Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 968

HvJ EU: Ruim baan voor de Europese parodie

HvJ EU 3 september 2014, IEFbe 968, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW / Helena Vandersteen e.a.)
Zie eerder IEF 12642 en de Conclusie van A-G, IEF 13867. Wanneer een parodie een discriminerende boodschap weergeeft, kan de houder van de rechten op het geparodieerde werk eisen dat dit werk niet met deze boodschap wordt geassocieerd. De wezenlijke en unieke kenmerken van de parodie bestaan erin dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.

Prejudiciële vragen

„1)      Is het begrip ,parodie’ een autonoom Unierechtelijk begrip?

2)      Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
–        het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
–        en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
–        erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
–        de bron vermelden van het geparodieerde werk.

3)      Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?”

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling vervatte begrip „parodie” een autonoom Unierechtelijk begrip is.

2)      Artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de wezenlijke kenmerken van de parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Het begrip „parodie” in de zin van deze bepaling dient niet te voldoen aan zodanige voorwaarden dat de parodie een ander eigen oorspronkelijk karakter vertoont dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk, redelijkerwijze aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke werk zelf kan worden toegeschreven, betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.

Evenwel moet de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 een rechtvaardig evenwicht in acht nemen tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde personen en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van dit artikel 5, lid 3, sub k.

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het hoofdgeding, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29, in de veronderstelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tekening deze wezenlijke kenmerken van de parodie vertoont, dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt.

Zie ook:
AOMB
Het persbericht
Otto Volgenant, Opinie over Parodie De Wilde Weldoener
The IP Kat

Mr-Online
NautaDutilh

IEFBE 959

Gebrek aan depot en originaliteit stadsgezichten en historische steden

Hof van beroep Antwerpen 28 april 2014, IEFbe 959 (B & T Textilia tegen NV Artesutto Indecor)
Auteursrecht. Tekeningen- en modellenrecht. NV Artesutto commercialiseert sier- en gebruiksvoorwerpen (onder andere kussens en wandtapijten) waarin tekeningen, motieven en ontwerpen zijn verwerkt die stadsgezichten van diverse historische steden voorstellen. NV B & T Textilia begon gelijkwaardige producten te produceren. NV Artesutto’s vorderingen zijn op grond van enerzijds het tekeningen- en modellenrecht en anderzijds het auteursrecht. Het Hof van Cassatie besliste dat voor bescherming het niet vereist is dat een werk de stempel van de persoonlijkheid van de auteur draagt (IEFbe 150). Ten aanzien van het auteursrecht oordeelt het hof dat de werken niet origineel zijn, mede omdat ze geen persoonlijk stempel van de auteur dragen. De originaliteit van de werken kan ook niet afgeleid worden uit het feit dat er bepaalde gelijkenissen zouden bestaan tussen de werken. Het i-depot is in dit verband irrelevant, want creëert geen intellectueel eigendomsrecht (maar enkel vaste dagtekening). De vorderingen gegrond op het tekeningen- en modellenrecht zijn eveneens ongegrond, door gebrek aan inschrijving van een depot.

 

4.2.4. Bij gebrek aan inschrijving van een depot, is de vordering van de eerste geïntimeerde, voor zover gegrond op het tekeningen- en modellenrecht, ongegrond.

4.3.4. Het hof maakt deze oordeelkundige overwegingen van het hof van beroep te Gent tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat Amandina Cuppens, auteur van de betrokken tekeningen, geen oorspronkelijke werken heeft ontworpen, maar zich ertoe beperkt heeft om tekeningen te maken van bestaande, eeuwenoude stadsgezichten, dit uitgaande van de concrete omgeving en daarenboven in een traditionele stijl. Ongetwijfeld zijn die werken het resultaat van het vakmanschap en de intellectuele inspanningen van Amandina Cuppens, maar vakmanschap noch intellectuele inspanningen volstaan op zich voor auteursrechtelijke bescherming. De stempel van haar persoonlijkheid ontbreekt in de betrokken werken in hun geheel genomen. De door haar gemaakte keuzes inzake lichtinval, sites waarop water te zien is, zomertaferelen, kleurscharingen in bomen, herfstsfeer, bewolking, afboording, … kunnen niet als uitingen van de persoonlijkheid van de auteur worden beschouwd. Al evenmin kan de originaliteit van de werken van Amandina Cuppens afgeleid worden uit het feit dat er bepaalde gelijkenissen zouden bestaan tussen haar werken en de werken van de appellante en de tweede geïntimeerde. Het i-depot is in dit verband irrelevant, want creëert geen intellectueel eigendomsrecht (maar enkel vaste dagtekening). Tenslotte kunnen ook de indertijd door de appellante ondertekende overeenkomsten de eerste geïntimeerde geen soelaas brengen, aangezien auteursrechten niet (kunnen) ontstaan uit overeenkomst (maar slechts uit de wet)  en daarenboven die overeenkomsten geenszins de erkenning impliceren van de originaliteit van de werken waarvan sprake.

4.5.1. De vorderingen van de eerste geïntimeerde zijn ongegrond, ongeacht of ze worden gebaseerd op het tekeningen- en modellenrecht, dan wel op het auteursrecht.
IEFBE 954

Hadopi laat van zich horen met rapport over internetgebruik in Frankrijk

Hadopi laat van zich horen met rapport over internetgebruik in Frankrijk-Auteursrecht; vrij- en illegaal gebruik, IEFbe 954
Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler & Solène Hamon, Spiegeler Advocaten. De Hadopi (Haute Autorité pour la diffusion des œuvres et la protection des droits sur l'Internet), is in Frankrijk verantwoordelijk voor de naleving van de 3-strikes-out wetgeving die moet voorkomen dat internetgebruikers illegaal up- en downloaden. De Hadopi heeft op 4 augustus jongstleden zijn vijfde ‘barometer’ gepubliceerd met de titel “Hadopi, gebruik van culturele goederen op het internet: praktijk en waarneming van de Franse internetgebruikers”.

Uit deze barometer blijkt dat 69% van de bevraagde gebruikers ‘onstoffelijke culturele’ goederen gebruiken, vooral muziek (43%) en video’s (36%). Het merendeel van dit gebruik zou gaan om gratis gebruik.  Daarnaast blijkt het gebruik van e-books met 20% te zijn toegenomen sinds 2011, hoewel er nog steeds meer boeken in papiervorm worden gekocht.

Het is verrassend dat maar 18% van de ondervraagden zeggen illegaal materiaal van internet te halen. Het gaat dan vooral om films (24%) en televisieseries (26%). Opmerkelijk is dat slechts 5% van het illegaal gedownloade materiaal uit muziek bestaat. 55% van de Franse consumenten vermeldt als hoofdreden voor legaal gebruik van muziek, films en televisieseries dat zij het auteursrecht van de maker wenst te eerbiedigen. Daarnaast wordt als reden veiligheid opgegeven, dat ze bang zijn een virus op te lopen door illegaal verkregen materiaal (49%) gevolgd door de wens om jonge makers te willen ondersteunen (40%).  47% van de ondervraagden zegt zowel legaal als illegaal te downloaden en dit af te wisselen om vervolging te voorkomen.

Hadopi classificeert in haar barometer een aantal soorten internetgebruikers die zij aanduidt met fantasievolle namen. Zo onderscheidt Hadopi “Numérivores” (22%): de jongste en meest actieve gebruikers, die vaak illegaal downloaden omdat het eenvoudig en gratis is. Verder zijn er de “Passionnés attentifs”, dat zijn vooral consumenten van video’s en computergames die zich wel bewust zijn van het feit dat zij illegaal downloaden maar tegelijk zoekende zijn naar legaal aanbod. door. Deze gebruikers zijn wel in staat en bereid om te betalen voor legaal aanbod. Opmerkelijk is overigens dat 31% van de Franse ondervraagden stelt het afgelopen jaar geen muziek, film, televisieserie of e-book online (via computer, tablet of smartphone) te hebben gezien, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen legaal of illegaal verkregen werk.

Een ander nogal verrassend resultaat van het onderzoek is de toename van het bewustzijn van de ondervraagden ten aanzien van hun privacy op internet. Wellicht dat de campagne van de Europese Unie voor de bescherming van persoonlijke gegevens en de recente rechtszaak van Google over het recht om vergeten te worden hieraan hebben bijgedragen. 84% van de ondervraagde Franse consumenten zeggen het nut in te zien van bescherming van hun privacy op het internet. Wellicht speelde in de beantwoording van de vragen ook mee dat het onderzoek werd uitgevoerd ten behoeve van de Hadopi.

Brigitte Spiegeler & Solène Hamon

IEFBE 933

Atteinte au droit d'auteur d'un éditeur ayant édité un livre consacré à Jean-Claude Van Damme

Tribunal de Premiere Instance de Bruxelles 15 janvier 2014, IEFbe 933 (SPRL Les Editions Naimette contre Les Editions Romart et Sa La Caravelle)
Resumé par Géraldine Struyf et Quentin Declève, Van Bael & Bellis. Droit d'auteur. Fin contrat, absence de distribution à l'étranger et l'absence de promotion sérieuse.  Le 15 janvier 2014, le tribunal de première instance de Bruxelles a rendu un jugement dans un litige qui opposait les "Éditions Naimette" (partie demanderesse) à l'auteur sous le pseudonyme "Nelson Zendi" d'un ouvrage consacré à Jean-Claude Van Damme. Bien que le livre soit paru en novembre 2012, l'auteur du livre avait toutefois mis fin au contrat d'édition le liant à la partie demanderesse au mois de mars 2013. Par la suite, la demanderesse s'était rendue compte qu’un livre similaire (portant toutefois un titre différent) et rédigé par le même auteur avait été publié chez un autre éditeur.

Dans la mesure où ce deuxième ouvrage reprenait les mêmes choix graphiques et visuels que le premier livre, la partie demanderesse a demandé au tribunal de première instance de Bruxelles qu'il soit constaté que ce second ouvrage constituait une contrefaçon et que, le défendeur avait donc porté atteinte au droit d'auteur des Éditions Naimette.
Au cours de la procédure, le défendeur a toutefois fait valoir qu'aucune contrefaçon ne pouvait lui être reprochée dès lors qu'il avait résilié le contrat conclu avec les Éditions Naimette avant la parution du second livre. Coupant court aux arguments du défendeur, le tribunal de première instance de Bruxelles a considéré que, puisqu’il était prévu dans le contrat d'édition conclu par les parties que la présentation générale de l’œuvre (choix graphiques…) était laissée à la seule appréciation de l’éditeur, la contrefaçon alléguée concernait les droits de la société d’édition, et non ceux de l’auteur de l’ouvrage. Par conséquent l’incidence de la résiliation de la convention sur la contrefaçon alléguée était inexistante.

Le tribunal a ensuite rappelé que la mise en page et le graphisme d'un ouvrage n'étaient dignes de la protection légale relative au droit d'auteur que lorsqu'ils présentaient une certaine originalité, ce qui, en l'espèce, n'était pas contesté. Enfin, le tribunal a estimé que les deux ouvrages étaient similaires quant à leur mise en forme, leur graphisme, la chronologie dans la présentation des titres et des photographies, le choix des couleurs, et le lettrage et que par conséquent le second ouvrage constituait donc bien une contrefaçon.

 

Quant au fondement de l'action:
X n'a pas introduit d'action en justice tendant à voir reconnaître le bien-fondé de son initiative de mettre fin au contrat. La demande qui considérait à faire reconnaître comment fondée la résolution du contrat n'est pas sollicitée reconventionnellement; Elle ne ressort pas de la compétence du juge de la cessation, de sorte qu'il ne convient à cet égard de rappeler que les compétences exercées comme en référé sont restrictives et que le président siégeant "comme en référé" ne peut connaître de chefs de demande qui portent sur un domaine autre que celui qui lui a été strictement réservé par la loi(...)

La convention en cause est un contrat à prestation successive d'une durée indéterminée puisque X a cédé le droit de reproduction et de distribution de son ouvrage, contre rémunération, "pour tout le temps que durera la propriété littéraire et artistique de l'Auteur et de ses ayants droit, ..."

D'autre part, l'article 9 de la convention liant les parties prévoit que la présentation générale de l'œuvre (type de support, papier, format, caractères, mises en page, couleurs, couvertures, etc....) sont laissés à la seule appréciation de l'Editeur.

La contrefaçon alléguée ne concerne donc pas les droits cédés par l'auteur de l'ouvrage.
IEFBE 927

Gebruik signaal TV Vlaanderen door Bhaalu geen oneerlijke marktpraktijk noch parasitaire en oneerlijke mededinging

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Hasselt, 2 juli 2014, IEFbe 927(M7 Group tegen Right Brain Interface)
Uitspraak en analyse ingezonden door Willem-Jan Cosemans, OLSWANG. Artikel 95 WMPC, thans VI.104 WER. Oneerlijke marktpraktijk. Parasitaire en oneerlijke mededinging. Vordering tot staking. Ongegrond.

M7 Group biedt in Vlaanderen satelliettelevisie aan onder de benaming TV VLAANDEREN. Right Brain Interface is een jong technologiebedrijf dat in de voorbije jaren een zogenaamde “Collaborative Video Recorder” heeft ontwikkeld, waarbij de hardware in de cloud opereert en in onverdeeldheid toebehoort aan een gemeenschap van gebruikers die samen van deze hardware gebruikmaken. Programma’s kunnen enkel worden opgenomen indien de gebruiker gerechtigd is deze te bekijken en geabonneerd is bij een distributeur (bijv. TV Vlaanderen, Belgacom, Telenet, …). Dit systeem brengt Right Brain op de markt onder de naam “Bhaalu”. M7 Group meent dat Right Brain zich schuldig maakt aan een oneerlijke marktpraktijk omdat de Bhaalu apparatuur uitsluitend/hoofdzakelijk het tv-signaal van M7 Group gebruikt om het vervolgens door te geven aan derden die geen klant zijn van haar. Dit gebruik zou tevens strijdig zijn met haar algemene voorwaarden. Ten slotte meent M7 Group dat Right Brain zich schuldig maakt aan parasitaire en oneerlijke mededinging omdat zij het signaal van M7 Group afneemt zonder zelf technische kosten te maken waardoor zij een onrechtmatig concurrentieel voordeel verkrijgt.

De rechtbank benadrukt vooreerst dat zij in het kader van deze procedure geen onderzoek kan doen naar de schending door Right Brain van de intellectuele eigendomsrechten van de tv-zenders. Beide partijen zijn volgens de rechtbank geen concurrenten van elkaar op de Belgische markt. De rechtbank is van mening dat Right Brain de nodige schikkingen dient te treffen om een daadwerkelijke en sluitende controle van de abonnementen bij een distributeur mogelijk te maken alvorens het gebruik van Bhaalu toe te laten aan haar klanten. De stakingsvordering is evenwel niet gesteund op de afwezigheid van dergelijk verificatiesysteem zodat de rechtbank hier geen uitspraak over doet. De stakingsvordering van M7 Group gebaseerd op het misbruik van haar signaal acht de rechtbank ongegrond. De rechtbank volgt Right Brain in haar voorstelling van de werking van het systeem van Bhaalu en is van mening dat M7 Group niet aantoont dat Right Brain één satellietsignaal uit de lucht ontvangt om dat vervolgens aan alle Bhaalu-gebruikers ter beschikking te stellen, noch dat de Bhaalu-gebruiker een signaal doorgeeft aan een derde. Tenslotte is de rechtbank van mening dat M7 Group niet aantoont dat zij schade zal leiden door het medegebruik van haar signalen door Bhaalu-gebruikers die een abonnement bij een andere tv-provider hebben.

Opmerking: Voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen is momenteel een procedure hangende als gevolg van een stakingsvordering die de Vlaamse zenders Medialaan, SBS en VRT hebben ingediend tegen Bhaalu wegens schending van hun auteursrechten. Voor een overzicht van gelijkaardige procedures wereldwijd kunt u hier [IEF 929] terecht.

IEFBE 913

La mission de contrôle de l'Etat lui permet d'introduire une action en cessation contre la SABAM

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles 25 avril 2014, IEFbe 913 (Etat Belge contre SABAM, Brutele, Tecteo, Telenet et Belgacom)
Décision envoyée par Emmanuel Cornu, Simont Braun, Thomas De Meese en Christan Dekoninck, Crowell & Moring. Resumé par Quentin Declève et Thibaut D'hulst, Van Bael & Bellis. L’action en cessation prévue par la loi sur le droit d’auteur. La Société belge des auteurs, compositeurs et éditeurs ("SABAM") est une société de gestion de droits d'auteur qui exerce ses activités de tarification, de perception et de répartition de ces droits sous le contrôle du SPF Économie. Dans un courrier du 8 juillet 2011, elle avait informé le SPF Économie de son intention de dresser un tarif applicable aux fournisseurs d'accès à Internet au motif que ces derniers mettaient à disposition de leurs abonnés des œuvres du répertoire de la SABAM par l'entremise d'Internet. Le SPF Économie a toutefois répondu à la SABAM en estimant qu'un tel tarif ne pouvait être dressé.

Cette situation a engendré différentes procédures en justice, dont la présente par laquelle l'Etat belge sollicite qu'il soit jugé à la SABAM de mettre un terme à la tarification illégale des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a ainsi rendu une jugement le 25 avril 2014 afin de statuer sur les aspects procéduraux de cette affaire.

En effet, en réaction à l'action introduite par l'État belge, la SABAM invoquait que l'État Belge ne disposait ni de la compétence matérielle, ni de l'intérêt légitime pour agir dans la mesure où elle n'appliquait pas encore son tarif à l'attention des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a toutefois considéré dans son jugement du 25 avril 2014 que:

28. La loi relative au droit d’auteur soumet les sociétés de gestion collectives au contrôle d’un Service de contrôle érigé au sein du SPF ayant le droit d’auteur dans ses attributions (article 76 LDA) et organise l’action en cessation en cas de manquement reproché à une société de gestion collective (article 77quinquies).
C’est dès lors par l’effet de la loi que la présente action est diligentée par l’Etat belge. Le fait que l’Etat belge soit par ailleurs actionnaire, même majoritaire, de Belgacom [un fournisseur d'accès à Internet] n’a pas pour incidence de rendre l’intérêt à agir de l’Etat belge illégitime.

Le fait que l’Etat belge diligente la présente action et soumette dès lors sa position juridique au tribunal permet précisément à la SABAM de bénéficier d’un examen impartial de la cause. […]

Conclusion:
30. La mise en état de la présente cause peut être poursuivie, sans qu'il n'y ait lieu à surseoir à statuer dans l'attente de la décision à prendre par la 16ème chambre du tribunal de première instance francophone de Bruxelles.

IEFBE 905

"Peper en Zout" schorten auteursrechtelijk beschermd

Hof van Beroep Gent 17 december 2012, IEFbe 905 (SDE sa tegen Van Manen)
Uitspraak ingezonden door André D'Halluin, D'Halluin, Lattrez & Van Remoortel. Auteursrecht. Eerlijke marktpraktijken. SDE (vennootschap naar Frans recht) brengt pannenlappen, ovenwanten en schorten op de markt. De bedrukking op deze goederen werd ontworpen door twee ontwerpers, die de vermogensrechtelijke auteursrechten aan SDE hebben overgedragen. BV Van Manen (vennootschap naar Nederlands recht) verkocht gedurende een periode schorten, ovenwanten en pannenlappen met exact dezelfde bedrukking, op een andere soort stof. Na een ingebrekestelling door SDE haalde Van Manen de goederen van de markt. Het hof stelt vast dat er sprake is van auteursrechtelijk beschermd werk en dat er dus sprake is van inbreuk door Van Manen. Tevens is er gehandeld in strijd met de eerlijke marktpraktijken.

10. Dat de termen "Peper en Zout", "Salt and Pepper", "Sel et Poivre", "Salz und Pfeffer" op zichzelf niet bijzonder zijn en verwijzen naar gewone en zelfs banale elementen uit de keuken, is niet ter zake. Bij de beoordeling van het oorspronkelijke karakter speelt geen ander criterium dan de uitdrukking van de creatieve vaardigheden van de auteur door het maken van vrije en creatieve keuzes (zie hiervoor randnummer 9). De woorden werden zodanig gecombineerd en zo weergegeven dat zij een oorspronkelijk karakter verkrijgen.

16. De goederen die de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal op de markt gebracht heeft, creëren in hoofde van het relevante doelpubliek verwarring omtrent de herkomst. Wat in de verdeelpunten van de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal aangetroffen werd, lijkt dermate op de goederen van de sa SDE dat de consument kan denken dat het om dezelfde goederen gaat, terwijl dit niet het geval is.

Bovendien heeft de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal kunnen meegenieten van de investering van de sa SDE, zonder hiervoor enige vergoeding te betalen.
IEFBE 911

Kwaliteitscertificaten beroepsfotograaf ten onrechte ingetrokken door FEP

Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 17 juni 2014, IEFbe 911 (Fotograaf tegen FEP)
Uitspraak ingezonden door Bart Van den Brande, Sirius Legal. Mediarecht. Fotograaf. Plagiaat. Kwaliteitskeurmerk. Eiser is een Spaanse beroepsfotograaf die lid is van een regionale associatie verbonden aan een federatie voor beroepsfotografen. Verweerster, de overkoepelende Europese federatie voor beroepsfotografen (FEP), heeft eiser diverse kwaliteitscertificaten toegekend. Eiser raakt op een gegeven moment in een plagiaatgeschil, waarin de FEP wordt verzocht te beslissen. De FEP besluit uiteindelijk geen uitspraak te doen over plagiaat, maar trekt wel de kwaliteitscertificaten van eiser in omdat hij onvoldoende aan de procedure zou hebben meegewerkt. Eiser vordert terecht het opnieuw toekennen van de certificaten. De rechtbank veroordeelt de FEP bovendien tot publicatie van rechtzetting op haar website en drie vaktijdschriften.

Beoordeling
32. Verweerster steunt haar uiteindelijke beslissing tot intrekking van de certificaten op een gebrek aan medewerking van eiser zoals dit volgens haar bestond op het ogenblik van de beslissing van 28 oktober 2011.
(...)
Een ander doet de rechtbank beslissen dat de beroepsfederatie bij deze beslissing eerder geïmproviseerd, niet onpartijdig en onzorgvuldig is te werk gegaan en derhalve niet heeft gehandeld zoals een beroepsfederatie in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld en zoals door eiser mocht worden verwacht.

IEFBE 908

BGH: Printers en PCs zijn verveelvoudigingsapparaten

BGH 3 Juli 2014, IEFbe 908 (Drucker und Plotter III)
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. bgh Na HvJ EU IEF 12809. Printers zijn ex 54a en PCs zijn ex 54 UrhG aF vergoedingsplichtig. Door de overdracht van een digitaal opslagmedium naar een ander kunnen niet alleen films en muziek, maar ook andere werken zoals teksten en foto's verveelvoudigd worden. Deze kunnen via internet worden opgeslagen op een server en op andere computers gedownload worden. Zolang PCs op deze manier als apparaat door een eindgebruikers worden gebruikt om digitale kopieën te produceren, is er naar paragraaf 54 UrhG aF een vergoedingsverplichting.

Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. (...) Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.(...) Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst bei richtlinienkonformer Auslegung nur Vervielfältigungsverfahren, bei denen analoge Vervielfältigungsstücke entstehen; dabei kommt es nicht darauf an, ob ein analoges oder ein digitales Werkstück als Vervielfältigungsvorlage diente. Erfasst werden auch Vervielfältigungsverfahren mittels verschiedener Geräte, wenn diese Geräte miteinander verbunden sind und es sich um ein einheitliches Vervielfältigungsverfahren handelt, das unter der Kontrolle derselben Person steht und auf die Herstellung analoger Vervielfältigungsstücke abzielt. Unter dieser Voraussetzung sind Vervielfältigungsverfahren nicht nur mit einer aus Scanner, PC und Drucker bestehenden Gerätekette, sondern auch mit einer nur aus PC und Drucker bestehenden Gerätekette vergütungspflichtig. Innerhalb einer solchen Gerätekette ist allerdings nur das Gerät vergütungspflichtig, das am deutlichsten dazu bestimmt ist, zusammen mit den anderen Geräten wie ein Vervielfältigungsgerät eingesetzt zu werden. Innerhalb der aus Scanner, PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Scanner; innerhalb der aus PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Drucker. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.

Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst Vervielfältigungen durch Übertragungen von einem Bild- oder Tonträger auf einen anderen. Unter einem Bild- oder Tonträger ist nach § 16 Abs. 2 UrhG eine Vorrichtung zur wiederholbaren Wiedergabe von Bild- oder Tonfolgen zu verstehen. Dazu zählen auch digitale Speichermedien wie Festplatten. Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

IEFBE 900

Paniekvoetbal en bitter weinig imitatie bij vaatwasmiddelverpakking

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Mechelen 13 juni 2014, IEFbe 900 (Ecover tegen Luon)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, ALTIUS. Auteursrecht. Imitatie. Verwarring. Onontvankelijk. Ecover is producent van ecologische detergenten en Luon een reclame- en marketingbureau. Ecover gaf aan Luon de opdracht om de verpakking voor een speciale oplage van haar vaatwasmidddel, met name een wintereditie, te ontwikkelen. Ecover stelt dat dit vaatwasmiddel in de winkel te koop werd aangeboden en dat zij prompt in gebreke werd gesteld door Ecozone Ltd (vennootschap naar Engels recht), die stelde dat deze editie een imitatie was van een door Ecozone gebruikte verpakking van een vaatwasmiddel. Ecover meent dat gedaagde ernstig nalatig is geweest en dat zij volstrekt in gebreke is gebleven om op diligente wijze te verzekeren dat haar ontwerp geen ongeoorloofde imitatie uitmaakte van reeds bestaande ontwerpen. Ecover heeft op eigen houtje voorkomen dat er een rechtelijke uitspraak volgde, zonder Luon te betrekken in het verweer en deze rechtbank bitter weinig imitatie of verwarringsmogelijkheid ziet. De rechtbank verklaart de vordering van Ecover onontvankelijk.

Beoordeling
Deze rechtbank zou bijgevolg geneigd zijn te oordelen dat er in casu van imitatie en verwarring geen sprake is, maar dat is zelfs niet de vraag waarover deze rechtbank zicht dient te buigen, aangezien Ecover op eigen houtje heeft voorkomen dat enige rechtelijke uitspraak betreffende deze vraag volgde.
(...)
- dat bepaalde kenmerken die Ecozone belangrijk oordeelde om van imitatie te spreken, nl de zwarte bol, er kwamen enkel op uitdrukkelijk verzoek van Ecover,
- dat nooit effectief is vastgesteld of in kwestie de stelling en eisen van Ecozone in rechte stand zouden houden,
- dat bijgevolg Ecover mogelijkerwijze paniekvoetbal heeft gespeeld, of om andere redenen, zonder meer, de dading met Ecozone heeft aanvaard, zonder dat aan verweerster de mogelijkheid werd geboden zich hiertussen te mengen en verweer te voeren,
- dat althans deze rechtbank, bitter weinig imitatie of verwarringsmogelijkheid ziet tussen beide producten. Het zijn nu eenmaal beiden vaatwasmiddelen met het bestanddeel 'Eco' in hun naam, zodat ze in dat opzicht altijd al op elkaar zullen gelijken.

De fout van verweerster is bijgevolg niet bewezen.