Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 853

Conclusions de l’AG: Les bibliothèques peuvent mettre des livres à disposition sur support électronique

Conclusions AG HvJ EU 5 juin 2014, IEFbe 853, l'affaire C-117/13 (TU Darmstadt) - dossier
Auteursrecht. Reproductie. Digitaliseren. IEFbe 294. Interprétation de l'article 5, par. 3, sous n), de la directive INFOSOC 2001/29/CE. Exceptions et limitations aux droits de reproduction et de communication en cas d'utilisation à des fins de recherches et d'études privées. Livre mis à disposition, au moyen de terminaux spécialisés, à des particuliers dans une bibliothèque universitaire. Situation dans laquelle ledit livre peut être imprimé ou téléchargé vers une clé USB.

Communiqué de presse: Selon l’avocat général Niilo Jääskinen, un État membre peut autoriser les
bibliothèques à numériser, sans l’accord des titulaires de droits, des livres qu’elles détiennent dans leur collection pour les proposer sur des postes de lecture électronique. Si la directive sur le droit d’auteur ne permet pas aux États membres d’autoriser les utilisateurs à stocker sur une clé USB le livre numérisé par la bibliothèque, elle ne s’oppose pas, en principe, à une impression du livre à titre de copie privée.

Conclusie AG:

1)      L’article 5, paragraphe 3, sous n), de la [InfoSoc-directive 2001/29/CE], doit être interprété en ce sens qu’une œuvre n’est pas soumise à des conditions en matière d’achat ou de licence, lorsque le titulaire du droit offre aux établissements visés dans cette disposition de conclure à des conditions adéquates des contrats de licence d’utilisation de cette œuvre.
2)      L’article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29, interprété à la lumière de l’article 5, paragraphe 2, sous c), de ladite directive, ne s’oppose pas à ce que les États membres accordent aux établissements visés dans cette disposition le droit de numériser les œuvres de leurs collections, si la mise à la disposition du public au moyen de terminaux spécialisés le requiert.

3)      Les droits prévus par les États membres conformément à l’article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29 ne permettent pas aux usagers des terminaux spécialisés d’imprimer sur papier ou de stocker sur une clé USB les œuvres qui y sont mises à leur disposition.

Questions:

1. Une œuvre est-elle soumise à des conditions en matière d'achat ou de licence, au sens de l'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE , lorsque le titulaire du droit offre aux établissements visés dans cette disposition de conclure à des conditions adéquates des contrats de licence d'utilisation de cette œuvre ?
2. L'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE habilite-t-il les États membres à accorder aux établissements le droit de numériser les œuvres de leurs collections si la mise à disposition de ces œuvres au moyen de terminaux le requiert ?
3. Les droits prévus par les États membres conformément à l'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE peuvent-ils aller jusqu'à permettre aux usagers des terminaux d'imprimer sur papier ou de stocker sur une clef USB les œuvres qui y sont mises à leur disposition ?
IEFBE 850

Merkregistratie op stripfiguren na het auteursrecht: Kunstmatig of rechtmatig?

H.T.L. Stockmann, ‘Merkregistratie op stripfiguren na het auteursrecht: Kunstmatig of rechtmatig?’, IEF 13898.
Bijdrage ingezonden door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Verschenen op IE-Forum.nl. Onlangs heeft de AG van het HvJEU zich uitgesproken over de uitleg van het begrip ‘parodie’ door het nemen van een conclusie in de Suske & Wiske-zaak [IEF 13867]. In deze bijdrage niets over de parodie-exceptie. De conclusie van de AG deed mij denken aan eerdere juridische vraagstukken waarin Suske & Wiske ook een (bij)rol hebben gespeeld.

In 1982 oordeelde de president van de Amsterdamse rechtbank dat ‘Suske & Wiske’ geen merk kon zijn voor de stripboeken waarin zij figureren. Ook in 2004 kwam een bodemrechter tot een dergelijk oordeel omtrent het teken ‘Suske & Wiske’. Allereerst ga ik in op de vraag of namen en afbeeldingen van stripfiguren, gebruikt ter onderscheiding van stripverhalen waarin die figuren centraal staan, erkenning van het merkenrecht verdienen. Voor de beantwoording van bovenstaande vraag draag ik argumenten aan die m.i. ervoor zorgen dat er wel degelijk merkbescherming mogelijk is voor zulke tekens.

Dit standpunt werpt vervolgens weer andere – meer dogmatische - vraagstukken op. Zo kunnen de namen en afbeeldingen van stripfiguren natuurlijk ook auteursrechtelijk beschermd zijn. Zie voor een voorbeeld het arrest van de Hoge Raad uit 1984 inzake, jawel, de auteursrechtelijke bescherming van Suske & Wiske. Uit de jurisprudentie volgt dat samenloop in beginsel mogelijk is en dat een teken zowel merk als werk kan zijn.
Langer sta ik stil bij de merkenrechtelijke bescherming na afloop van de auteursrechtelijke bescherming. Wordt op deze manier niet kunstmatig de auteursrechtelijke beschermingsduur verlengd door inschrijving van een merkdepot? Het auteursrecht is immers een tijdelijk recht, daar waar het merkenrecht in beginsel oneindig verlengd kan worden. Staat de ratio van het auteursrecht eraan in de weg dat ‘het werk een merk wordt’?
Ik zal betogen dat er mijns inziens sprake kan zijn van een geldig merkdepot nadat de auteursrechtelijke beschermingsduur verlopen is.
Uiteindelijk wordt kort en bondig geconcludeerd.

Lees het gehele artikel

 

IEFBE 847

Vaderschapsrechten en co-auteursrecht op lampen niet bewezen

Hof van Beroep Gent 17 maart 2014, IEFbe 847 (Ibens en Bataille tegen bvba V)
Uitspraak mede ingezonden door Jean-Marie Verschelden, Lagrou, Verschelden, Clement & Reynaert. Auteursrecht. Namaak. Ibens en Bataille is actief in de wereld van interieurinrichting en design. Ibens en Bataille stelde bij aangetekende brief Tekna in gebreke wegens het commercialiseren onder de naam "Butterfield" van het ontwerp voor de lampen die zij voor het restaurant 'Radis Noir' zou hebben ontwikkeld. Deze aantijging van namaak werd door Tekna betwist en zij verklaarde hierbij tevens dat het model was ontwikkeld door bvba V. Ibens en Bataille stelde hierop bvba V in gebreke om de commercialisering van de lamp te stoppen. Ibens en Bataille beroept zich op haar auteursrecht op de lampen. Het Hof oordeelt dat niet alleen het vaderschap op de lamparmaturen niet bewezen is, maar dat ook een co-auteurschap niet bewezen is.

Het Auteursrecht op de lamparmaturen
9. Hoewel de geïntimeerden in hun syntheseconclusie in hoger beroep in de voorwaardelijke wijze schrijven over de vraag of de tafellamp wel auteursrechtelijke bescherming toekomt (randnummer 20 ervan), gaan zij niet verder in op dit onderdeel. De appellante stelt zonder meer dat de tafellamp auteursrechtelijke bescherming verdient. Geen der partijen lijkt derhalve echt te betwisten dat de lamparmaturen in aanmerking kunnen komen voor auteursrechten. Dit punt lijkt van betwisting uitgesloten door de partijen. Het Hof mag dit dan ook niet ambtshalve opwerpen.

De betwisting met betrekking tot het vaderschap ligt wel duidelijk voor: wie ontwierp de lampen (en aan wie werden de vaderschapsrechten eventueel overgedragen) en aan wie komt op grond daarvan de auteursrechten toe?

De vaderschapsrechten op de lamparmaturen
13. Het is niet omdat een lamp gemaakt en gebruikt werd en wordt, dat ook noodzakelijkerwijze een auteursrecht erop aan een bepaalde (rechts)persoon moet toegekend worden. De vaststelling dat de partijen het bestaan van auteursrechten op de lamparmaturen als zodanig buiten de huidige betwisting lijken gelaten te hebben, is hier niet mee in strijd.

14. Uit al het voorgaande volgt dat niet alleen het vaderschap op lamparmaturen niet bewezen is, maar dat ook een co-auteurschap niet bewezen is.(...)
IEFBE 844

Bibliotheken mogen videogames uitlenen onder de uitzondering van het openbaar uitleenrecht

Hof van Beroep Gent 19 mei 2014, IEFbe 844 (BEA, Sega en Ubisoft tegen Bibnet, VVBAD en Stad Kortrijk)
Uitspraak ingezonden door Joris Deene, Everest, mede ingezonden door Emmanuel Van Melkebeke, JVM. Cassatieberoep wordt overwogen. Auteursrecht. Videospelen. Maakt de openbare bibliotheek een inbreuk op het auteursrecht van spelontwikkelaars in het geval zij videospellen uitleent aan haar leden en hen de mogelijk biedt dergelijke computerspellen te spelen? Dit is de vraag die het Hof dient te beantwoorden. Daarvoor is tevens van belang of een computerspel is te kwalificeren als videospel of als audiovisueel werk. Het hof concludeert dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is. Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden.

9.(....) Een videospel, dat met behulp van een schijf op een console of pc kan gespeeld worden, is dus een complex geheel van een of meerdere werken die voor gemeenrechtelijke auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen en een computerprogramma. Het is onterecht het videospel te reduceren tot een computerprogramma.
10. Het meervoudige karakter brengt niet met zich mee dat het geheel onder de rechtsbescherming van de Softwarerichtlijn en de Softwarewet valt.
Deze wetgeving vormt de uitzondering op het gemeenrechtelijke auteursrecht, de Richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 op het auteursrecht in de informatiemaatschappij en de Auteurswet (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23). Een uitzondering dient beperkend te worden toegepast.

(...) Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat richtlijn 2009/24 een lex specialis vormt ten opzichte van richtlijn 2001/29 (zie EHJ 3 juli 2012, UsedSoft, C-128/11, nr. 56). Overeenkomstig artikel 1, lid 1 van richtlijn 2009/24 is de bescherming van deze richtlijn immer beperkt tot computerprogramma's. Videogames vormen complex materiaal, dat niet alleen een computerprogramma bevat, maar ook grafische en geluidselementen, die, hoewel zij in computertaal zijn gecodeerd, een eigen scheppende waarde hebben, die niet tot deze codering kan worden beperkt. Voor zover delen van een videogame, in casu de grafische geluidselementen, bijdragen aan de oorspronkelijkheid van het werk, worden zij samen met het volledige werk auteursrechtelijk beschermd op grond van de bij richtlijn 2001/29 ingestelde regeling. (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23-cursivering toegevoegd door het Hof)
11. Er is geen rechtsgrond om tegenover een openbare bibliotheek een onderscheid te maken tussen het spel zelf, in zijn geheel, en de software ervan. De openbare bibliotheek gaat niet aan het werk met het computerprogramma als zodanig. De bron- en objectcode laat zij ongemoeid. Zij voert haar wettelijke taak uit, dit is het uitlenen van informatie aan haar leden.
14. (...) Het argument van appellanten dat er elektronische spelen zijn die tekstgebaseerd zijn en weinig of geen visuele elementen bevatten en dus geen audiovisueel werk kunnen zijn, wordt niet aanvaard. In de eerste plaats sluiten appellanten niet uit dat het auditieve element heel belangrijk kan zijn in tekstgebaseerde spelen. Bovendien kan een dergelijk werk onder de brede term van werk van letterkunde vallen. Daarvoro is een eigen uitzondering opgenomen in artikel 23 paragraaf 1 Auteurswet.
15. Uit dit alles concludeert het Hof dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is.
Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden. Hun vordering is ongegrond, zoals de eerste rechter terecht besliste.
IEFBE 831

Conclusie AG: Uitleg van het begrip parodie

Conclusie AG HvJ EU 22 mei 2014, zaak C-201/13, IEF 13867 (Deckmyn en Vrijheidsfonds) - dossier
Zie eerder IEF 12642. Uitlegging van artikel 2, sub a, en artikel 5, lid 3, sub k, van InfoSocrichtlijn 2001/29/EG en van de artikelen 11, 13 en 17 van het Handvest . Reproductierecht. Uitzonderingen en beperkingen, waaronder de uitlegging van het begrip „parodie” als autonoom begrip van Unierecht. Conclusie AG:

1) Het begrip ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom Unierechtelijk begrip.

2) Een ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 is een werk dat, met een spottende intentie, bestanddelen van een duidelijk herkenbaar bestaand werk combineert met voldoende originele bestanddelen, zodat het werk in redelijkheid niet kan worden verward met het oorspronkelijke werk.

 

 

3) Bij de uitleg van het begrip ‚parodie’ dient de civiele rechter zich te laten leiden door de grondrechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dient hij de noodzakelijke afweging tussen deze rechten te maken wanneer de omstandigheden van het geval dit vergen.

Gestelde vragen:

Is het begrip "parodie" een autonoom Unierechtelijk begrip?
Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
de bron vermelden van het geparodieerde werk.
Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?
IEFBE 789

Persoonlijkheidsrecht getattoëerde staat boven auteursrecht tatoeëerder

Hof van Beroep Gent 5 januari 2009, IEFbe 789  (J.D'H tegen J.M.)
Archief via IPKat. Auteursrecht op tatoeage. Rechten van tatoeëerder, fotograaf en persoonlijkheidsrecht getatoeëerde. De heer DH laat grote delen van zijn lichaam tatoeëren door heer M.. M. gebruikt een foto van door hem gezette tatoeages ter promotie, maar wordt verzocht dit te staken. Hem wordt in eerste aanleg en in hoger beroep verboden de foto te gebruiken onder last van een gemaximeerde dwangsom van €500 per inbreuk.

I. Auteursrecht op een tatoeage - onderscheid tussen de ontworpen en de uitgevoerde tatoeage - onderscheid tussen de vermogens- en de morele rechten.
De tatoeërder kan geen morele auteursrechten laten gelden op een uitgevoerde tatoeage. Het reproductierecht van een tatoeëerder beperkt zich tot het al dan niet opnieuw uitvoeren van de ontworpen tekening op een ander lichaam, van een ander persoon.
II. Schending artikel 10 van de Auteurswet en van het recht op afbeelding. De toestemming moet duidelijk en ondubbelzinnig zijn en is restrictief te interpreteren. De omvang van de foto en de aanwezigheid van een zwart balkje zijn niet voldoende om geen schending te hebben.
III. Criteria van originaliteit van een foto. Intellectuele inspanning en persoonlijke inbreng van de auteur-fotograaf blijkt uit de keuze van belichting, achtergrond, punt van waaruit de foto getrokken is.
IV. Rechtsherstel: de vordering tot publicatie van het arrest is in deze in strijd met de ingeroepen schending van de privacy, waartoe het recht op afbeelding behoort.

Introductie Auteurs & Media:
Een onderscheid moet gemaakt worden tussen het auteursrecht op de tekening van de tatoeage zoals ze is aangebracht op het lichaam.
Het reproductierecht van een tatoeëerder beperkt zich tot het al dan niet opnieuw uitvoeren van de ontworpen tekening op een ander lichaam, van een andere persoon. Het reproductierecht van een tatoeëerder mag niet zo worden begrepen dat het getatoeëerde lichaam niet mag getoond worden of gefotografeerd worden zonder de instemming van de auteur-tatoeëerder. Het reproductierecht van een tatoeage is beperkt door de persoonlijkheidsrechten van de getatoeëerde. Eens de tekening is aangebracht  op het lichaam, beschikt de tatoeëerder niet over de morele rechten die verbonden zijn aan het auteursrecht.
Het persoonlijkheidsrecht van de (bewegings)vrijheid die een mens heeft om over zijn lichaam te beschikken, primeert op het auteursrecht van de auteur-tatoeëerder.
In het kader van de beoordeling van het portretrecht op basis van artikel 10 auteurswet is het irrelevant dat een zwart balkje is aangebracht over de zijkant van het hoofd van de geportretteerde, omdat dit de identiteit van de betrokkene niet verbergt. Om een inbreuk te maken op het recht op afbeelding is het niet nodig dat de aandacht gevestigd wordt op het gezich op de foto. Een algemene herkenbaarheid is voldoende.
Uit de aard van het recht op afbeelding volgt dat de toestemming om een foto te publiceren duidelijk, ondubbelzinnig en restrictief te interpreteren is.
Een foto is origineel en geniet bescherming van het auteursrecht wanneer deze de uitdrukking is van de intellectuele inspanning van de auteur en de stempel van zijn persoonlijkheid draagt. Dit blijkt uit de keuzes die gemaakt zijn voor de belichting, de opnamehoek en de achtergrond.
Wanneer de kunstenaar in opdracht heeft gewerkt en de opdrachtgever eigenaar wordt van het werk, behoudt de kunstenaar, tenzij hij er afstand van heeft gedaan, zijn auteursrechten op het werk en dus ook op zijn reproductierechten. De afstand van rechten kan geenszins worden afgeleid uit de afgifte van de originele foto.

IEFBE 825

Usage l'image dans le cadre de offre en vente sur l'internet

Président du Tribunal de Commerce de Mons 19 avril 2013, IEFbe 825 (Lovemyfantasmes.be)
La demanderesse demande de cesser immédiatement tout usage de l'image, de supprimer de son site web www.lovemyfantasmes.be toute reproduction de l'image litigieuse et (aussi) de retirer du marché les produits étiquetés sous l'image litigieuse afin de les ré-étiqueter. Le président ordonne à la société TROCINVEST de cesser immédiatement tout usage et/ou reproduction de l'image sur laquelle X détient des droit d'auteur à quelque titre que ce soit et notamment dans le cadre de toute vente ou offre en vente sur internet ou dans le cadre de foires professionelles ou de ventes à domicile.

III Décision du juge faisant fonction de président:
Constate l'existence dans le chef de la société TROCINVEST, d'une atteint aux droits d'auteur de X sur l'image représentant le bas d'un visage et une bouche maquillés tenant entre les dent un plume blanche tels que consacrés par l'article 1er de la loi du 30 juin 1994.

Constate qu'un tel usage, non autoriseé par X par la société TROCINVEST dans le cadre de son activité commerciale constitue un acte contraire aux pratiques du marché tel que visé à l'article 95 de la loi du les pratiques du Marché.

Ordonne à la société TROCINVEST de cesser immédiatement tout usage et/ou reproduction de l'image sur laquelle X détient des droit d'auteur à quelque titre que ce soit et notamment dans le cadre de toute vente ou offre en vente sur internet ou dans le cadre de foires professionelles ou de ventes à domicile.

Lui ordonne de supprimer de son site web www.lovemyfantasmes.be et de tout autre support électronique, toute reproduction de l'image litigieuse.
IEFBE 819

Internationale conferentie SCAPR in Amsterdam

Vandaag start de 39e SCAPR-bijeenkomst in Amsterdam. SCAPR is de internationale koepelorganisatie van collectieve beheersorganisaties wereldwijd op het gebied van naburige rechten. NORMA en Sena organiseren dit jaar de SCAPR General Assembly, die jaarlijks in een gastland plaatsvindt. De speech (hier) voor de openingsborrel is van Erwin Angad-Gaur.

Het doel van SCAPR is om de samenwerking en uitwisseling van naburige rechtengelden tussen alle zusterorganisaties wereldwijd te bevorderen en te verbeteren, zodat alle uitvoerende kunstenaars de gelden ontvangen waar zij wereldwijd recht op hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de internationale distributiesystemen IPD4 en (het nog in ontwikkeling zijnde) VRDB2 om de uitwisseling van gelden efficiënter te maken.

Tijdens de SCAPR-bijeenkomst wordt er verslag gedaan van alle activiteiten van het afgelopen jaar, waaronder de presentaties van de resultaten van verschillende werkgroepen die betrekking hebben op verbeteringen in de internationale uitwisseling van rechtengelden en alle technische en juridische aspecten die daarbij komen kijken.

IEFBE 814

Deskundigenverslag onbetrouwbaar - geen ogenschijnlijk IE op software

Hof van Beroep Antwerpen 30 april 2014, IEFbe 814 (Network Proces control c.s. tegen GOnline)
Zie eerder IEFbe 506. Er werd geoordeeld dat de beslagleggende partijen tekort zijn geschoten in de verplichting door de rechter onvoldoende en onvolledig te informeren toen ze om beslagverlof vroegen. Een nieuw deskundigenonderzoek werd bevolen voor advies over de auteursrechtelijk bescherming van de DINO-software en wie de auteur is. Het verslag van deskundige na beschrijvend beslag inzake namaak is als onbetrouwbaar opzijgeschoven en acht jaar na vonnis blijkt nog steeds geen ogenschijnlijk IE van appellanten. Hoger beroep ongegrond.

Lees tip, onder 7, p. 5.

IEFBE 797

Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case

Naar aanleiding van zijn artikel in de "Journal of Intellectual Property Law & Practice" sprak Alexander Tsoutsanis (DLA Piper en IViR) op vrijdag 25 april 2014 op de Fordham IP Conference in New York over "Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case" (presentatie). Het artikel is te downloaden via SSRN, en bespreekt o.a. de opinies van de European Copyright Society en ALAI.

Lees verder