DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 2179

Beschikkingen ingezonden Patty de Leeuwe en Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger.

Ex parte beschikkingen tegen 'opblaasbare loungers' van Blokker, Leen Bakker en Makro

Nederlandse jurisprudentie - Jurisprudence néerlandaise 3 mei 2017, IEFBE 2179; (Fatboy tegen Blokker; Leen Bakker en Makro), https://ie-forum.be/artikelen/ex-parte-beschikkingen-tegen-opblaasbare-loungers-van-blokker-leen-bakker-en-makro

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Den Haag 3 mei 2017 (Fatboy tegen Blokker), 9 mei (tegen Leen Bakker) en 18 mei 2017 (tegen Makro), IEF 16803. Merkenrecht. Modellenrecht. Grijsmaking volgens 1019b-d en 1019e Rv. Gestelde inbreuk op merken- en modellenrechten op de LAMZAC THE ORIGINAL door de verkoop van de 'opblaasbare lounger'. Voorzieningenrechter beveelt staking binnen 4 uur na betekening voor aanbieden via Blokker.nl als in de winkelfilialen en verwijdering van afbeelding van de website en in de folder. Op last van een dwangsom van €25 per product of €5000 per dag(deel), met maximum van €250.000. Leen Bakker blijkt een zustervennootschap van Blokker te zijn, het is Fatboy niet bekend of Blokker de voorraden heeft doorgespeeld aan Leen Bakker. Staking binnen 24 uur door Leen Bakker, en 12 uur door Makro met dwangsom van €250 per product of €5000 per dag(deel), met maximum van €250.000.

IEFBE 2175

Uitspraak ingezonden door Kirian Claeyé, Altius.

Geen vermelding van ompakker of heretiketteerder, maakt inbreuk op merkenrechten MSD

Brussel - Bruxelles(Fr./Nl.) 27 apr 2017, IEFBE 2175; (MSD tegen PI Pharma), https://ie-forum.be/artikelen/geen-vermelding-van-ompakker-of-heretiketteerder-maakt-inbreuk-op-merkenrechten-msd

Voorz. NL Rechtbank van KH Brussel 27 april 2017, IEF 16797; IEFbe 2175 (MSD tegen PI Pharma) BMS (Bristol-Myers Squibb)-voorwaarden [C-427/93, C-429/93 en C-436/93] Ompakken geneesmiddelen. Merkenrecht. De voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel te Brussel bevestigt in de eerste plaats de schending van de derde BMS-voorwaarde. De voorzitter past daarbij het arrest van het Hof van Justitie inzake Orifarm (C-400/09) toe en bevestigt dat ofwel de daadwerkelijke ompakker/heretiketteerder moeten worden vermeld, ofwel de entiteit die daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Het volstaat niet dat één van deze entiteiten louter wordt vermeld (bijvoorbeeld voorafgegaan door “ingevoerd door”); er dient wel degelijk ook vermelding te worden gemaakt van “omgepakt door”. Ook een bevestiging vanwege het FAGG dat de term “omgepakt door” mag worden weggelaten, vormt geen rechtvaardiging om één van de BMS-voorwaarden te negeren.

 

IEFBE 2174

Aanvraag beeldmerk AIR HOLE FACE MASKS YOU IDIOT te kwader trouw

Gerecht EU - Tribunal UE 16 mei 2017, IEFBE 2174; ECLI:EU:T:2017:335 (Airhole Facemasks tegen EUIPO), https://ie-forum.be/artikelen/aanvraag-beeldmerk-air-hole-face-masks-you-idiot-te-kwader-trouw

Gerecht EU 16 mei 2017, IEF 16795;  IEFbe 2174; ECLI:EU:T:2017:335 (Airhole Facemasks tegen EUIPO) Uniebeeldmerk AIR HOLE FACE MASKS YOU IDIOT. Nietigheidsprocedure. Kwade trouw. Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 – Wijzigingsbevoegdheid. De nietigheidsafdeling heeft het betwiste merk in zijn geheel nietig verklaard en sindustrysurf verwezen in de kosten. In het bijzonder heeft de nietigheidsafdeling geoordeeld dat sindustrysurf bij de indiening van de aanvraag van het betwiste merk te kwader trouw was. Sindustrysurf beschikte niet over een legitieme reden om het betwiste merk op haar eigen naam aan te vrage. De kamer van beroep heeft ten onrechte heeft besloten dat zij niet te kwader trouw was. De beslissing wordt vernietigd en het beroep van sindustrysurf wordt verworpen.

 

IEFBE 2171

Vragen aan HvJ EU over verlopen nationale merken en gebruik van een Uniemerk dat daarop is gebaseerd

HvJ EU - CJUE 23 mrt 2017, IEFBE 2171; C-148/17 (Peek & Cloppenburg), https://ie-forum.be/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-over-verlopen-nationale-merken-en-gebruik-van-een-uniemerk-dat-daarop-is-gebaseerd

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 23 februari 2017, IEF 16785; IEFbe 2171; C-148/17 (Peek & Cloppenburg) Merkenrecht. Het Duitse BGH vraagt uitleg van artikel 14 Vo 2008/95/EC en 34 lid 2 Uniemerkenrichtlijn. Verzoekster Peek en Cloppenburg Hamburg en verweerster Peek en Cloppenburg Düsseldorf zijn ondernemingen in de kledingsector. Zij zijn juridisch en economisch onafhankelijk van elkaar. Verzoekster is houdster van het woord- en beeldmerk PuC met voorrang uit het jaar 1953 voor kleding en verweerster voor woordmerk PUC uit 1978 en 1982 ook voor kleding. Verzoekster vraagt verweerster op 18-11-2004 om vrijwillige doorhaling van haar DUI woordmerken PUC wegens verval en als daar geen gehoor aan wordt gegeven start zij 11-02-2005 een procedure tot doorhaling, een zaak die in juli 2005 in der minne wordt geschikt: de twee woordmerken worden na afstand door verweerster doorgehaald. Verweerster beschikt ook over een op 06-04-2001 ingeschreven Uniewoordmerk PUC voor kleding. Dit merk roept voor het toepassingsgebied van DUI de anciënniteit van de twee doorgehaalde nationale merken van verweerster in. Verzoekster stapt op 12-03-2010 weer naar de rechter en vordert dat verweerster niet langer de anciënniteit van de doorgehaalde nationale merken kan inroepen. Zij stelt dat de nationale merken vóór doorhaling reeds vatbaar waren voor verval en dat de merken hadden kunnen worden doorgehaald op grond van verzoeksters oudere merkrechten. Zowel de lagere als de appelrechter stellen verzoekster in het gelijk. De zaak ligt nu voor in ‘Revision’ bij de verwijzende rechter. 

Voor de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) hangt de beslissing af van nadere uitleg van artikel 14 van RL 2008/95 en artikel 34.2 van Vo. 207/2009. Volgens het DUI merkenrecht kan vervallenverklaring van een merk alleen worden vastgesteld indien de voorwaarden voor doorhaling reeds waren vervuld op het tijdstip waarop het merk werd doorgehaald wegens niet vernieuwen van de beschermingsperiode of na afstand. Maar de DUI wetgever heeft een tweede vereiste gesteld: het nationale merk moet reeds op het tijdstip van doorhaling in het register met succes door middel van een vordering tot doorhaling wegens onvoldoende gebruik zijn aangevochten. Derhalve vereist de vaststelling van de vervallenverklaring van een merk waarvoor een daaraan gelijk Uniemerk de anciënniteit inroept, een beoordeling van de voorwaarden voor vervallenverklaring op twee verschillende tijdstippen. Dienovereenkomstig worden aan het slagen van een vordering tot vaststelling van de vervallenverklaring van een doorgehaald nationaal merk waarvan de anciënniteit door een Uniemerk wordt ingeroepen, hogere eisen gesteld dan aan het slagen van een vordering tot doorhaling op grond van de DUI merkenwet. Hij vraagt zich echter af of deze regeling verenigbaar is met EU-recht. 

In tegenstelling tot het oordeel van de appelrechter is de verwijzende rechter van mening dat door het beëindigen van de doorhalingsprocedure zonder rechterlijke beslissing de blokkerende werking van de Merkenwet is geëindigd zodat in beginsel de nationale merken weer rechtsinstandhoudend hadden kunnen worden gebruikt. Maar of dat zo is is afhankelijk van de vraag welk rechtsgevolg het inroepen van de anciënniteit van het oudere nationale merk door het Uniemerk volgens artikel 34.2 van Vo. 207/2009 heeft. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Is het verenigbaar met artikel 14 van richtlijn 2008/95/EG dat de nietigheid of vervallenverklaring van een nationaal merk dat de basis vormt voor het inroepen van de anciënniteit van een Uniemerk en waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, achteraf alleen kan worden vastgesteld indien aan de voorwaarden voor nietigheid of vervallenverklaring is voldaan niet alleen op het tijdstip waarop van het merk afstand wordt gedaan of waarop het merk vervalt, maar ook op het tijdstip van de rechterlijke beslissing waarbij de nietigheid of de vervallenverklaring wordt vastgesteld?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft het inroepen van de anciënniteit overeenkomstig artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 als rechtsgevolg dat het nationale merkrecht vervalt en niet meer rechtsinstandhoudend kan worden gebruikt, of blijft het nationale merk op grond van het Unierecht gehandhaafd, ook wanneer het niet meer in het register van de betrokken lidstaat is opgenomen, zodat het merk nog steeds rechtsinstandhoudend kan en moet worden gebruikt? 

IEFBE 2169

'Blend of shades of green' geen onderscheidend vermogen voor windmolens

Gerecht EU - Tribunal UE 3 mei 2017, IEFBE 2169; ECLI:EU:T2017:295 (Enercon tegen EUIPO), https://ie-forum.be/artikelen/blend-of-shades-of-green-geen-onderscheidend-vermogen-voor-windmolens

Gerecht EU 3 mei 2017, ECLI:EU:T2017:295, IEF 16783; IEFbe 2169 (Enercon tegen EUIPO) Uniemerkenrecht. Teken dat bestaat uit overlappende kleuren groen voor windmolens wordt geweigerd voor inschrijving op absolute gronden vanwege ontberen van onderscheidend vermogen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, hebben kleur geen onderscheidend vermogen, maar kunnen dat wel krijgen als resultaat van het gebruik van de kleuren in relatie tot goederen of diensten uit de merkaanvraag. Deze 'blend of several shades of green' heeft geen onderscheidend vermogen (verkregen door gebruik).

IEFBE 2168

Geen onderbouwing dat zwarte stippen-handvat ontoereikend treffend sierkarakter vertoont

Gerecht EU - Tribunal UE 11 mei 2017, IEFBE 2168; ECLI:EU:C:2017:360 (Pi-Design tegen Yoshida Metal Industry), https://ie-forum.be/artikelen/geen-onderbouwing-dat-zwarte-stippen-handvat-ontoereikend-treffend-sierkarakter-vertoont

HvJ EU 11 mei 2017, IEF 16782; IEFbe 2168; ECLI:EU:C:2017:360; C‑421/15 P (Pi-Design tegen Yoshida Metal Industry) Uniemerkenrecht. Inschrijving van tekens die een oppervlak met zwarte stippen weergeven. Hogere voorziening na Gerecht EU [RENV IEF 14953 en IEF 13616] waaruit volgt dat dit teken geen vormmerk is. In casu voert Yoshida louter aan dat de litigieuze tekens aanzienlijke decoratieve en onderscheidende bestanddelen bevatten. Zij legt echter ter onderbouwing geen gegevens of stukken over waaruit duidelijk blijkt dat het Gerecht de feiten en de bewijzen onjuist heeft opgevat waar het tot de slotsom komt dat het specifieke ontwerp van het geheel van zwarte punten een ontoereikend treffend sierkarakter vertoonde om als een wezenlijk niet-functioneel element van de litigieuze tekens te kunnen worden beschouwd. Hogere voorziening wordt afgewezen.

IEFBE 2166

Uitspraak mede ingezonden door Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma.

Geen noodzaak voor gebruik familienaam MEERING in dezelfde lay-out in groot formaat

Nederlandse jurisprudentie - Jurisprudence néerlandaise 10 mei 2017, IEFBE 2166; ECLI:NL:RBDHA:2017:4772 (Meering tegen CCC), https://ie-forum.be/artikelen/geen-noodzaak-voor-gebruik-familienaam-meering-in-dezelfde-lay-out-in-groot-formaat

Rechtbank Den Haag 10 mei 2017, IEF 16780; IEFbe 2166; ECLI:NL:RBDHA:2017:4772 (Meering tegen CCC) Benelux-merkenrecht. MTA en CCC drijven ondernemingen in touringcardiensten. In 1975 is MTA opgericht, zij is houdster van Benelux-woordmerk MEERING en houdt domeinnamen. Ze gebruikt op de achterzijde de aanduiding Almere-Tours met daaronder J.Meeting en heeft domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.amsterdam geregistreerd. Het gebruik van deze aanduiding is niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid. Niet is gebleken dat er een noodzaak is de familienaam te vermelden, laat staan dat die noodzaak zo ver zou gaan de aanduiding in dezelfde lay-out en in eenzelfde groot formaat te moeten gebruiken. In 1996 is, na overname van touringcarsbedrijf van Amersfoort Bloeit, door CCC geen gebruik gemaakt van de aanduiding zodat er ex artikel 2.23 lid 2 BVIE geen ouder recht van plaatselijke betekenis is. CCC moet inbreuk op Benelux-merk MEERING ex 2.20 lid 1 sub a BVIE, de handelsnaaminbreuk met Meering Touringcars Amsterdam staken en beveelt overdracht van de .amsterdam-domeinnamen.

IEFBE 2158

Vragen aan HvJ EU over debranding, rebranding en herkenbaarheid van uiterlijk voor import in EER

HvJ EU - CJUE , IEFBE 2158; (Mitsubishi Shoji Kaisha and Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe), https://ie-forum.be/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-over-debranding-rebranding-en-herkenbaarheid-van-uiterlijk-voor-import-in-eer

Vragen aan HvJ EU, 2017, IEF 16770; IEFbe 2158; C-129/17 (Mitsubishi Shoji Kaisha and Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe) Merkenrecht. Kan een merkhouder zich verzetten tegen debranding door een derde partij wanneer de goederen nooit eerder in de EER verhandeld zijn geweest, met het oog op importeren of het verkopen van goederen in de EER. Maakt het uit of daarbij sprake is van rebranding door de derde partij? Maakt het enig verschil of de geïmporteerde goederen op basis van hun uiterlijk verschijning of het model door de relevante gemiddelde consument geïdentificeerd zullen worden als afkomstig van de merkhouder? De gestelde vragen:

1. (a) Do the articles 5 of Directive 2008/95/EC and 9 of Council Regulation (EC) No 207/2009 of 26 February 2009 on the Community trade mark (codified version) cover the right of the trade-mark proprietor to oppose the removal, by a third party, without the consent of the trade-mark proprietor, of all signs identical to the trade marks which had been applied to the goods (debranding), in the case where the goods concerned have never previously been traded within the European Economic Area, such as goods placed in a customs warehouse, and where the removal by the third party occurs with a view to importing or placing those goods on the market within the European Economic Area?

IEFBE 2157

Uitspraak ingezonden door Kurt Stöpetie en Sjo Anne Hoogcarspel, Brinkhof.

Verkoop via platform Aliexpress is niet 'gericht op Nederland'

Nederlandse jurisprudentie - Jurisprudence néerlandaise 3 mei 2017, IEFBE 2157; https://ie-forum.be/artikelen/verkoop-via-platform-aliexpress-is-niet-gericht-op-nederland

Rechtbank Amsterdam 3 mei 2017, IEF 16769; IEFbe 2157 (Verweij Fashion tegen Giordano Germany; Verweij Fashion tegen Giordano Enterprises) Merkenrecht. Giordano Germany is houdster van diverse woord/beeldmerken. Verweij en Giordano zijn in onderhandeling over een distributieovereenkomst voor de Benelux. In de onderhandeling wordt aangekondigd oppositie te gaan voeren tegen de merkaanvragen door Verweij. Er is geen normaal gebruik gemaakt van het merk ex 2.26 BVIE. Echter de correspondentie met een aantal (potentiële) distributeurs is geen normaal gebruik. Dat zij sedert jaren via het platform Aliexpresse een Nederlandtalige en Franstalige website exploiteert, daar in euro's wordt afgerekend en met iDeal - een op Nederland gerichte betalingswijze - kan worden afgerekend, is een door Aliexpress aangeboden optie. Die is onafhankelijk van de exploitant van de betreffende sub-site. Het duidt dus niet op de intentie om zich op de Beneluxmarkt te richten. In HA ZA 15-1010 worden de internationale merkinschrijvingen vervallen verklaart. In zaak HA ZA 16-1 wordt de doorhaling van het Beneluxwoordmerk bevolen.

IEFBE 2152

Conclusie AG: Uniemerkengerecht moet zich ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren voor dat overeenstemmend deel als zij het later aangesproken gerecht is.

HvJ EU - CJUE 3 mei 2017, IEFBE 2152; ECLI:EU:C:2017:330 (MERCK), https://ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-uniemerkengerecht-moet-zich-ambtshalve-niet-ontvankelijk-verklaren-voor-dat-overeenstem

Conclusie AG HvJ EU 3 mei 2017, IEF 16757; IEFbe 2152; ECLI:EU:C:2017:330; C-231/16 (MERCK) Merkenrecht. Procesrecht. Rechtsmacht. Over de rechtsmacht over een aantal Britse en internationale woordmerken MERCK. Begrippen 'dezelfde partijen' en 'dezelfde handelingen', gebruik van Merck op websites en online platformen. Conclusie AG: Bij aanhangig gemaakte zaken in twee lidstaten, een op basis van een nationaal merk en een tweede op basis van een Uniemerk stemmen slechts voor die ene lidstaat overeen. Het Uniemerkengerecht moet zich ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren voor dat deel van het grondgebied - als zij het later aangesproken gerecht is.