien Fonds.

1. Relevante feiten.
1. Appellante heeft tot doel het werk van de heer X te bewaren en verder uit te dragen, onder meer het beheren van de auteursrechten op diens werk. Zij verklaart dat mevrouw X als erfgename de auteursrechten van wijlen haar vader heeft ingebracht in de VZW.
Appellante voert aan dat zij titularis is van een auteursrecht op het logo dat de heer X in 1958 heeft ontwikkeld voor de wereldtentoonstelling in Brussel (Expo 58), en de asymmetrische, vijfbenige ster in dit logo.
2. Geïntimeerde is een onafhankelijke, niet-commerciële, Nederlandstalige radiozender in Brussel. Bij de officiële erkenning als Nederlandstalige Brusselse stadsradio in 2003 heeft geïntimeerde beslist om een eigen logo te laten ontwikkelen. Hiertoe heeft zij beroep gedaan op een onafhankelijk ontwerpbureau SOMETHING ELS.
3. Bij brief van 25 april 2008 stelde de raadsman van appellante geïntimeerde in gebreke tot stopzetting van het gebruik van het logo, dat een inbreuk zou uitmaken op de auteursrechten op het logo van Expo 58. Bij brief van 14 mei 2008 betwistte de raadsman van geïntimeerde dat de ster ontworpen door de heer X auteursrechtelijke bescherming geniet. Daarnaast voerde zij aan dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van enige inbreuk. Zij betwistte ook de titulariteit van appellante op de auteursrechten. 

3. Beoordeling
14. Gelet op al deze overwegingen en elementen acht het hof het bewezen dat de heer X zijn vermogensrechten op het logo Expo 58 heeft overgedragen aan de organisatie van de wereldtentoonstelling zonder beperking in de tijd. Bij gebrek aan bewijs dat de vermogensrechten op het logo op een latere datum terug zijn overgedragen aan de heer X, wordt geoordeeld dat deze vermogensrechten niet konden worden geërfd door mevrouw X en bijgevolg ook niet konden worden ingebracht door appellant. De vordering van appellant is ongegrond. Haar hoger beroep is zodoende ook ongegrond.

IEFBE 1467

Vervallenverklaring Shop.be vanwege geen normaal gebruik

Hof van beroep Antwerpen 27 april 2015; IEFbe1467 (Gids tegen gedaagde)
Merkenrecht. Normaal gebruik. Gids voert sinds 1999 een handel in o.a. IT-diensten onder de benaming "Shop". Kort hiervoor is door gedaagde het beeldmerk Shop.be ingeschreven en domeinnaam. De inschrijving en het depot gebeuren telkens op naam van Paragon, die failliet wordt verklaard in 2002. Gids vordert de vervallenverklaring, minstens de vernietigverklaring van het Beneluxmerk en toekenning van schadeloosstelling op grond van 2.26 en 2.27 BVIE. Gedaagde betwist die aanspraak vanwege een overnameovereenkomst. Het hoger beroep van Gids is gegrond. Het Beneluxmerk Shop.be wordt vervallen verklaard omdat er geen sprake is van normaal of hernieuwd normaal gebruik in de zin van 2.27 lid 2 BVIE. Doorhaling van de merkinschrijving wordt bevolen.

1. De feiten.
De feitelijke gegevens die aan het geschil ten grondslag liggen, kunnen worden samengevat als volgt:
- appellante, opgericht op 9 maart 1999, voert sindsdien handel (exploitatie van portaalsites in België, Nederland en Frankrijk, de verkoop van IT-diensten, het verkopen van e-commerce-oplossingen en virtuele winkels op het internet) onder meer onder de benaming Shop;
- kort voordien, op 17 februari 1999 had de geïntimeerde, als zaakvoerder van de BVBA Paragon (opgericht op 2 juni 1997 met als doel onder meer het verkopen van elektronische consumptiegoederen), het Benelux beeldmerk Shop.be nr. 0646591 laten inschrijven; op 2 april 1999 volgt het depot van de domeinnaam Shop.be; de inschrijving en het depot gebeuren telkens op naam van de BVBA Paragon; die vennootschap wordt op 5 maart 2002 failliet verklaard, faillissement dat wordt afgesloten op 14 september 2010;
- De geïntimeerde laat gelden dat hij titularis is van het Beneluxmerk Shop.be ingevolge overname-overeenkomst van 7 juli 2009 en dat hij sindsdien gebruik maakt van het merk en van de domeinnaam Shop.be;
- de appellante vordert de vervallenverklaring, minstens de nietigverklaring van het Beneluxmerk Shop.be en de toekenning van schadeloosstelling (over de domeinnaam bestaat een afzonderlijke procedure bij dit hof gekend onder rolnummer 2012/AR/892 die heeft geleid tot een arrest van 2 december 2013).

3.2. Grond van betwisting
3.2.6. De geïntimeerde laat gelden dat het verval van het merk door de geïntimeerde niet meer kan worden ingeroepen, gelet op het hernieuwd gebruik daarvan dat door de gerechtswaarder wordt bevestigd in zijn proces-verbaal van vaststelling van 22 maart 2013. Die vaststelling wordt door de appellante als dusdanig niet betwist. De appellante argumenteert wel dat het gebruik van 22 maart 2013 van het merk door geïntimeerde (ook en zelfs voor zover dat gebruik mocht kunnen worden bestempeld als een begin van normaal gebruik of hernieuwd normaal gebruik in de zin van artikel 2.27.2 BVIE, hetgeen wordt betwist) zich situeert in de periode van drie maanden voorafgaand aan het instellen van de vordering (24 april 2013) en dus niet in aanmerking kan worden genomen, omdat de voorbereiding van dat begin van gebruik of hernieuwd gebruik pas werd getroffen nadat de appellante er kennis van had genomen dat een vordering tot vervallenverklaring zou kunnen worden ingesteld. Terecht verwijst de appellante in dat verband naar haar beroepsconclusie van 21 januari 2013 in de zaak voor de hof gekend onder rolnummer 2012/AR/892, waarin zij de overdracht van de doorhaling van dat beeldmerk heeft gevorderd onder meer op grond van "onvoldoende gebruik". De neerlegging van conclusies geldt als betekening (artikel 746 Ger. W.). Aangenomen wordt dat geïntimeerde vanaf de neerlegging van die conclusie kennis had dat een vordering tot vervallenverklaring van het beeldmerk zou kunnen worden ingesteld. Het beroep door geïntimeerde op de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder om op 22 maart 2013 de hierboven bedoelde materiële vaststellingen te doen, wordt dan ook geacht geen ander doel te hebben gehad dan een mogelijke vordering tot vervallenverklaring van beeldmerk Shop.be tegen te gaan. Dat de conclusie dateert van meer dan drie maanden voorafgaand aan het instellen van de vordering, is irrelevant (artikel 2.17 BVIE vereist niet dat de kennisgeving zou gebeuren binnen die periode van drie maanden). Dat alles geldt alleen maar des te meer omdat door appellante wordt betwist en door de geïntimeerde niet wordt bewezen dat hij ten tijde van de betrokken vaststellingen handelaar was, een inschrijving had in de kruispuntbank der ondernemingen, een btw-nummer had, ... In de gegeven omstandigheden bewijst de geïntimeerde zelfs geen begin van normaal gebruik of hernieuwd normaal gebruik, zodat toepassing van artikel 2.27.2. BVIE te zijnen gunste hoe dan ook uitgesloten is.

3.2.7. Slotsom is dat het hoger beroep van de appellante gegrond is. Het recht van de geïntimeerde op het Beneluxmerk Shop.be met inschrijvingsnummer 0646591 (klasse 35, 36 en 42) wordt vervallen verklaard. De doorhaling van die merkinschrijving wordt bevolen.  

IEFBE 1465

Roerend inkomen met 30 procent IE-vergoeding

NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 24 juni 2014, IEFbe 1465 (30% IE-vergoeding)
Fiscaal. Werknemers die auteursrechten aan hun werkgever cederen of in concessie geven, kunnen in aanmerking komen voor de regeling van artikel 17, §1, 5° WIB92. In dat geval moet er een overeenkomst voor handen zijn waaruit blijkt welk deel van de ontvangen vergoedingen bedoeld is om de prestatie (beroepsinkomsten) te dekken en welk deel de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten vergoedt (roerende inkomsten).

In casu vermeldt de arbeidsovereenkomst van belastingplichtige (afgesloten in 1995) dat hij integraal overdracht doet van alle intellectuele eigendomsrechten (inclusief auteursrecht) aan zijn werkgever voor de uitgevoerde werkzaamheden, waarvoor hij in ruil erkent enkel een loon te ontvangen dat niet alleen een volledige vergoeding is voor alle uitgevoerde werkzaamheden maar ook voor de overdracht van alle daaraan verbonden intellectuele rechten.

De toelichting die in 2011 bij de arbeidsovereenkomst werd gevoegd bepaalt dat 70 pct. van de ontvangen vergoedingen een vergoeding vormt voor de verrichte werkzaamheden en 30 pct. een vergoeding voor de overdracht van alle daaraan verbonden intellectuele rechten. Die toelichting omvat evenwel geen retroactieve correctie voor de ontvangen sommen.

De rechtbank besluit dat voor het betrokken inkomstenjaar 2008 geen overeenkomst voorhanden is waaruit blijkt welk deel van de vergoedingen in dat inkomstenjaar bedoeld is om de prestaties (beroepsinkomen) te dekken en welk deel de cessie of concessie van auteursrechten vergoedt (roerend inkomen). Derhalve is niet aangetoond dat de vergoedingen die in het inkomstenjaar 2008 werden ontvangen een vergoeding uitmaken  in de zin van artikel 17, §1, 5° WIB92, bij de overdracht van auteursrechten.

IEFBE 1464

Action en cessation contre des sites de téléchargement et de streaming

Pres. Tribunal d'arrondissement de et à Luxembourg 11 mars 2014, IEFbe 1464 (BAF contre ROOT)
Décision envoyée par Vincent Jadot, Belgian Entertainment Association et Stéphanie Hermoye, Hoyng Monégier LLP. L'association BAF demande à ce qu'il soit constaté que, par l'entremise des sites web exploités sous les noms de domaine (...), il est porté atteinte aux droit d'auteur et/ou aux droits voisins sur les oeuvres et/ou les prestations du répertoire de ses (sous-)membres et de ses mandants. Elle demande par conséquent qu'il soit ordonné à la société ROOT, en sa qualité de fournisseur de services sur Internet, de faire cesser ces atteintes commises par son intermédiaire.

Les sites permettaient le téléchargement de contenus (séries audiovisuelles et films), renvoyaient vers des plateformes d'hébergement de fichiers permettant de télécharger des albums de musique et permettaient l'accès en ligne (streaming) aux oeuvres protégées.

 

Les sites permettaient le téléchargement de contenus (séries audiovisuelles et films), renvoyaient vers des plateformes d'hébergement de fichiers permettant de télécharger des albums de musique et permettaient l'accès en ligne (streaming) aux oeuvres protégées. Le vice-président ordonne à la société ROOT la cessation des atteintes portées par son intermédiaire, mais rejette la demande tendant à voir ordonner à la société ROOT de cesser de fournir tout service permettant de réaliser directement ou indirectement des infractions à la LDA à tout site internet qui lui serait notifié par la BAF