IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 3833
25 november 2024
Artikel

Union-IP Round Table in Paris over fast fashion

 
IEFBE 1610

Tranférer le nom de domaine Ryanair.lu

Tribunal d'arrondissement de Luxembourg 18 november 2015, IEFbe 1610 (Ryanair.lu)
Décision envoyée par Vincent Wellens, NautaDutilh. Au vu de toutes ces considérations, il y a lieu de retenir que la demande de la société Ryanair dirigée contre X est uniquement fondée sur base de la responsabilité délictuelle et qu'il y a lieu d'ordonner à X de transférer à ses frais le nom de domaine www.ryanair.lu à la société Ryanair. Il y a également lieu de condamner X à payer à la société Ryanair des dommages et intérêts à hauteur de 1.500 euros à titre de dommage moral.

IEFBE 1604

Mock-trial under the 18th draft of the Rules of Procedures for the UPC

On 22 January 2016, EPLIT will run a mock-trial under the 18th draft of the Rules of Procedure for the Unified Patent Court (UPC). The case to be tried is between Improver Corporation and Remington Consumer Products and concerns a depilatory device, better known as the "Epilady" case. This case was litigated in the late 1980's and early 1990's before various national courts in Europe with drastically different outcomes. For that reason it serves as a reminder of why further harmonization of patent litigation in Europe is a worthy cause. The mock-trial will be staged before the Local Division of the UPC in Munich.

The panel of judges will consist of Prof Haedicke (Oberlandesgericht in Düsseldorf), Mr Zigann (Landgericht in Munich) and Mr Van Walderveen (District Court in The Hague). The panel has been extended with a technical judge, Mr Klein (formerly of the Boards of Appeal of the European Patent Office). The patent proprietor (Improver) will be represented by Rainer Beetz (Sonn and Partner, AT) and Leythem Wall (Finnegan Europe LLP, GB). The alleged infringing party (Remington) will be represented by Marek Lazewski (Lazewski Depo and Partners, PL) and Jan Stein (Ipracraft AB, SE).

The day will begin with a case management conference (CMC) in the morning, and the afternoon will comprise of the oral hearing. This will be followed by a questions and answers session for the audience.

The event will take place in the Sofitel Bayerpost, Bayerstrasse 12, Munich.

The admission fee is EUR 395 for EPLIT members and EUR 495 for non-EPLIT members. This will include lunch, as well as coffee and other refreshments and snacks throughout the day, and a drinks reception after the proceedings have concluded.

Places are limited so we advise you to register as early as possible by sending the application form to the EPLIT secretariat

IEFBE 1608

Aantal taksen afgeschaft en verhoging 10% van de instandhoudingstaksen

Taksen en bijkomende taksen vanaf 1 januari 2016, Koninklijk besluit betreffende de taksen en toeslagen inzake uitvindingsoctrooien en aanvullende beschermingscertificaten
Overwegende dat het Wetboek van economisch recht de vaststelling van een aantal taksen door de Koning facultatief maakt; dat dit besluit, gebruik makend van deze mogelijkheid, een aantal taksen afschaft; dat het met name de volgende taksen betreft : de taksen voor de kennisgeving van een overdracht, een overgang of een verlening van een licentie op een octrooiaanvraag, een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat (12 euro elk), de taks voor de indiening van het verzoek tot het bekomen van een nieuwheidsonderzoek van het internationale type (6 euro), en de taks voor de opeising van een voorrangsrecht (12 euro per opgeëist voorrangsrecht);

Overwegende dat dit besluit bovendien voorziet in een verhoging met 10% van de jaarlijkse instandhoudingstaksen van de octrooien en de aanvullende beschermingscertificaten, alsook van de toeslagen voor laattijdige betaling van de jaartaksen; dat dit gerechtvaardigd wordt door het feit dat de bedoelde jaartaksen en toeslagen niet meer geïndexeerd werden sinds 2007; dat overigens kan worden opgemerkt dat België behoort tot de landen van de Europese Octrooiorganisatie met de laagste toepasselijke tarieven op vlak van octrooien (...) Tabellen:

Tabellen via LegalWorld:

Te innen taksen
Tot en met 31 december 2015(bedrag in euro)
Vanaf 1 januari 2016 (bedrag in euro)
IEFBE 1607

Melding van smaadveroordeling in nieuwe boeken, geen schending 10 EVRM

EHRM 3 december 2015, IEFbe 1607; Requête no 30936/12 (Prompt tegen Frankrijk)
Uit het persbericht: Vrijheid van meningsuiting. Prompt heeft een boek geschreven over de, nog steeds onopgeloste, dood van een vier-jarig jongetje. Het boek maakt melding van de moord op de vermeende dader door de vader en van het feit dat de moeder later wordt vervolgd voor de moord op het jongetje. Beide ouders starten een procedure op grond van smaad tegen Prompt. In de nationale procedures wordt Prompt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ouders. Tevens moet hij in elk nieuw exemplaar melding maken van deze veroordeling.

Het Hof oordeelt dat er geen schending van artikel 10 EVRM is. Er is geen strafrechtelijke boete opgelegd aan Prompt. Daarnaast reiken de nationale uitspraken niet zo ver dat de boeken uit de circulatie moeten worden gehaald en geldt het vermelden van de veroordeling alleen voor nieuwe exemplaren.

IEFBE 1606

Verordening energielabels van stofzuigers niet vernietigt

Gerecht EU 11 november 2015, IEFbe 1606; ECLI:EU:T:2015:836 (Dyson)
Reclamerecht. Energielabels. Richtlijn 2010/30/EU. Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten. Verzoekster vordert de vernietiging van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 en baseert dit op de onbevoegdheid van de Commissie, schending van gelijke behandeling en ontoereikende motivering van de bestreden verordening. Alle drie de middelen worden afgewezen en het beroep wordt verworpen.

Eerste middel, eerste onderdeel - onbevoegdheid Commissie
67. Tot afwijzing van deze grief volstaat het op te merken dat zij berust op uiterst speculatieve gegevens, waarbij geen sprake kan zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling in de bestreden verordening.

Eerste middel, tweede onderdeel - onbevoegdheid Commissie
72. Het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel stelt in wezen kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie doordat zij geen informatieplicht over het verbruik van verbruiksgoederen, namelijk van de zakken en filters, heeft opgelegd, terwijl enerzijds de Commissie gehouden was de aan de consumenten verstrekte informatie over de tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen af te bakenen en anderzijds de zakken en filters tijdens het gebruik essentiële hulpbronnen zijn.

73. Weliswaar blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 2010/30 dat zij „van toepassing [is] op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.

74. Dat neemt niet weg dat artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30 onder „andere belangrijke hulpbronnen” in de zin van deze richtlijn „water, chemische stoffen en alles wat een product bij normaal gebruik voorts verbruikt” verstaat.

76. Derhalve moet verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatie over verbruiksgoederen worden afgewezen.

Derde middel - schending gelijkheidsbeginsel
103. Volgens de rechtspraak is een uniforme behandeling van verschillende situaties gerechtvaardigd indien zij berust op een objectief en geschikt criterium (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punt 47).

104. Nagegaan moet dus worden of de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingsgronden objectief en geschikt zijn gelet op de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen.

107. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter de Unie-autoriteiten in het kader van de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent op gebieden waarop van hen politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen moeten maken, maar zelfs wanneer zij een dergelijke bevoegdheid hebben, moeten de Unie-autoriteiten hun keuze baseren op objectieve en geschikte criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens (zie arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 hierboven, EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

108. In casu moest de Commissie, bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid tot vaststelling van de bestreden verordening, haar keuze betreffende methoden om de energie-efficiëntie te meten, baseren op objectieve criteria overeenkomstig de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen, namelijk de consumenten betrouwbare en uniforme informatie te verstrekken zodat zij kunnen kiezen voor efficiëntere producten.

109. Dienaangaande zijn, zoals blijkt uit de punten 70 tot en met 75 van het onderhavige arrest, de tests met gedeeltelijk gevulde stofcontainer zelf niet „circulair” tussen laboratoria getest, zodat de reproduceerbaarheid ervan kon worden betwist.

110. De omstandigheid dat de door verzoekster voorgestane tests niet tegelijk voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid, vormt derhalve een objectieve reden die een uniforme behandeling van stofzuigers met verschillende technologieën, namelijk stofzuigers „met zak” en stofzuigers „zonder zak”, rechtvaardigt.

Tweede middel - ontoereikende motivering
121. Daaruit volgt dat artikel 7 van de bestreden verordening weliswaar niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden de specifieke redenen uitlegt die de Commissie ertoe hebben gebracht te kiezen voor de meetmethoden die in de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen.

122. Maar dat neemt niet weg dat wanneer het, zoals in casu, gaat om een handeling van regelgevende aard, in de motivering kan worden volstaan met de vermelding enerzijds van de situatie in haar geheel die tot de vaststelling ervan heeft geleid, en anderzijds van de daarmee nagestreefde algemene doelstellingen (arresten van 3 juli 1985, Abrias e.a./Commissie, 3/83, Jurispr., EU:C:1985:284, punt 30, en 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, Jurispr., EU:C:2005:151, punt 55).

123. Indien het door de instelling nagestreefde doel in wezen blijkt uit een handeling van algemene toepassing, zou het voorts te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen (zie arrest van 7 september 2006, Spanje/Raad, C‑310/04, Jurispr., EU:C:2006:521, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

129. Om dezelfde redenen was de Commissie niet gehouden nader uit te leggen waarom zij in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van de tests van energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger met een gevulde stofcontainer wegens de stand van de technologische vooruitgang met vijf jaar heeft uitgesteld.

130. Zoals overigens blijkt uit het onderzoek van het eerste en het derde middel, stelde de motivering van de bestreden verordening op dat punt verzoekster in staat de redenering van de Commissie te kennen zodat zij de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kon kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.

131. Deze beoordeling blijft onverlet door verzoeksters betoog betreffende de voorstukken en de toelichting bij de bestreden verordening, ongeacht of het gaat om de opmerkingen van de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure dan wel de motivering van het voorstel dat leidde tot de bestreden verordening.

132. Tot afwijzing van dat betoog volstaat het namelijk erop te wijzen dat het niet is gericht tegen de bestreden handeling, maar tegen de handelingen die aan de vaststelling ervan voorafgingen, zodat met deze handelingen geen rekening kan worden gehouden om in de onderhavige zaak de externe wettigheid van de bestreden verordening te beoordelen.

IEFBE 1605

Wijziging van tarieven is geen wijziging voorwaarden, waardoor contract boetevrij opzegbaar wordt

HvJ EU 26 november 2015, IEFbe 1605; C-326/14; ECLI:EU:C:2015:782 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom)
Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Gebruikersrechten - Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen - Tariefwijziging uit hoofde van contractuele voorwaarden - Tariefverhoging bij verhoging van de consumentenprijs. Het hof verklaart voor recht:

Artikel 20, lid 2, van [Universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een wijziging van de tarieven voor een dienst op het gebied van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, die wordt doorgevoerd op basis van een beding voor tariefaanpassingen dat is opgenomen in de algemene verkoopvoorwaarden die worden gebruikt door een onderneming die deze diensten levert, volgens welk beding een dergelijke aanpassing afhankelijk is van een objectieve consumentenprijsindex die wordt opgesteld door een publieke instelling, geen „wijziging in de voorwaarden” vormt in de zin van deze bepaling, die de abonnee het recht geeft zijn contract zonder boete op te zeggen.

Gestelde vraag:

Is het in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2002/22 voor abonnees bepaalde recht om het contract zonder boete op te zeggen ,wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een tariefaanpassing voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van het contract is vastgelegd dat een tariefaanpassing (verhoging of verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectieve consumentenprijsindex, die de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?
IEFBE 1603

Pan-Europees verbod Impro op verkoop Xerox 'verbruiksgoederen' voor printers

Hof van Beroep Brussel 20 oktober 2015 & Rechtbank Koophandel Brussel 12 september 2013, IEFbe 1603 (Xerox tegen Impro)
Uitspraak aangebracht door Hannes Abraham, Philippe Péters en Tanguy de Haan, NautaDutilh. Merkenrecht. Pan-Europees verbod. Xerox produceert verbruiksgoederen voor printers en distribueert deze aan exclusieve partners en doorverkopers. Wanneer Impro deze partners en doorverkopers vraagt hen de overgebleven voorraden te verkopen start Xerox een procedure. Het ging hier met name om de producten met het teken ‘metered’, welken tot het eerste gebruik eigendom van Xerox blijven. Vraag was of Xerox haar exclusieve merkenrecht ten aanzien van de verbruiksartikelen had uitgeput. Het hof oordeelt dat de producten niet in de EEA op de markt zijn gebracht, danwel dat dit zonder toestemming van Xerox is gebeurd. In plaats van uitputting is er sprake van inbreuk door Impro. Er wordt een pan-Europees verbod door het hof uitgesproken en Impro mag niet langer producten onder de merknaam ‘Xerox’ te verhandelen.

31 Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn zich verzet tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een merk verbonden recht is uitgeput voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht.

Door te preciseren dat het op de markt brengen buiten de EER geen uitputting meebrengt van het recht van de merkhouder om zich tegen de invoer van deze waren zonder zijn toestemming te verzetten, heeft de Uniewetgever de merkhouder dus toegestaan, de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER te controleren (met name om de kwaliteit ervan te verzekeren), los van het feit dat deze waren eventueel eerst buiten die zone in de handel zijn gebracht. Het eventueel in de handel brengen van de merkhouder van waren buiten de EER heeft geen enkel uitdovend effect in de zin van artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn.

38. Xerox Corporation voert terecht aan dat uit het verslag opgesteld naar aanleiding van het beslag inzake namaak blijkt dat één van de belangrijkste leveranciers van Impro Europe in Zwitserland gevestigd is. Zwitserland maakt geen deel uit van de EER, zodat voor alle waren afkomstig van Zwitserse leveranciers uitputting niet mogelijk is. Xerox Corporation voert eveneens terecht aan dat, zelfs indien zij geen houder was van het merk Xerox in Zwitserland (wat zij weliswaar wel degelijk is), dit gegeven niet pertinent is en het dus ten onrechte door de eerste rechter in overweging werd genomen in het kader van de beoordeling van de uitputting van de merkenrecht van Xerox Corporation met betrekking tot goederen die afkomstig zijn van buiten de EER.

Daar het controlerecht van de merkhouder enkel in de EER geldt en uitgeoefend wordt, is enkel het bestaan van een geldig ingeschreven merk in di territorium relevant. de Vraag of het merk ook al dan niet buiten de EER (bijvoorbeeld in Zwitserland) is ingeschreven, is irrelevant.

42. Het aankopen, aanbieden, verkopen en in voorraad houden in de EER van authentieke producten van Xerox, voorzien van haar merken Xerox of Phaser, vergezeld van het teken ‘metered’ of voorzien van haar merken PagePack en eClick zijn inbreukmakende handelingen van gebruik in de zin van artikel 9.2. c) GMVO en artikel 2.20.2. c BVIE.

Impro Europe blijft in gebreke om enig element voor te leggen waaruit de toestemming van Xerox Corporation blijkt om (elk exemplaar van) haar authentieke producten binnen de EER aan te kopen, te verhandelen of in voorraad te houden.

Gelet op dit gebrek aan bewijs van toestemming vanwege Xerox Corporation, staat de inbreuk door Impro Europe op de merkrechten van Xerox Corporation vast.

De cumulatieve toepassingsvoorwaarden van de artikelen 2.20.1 a BVIE en 9.1. a) GMVO zijn immers vervuld, te weten gebruik in het economisch verkeer, van een teken dat gelijk is aan het merk, voor dezelfde waren of diensten als deze waarvoor het merk werd ingeschreven, dat afbreuk doet aan één van de functies van het merk.

Dat de eerste drie voorwaarden vervuld zijn, blijkt uit hetgeen hiervoor werd uiteengezet. Dat de vierde voorwaarde vervuld is, kan niet ernstig betwist worden. Iedere handeling van een derde die de houder van een in één of meerdere lidstaten ingeschreven merk belet gebruik te maken van zijn (in de hiervoor geciteerde rechtspraak van het Hof van Justitie erkende) recht om de eerste verhandeling van dat merk voorziene producten in de EER te controleren, doet immers naar haar aard en afbreuk aan de essentiële functie van het merk.

Xerox Corporation is gerechtigd zich te verzetten tegen de verhandeling van de litigieuze goederen in de EER, aangezien zij hiervoor geen toestemming heeft verleend.

Op andere blogs:
IPKat

IEFBE 1594

Journalist kritisch op gebruikte feiten en valse verklaring door verslaggever

EHRM 23 juni 2015, IEFbe 1594; application 32297/10 (Niskasaari en Otavamedia tegen Finland)
Mediarecht. Defamation. Just satisfaction. Niskasaari is een journalist die werkt voor een groot weekblad dat door Otavamedia wordt uitgegeven. Niskasaari heeft zich over twee tv-documentaires kritisch uitgelaten, over gebruikte feiten en een onderzoekersverklaring waarvan de verslaggever wist dat die onjuist was. De journalist wordt in beroep veroordeeld voor laster en moet  €240 betalen, daarbovenop nog eens € 2000 voor schade en Otavamedia € 4000 voor de schade en kosten. Vanwege een schikking wordt deze zaak geschrapt.
Op andere blogs: Journalist mag vergaande kritiek uiten op andere journalist - MediaReport

IEFBE 1574

Demi-journée d'étude Le Paquet marques - Studienamiddag merkenpakket


AIPPI (ANBPPI/BNVBIE) 4 feb/fev. 2015 à Hotel Metropole; 31 Place De Brouckère; B-1000, Bruxelles (pdf).
Le “Paquet marques” – Jurisprudence communautaire récente en matière de marques – Jurisprudence belge récente en matière de brevets et de protection des secrets d’affaires– Droits fondamentaux et droits intellectuels.

“Het merkenpakket” – Recente gemeenschapsrechtspraak betreffende merken – Recente rechtspraak inzake het octrooirecht en de bescherming van bedrijfsgeheimen in België – Grondrechten en intellectuele rechten.

12:30 – 13:30 Inscription & Lunch / Inschrijving & Lunch
13:30 – 13:45 Accueil et introduction par le secrétaire de l’ANBPPI Welkom en introductie door de secretaris van BNVBIE – Renaud Dupont
13:45 – 14:15 “Récents développements législatifs/règlementaires en matière de marques au niveau européen” Hugues Derème, Benelux Office for Intellectual Property
14:15 – 15:00 “Jurisprudence des dernières années en matière de marques au niveau européen, notamment sur la question de l'intérêt général” Arnaud Folliard, Office for Harmonization in the Internal Market
15:00 – 15:30 Koffiepauze / Pause café
15:30 – 16:30 “Recente ontwikkelingen in de Belgische rechtspraak betreffende octrooien en de bescherming van bedrijfsgeheimen”
Christophe Ronse, advocaat
Patricia Cappuyns, advocaat, Maître de Conférences, Université de Liège
16:30 – 17:30 “L'intérêt général, arbitre entre la protection des droits intellectuels et la liberté d'expression”
Prof. dr. Jacques Englebert, ULB, avocat et assesseur à la section de législation du Conseil d'Etat
“Fundamentele rechten: bescherming of bedreiging voor het octrooirecht?”
Prof. dr. Geertrui Van Overwalle, KU Leuven 17:30 – 18:00
Questions – Vragen, sous la présidence de Dominique Kaesmacher, Présidente du Groupe belge de l’AIPPI onder voorzitterschap van Dominique Kaesmacher, Voorzitter van de Belgische groep van AIPPI 18:00 – 18:30
Clôture et réception – Afsluiting en receptie

IEFBE 1602

N7evenbikes maakt inbreuk op het gemeenschapsmerk Seven Cycles

Hof van Beroep Brussel 24 november 2015, IEFbe 1602 (Seven Cycles tegen N*7EvenBikes)
Uitspraak aangebracht door Jeroen Muyldermans, Altius. Merkenrecht. Eerder: IEFbe 870. Seven Cycles en N7evenbikes zijn allebei actief op de Belgische markt voor racefietsen. N7evenbikes vordert op grond van gebrek aan onderscheidend vermogen en kwade trouw de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk Seven Cycles. Deze vordering wordt afgewezen. Seven Cycles vordert dat N7evenbikes wordt veroordeeld tot het staken van de inbreuk op haar Gemeenschapsmerk. Deze vorderingen, gebaseerd op art. 9.1. b) GMV en haar handelsnaam, worden gegrond verklaard en toegewezen.

De vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk SEVEN CYCLES gesteund op artikel 52.1. b) GMV
13. Uit het bovenstaande volgt dat het Unierechtelijk begrip kwade trouw voornamelijk doelt op gevallen waarin een derde een eerder gebruik maakte van een teken als merk, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvoor inschrijving is aangevraagd.

14. (…) Seven Cycles kan, als internationale in de VS gevestigde onderneming, evenmin worden verondersteld kennis te hebben van alle exposanten die deelnamen aan één specifieke beurs, te weten Velofollies in Kortrijk in januari 2010, te meer daar zij zelf niet op deze beurs die dat jaar werd gehouden, aanwezig was. Bovendien blijft geïntimeerde in gebreke om aan te tonen welke de omvang is van het gebruik dat zij beweerdelijk op die beurs gemaakt heeft van het teken “n7even”. Geïntimeerde legt weliswaar een factuur neer waaruit deelname aan de beurs zou moeten blijken, docht uit geen enkel element (zoals foto’s) blijkt dat zij op die beurs fietsen onder het teken “n7even” (als merk) tentoongesteld of te koop heeft aangeboden.

Geïntimeerde bewijst dan ook niet dat appellante behoorde te weten, laat staan effectief wist, dat geïntimeerde een voorgebruik maakte van een overeenstemmend teken met betrekking tot dezelfde of overeenstemmende waren.

Evenmin staat vast dat er sprake is van wat het Hof van Justitie in haar rechtspraak aanduidt als “een algemene bekendheid” waaruit men zou kunnen afleiden dat appellant van het aangevoerde voorgebruik op de hoogte diende te zijn. Wel integendeel, de feiten tonen duidelijk aan de lancering van de “n7even” fietsen zich op dat moment nog in een beginfase bevond.

De inbreukvordering gesteund op artikel 9.1. b) GMV
20. (…) Zoals reeds gesteld, bestaat het relevante publiek van waterflessen (klasse 21) en kleding, schoeisel en hoofddeksels (klasse 25) uit de normale geïnformeerd en redelijk omzichtige en oplettende consument van deze waren in de Europese Unie. Het betreft gangbare goederen van een relatief geringe waarde die regelmatig door het relevante publiek worden aangekocht.

Wat de fietsen en frames betreft, oordeelt het hof, rekening houdend met de bewoordingen gebruikt in de merkinschrijving, doch eveneens met het gegeven dat het geen consumptiegoederen betreft doch duurzame goederen, die weliswaar niet uitzonderlijk worden aangekocht of gebruikt, doch die toch slechts één maal om de zoveel jaar worden aangekocht en die een hogere waarde hebben dan loutere consumptiegoederen, dat het aandachtsniveau van het relevante publiek van deze waren licht verhoogd is.

21. (…) Hieruit volgt dat zowel in het ingeroepen merk als in de aangevochten tekens, de elementen “SEVEN” en “7EVEN” een zelfstandig onderscheidende plaats behouden.

Op basis van deze dominante en onderscheidende elementen dient vervolgens de mate van fonetische, visuele en begripsmatige overeenstemming te worden bepaald.

(…) Rekening houdende met het feit dat het bestanddeel “7EVEN” een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in de aangevochten tekens, is er ook sprake van een zekere mate van visuele overeenstemming met het dominante bestanddeel in het oudere merk, te weten “SEVEN”.

Verder toont de beoordeling van de conceptuele of begripsmatige overeenstemming van de dominante en onderscheidende (woord)elementen duidelijk aan dat zij beiden verwijzen naar ‘zeven’ of het ‘nummer zeven’. Aangezien dit getal geen directe link heeft met de waren in kwestie, stelt appellante terecht dat merk en teken conceptueel identiek zijn.

Het hof besluit in het kader van de auditieve, visuele en begripsmatige vergelijking waartoe werd overgegaan dat het door appellante ingeroepen merk en de aangevochten tekens conceptueel identiek zijn en er tevens minstens een zekere mate van visuele en fonetische overeenstemming bestaat.

22. In het bijzonder de identiteit van de waren, het gegeven dat het merk de aangevochten tekens conceptueel identiek zijn en de zekere mate van visuele en auditieve overeenstemming tussen merk en tekens, alsmede het onderscheidend vermogen van het oudere merk, maken het voldoende aannemelijk dat er in casu sprake is van verwarringsgevaar (een zuiver hypothetisch en zelf indirect verwarringsgevaar volstaat, zonder dat effectieve verwarring dient bewezen te worden).

24. Het hof besluit, alle relevante omstandigheden in acht genomen, dat appellante zich nuttig kan beroepen op artikel 9.1 b) GMV.

31. (…) Hierboven werd reeds geoordeeld dat beide tekens visueel en auditief in zekere mate overeenstemmen. Geen, of weinig belang kan worden gehecht aan de elementen “bikes” en “cycles”, gezien deze niet van aard zijn van een fietsenwinkel of fietsenbedrijf aan te duiden. De (auditieve) overeenstemming tussen het element “seven” en “number seven” is reeds voldoende.

Het tweede criterium is de mate van identiteit of overeenstemming tussen de aard van de uitgeoefende activiteiten. De activiteiten van partijen zijn identiek: zij verkopen en verdelen beiden fietsen en fietsenaccessoires. De omstandigheid dat Seven Cycles geen ‘eigen’ handelspand heeft met uithangbord, is geenszins doorslaggevend of zelfs pertinent, nu Seven Cycles wel degelijk de handelsnaam van Seven Cycles gebruikt bijvoorbeeld op beurzen en in elk geval gezien het gebruik van haar website onder de domeinnaam.

Het derde criterium is het geografische bereik of de territoriale overlapping van de activiteiten. Via hun respectieve domeinnamen en dealer(s) richten beide partijen zich in casu tot heel België.

Uit het bovenstaande volgt dat er een reëel gevaar bestaat op verwarring tussen de respectieve handelsnamen van de partijen in België. Indicatief daarvoor is stuk V.3 van appellante, alsmede de omstandigheid dat wanneer de consument via Google op zoek gaat naar Seven Cycles in België, hij op de tweede plaats van de natuurlijke zoekresultaten verwezen wordt naar de website van N7even (stuk V.6 van appellante).

De vordering van appelante gesteund op de handelsnaam
32. Het hof besluit dat de vordering van appellante gesteund op haar handelsnaam “Seven Cycles” gegrond is.