IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1525

Importation parallèle: les conditions de réemballage

Cour d'appel Mons 14 septembre 2015, IEFbe 1525 (MSD contre Impexeco)
Marques. Importation parallèle. MSD est une entreprise pharmaceutique qui est titulaire des marques Cozaar et Loortan. Impexeco est spécialisé dans l’importation parallèle de médicaments au sein de l’Union européenne et il veut importer le Cozaar au départ de la Pologne. Impexeco a l’autorisation d’importer Cozaar 50mg en Belgiques mais il remplace l’emballage au conditionnement de 98 tablettes, similaire à MSD. Il y a une résistance des consommateurs en présence des médicaments assemblés. Le reconditionnement est objectivement nécessaire pour permettre à Impexeco un accès au marché belge. Impexeco peut reconditionné Cozaar 50 mg au format de 98 tablettes.

1. L’opposition d’un titulaire d’une marque au reconditionnement n’est pas justifiée si elle entrave l’accès effectif du produit importé au marché de l’Etat d’importation.
Dans le cas d’espèce, il convient de s’entendre sur la notion de marché. 
(…) Un importateur doit avoir accès à chaque segment du marché et une restriction à l’accès au marché, en particulier à la part la plus importante de celui-ci, ne peut être admise.

2. L’interprétation qu’entend en donner MSD n’est dès lors pas confirmée, alors que la position de l’AFMPS témoigne au contraire d’une réelle entrave pour accéder au marché. Par conséquent, la cour ne juge pas utile de la suivre lorsqu’elle demande de poser une question préjudicielle à la Cour de Justice.

3. (…) Il résulte de tout ceci que ce n’est pas par l’unique souci de se procurer un avantage commercial, ce qui en soi n’est pas interdit, que IMPEXECO a choisi un réemballage mais parce que ce reconditionnement est objectivement nécessaire pour permettre à IMPEXECO un accès au marché belge.

4. Certes, un titulaire d’une marque peut s’opposer au reconditionnement par remplacement de l’emballage lorsque l’importateur parallèle est à même de réutiliser l’emballage d’origine pour une commercialisation dans l’Etat membre d’importation en apposant sur cet emballage des étiquettes.

5. Il résulte de tout ce qui précède que l’opposition de MSD au reconditionnement du COZAAR à des emballages de 98 comprimés constitue une entrave contraire au droit européen et aux principes énoncés ci-avant. Le jugement dont appel doit être totalement confirmé, dans les dispositions entreprises.
IEFBE 1524

In de tijdschriften/dans les revues 2015-09

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand. Voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen. Stuurt u ons de inhoudsopgave van dat vakblad: redactie@ie-forum.be (ook voor permanente levering door uitgevers).

BIE 2015-9 BMM 2015-2  Mediaforum 2015-6
   

Deze tijdschriften worden opgenomen in Praktijkgebied IE, een voor de IE-professional ontwikkeld, gebruikersvriendelijke zoekmachine met IE-bronnen. Dagelijks worden jurisprudentie, commentaren, vakbladen, deLex-uitgaves, officiële publicaties en wetgeving bijgewerkt. lle bronnen zijn zowel integraal doorzoekbaar als via een boomstructuur en kruimelpad eenvoudig toegankelijk. U kunt na inloggen zoeken via www.pgie.nl, of de databank toevoegen aan uw Legal Intelligence of Rechtsorde-account.


Berichten IE september
Artikel
De toenemende invloed van het Handvest op het recht van intellectuele eigendom – Christiaan Alberdingk Thijm en Caroline de Vries

Rechtspraak
Merkenrecht
Nr. 42 Vzr. Rechtbank Den Haag 3 augustus 2015, Stichting Ventoux3/Stichting Stop Hersentumoren.nl, IEF 15161 (herziening van ex parte verbod op merkinbreuk; vraag of eerder merkdepot te kwader trouw is verricht en in dat verband wie eerste voorgebruiker was; rectificatie)– met noot van M. Schut

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 43 Gerecht EU 16 juni 2015, T-396/14, Best-Lock/OHIM en Lego Juris, IEF 15029 (beroep op argumenten eerder uit de procedure; vorm noodzakelijk voor technische uitkomst, kenmerkende elementen)

Nr. 44 Hof van Justitie EU 25 juni 2015, C-147/14, Loutfi/AMJ Meatproduct en Halalsupply, IEF 15050, ECLI:EU:C:2015:420 (het in aanmerking nemen van het gebruik van een andere taal dan een officiële taal van de Europese Unie bij de beoordeling van verwarringsgevaar)

Handelsnaamrecht
Nr. 45 Vzr. Rechtbank Gelderland 13 juli 2015, Zonwering-Lochem/Pieterse Zonwering, IEF 15102 (beschrijvend karakter van de handelsnaam/domeinnaam)

BMM Bulletin
REDACTIONEEL • DE LA REDACTION
Modellen
Marten Bouma

DRIEDIMENSIONAAL PRINTEN
3D-printen: een revolutie in het modellenrecht(?)
Marjolein Driessen

MODEL DEPONERING
Internationale depotstrategieën in het modellenrecht
Manon Rieger-Jansen

RUBRIEKEN • RUBRIQUES
Onder de hamer • Affaires pendantes
Florence Verhoestraete

Opmerkelijk of merkwaardig • Remarquable
Yvonne Noorlander

Bescherming in het buitenland • Protection à l’étranger
Marten Bouma

BMM Verenigingsnieuws, waarin:
– Het interview: Kor Blumenstock
– Agenda
– Ledenmutaties

Mediaforum 6
Amusement, omdat het moet
Paul Kreijger

De aansprakelijkheid van online nieuwsplatforms na Delfi
Dirk Voorhoof

Veranderingen in de telecommarkt: consolidatie en differentiatie
Joost Poort

Het enige Nederlandstalige handboek over mediarecht
Jan Kabel

Jurisprudentie
Nr. 19 • EHRM 16 juni 2015, Delfi AS/Estland
Nr. 20 • ABRvS 20 mei 2015,X/Burgemeester van Den Haag, m.nt. A.E. van Rooij
Nr. 21 • Rb. Amsterdam 12 augustus 2015, Hoes/Powned c.s. m.nt. M. Kaaks
Nr. 22 • Rb. Rotterdam 4 juni 2015, RadioNL c.s./Minister van EZ m.nt. C.J. Wolswinkel

IEFBE 1523

Gedownloade softwarelicentie kan via verkoopsovereenkomst worden overgedragen

Hof van beroep Brussel 11 september 2015, IEFbe 1523 (Straton IT-consulting tegen Saga Consulting, Richa en CTAC)
Uitspraak ingezonden door Alexis Hallemans en Simon-Pierre Pype, CMS DeBacker. Softwarelicentie. Toepassing HvJ EU UsedSoft/Oracle [IEF 11521]. Richa had in 2005 de software 'Business One' besteld bij Saga, uitgebreid met een softwareprogramma ontwikkeld door Straton IT. Saga kocht licenties voor onbepaalde tijd aan bij CTAC, die als doorverkoper een gebruiksrecht op de software verkocht. Zulke licentie wordt als verkoop gekwalificeerd en de regels inzake verborgen gebreken op verkochte goederen is van toepassing. Het Hof stelt dat de geleverde licenties bijgevolg niet gebrekkig waren. De overeenkomst tussen Richa en Saga wordt ontbonden aangezien de software niet naar behoren werkte. Saga moet een schadevergoeding betalen van € 6013,70. Richa moet de geleverde software en licenties teruggeven. Saga wordt veroordeeld tot de kosten van alle partijen in beide aanleggen.

33. Artikel 1645 B.W. bepaalt dat indien de verkoper de gebreken van de zaak gekend heeft, hij niet alleen gehouden is tot de teruggave van de prijs die hij ervoor ontvangen heeft, maar bovendien tot de vergoeding van alle schade aan de koper.
In casu toont de NV Saga Consulting geen onoverwinnelijke onwetendheid in haar hoofde aan, en al evenmin het absoluut onnaspeurbaar karakter van het gebrek. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de NV Saga Consulting zich niet op het exoneratiebeding kan beroepen.
De NV Richa kan derhalve aanspraak maken op een schadevergoeding op voorwaarde dat zij het bestaan aantoont van de schade die zij geleden heeft ten gevolge van het feit dat de software niet functioneerde,
39. (…) CTAC BV heeft op 1 september 2005 aan de NV saga Consulting 11 'Straton Add-On licenties" gefactureerd. In conclusie erkent CTAC BV dat zij een gebruiksrecht op de software verkocht heeft via een "toegangssleutel" (code) die niets méér doet "dan bij de eigenaar van het programma de toegang te verzekeren tot die software en het gebruik ervan".
Het downloaden van een kopie van een computerprogramma en het sluiten van een licentieovereenkomst voor het gebruik van die kopie vormen een ondeelbaar geheel. Hierbij is het irrelevant of de kopie van het computerprogramma door de houder van het betrokken recht beschikbaar wordt gesteld door een download vanaf de website van die houder of door middel van een fysieke drager zoals een cd-rom of een dvd. Wanneer de klant een kopie van een computerprogramma downloadt en een licentieovereenkomst voor het gebruik van die kopie sluit, en tegen betaling van een prijs een in de tijd onbeperkt gebruiksrecht voor die kopie verkrijgt zodat de houder van het auteursrecht een vergoeding verkrijgt die overeenstemt met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk, wordt de eigendom van bet betrokken computerprogramma hem overgedragen. (zie: H.Just. (Grote kamer), 03/07/2012, zaak C-128/11, curia.europa.eu.)
In casu werd, blijkens de voorhanden zijnde stukken, de licentie voor onbepaalde tijd verleend. Aldus moet aangenomen worden dat CTAC BV hier is opgetreden als een doorverkoper, dat de overeenkomst tussen haarzelf en de NV Saga Consulting met betrekking tot de 11 gefactureerde licenties een verkoop was.
Er kan biigevolg niet aangenomen worden dat de door CTAC BV aan de NV Saga Consulting geleverde licenties met betrekking tot Fashion Add On bedoeld voor levering aan de NV Richa, niet aan de overeenkomst tussen CTAC BV en de NV Saga Consulting beantwoordden en gebrekkig waren.
42. In die omstandigheid is de vordering van de NV Saga Consulting ten aanzien van CTAC BV ongegrond. Hieruit volgt dat de vordering tot vrijwaring van CTAC BV tegen Straton IT-Consulting AG zonder voorwerp geworden is.
48. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst tussen de NV Richa en de NV Saga Consulting ten laste van laatstgenoemde is gegrond.
 De vordering van de NV Richa om de NV Saga Consulting te veroordelen tot de creditering van de nog onbetaalde factuur is gegrond. De vordering van de NV Richa om de NV Saga Consulting te veroordelen tot de betaling van een schadevergoeding, is gedeeltelijk gegrond, namelijk tot beloop van € 6013,70. 
Het incidenteel hoger beroep van de NV Richa is derhalve gedeeltelijk gegrond. De vordering van de NV Saga Consulting die ertoe strekt de NV Richa te horen veroordelen tot de betaling van € 25.709,96 voor onbetaalde factuur, niet gefactureerde prestaties en niet factureerbare prestaties conform het verslag van de deskundige, vermeerderd met intresten, is ongegrond. De vordering van de NV Saga Consulting tegen de NV Richa betreffende de teruggave van de geleverde software en licenties is gegrond, maar haar vordering om aan deze veroordeling de verbeurte van een dwangsom te koppelen, is ongegrond. De vordering en van de NV Saga Consulting ten aanzien van CTAC BV en ten aanzien van Straton IT-Consulting AG zijn ongegrond. War dat betreft wordt het bestreden vonnis hervormd. De vordering tot vrijwaring van CTAC BV tegen Straton IT-Consulting AG is ongegrond. Wat dat betreft, wordt het bestreden vonnis hervormd.
49. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de NV Saga Consulting veroordeeld wordt tot de kosten van beide aanleggen van haarzelf, van de NV Richa, van CTAC BV en van Straton IT Consulting AG.
IEFBE 1376

Seminarie: IP Lunch te Brussel

Link
! Let op ! Gewijzigde locatie: Karthuizercenter, Kartuizersstraat 70, 1000 Brussel! Op dinsdag 29 september 2015 van 12u00 - 15u15 organiseert deLex, de uitgever van IE-Forum.be, een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze IE-Forum.be-lunchbijeenkomst bespreken Eric De Gryse, Paul Maeyaert en Fabienne Brison met u de belangrijkste Belgische en Europese uitspraken op het gebied van het octrooi-, merken- en auteursrecht. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. In slechts drie uur tijd bent u volledig op de hoogte van de ontwikkelingen in de meest recente rechtspraak van het afgelopen (half) jaar.  Sponsort uw kantoor IE-Forum.be, dan heeft u hier 50% korting! Daarom wordt u sponsor!
Hier aanmelden

 

Programma*
11:30 -12:00 lunchbuffet
12:00 – 13:00 Auteursrecht – Fabienne Brison
13:00 – 14:00 Merkenrecht – Paul Maeyaert
14:00 – 14:15 korte pauze
14:15 – 15:15 Octrooirecht - Eric De Gryse
* volgorde kan nog verschuiven

Deze cursus biedt verdieping voor de IP Professional met voorkennis.
De voertaal is Nederlands, zonder vertaling.

Aanbevolen studiemateriaal:
Auteursrecht
HvJ EU 13 mei 2015 IEFbe 1326; C-516/13: Dimensione Direct Sales
HvJ EU 26 maart 2015 IEFbe 1278; C-279/13 : C More Entertainment
HvJ EU 5 maart 2015
IEFbe 1241; C-463/12: Copydan
HvJ EU 22 januari 2015
IEFbe 1163; C-419/13 : Art & Allposters
HvJ EU 22 januari 2015
IEFbe 1174; C-441/13 : Pez Hejduk
HvJ EU 15 januari 2015
IEFbe 1145; C-30/14 : Ryanair

Merkenrecht

-
TM Package: wat is nieuw?
- Bekende merken : recente rechtspraak inzake de rode zool van Louboutin [
IEFbe 1119 en IEFbe 1285], de verpakkingen van Côte d’or [IEFbe 1261] alsook een antwoord van het HvJ op de vraag of bekendheid in één lidstaat voldoende is Iron&Smith / Unilever [IEFbe 1488]
- Recente rechtspraak van het HvJ inzake verwarringsgevaar in hoofde van Moslims [
IEFbe 1394]
- Cross border schadevergoeding uitgesproken in Weekday / Levi Strauss [
IEFbe 1433]

Octrooirecht
- Inwerkingtreding Wetboek Economisch Recht en update UPC: HvJ EU 5 mei 2015, IEFbe 1311; C-146/13, Spanje / Europees Parlement en Raad ; Grondwettelijk Hof 21 mei 2015, IEFbe 1343.
- Misbruik machtspositie octrooirechthouder: HvJ EU 16 juli 2015, IEFbe 1440; C-170/13, Huawei Technologies / ZTE Deutschland
- Schadevergoeding en proceskostenvergoeding: HvB Antwerpen, 26 januari 2015, IEFbe 1178 (United Video Properties / Telenet) en Cour d'appel Mons, 9 februari 2015, IEFbe 1230 (Malvern Instruments / Sysmex Belgium)
- voorlopige maatregelen – bewarende maatregelen: de ‘presumption of validity’ revisited? - Voorz. NL Rechtbank van Koophandel Brussel 24 maart 2015, IEFbe 1280 (Astrazeneca tegen Teva Pharma

Locatie
Karthuizercenter
Kartuizersstraat 70, 1000 Brussel

Datum/ Tijd
Dinsdag 29 september juni 2015, 12.00 - 15.15 uur

Kosten deelname
€ 150 Per persoon
€ 75 Sponsors IE-Forum.be, rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.


Accreditaties
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement
2 BMM-keurmerkpunten (goedgekeurd)
3 PO-punten voor de Nederlandse Orde van Advocaten

IEFBE 1522

Niet aansprakelijk voor wederverkoop contractproducten buiten Benelux

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, IEFbe 1522; ECLI:NL:GHARL:2015:5860 (Bihol tegen Qualiphar)
Merkenrecht. Bihol en Qualiphar zijn ondernemingen die zich bezighouden met de ontwikkeling, productie en verkoop van voorschriftvrije geneesmiddelen en gezondheidsmiddelen. Bihol stelt dat Qualiphar in strijd met de overeenkomst producten met de merken BIOROPA en OSTRIN buiten de Benelux aanbiedt en de merken in Frankrijk, Turkijke en Cyprus heeft geregistreerd. De rechtbank wees de vorderingen af. Het beroep van Bihol is zonder succes. Qualiphar kan niet aansprakelijk worden gehouden voor de wederverkoop van haar contractproducten door afnemers buiten de Benelux en op internet. Daarnaast zijn Qualiphar en Gifrer afzonderlijke vennootschappen en kan niet worden aangetoond dat Gifrer contractproducten van Qualiphar verkoopt of dat Qualiphar producten op haar website aanbiedt. De grieven falen.

3.11. Het hof overweegt hierover als volgt. Uit de in redelijkheid niet mis te verstane bewoordingen van artikel 1 sub b van de overeenkomst volgt naar het oordeel van het hof dat alleen de verkoop van contractenproducten door Qualiphar buiten de Benelux is verboden. De considerans noch artikel 1 sub b van de overeenkomst biedt steun voor de stelling van Bihol dat het verbod in artikel 1 sub b van de overeenkomst ook geldt voor de afnemers van Qualiphar en dat Qualiphar op grond van de overeenkomst was gehouden haar afnemers in de Benelux beperkingen op te leggen ter zake de verdere verkoop van die rechtmatig in het verkeer gebrachte producten buiten de Benelux, zoals Bihol in haar memorie van grieven ingang wenst te doen vinden. Steun voor die stelling is evenmin te vinden in artikel 8 van de overeenkomst. In artikel 8 is overeengekomen dat Bihol zich binnen de Benelux van elke mededinging in verband met de producten dient te houden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit - voor de verkoper van een activiteit doorgaans niet ongebruikelijke - concurrentiebeding op gelijke wijze dient te gelden voor Qualiphar, de koper van die activiteit. Door Bihol zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop duiden dat partijen, ondanks ontbrekende bewoordingen in de overeenkomst, desalniettemin de bedoeling hadden ook de verkoop van de contractproducten door de afnemers van Qualiphar buiten de Benelux te beperken. Op grond van de overeenkomst kan Qualiphar dus niet aansprakelijk worden gehouden voor de wederverkoop van haar contractproducten door haar afnemers buiten de Benelux, en dus ook niet, zoals door Qualiphar terecht is aangevoerd, voor de verkoop van haar contractproducten door haar afnemers op het internet, waaronder de door Bihol in grief II genoemde webshop van Newpharma.

3.14. Het hof stelt vast dat uit de overgelegde export catalogus niet blijkt dat Qualiphar en Gifrer zijn gefuseerd. Uit de catalogus blijkt, zoals Qualiphar ook stelt, dat het om twee afzonderlijke vennootschappen gaat. Om die reden faalt het betoog van Bihol. Dat de directie van Qualiphar en het management van Gifrer uit dezelfde personen bestaat is onvoldoende om van een fusie te kunnen spreken. Wel is die omstandigheid reden om twijfels te plaatsen bij de stelling van Qualiphar dat sprake is van "geheel onafhankelijk van elkaar opereren". Die twijfel alleen kan Bihol echter niet baten nu zij geen andere juridische grondslag voor haar betoog meer heeft aangevoerd. In dit kader is van belang dat de in de grieven besloten liggende stelling van Bihol dat Qualiphar en Gifrer moeten worden vereenzelvigd, niet behoeft te worden besproken omdat Bihol in haar memorie van repliek in reactie op de memorie van antwoord van Qualiphar heeft opgemerkt dat zij zich niet op vereenzelviging heeft willen beroepen.

3.18. Het hof overweegt hierover als volgt.Tussen partijen is niet in geschil dat OSTRIN Q10 tabletten als contractproducten moeten worden aangemerkt en dat de verkoop en de levering daarvan door Qualiphar aan Gifrer als een schending van het verbod in artikel 1 sub b van de overeenkomst moet worden beschouwd. Voor haar stelling dat Gifrer de producten in Duitsland en de Verenigde Staten heeft verkocht, heeft Bihol geen relevante feiten en omstandigheden gesteld, zodat aan die stelling wordt voorbijgegaan. Voor zover op grond van de perspublicatie op masculine.com al aangenomen zou kunnen worden dat Gifrer OSTRIN Q10 tabletten in Frankrijk zou hebben verkocht, hetgeen door Qualiphar wordt bestreden, dan volgt daaruit nog niet dat die tabletten van Qualiphar afkomstig zijn. De enkele omstandigheid dat de verpakkingen van Gifrer en Qualiphar in belangrijke mate overeenstemmen is daartoe onvoldoende. Verder is van belang dat Bihol niet heeft weersproken dat Gifrer en Qualiphar in hun export catalogus geen contractproducten aanbieden.

3.22. Het hof overweegt hierover als volgt. De door Bihol (in eerste aanleg) overgelegde kopie van de schermafdruk van de website van Qualiphar bevat slechts een opsomming van de producten van Qualiphar, waaronder OSTRIN Q10. Uit de overgelegde schermafdruk van de website blijkt niet dat Qualiphar de tabletten op haar website te koop aanbiedt. Door Bihol zijn geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die haar stelling ondersteunen, zodat het hof, mede gelet op de betwisting ervan, aan die stelling voorbijgaat, nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat de website van Qualiphar ook op landen buiten de Benelux was gericht, zoals Bihol stelt en Qualiphar onderbouwd bestrijdt.

3.24. Het laatste geschilpunt (grief IV) stelt de vraag aan de orde of de registratie van het merk OSTRIN door Qualiphar in Cyprus, Frankrijk en Egypte als gebruik daarvan buiten de Benelux dient te worden beschouwd als bedoeld in artikel 1 sub b van de overeenkomst. De rechtbank heeft die vraag bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing daarvan door Bihol ontkennend beantwoord. Ook in hoger beroep onderbouwt Bihol haar stelling niet, zodat ook het hof daaraan voorbij zal gegaan. Grief IV faalt eveneens.

3.25. Naar het oordeel van het hof heeft Bihol dus ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat Qualiphar contractproducten aan Gifrer heeft geleverd. Aan het algemene bewijsaanbod van Bihol in randnummer 14 van de memorie van grieven gaat het hof voorbij omdat het onvoldoende is gespecificeerd en ook niet ter zake dienend.
IEFBE 1521

BMM Najaarsvergadering 2015

BMM Najaarsvergadering, 12 en 13 november, EYE Amsterdam; Uitnodiging/ Invitation
EU Trademark Package uitgelicht: de (komende) hervormingen van het merkenrecht.
De bijeenkomst staat geheel in het teken van de (komende) hervormingen van het merkenrecht, beter bekend als de EU Trademark Package. Niet alleen zullen de nieuwe merkenrichtlijn en -verordening worden toegelicht door een aantal eminente sprekers, er zal ook gedebatteerd worden over de praktische implicaties van deze hervormingen door een panel van advocaten, gemachtigden en vertegenwoordigers van het BBIE.

De bijeenkomst start traditiegetrouw op donderdagnamiddag met een sociaal programma. Deze keer hebben wij gekozen voor een vrolijke en informatieve rondleiding over de Wallen, de welbekende rosse buurt van Amsterdam. Na de rondleiding wordt u verwacht voor de welkomstreceptie en het diner in de 15e eeuwse St.-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace, alwaar kan worden genoten van een door chef-kok Chris Naylor (Restaurant Vermeer) samengesteld menu. De avond wordt afgesloten met een dansfeest.

Vrijdag is er de academische zitting in het prachtige gebouw van filmmuseum EYE, aan de achterzijde van het Centraal Station aan het IJ. Verdere details over de bijeenkomst vindt u in het bijgaande programma.

Inschrijven: www.bmm.nl/aanmelden
Waar: EYE Amsterdam
Wanneer: 12 en 13 november
Prijzen
□ donderdag en vrijdag voor leden 340 €
□ donderdag en vrijdag inclusief rondleiding over de Wallen voor leden 340 €
□ uitsluitend vrijdag voor leden 290 €
□ deelname donderdag en vrijdag voor niet-leden 370 €
□ deelname vrijdag voor niet-leden 320 €

Ordepunten: certificaat met netto gevolgde uren
Bijlage: pdf

Programma
Donderdag 12 november 2015
Het programma start in het NH Hotel Barbizon Palace, Prins Hendrikkade 59-72, 1012 AD Amsterdam, Nederland
Uitsluitend voor bestuurs- en commissieleden:
12.00u Ontvangst en registratie (check-in hotel is vanaf 15.00)
12.00 - 13.00u Bestuursvergadering.
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
13.00 – 14.30u Vergadering van alle statutaire en niet-statutaire commissies.
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
Voor alle leden:
Vanaf 15.00u Check-in NH Hotel Barbizon Palace (op basis van beschikbaarheid kamers kan er mogelijk al eerder ingecheckt worden / uw bagage kan in ieder geval voor 15.00 afgegeven worden)
15.15u Verzamelen in de lobby van het NH Hotel Barbizon Palace voor het sociaal programma namelijk een rondleiding over de Wallen onder het thema: “de Wallen als merk”. De rondleiding duurt ongeveer tot 17u.
17.45u Receptie met de nieuwe BMM-leden
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
18.00u Receptie alle deelnemers
Locatie: NH Hotel Barbizon Palace
19.30 – 22.00u Diner in de 15de -eeuwse St-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace
22.00 – 24.00u Dansfeest met DJ in de St-Olofkapel van het NH Hotel Barbizon Palace
Dress code: Business Casual


Programma vrijdag 13 november 2015
Het academische gedeelte vindt plaats in EYE, IJpromenade 1, 1031KT Amsterdam. Vanuit het hotel loopt u door het Centraal Station naar de achterkant van het station. Daar kunt u veerboot “Buiksloterweg” nemen naar EYE. Houd rekening met een totale reistijd (te voet) vanaf het Barbizon Palace hotel naar EYE van 15 à 25 minuten.
07.00 – 9.00u Ontbijt in NH Hotel Barbizon Palace (de gasten worden verzocht uit te checken vóór de start van de vergadering)
08.30 – 09.15u Aankomst en registratie bij EYE
09.15 – 09.30u Introductie door Michiel Haegens, voorzitter BMM en algemene inleiding van de TM Package door dagvoorzitter Tanguy de Haan, advocaat bij Nauta Dutilh in Brussel
09.30 – 10.15u Invoering van nietigheids- en vervalprocedures bij de nationale bureaus door Camille Janssen van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom
10.15 – 11.00u IP Translator problematiek en (andere) praktische implicaties van de TM Package door Franc Enghardt, Europees merkengemachtigde bij Novagraaf Nederland in Amsterdam
11.00 – 11.15u Koffiepauze
11.15 – 12.00u Collectieve merken en keurmerken door Adonna Alkema, advocaat bij Hofhuis Alkema Groen in Amsterdam
12.00 – 12.45u Algemene Ledenvergadering
12.45 - 14.15u (Walking) lunch in EYE
14.15 – 15.00u Optreden tegen transitgoederen door Olivier Vrins, advocaat bij Altius in Brussel
15.00 – 15.45u Beschermingsomvang en beperkingen door Professor Antoon Quaedvlieg, Klos Morel Vos & Reeskamp, Amsterdam
15.45 – 16.30u Nieuwe gTLD’s – de stand van zaken door Robert Lamb, Digital Brand Consultant bij CSC Digital Brand Services, Nederland
16.30 – 17.00u Paneldiscussie met alle sprekers o.l.v. dagvoorzitter Tanguy de Haan
17.00 - 18.00u Afsluiting en borrel

Aanmelden via www.bmm.nl/aanmelden

IEFBE 1520

Une copie servile d'une offre des services ne signifie pas forcément de parasitisme

Cour d'appel de Bruxelles 27 février 2015, IEFbe 1520 (New F. contre C. Belgium)
Copie servile. Agissement parasitaire. L'acte par lequel un vendeur copie, même servilement, l'offre des services ou produits d'un autre opérateur économique n'est pas contraire aux usages honnêtes en matière commerciale, à moins que le vendeur, soit méconnaisse un droit protégé par la législation sur la propriété intellectuelle, soit fasse cette offre dans des circonstances contraires aux exigences des usages honnêtes en matière commerciale. Il s'ensuit que le vendeur qui, sans fournir lui-même un effort créatif, retire directement un avantage d'efforts ou investissements importants dans une création à valeur économique d'un autre vendeur, ne commet pas nécessairement un acte contraire aux usages honnêtes en matière commerciale.

6.2 (...) En l'espèce, la S.A. NEW F. ne soutient pas qu'elle aurait été, d'une manière générale, évincée par des offres moins avantageuses que les siennes sur le plan international ou national, même si elle a dénoncé, à une reprise, en 2004, une pratique de concurrence parasitaire dans le chef de la SA C BELGIUM et de la SA C FRANCE à propos de deux lignes de ses produits, dans le même temps déréférencés (sa pièce 21) , grief qu'elle réitère, en 2007, à propos de 3 produits (ses pièces 46 à 48, déjà citées) et qui sera examiné ci-après (point 6.3).
6.4. L'acte par lequel un vendeur copie, même servilement, l'offre des services ou produits d'un autre opérateur économique n'est pas contraire aux usages honnêtes en matière commerciale, à moins que le vendeur, soit méconnaisse un droit protégé par la législation sur la propriété intellectuelle, soit fasse cette offre dans des circonstances contraires aux exigences des usages honnêtes en matière commerciale. Il s'ensuit que le vendeur qui, sans fournir lui-même un effort créatif, retire directement un avantage d'efforts ou investissements importants dans une création à valeur économique d'un autre vendeur, ne commet pas nécessairement un acte contraire aux usages honnêtes en matière commerciale. Toutefois, le juge peut considérer que ces pratiques sont constitutives de faute au sens de l'article 1382 du Code civil.
(...) Il résulte de ces considérations que le parasitisme imputé à la SA C BELGIUM n'est pas fondé.
IEFBE 1519

La forme octogonale est un forme géométrique simple

Tribunal UE 25 septembre 2015, IEFbe 1519; ECLI:EU:T:2015:701; T-209/14 (cadre octogonal vert)
Carsten Bopp, a présenté une demande d’enregistrement de marque communautaire. Toujours selon cette chambre de recours, la forme octogonale demandée est une forme géométrique simple, qui est d’ailleurs usuelle pour les étiquettes. La chambre de recours a fait remarquer que le requérant lui-même désignait la représentation figurant dans la description comme un « cadre » devant comporter d’autres éléments. Le recours est rejeté.

IEFBE 1518

Geen geldig beeldmerk voor Portobello Road Gin vanwege PORTO

OHIM 17 april 2015, IEFbe 1518 (Instituto Dos Vinhos Do douro e Do Porto against Walker Morris)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout Korthals. Merkenrecht. Geografische aanduiding. De Federatie van Porto producenten, houder van oorsprongsbenaming PORTO, heeft oppositie ingesteld tegen de CTM-aanvrage voor 'PORTOBELLO ROAD GIN' door Walker Morris. Het OHIM heeft de oppositie toegewezen gezien de visuele, conceptuele en auditieve overeenkomsten. Consumenten hebben in het algemeen de neiging zich op het eerste deel van het element te richten. Bijgevolg is het samenvallen van de elementen PORTO in beide merken. Consumenten kunnen zelden direct vergelijken waardoor het woord PORTO voor misleiding kan zorgen bij de consument. Bovendien is het woord BELLO zwak voor de betrokken waren. Oppositie wordt gegrond verklaard. [red. PORTOBELLO ROAD heeft hoger beroep aangetekend] 

The assessment is affected by the fact that the earlier sign is an appellation of origin, not a trade mark. Although the earlier sign ‘PORTO’ is descriptive for a type of wine, account must be taken of the fact that the opponent has been afforded exclusive rights to use this term both for goods for which it is descriptive as well as for comparable goods. The raison d’être behind this registration is to control and protect the use of the appellations of origin ‘PORTO’ for wine. The issue in question is whether or not the relevant public for wine will be mislead the consumer as to the true origin of the product when encountering the contested application, thinking that it is connected with port wine produced in the Demarcated Region of Douro.

The goods are comparable. The earlier sign is entirely included in the beginning of the contested sign. Consumers generally tend to focus on the first element of a sign when being confronted with a trade mark. This is justified by the fact that the public reads from left to right, which makes the part placed at the left the one that first catches the attention of the reader. Consequently, the coincidence in the elements ‘PORTO’ of the marks is particularly relevant when assessing a possible mislead of the consumer.
Account must also be taken of the fact that consumers only rarely have the opportunity to make a direct comparison between the different marks and must place their trust in the imperfect picture of them that they have kept in mind. In addition, it is quite common for marks for port wine to be composed of two or even three words. Furthermore, the element ‘BELLO’ is, at least for a part of the relevant public, rather weak for the goods at issue. Therefore, contrary to the applicant’s observations, the possibility cannot be excluded that at least some of the consumers will assume that the contested sign is a sub-denomination, for export reasons, of the appellations of origin.
Bearing this in mind, the Office finds that the contested application can mislead the consumer in relation to the protected terms conferred under the EU regulation when applied to wines and spirits. Accordingly, EU law gives the proprietor the right under Article 8(4) CTM to prohibit the use of the CTM application for all the contested goods.
IEFBE 1517

Prejudiciële vragen over dieetvoeding voor medisch gebruik

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 31 juli 2015, IEFbe 1517; C-445/15 (Nutricia Souvenaid)
Gezondheidsclaim. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen een besluit van augustus 2014 van VK-MinVWS (verweerder) dat het product ‘Souvenaid’ niet als dieetvoeding mag worden ingedeeld volgens RL 1999/21. Het gaat om een melkdrank met een smaakje en met toevoegingen die volgens verzoekster voldoen aan de behoeften van personen bij wie het beginstadium van de ziekte van Alzheimer is geconstateerd. Het product wordt in NL geproduceerd en naar twaalf (andere) EULS geëxporteerd waar het als dieetvoeding is aangemeld. Indeling als dieetvoeding geeft de fabrikant het recht om bepaalde beweringen over het voedingsmiddel te doen die kunnen helpen het middel een gespecialiseerde medische markt te laten bereiken en wordt ook voordelig geacht in verband met de regels over tarieven en terugbetaling van geneesmiddelen. Verzoekster heeft het product ontwikkeld voor gebruik onder medisch toezicht. Het is in VK alleen op recept verkrijgbaar, maar zoals verweerder stelt ook via verzoeksters website. Het product is in klinische proeven getest en veilig bevonden.

Het moet met name het verlies van synapsen tegengaan (de verbindingen tussen neuronen in de hersenen). Verzoekster wijst erop dat het hier om zelfcertificering gaat: fabrikanten moeten zelf beslissen of zij moeten voldoen aan de regels betreffende dieetvoeding en zijn zelf verantwoordelijk voor de indeling van hun product. Zij doet dit met inachtneming van de bepalingen van artikel 3 van RL 1999/21. Toetsing moet dan ook volgens een combinatie van subjectieve en objectieve factoren plaatsvinden. Volgens verweerder heeft verzoekster niet aangetoond dat het product voldoet aan een bijzondere voedingsbehoefte, in zoverre dat daarin niet op andere wijze zou kunnen worden voorzien, bijvoorbeeld door gebruik van voedingssupplementen. Hij stelt dat alleen een objectieve toetsing moet plaatsvinden wat dieetvoeding voor medisch gebruik is. Hij acht zich in zaken van consumentenbescherming en volksgezondheid niet gebonden aan de subjectieve toets van een onderneming.

De verwijzende VK rechter (Administrative Court of High Court of Justice) stelt voorop dat de definitie van ‘dieetvoeding voor medisch gebruik’ een drempelbegrip is waarvan de precieze betekenis van groot belang is voor zowel de bevoegde autoriteiten als de fabrikanten en verkopers. Dit is met name van belang gezien de door verzoekster aangevoerde ‘zelfcertificering’. Hij constateert dat in de EULS de regels verschillend worden toegepast en acht het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en de integriteit van de interne markt wenselijk is dat deze regels door de verscheidene bevoegde autoriteiten met de grootst mogelijke consistentie worden toegepast. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Teneinde een product te kunnen aanmerken als dieetvoeding voor medisch gebruik als bedoeld in de definitie van artikel 1, lid 2, onder b), van richtlijn 1999/21/EG van de Commissie betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik:
a. heeft dan objectief te gelden dat:
i) van alle patiënten die lijden aan de specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal voor de diëtische behandeling waarvan het product in de handel wordt gebracht (hierna: „geïndiceerde kwaal”), of
ii) van een subgroep van dergelijke patiënten, het vermogen om gewone voedingsmiddelen, bepaalde nutriënten daarin of bepaalde metabolieten in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of dat zij andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben die een gevolg zijn van de geïndiceerde kwaal?
b. Of is het, subsidiair, ook voldoende dat de fabrikant het product bestemt voor een „medisch bepaald” gebruik als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), in de zin dat:
i) de fabrikant het product bestemt voor uitsluitend gebruik onder medisch toezicht van klinisch medici die patiënten met de geïndiceerde kwaal behandelen, en dat
ii) een serieuze toezichthoudende klinisch medicus zich per patiënt naar behoren een klinisch oordeel kan vormen dat het gebruik van dat product een passende vorm van diëtische behandeling is voor bepaalde patiënten die aan de geïndiceerde kwaal lijden, omdat de klinisch medicus redelijkerwijs van mening is dat een dergelijke patiënt speciale voedingsbehoeften heeft die verband houden met de geïndiceerde kwaal?
c. Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder a), ii, bevestigend luidt,
i) welk aandeel van de patiënten met de geïndiceerde kwaal moet de relevante beperking, aantasting of verstoring of andere medisch bepaalde behoefte aan nutriënten hebben, of is er dienaangaande geen minimum, en
ii) moet deze subgroep patiënten vooraf kunnen worden geïdentificeerd, op het moment waarop het product in de handel wordt gebracht?
d. Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder b), bevestigend luidt, aan welke „speciale voedingsbehoeften” moet het gebruik van het product dan veilig, heilzaam en doeltreffend voldoen, als bedoeld in artikel 3?
2. Met betrekking tot de zinsnede „voor de behandeling waarvan niet louter met wijziging van het normale voedingspatroon noch met andere voedingsmiddelen voor bijzondere voeding, noch met een combinatie van beide, kan worden volstaan” in artikel 1, lid 2, onder b), hoe dient de mogelijkheid tot wijziging van het voedingspatroon te worden beoordeeld? Met name:
a. Zijn veiligheids- en praktische overwegingen bij een wijziging van het voedingspatroon relevant voor deze beoordeling? Zo ja, hoe dienen zij in aanmerking te worden genomen?

b. Moet een dergelijke mogelijkheid tot wijziging van het normale voedingspatroon (en indien relevant, veiligheids- en praktische overwegingen) worden beoordeeld:
i) in algemene zin, en vooraf, voor: i) een typische persoon met een typisch voedingspatroon met de typische bekwaamheid van een dergelijk persoon om zijn voedingspatroon te wijzigen, of ii) een typische patiënt met de geïndiceerde kwaal, met het voor een dergelijke patiënt typische voedingspatroon en de voor een dergelijke patiënt typische bekwaamheid om zijn voedingspatroon te wijzigen, of iii) andere hypothetische patiëntkenmerken?
ii) individueel en in de loop van de behandeling van de patiënt, gebruikmakend van het klinisch oordeel van de toezichthoudende klinisch medicus, zodat het volstaat dat een fabrikant het product in redelijkheid bestemt voor klinisch gebruik omdat een toezichthoudende klinisch medicus op redelijke, patiëntspecifieke gronden (bijvoorbeeld op voor de patiënt specifieke veiligheids- of praktische gronden) tot de conclusie kan komen dat voor bepaalde patiënten met de geïndiceerde kwaal het gebruik van dieetvoeding klinisch de voorkeur verdient boven andere vormen van wijziging van het voedingspatroon?
iii) of op andere wijze, en zo ja, hoe?
c. Omvat „wijziging van het normale voedingspatroon” het gebruik van „voedingssupplementen” als bedoeld in richtlijn 2002/46/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen, of van „verrijkte voedingsmiddelen” in de zin van verordening (EG) nr. 1925/2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen?
d. Wanneer een groep patiënten die aan een specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal lijden zonder geheugensteuntje moeilijk kunnen onthouden een normaal voedingspatroon te volgen, kan dan een product dat is ontwikkeld om de consumptie van nutriënten die deel zouden uitmaken van het normale voedingspatroon, door zulke patiënten te vergemakkelijken, dieetvoeding voor medisch gebruik vormen als bedoeld in richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik?