Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 814

Deskundigenverslag onbetrouwbaar - geen ogenschijnlijk IE op software

Hof van Beroep Antwerpen 30 april 2014, IEFbe 814 (Network Proces control c.s. tegen GOnline)
Zie eerder IEFbe 506. Er werd geoordeeld dat de beslagleggende partijen tekort zijn geschoten in de verplichting door de rechter onvoldoende en onvolledig te informeren toen ze om beslagverlof vroegen. Een nieuw deskundigenonderzoek werd bevolen voor advies over de auteursrechtelijk bescherming van de DINO-software en wie de auteur is. Het verslag van deskundige na beschrijvend beslag inzake namaak is als onbetrouwbaar opzijgeschoven en acht jaar na vonnis blijkt nog steeds geen ogenschijnlijk IE van appellanten. Hoger beroep ongegrond.

Lees tip, onder 7, p. 5.

IEFBE 797

Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case

Naar aanleiding van zijn artikel in de "Journal of Intellectual Property Law & Practice" sprak Alexander Tsoutsanis (DLA Piper en IViR) op vrijdag 25 april 2014 op de Fordham IP Conference in New York over "Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case" (presentatie). Het artikel is te downloaden via SSRN, en bespreekt o.a. de opinies van de European Copyright Society en ALAI.

Lees verder

IEFBE 772

Binnenbekleding inbouwhaard Metalfire geen auteursrechtelijk werk

Hof van Beroep Gent 20 november 2013, IEFbe 772 (Metalfire tegen M-Design Benelux e.a.)
Auteursrecht. Beslag inzake namaak. Geen inbreuk. Beide partijen handelen in inbouwhaarden. De zaakvoerder van Metalfire was oorspronkelijk verdeler van haarden van onder meer M-Design. Tussen partijen is een betwisting ontstaan over de gietijzeren binnenbekleding van de haarden in de vorm van strakke, verticale lijnen ("ribben"). Hierop is ex parte beslag inzake namaak toegewezen aan Metalfire, waarop M-Design haar product heeft aangepast met fijnere lamellen. Ook hierop is ex parte beslag inzake namaak toegestaan. De rechter in eerste aanleg heeft beslist dat de binnenbekleding van inbouwhaarden van Metalfire bestaande uit een zwart, gietijzeren, verticaal gegroefd profiel niet auteursrechtelijk beschermd is en hefde de verbodsmaatregelen op. Het hof oordeelt dat de haarden van Metalfire geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, wegens het ontbreken van originaliteit. De globale indruk is niet van dien aard dat een normaal aandachtige kijker getroffen wordt door de persoonlijke inbreng en creatieve keuzes. Derhalve geen inbreuk. Het hof bevestigt het bestreden vonnis.

De lamellen die Metalfire in haar inbouwhaarden gebruikt, genieten geen auteursrechtelijke bescherming. De lamellen zijn niet origineel in de zin van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, zoals achteraf gewijzigd (hierna "de Auteurswet") en van de rechtspraak van eht Europees Hof van Justitie

14. [..] De globale indruk van de haarden van Metalfire, met de gebruikte lamellen, is niet van die aard dat een normaal aandachtige kijker getroffen wordt door de verschillen ten opzichte van andere haarden met lamellen, door de persoonlijke inbreng en door de eigen creatieve keuzes van de maker, vergeleken met de andere, eerdere modellen van haarden, waarvan de binnenbekleding uit zwarte lamellen bestaat.
Het lijdt weinig twijfel dat er tijd en energie in de toepassing van de algemene tendensen op het ontwerp van de haarden is gestopt. Dit is evenwel neit voldoende om de toetssteen van originaliteit, zoals hiervoor bepaald, te doorstaan.
Het feit dat [..] de eerste zou geweest zijn, voor zover dit bewezen zou zijn, die zwarte, gietijzeren 'tand en groef' vormgeving als binnenbekleding voor haarden heeft aangewend, is niet voldoende om van originaliteit in de zin van de Europese en Belgische auteurswetgeving te spreken. [..]

IEFBE 763

PI Pharma schendt artikel 95 WMPC en moet verhandeling geneesmiddelen staken

Hof van Beroep Brussel 19 november 2013, IEFbe 763 (Eurogenerics tegen PI Pharma)

Uitspraak mede ingezonden door Kristof Roox, Crowell & Moring. Parallelimport. Farmaceutische regelgeving. Merkenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Eurogenerics vervaardigt en commercialiseert voornamelijk generieke geneesmiddelen en is titularis van de Gemeenschaps-woord/beeldmerken EUROGENERICS en EG. PI Pharma is een Belgische onderneming die actief is op het vlak van de parallelinvoer van geneesmiddelen. Het hof stelt vast dat PI Pharma zich schuldig maakt aan schending van artikel 95 WMPC en beveelt de staking van de verhandeling van de geneesmiddelen.

Er is geen cassatievoorziening

Stelt vast dat PI Pharma zich, wat Omeprazole EG 40 mg (60 capsules) Amlodipine EG 5 mg (100 tabletten), Citalopram EG 20 mg (60 tabletten) en Lisonopril EG 20 mg (100 tabletten) betreft, schuldig maakt aan een schending van artikel 95 WMPC 1) door in strijd met de artikelen 4, 11bis, 37bis en 93, 3 van het KB van 21 december 2001 niet-terugbetaalbare geneesmiddelen te commercialiseren waarbij gebruikt wordt gemaakt van de terugbetalingsbeslissing voor een andere verpakkingsgrootte, en 2) door in strijd met artikel 90, 2 van het KB van 21 december 2001 door op niet-terugbetaalbare verpakkingsgroottes de CFK-code en unieke barcode te gebruiken die verbonden is aan een andere verpakkingsgrootte waarvoor wel een terugbetaling werd bekomen,

Beveelt aan PI Pharma de staking van de verhandeling van deze geneesmiddelen, onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 euro per individuele inbreuk vastgesteld na een termijn van drie maanden vanaf de betekening van het tussengekomen arrest (waarbij de verkoop van één verpakking als één individuele inbreuk wordt beschouwd), met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van 500.000 euro.
IEFBE 780

DVB beslist over regie, post-productie en camerawerk als auteursrechtelijk "bijdragen"

Ruling Dienst Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken 15 april 2014, IEFbe 780 (Fiscaliteit en auteursrechten)
Bijdrage ingezonden door Tijs Laurens, Astrea. Auteursrecht. Bijdragen. Fiscale zaken. Dhr X voert in opdracht van de gcv verschillende opdrachten uit (montage, regie post-productie, camerawerk, regie en overhandiging materiële drager). De gcv stelt vast dat zij nooit apart heeft vergoed voor de auteursrechtelijke prestaties. De regie post-productie, het camerawerk, de regie en de reproductie van audiovisiuele werk op materiële drager kwalificeren als "bijdrage" in de zin van artikel 14 Auteurswet. De montage geldt echter niet als bijdrage, omdat dit slechts een technische uitvoering van post-productie-instructies betreft.

19. Aanvrager is van oordeel dat de auteursrechtelijke bescherming op een audiovisueel werk dus zelden zal worden geweigerd en bijgevolg dient nagegaan te worden welke personen van deze auteursrechtelijke bescherming kunnen genieten.

21. De geringste bijdrage aan een audiovisueel werk volstaat derhalve om als natuurlijke persoon co-auteur te zijn van het uiteindelijke werk.

23.1. Montage
(...) Integendeel, montage betreft de technische uitvoering van post-productie-instructies en geldt niet als "bijdrage" in de zin van artikel 14 van de Auteurswet.

23.3. Regie post-productie
(...) Regie post-productie betreft immers de intellectuele arbeid, ontdaan van een materiële uitvoering, die wordt vormgegeven in de finale materiële drager. Bijgevolg geldt regie post-productie normaliter wel als auteursrechtelijk beschermbaar, nu dit wel sporen draagt van een zeker intellectuele activiteit neergelegd in zodanige eigen vorm dat men er het stempel in kan zien van een bepaalde persoon. Aanvrager is van mening dat de regie post-productie kwalificatie als "bijdrage" in de zin van artikel 14 van de Auteurswet.

23.3. Camerawerk en regie
Hetzelfde geldt voor camerawerk en regie.

23.4. Overhandiging materiële drager
De overhandiging van de materiële drager op zich is geen auteursrechtelijk beschermd werk. Op die drager kunnen uiteraard wel auteursrechtelijk beschermde werken voorkomen, waarvoor desgevallend een bijkomende reproductievergoeding (auteursrechtvergoeding kan worden aangerekend).

29. Nu auteursrechtelijk aan een voor dhr X gunstiger fiscaalrechtelijk regime zijn onderworpen dan de normale bezoldiging die dhr X ontvangt van de gcv, dient er nauwlettend te worden toegezien dat de verhouding van de auteursrechtvergoedingen (royalty's) en de prestatievergoedingen (bezoldiging) de rechten van derden, waaronder de fiscus, niet miskent.

99. Gelet op de concrete omstandighede van het geval kan de DVB akkoord gaan met de door de aanvrager gedane voorstel om de vergoeding als volgt te splitsen:
 AuteursrechtDiensten
Montage0%100%
Regie post-productie25%75%
Camerawerk25%75%
Regie25%75%
Overhandiging duplicaat materiële drager100%
(onder aftrek van de reële kosten: drager en verzending)
Reële kosten (drager en verzending)
IEFBE 777

Les pièces de monnaie dans un gris relativement uniforme sont protégés

Cour de cassation 17 mars 2014, IEFbe 777 (Tradart Institut)
Droit de l'auteur. Photo des pièces de monnaie au catalogue. Imitation servile. L'arrêt considère qu'« alors que les pièces de monnaie sont de couleurs différentes (argent clair ou fonce, bronze, or, cuivre oxyde ou non), [le défendeur] les a présentées dans un gris relativement uniforme afin de donner au catalogue une impression d'homogénéité, ce qui lui permettait en même temps d'accentuer le relief des visages représentes sur l'avers et celui des scènes figurant sur le revers.

Il déduit de ces considérations de fait qu' « en l'espèce, [le défendeur]ne s'est pas contente de photographier servilement les pièces de monnaie qui devaient figurer dans le catalogue `[...]' ; [qu']il a opère des choix qui témoignent que les photographies qui ont été publiées constituent une création intellectuelle qui est propre à son auteur » et que « les photographies litigieuses présentent bien le caractère original requis par la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins ».

Il justifie ainsi légalement sa décision que les photographies litigieuses bénéficient de la protection de la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins.

IEFBE 771

Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?

Frédéric Lejeune, 'Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?', IEFbe 771.
Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Ces derniers temps, les conflits de juridictions ont surtout retenu l’attention lorsque les (quasi-)délits en cause étaient commis par l’intermédiaire d’Internet (cf. l’arrêt Pinckney, C-170/12 ;   l’arrêt Wintersteiger, C‑523/10;  et l’arrêt eDateC-509/09 et C-161/10).

Le récent arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering (dont il a déjà été fait écho ici: [IEFbe 751] atteste cependant de ce que les conflits de juridictions issus d’atteintes commises dans le monde réel (par opposition au monde virtuel) peuvent, eux aussi, susciter des difficultés.

Les faits à l’origine de cet arrêt peuvent être résumés comme suit :

- M. Spoering est un photographe qui, en 2003, a réalisé des photographies de différentes pièces d’un hôtel niçois baptisé "Hi Hotel"
- En 2008, M. Spoering se rend dans une librairie à Cologne et y découvre un livre d’architecture qui reprend 9 des photographies qu’il avait prises pour le compte de Hi Hotel
- M. Spoering introduit, en Allemagne, une action en justice contre Hi Hotel afin que celui-ci soit condamné (i) à "cesser de reproduire ou de faire reproduire, de diffuser ou de faire diffuser, d’exposer ou de faire exposer, sur le territoire allemand (…)" les photographies litigieuses et (ii) à "indemniser tout dommage que [M. Spoering] aurait subi et subirait en raison du comportement de Hi Hotel"
- Devant le juge allemand, Hi Hotel soutient que les éditions Phaidon, à qui il a remis les photographies litigieuses, ont également un établissement à Paris, sous-entendant par là même que le lieu du fait dommageable imputable à Hi Hotel se trouverait exclusivement en France, ce qui ôterait, à l’encontre de ce dernier, toute juridiction aux cours et tribunaux allemands sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001
- Selon le Bundesgerichtshof qui a adressé la question préjudicielle à la Cour de justice de l’Union européenne, "la compétence internationale des juridictions allemandes au titre de l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2011 doit être vérifiée sur le fondement des propos factuels selon lesquels les éditions Phaidon de Berlin ont diffusé les photographies en question en Allemagne en violation du droit d’auteur et que Hi Hotel y a contribué par la remise de celles-ci aux éditions Phaidon de Paris"

Autrement dit: les juridictions allemandes ont-elles compétence internationale, sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001, pour connaître d’une demande dirigée contre Hi Hotel, alors que Hi Hotel a remis les photographies litigieuses aux éditions Phaidon en France (et donc que le seul fait qui puisse être reproché à Hi Hotel a été posé en France)?
 
La réponse de la CJUE est la suivante: "Au vu des considérations qui précèdent, il y a lieu de répondre à la question posée que l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2001 doit être interprété en ce sens que, en cas de pluralité d’auteurs supposés d’un dommage allégué aux droits patrimoniaux d’auteur protégés dans l’État membre dont relève la juridiction saisie, cette disposition ne permet pas d’établir, au titre du lieu de l’événement causal de ce dommage, la compétence d’une juridiction dans le ressort de laquelle celui des auteurs supposés qui est attrait n’a pas agi, mais elle permet d’établir la compétence de cette juridiction au titre du lieu de matérialisation du dommage allégué à condition que celui-ci risque de se matérialiser dans le ressort de la juridiction saisie. Dans cette dernière hypothèse, cette juridiction n’est compétente que pour connaître du seul dommage causé sur le territoire de l’État membre dont elle relève."
 
Si la réponse de la CJUE n’est pas des plus limpides, nous croyons pouvoir inférer de cet arrêt que les juridictions allemandes ont compétence internationale à l’égard de Hi Hotel:
 
- en tant que juridictions du lieu où le dommage s’est matérialisé  (ou risque de se matérialiser);
- dans la mesure où il n’est question que du préjudice s’étant matérialisé (ou risquant de se matérialiser) sur le territoire allemand.

La solution retenue par la CJUE n’a donc – à première vue – rien de révolutionnaire, et ne semble être qu’une application à un cas d’espèce très factuel de sa très riche jurisprudence relative à l’article 5 (3) du règlement 44/2001, et en particulier des arrêts Mines de potasse d’Alsace (C-21/76), Shevill (C-68/93), Melzer (C‑228/11) et Pinckney (C-170/12).
 
En réalité, il se pourrait que l’arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering dépasse largement tout ce qui avait déjà été décidé à propos de l’article 5 (3) du règlement 44/2001 (à l’occasion d’atteintes commises dans le monde "réel"), et il faudra assurément réfléchir, en profondeur, aux conséquences de cet arrêt (mais cette ambition excède l’objectif assigné à la présente contribution).

Frédéric Lejeune

IEFBE 755

Format ou programme d'une émission audiovisuelle

Cour d'appel de Bruxelles 3 octobre 2013, IEFbe 755 (RTL Belgium c.s. contre X)
Décision envoyée par Kristof Roox, Filip Petillion, Crowell & Moring. Arrêt definitif. Réformation. Droit d'auteur. Droit international privé. Convention de Berne. Droit d'auteur. Concept. Format ou programme d'une émission audiovisuelle. Mise en forme. Capsules.

23. Il découle de l'ensemble des considérations qui précèdent que la demande en cessation de M. Dio Dio basée sur la LDA n'est pas fondée.

Eu égard à ce qui est décidé par la cour quant au fondement de l'action, il n'y a pas lieu de statuer sur les exceptions d'irrecevabilitée soulevées par RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. et ce par économie de procédure.

24. Enfin, RTL Belgium, CLT-UFA et l'I.B.S.R. ne justifient pas du bien-fondé des mesures de publications qu'elles sollicitent. Il n'y a pas lieu d'y faire droit.
IEFBE 769

L'affaire G-STAR vs H&M et la notion d'originalité

Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Dans son arrêt du 16 décembre 2013, la Cour d’appel d’Anvers a tranché un litige opposant deux sociétés « G-STAR » à la société « H&M » (disponible ici : IEFbe 581). En résumé, les sociétés « G-STAR » reprochaient à la société « H&M » d’avoir contrefait leur modèle de jeans « ELWOOD ». Le premier juge confirma la contrefaçon et interdit la distribution du modèle contrefaisant sous peine d’astreintes. « H&M » releva appel de la décision du premier juge.

Contrairement au premier juge, la Cour d’appel d’Anvers [IEFbe] déclara les demandes des sociétés « G-STAR » non fondées, au motif que le modèle de jeans « ELWOOD » des sociétés « G-STAR » n’est pas susceptible de protection par le droit d’auteur. En effet, estime la Cour, ce modèle « ELWOOD » n’est pas original car ses caractéristiques sont banales et ne se différencient pas des caractéristiques classiques qui se retrouvent dans tout pantalon de moto.

Si l’arrêt semble, à première vue, bien motivé, l’on ne manquera pas de regretter quelques maladresses terminologiques. Ainsi par exemple, il est malheureux de lire, en page 5 de cet arrêt, que pour pouvoir bénéficier de la protection par le droit d’auteur, il faut vérifier si le modèle de jeans litigieux est « l’expression de l’effort intellectuel du créateur » (« de uitdrukking van een intellectuele inspanning van de maker »).

Alors qu’a priori, l’effort n’influe nullement sur l’originalité d’une œuvre protégeable par le droit d’auteur.

Pour être originale, il importe peu que l’auteur ait fait des efforts, il faut simplement que l’œuvre qu’il a créée « reflète [sa] personnalité ». Le critère de l’originalité, selon la Cour de justice (arrêt Painer, C-145/10, §88) , est donc celui de la « touche personnelle » (et non celui de l’ « effort créateur »).

Pour ce motif, l’arrêt de la Cour d’appel d’Anvers doit être critiqué car comme l’a écrit B. Michaux, « Il va sans dire que la définition communautaire du critère de l’originalité s’impose au juge national » (RDC-TBH, n° 06/2012, p. 600).

Frédéric Lejeune

IEFBE 768

HvJ EU: Thuiskopie uit illegale bron (en heffen) is niet toegestaan

HvJ EU 10 april 2014, zaak C-609/12 (ACI Adam e.a. tegen Stichting De Thuiskopie) - dossier
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 5, leden 2 en 5, van InfoSoc-richtlijn en van artikel 14 handhavingsrichtlijn. Reproductierecht. Beperkingen en restricties. Handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Reproductie voor privégebruik. Geoorloofdheid van bron van kopie. Uit het perscommuniqué: In het bedrag van de vergoeding die is verschuldigd voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik van een beschermd werk, mag geen rekening worden gehouden met ongeoorloofde reproducties. Het feit dat er geen enkele technische voorziening bestaat om de vervaardiging van ongeoorloofde privékopieën te bestrijden, kan aan deze vaststelling geen afbreuk doen.

Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

1) Het Unierecht, en met name artikel 5, lid 2, sub b, van [INFOSOC-richtlijn] juncto lid 5 van dat artikel, dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.

2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betalingsplichtigen van de billijke compensatie bij de verwijzende rechter vorderen dat hij verkiaringen voor recht geeft ten laste van de organisatie die is belast met de heffing van deze vergoeding en de verdeling daarvan onder de houders van auteursrechten, en die zich daartegen verweert.

Citaatselectie:

35 Indien het de lidstaten vrij zou staan al dan niet een wettelijke regeling vast te stellen op grond waarvan reproducties voor privégebruik ook mogen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron, dan zou dit duidelijk afbreuk doen aan de goede werking van de inteme markt.

41. Uit het voorgaande volgt dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op kopieen voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron.

Gestelde vragen:

1. Dient art. 5 lid 2, aanhef en onder b - al dan niet in verbinding met art. 5 lid 5 - Auteursrechtrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig - dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden - ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen?

2. a. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, kan toepassing van de 'driestappentoets', bedoeld in art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, dan aanleiding vormen om de werkingssfeer van de beperking van art. 5 lid 2 uit te breiden, of kan die toepassing slechts ertoe leiden de reikwijdte van de beperking terug te dringen?

b. Indien het antwoord op vraag 1 luidt als aan het slot daarvan vermeld, is dan een regel van nationaal recht die ertoe strekt dat ter zake van reproducties, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, een billijke vergoeding verschuldigd is, ongeacht of de vervaardiging van die reproducties ingevolge art. 5 lid 2 Auteursrechtrichtlijn geoorloofd is - en zonder dat die regel afbreuk doet aan het verbodsrecht van de rechthebbende en diens aanspraak op schadevergoeding - strijdig met art. 5 Auteursrechtrichtlijn, dan wel met enige andere regel van Europees recht?

Is voor de beantwoording van deze vraag, in het licht van de 'driestappentoets' van art. 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn, van belang dat technische voorzieningen om het maken van ongeoorloofde privékopieën tegen te gaan (nog) niet beschikbaar zijn?

3. Is de Handhavingsrichtlijn van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin - nadat een lidstaat op de voet van art. 5 lid 2 onder b Auteursrechtrichtlijn de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde fair compensation heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die fair compensation dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de fair compensation is belast - door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de fair compensation, verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert?

Time.lex