DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten - Contrats  

IEFBE 1232

Alsnog uitvoerbaarheid bij voorraad staking auteursrechtinbreuk op journalist

Hof van beroep Brussel 2 december 2014, IEFbe 1232 (journalist tegen Mediargus c.s.)
Uitspraak mede aangebracht door Steven De Coster, Selexi. Auteursrecht. Procesrecht. De journalist vordert de toewijzing van de bij eerste rechter afgewezen uitvoerbaarheid bij voorraad van het stakingsbevel. Deze vordering heeft geen betrekking op de schadevergoeding tot betaling, louter op het opgelegde verbod nog auteursrechtinbreuk te plegen. De terechte vrees, minstens twee artikelen zijn niet uit het online archief gehaald na het bestreden vonnis, zorgt alsnog voor een verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad. De zaak wordt voor het overige naar de bijzondere rol van Hof van beroep Brussel gezet.

6. De heer X steunt zich voor het hof opnieuw op artikel 87 Auteurswet. Hij steunt zich eveneens op beweerde "voortdurende inbreuken en objectief risico op herhaling", op de extra schade die hij zou kunnen lijden bij gebrek aan voorlopige uitvoerbaarheid, op financiële nood die er in zijn hoofde zou bestaan, op kwade trouw en het gebruik van dilatoire rechtsmiddelen in hoofde van geïntimeerden, en op de vrees voor insolvabiliteit van Mediargus.

7. (...) Alleen al de hiervoor vastgestelde concrete omstandigheid dat er zelfs na het bestreden vonnis er nog twee artikelen van de heer X niet uit het online archief van Mediargus verwijderd werden, rechtvaardigt dat het verbod van de eerste rechter dat opgelegd werd aan geïntimeerden om nog een inbreuk te plegen op de auteursrechten van de heer X (...) voorlopig uitvoerbaar zou worden verklaard.
IEFBE 1205

Prejudiciële vragen over doorbetaling vaste royalty's bij retroactieve nietigverklaring van de octrooien

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 september 2014, IEFbe 1205; zaak C-567/14 (Genentech)
Octrooirecht. Royalty's. (De rechtsvoorganger van) Duitse verweerster Hoechst heeft in 1992 een wereldwijde niet-exclusieve licentie verleend aan verzoekster, het Amerikaanse bedrijf Genentech voor het toepassen van een bepaalde technologie waarvoor verschillende Europese en Amerikaanse octrooien zijn afgegeven. Als tegenprestatie was verzoekster gehouden eenmalige kosten te betalen (DM 20.000). Daarnaast kon zij tegen betaling van vaste royalty’s door haar met behulp van de technologie vervaardigde producten onder schriftelijk vastgelegde voorwaarden verkopen. Deze royalty’s zijn door verzoekster nooit afgedragen. In juni 2008 krijgt verzoekster een brief met verzoek om opheldering van de dochter van Hoechst Sanofi-Aventis (medeverweerster) die uit openbare informatie heeft kunnen opmaken dat verzoekster producten verkoopt (het middel Rituxan) zonder daarvoor royalty’s af te dragen.

In augustus 2008 volgt een brief van Sanofi waarmee zij de licentieovereenkomst opzegt en een arbitrageverzoek tegen verzoekster inleidt, zowel in Parijs als in Texas. De vordering in Texas wordt afgewezen (maart 2011), maar de arbiter in Parijs stelt verzoekster wel aansprakelijk. Hij baseert zich daarbij op het commerciële doel van de overeenkomst uitgelegd volgens het Duitse Burgerlijk Wetboek, te weten het vermijden van elke procedure over de geldigheid van de Amerikaanse octrooien gedurende de geldigheidsduur van de licentieovereenkomst, en hij heeft bijgevolg geoordeeld dat partijen hadden bepaald dat „zolang de licentie-overeenkomst van kracht was, vaste royalty’s verschuldigd waren voor de vervaardiging van Rituxan (…)”. De arbitrale uitspraken zijn inmiddels bindend verklaard. Verzoekster legt de zaak voor aan het Hof van Parijs met verzoek de vorderingen van verweerster Hoechst af te wijzen. Zij stelt dat geen octrooi-inbreuk is vastgesteld zodat de beslissing van de arbiter beperking van de mededinging oplevert en zo schending van VWEU-artikel 101. Zij haalt rechtspraak aan van het HvJEU waarin is bepaald dat geen vaste royalty’s aan een licentienemer hoeven te worden betaald voor het gebruik van een uitvinding waarmee geen inbreuk op een octrooi wordt gemaakt.

De verwijzende Franse rechter (Hof van Beroep Parijs) leest in de overeenkomst van 1992 dat deze volgens Duitse recht dient te worden uitgelegd. In de arbitrale beslissing is er dan ook van uitgegaan dat de licentienemer – ondanks de retroactieve nietigverklaring van de octrooien – de overeengekomen vaste royalty’s diende te betalen. Bijgevolg rijst de vraag of een dergelijke overeenkomst indruist tegen de bepalingen van artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) omdat zij de mededinging op de interne markt vervalst doordat de licentienemer verplicht wordt tot betaling van vaste royalty’s die evenwel onverschuldigd zijn, gelet op de nietigverklaring van de octrooien waaruit de verleende rechten voortvloeien, en deze overeenkomst tot een concurrentienadeel voor de betrokkene leidt. Hij legt het HvJEU onderstaande vraag voor:

„Dient artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) aldus te worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een licentieovereenkomst die de licentienemer verplicht om – louter voor het gebruik van de rechten waarop de onder de licentie vallende octrooien betrekking hebben – vaste royalty’s te betalen, verder wordt toegepast wanneer de octrooien nietig zijn verklaard?”
IEFBE 1165

Merkinbreuk CITY BOX dreigt bij beperkt aanvaarden boetebeding

Rechtbank Den Haag 21 januari 2015, IEFbe 1165 (City Box tegen Boxaround)
Merkenrecht. Citybox is aanbieder van (tijdelijke) opslagruimte en is houdster van Benelux woord- en beeldmerk CITY BOX. Boxaround biedt via internet opslagruimte te huur aan en heeft derde opdracht gegeven diensten onder aandacht te brengen. Die derde doet dat door Google Adwords te kopen voor Google.nl, waaruit de bevoegdheid van deze rechtbank ex 4.6 BVIE volgt. Boxaround heeft een aangepaste onthoudingsverklaring getekend zonder adequaat boetebeding. Boxaround wordt bevolen merkinbreuk te staken, mede inbegrepen ieder gebruik als advertising keyword waarbij na invoeren daarvan in een online zoekmachine afgebeelde advertenties verschijnen. Dit verbod wordt versterkt met een dwangsom.

4.3. Nu Boxaround in haar onthoudingsverklaring de inbreuk niet heeft erkend, en zij slechts een geclausuleerd boetebeding heeft aanvaard, blijft de dreiging van verdere inbreuk op de rechten van City Box bestaan. Immers, niet in geschil is dat het door Boxaround getekende boetebeding beperkt is in die zin dat overtredingen door derden die in opdracht van Boxaround werken daardoor niet worden bestreken als Boxaround niet uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven voor het gebruik van de City Box-merken of daarmee overeenstemmende tekens. Met City Box acht de rechtbank een dergelijke beperkte boeteclausule niet adequaat om de dreiging van inbreuk door het gebruik van de City Box-merken als advertising keyword weg te nemen, mede in het licht van het ontbreken van een erkenning van de inbreuk. De conclusie is dat de inbreuk op de City Box-merken door het gebruik in advertenties en als advertising keyword nog steeds dreigt.

4.4. Aan het voorgaande doet niet af dat Boxaround niet bewust merkinbreuk zou hebben gepleegd, dat Boxaround inmiddels een andere partij heeft ingeschakeld om haar internetmarketing te verzorgen, en dat er geen sprake zou zijn van een counterfeit-situatie. Deze omstandigheden, hoewel niet betwist door City Box, geven City Box als merkhouder niet dezelfde mate van zekerheid als een onthoudingsverklaring met een adequaat boetebeding.
IEFBE 1018

Geen morele schade voor rechtspersoon vertalingsdiensten

Hof van Beroep Gent 2 oktober 2014, IEFbe 1018 (Wolters Kluwer Belgium NV tegen Ann De Winne & CO BVBA)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers en Carl De Meyer, Hoyng Monegier LLP. Wolters Kluwer is uitgever van o.a. het Sociaal Zakboekje, Ann De Winne heeft de Franse vertaling hiervoor verzorgd. Een onbetaalde rekening inzake auteursrechten, die kort na dagvaarding in eerste aanleg werd betaald, en het staken van de vertalingsdiensten is voorwerp van geschil. Nu wordt hervorming gevraagd en herleiden van de schadevergoeding tot een redelijk bedrag dat overeenstemt met een 6 maanden opzegtermijn. De inkomensschade wordt bevestigd, de vervangende opzeggingsvergoeding is deels gegrond en de morele schadevergoedingsvordering is ongegrond. Geen bewijs dat de rechtspersoon morele schade heeft geleden.

 

2.2. De vordering van geïntimeerde bestaat uit volgende drie onderdelen.
(1) inkomensschade
De overeenkomst werd opgezegd op 10 juni 2009. Uit de stukken blijkt dat er inderdaad reeds zeer concrete afspraken gemaakt waren rond de vertaling van het Sociaal Zakboekje 2009/2 in juli-augustus 2009 en dat geïntimeerde ook haar vakantie gepland had in functie van deze vertaling. Deze afspraken waren weliswaar gemaakt met de medewerksters van prof. dr. W. Van Eeckhoutte, doch dit was kennelijk gebruikelijk. (...) Ze mocht er terdege van uitgaan dat ze de vertaling van hat Sociaal Zakboekje 2009/2 voor haar rekening zou nemen en dat ze dus daaraan verbonden normale inkomsten zou verwerven. Ze had op dat ogenblik allerminst moeten verwachten dat appellante de samenwerking na 26 jaar zou stopzetten. Appellante was ook niet meer in de mogelijkheid op die korte termijn (vlak voor de zomervakantie) in een vervangingsinkomen te voorzien.

(...)
De inkomensschade ingevolge de onmogelijkheid om het Sociaal Zakboekje 2009/2 te vertalen werd door de eerste rechter correct (ex aequo et bono) begroot op het bedrag dat geïntimeerde normaliter had kunnen factureren voor de vertaling van dit Sociaal Zakboekje 2009/2. (...)

(2) vervangende opzeggingsvergoeding
De samenwerking tussen appellante en (de rechtsvoorganger van) geïntimeerde duurde 26 jaar. Dit vertegenwoordigd, zoals de eerste rechter terecht aanhaalt, meer dan de helft van een normale beroepsloopbaan van een natuurlijk persoon.

Anderzijds was de samenwerking wel beperkt tot twee 'opdrachten' per jaar (van telkens een twintigtal pagina's per opdracht) en kan het hof er redelijkerwijze van uitgaan dat geïntimeerde ook voor andere opdrachtgevers/uitgevers werkt (zie ook de uitprint van haar website).

In die omstandigheden kan aan geïntimeerde een vervangende opzeggingsvergoeding worden toegekend ten belope van een half jaar vergeoding, hetzij € 8.579,44. Een periode van zes maanden was voor geïntimeerde voldoende geweest een andere opdrachtgever (voor een gelijkwaardig werk) te vinden.

Dit onderdeel van de vordering van geïntimeerde is slechts deels gegrond.

(3) morele schadevergoeding
Anders dan de eerste rechter is het hof van oordeel dat aan geïntimeerde geen morele schadevergoeding toekomt. Zij bewijst immers niet dat zij - rechtspersoon zijnde - enige morele schade heeft geleden.

Dit onderdeel van de vordering is ongegrond.
IEFBE 1012

Les droits avaient été cédés en sa qualité d’administrateur

Tribunal de Première Instance FR Bruxelles 20 juin 2014, IEFbe 1012 (M. contre Dune Urbaine)
Décision envoyée par Eric De Gryse, Simont Braun. Appel peut encore être interjeté contre cette décision. Droit d'auteur. Logo. Preuve. L’ASBL Dune Urbaine gère une radio locale dénommée « Radio Kif ». L’ASBL Dune Urbaine et l’un de ses anciens administrateurs, Mr. O., affirment être titulaires des droits d’auteur sur le logo contenant les termes « Radio Kif ». Ces droits avaient été cédés à Mr. O en sa qualité d’administrateur de l’ASBL, et dès lors à l’ASBL elle-même. Mr. O. n’a dès lors aucun droit sur le logo. Le fait que Mr. O. soit en possession du CD-Rom original contenant le fichier source du logo est sans incidence et s’explique par le fait qu’il était, en sa qualité d’administrateur de l’ASBL, le contact privilégié de l’auteur du logo. Le tribunal constate une atteinte aux droits d’auteur sur le logo et en ordonne la cessation:

36 l’asbl Dune Urbaine démontre que Monsieur O. :
- a procédé le 16 octobre 2012 au dépôt du logo dont question comme marque figurative auprès de l’Office Benelux des Marques
- fait usage de ce logo sur le site internet qu’il a ouvert ‘www.kifradio.eu’.
Ainsi Monsieur O. reproduit le logo et procède à sa communication au public, sans avoir obtenu l’autorisation de l’asbl Dune Urbaine à ce propos. Il s’ensuit qu’il contrevient à l’article 1er LDA. C’est dès lors à bon droit que l’asbl Dune Urbaine demande qu’il soit ordonné à Monsieur O. de cesser toute atteinte à ses droits d’auteur sur le logo (reproduction et communication au public). » Mr. O., affirmant être titulaire des droits d’auteur sue le logo litigieux, a introduit une plainte auprès du réseau social Twitter afin de bloquer le compte « @radiokif » de l’ASBL Dune Urbaine. Le Tribunal ordonne que cette plainte soit retirée.

40 (...) Par voie conséquence, il n'y a pas lieu, dans le cadre d'une action fondée sur l'article 87 LDA (qui présuppose que le demandeur soit titulaire de droit d'auteur sur l'oeuvre en question) d'interdire á Monsieur de se prévaloir d'un droit sur les mots 'Radio Kif' et 'Kif Radio'.

Le raisonnement est identique en ce qui concerne la demande formulée par Monsieur d'entendre ordonner à l'asbl Dune Urbaine de cesser de porter atteinte à "son droit sur le signe 'KIF Radio", à défaut pour Monsieur de prétendre et par ailleurs démontret que ce signe tomberait sous la DLA.

Il n'y a dès lors par lieu à examiner plus en profondeur les exceptions d'incompétence soulevée de part et d'autre.

41. L’asbl Dune Urbaine demande qu’il soit ordonné à Monsieur O. de retirer sa plainte auprès de l’organe compétent du réseau social Twitter à l’origine du blocage du compte @radiokif de l’asbl Dune Urbaine, avec demande expresse de rétablir le compte Twitter et prise des mesures nécessaires pour que ce rétablissement puisse être effectué. L’asbl démontre que ce blocage repose sur le fait que Monsieur O. a affirmé aux instances de Twitter être le titulaire des droits sur le logo litigieux, produisant à l’appui de son affirmation le dépôt du logo comme marque figurative auprès de l’office Benelux des marques. Il est dès lors fait droit à la demande formulée, sous peine d’une astreinte … (...)L’ASBL avait fait procéder en 2006 à l’enregistrement du nom de domaine «Radiokif.be ». Mr. O. a fait enregistrer le nom de domaine similaire « Kifradio.eu ». l’ASBL obtient le transfert du nom de domaine « kifradio.eu

52  … Une démarche accomplie dans un souci de vengeance, sans que ne soient entamées les procédures civiles permettant de clarifier la situation, constitue un intérêt illégitime. … L’intérêt de l’asbl pour le nom de domaine en litige est légitime : ce nom correspond à s’y méprendre à la radio exploitée depuis 2006, laquelle connaît un réel déploiement. Il sera dès lors fait droit à la demande de mesure en cessation formulée par l’asbl Dune Urbaine, sous peine d’astreinte de 100 EUR.
IEFBE 936

Les parties ont trouvé accord

Cour d'Appel de Bruxelles 16 janvier 2014, IEFbe 936 (Geo G. Sandeman Sons contre Robertson's wide river wines)
Droit des marques. Droit judiciaire. Contrat. Vu les pièces de la procédure et notamment la décision de OBPI sur l'opposition [voir IEF 9628], les parties ont trouvé un accord qui met fin au litige. En conséquence, l'appelant déclare se désister de son appel, ce qu'accepte l'intimee. La cour donne acte à l'appelante de son désistement d'appel et à l'intimée de son accord; décrète ledit désistement.
Lees verder

IEFBE 933

Atteinte au droit d'auteur d'un éditeur ayant édité un livre consacré à Jean-Claude Van Damme

Tribunal de Premiere Instance de Bruxelles 15 janvier 2014, IEFbe 933 (SPRL Les Editions Naimette contre Les Editions Romart et Sa La Caravelle)
Resumé par Géraldine Struyf et Quentin Declève, Van Bael & Bellis. Droit d'auteur. Fin contrat, absence de distribution à l'étranger et l'absence de promotion sérieuse.  Le 15 janvier 2014, le tribunal de première instance de Bruxelles a rendu un jugement dans un litige qui opposait les "Éditions Naimette" (partie demanderesse) à l'auteur sous le pseudonyme "Nelson Zendi" d'un ouvrage consacré à Jean-Claude Van Damme. Bien que le livre soit paru en novembre 2012, l'auteur du livre avait toutefois mis fin au contrat d'édition le liant à la partie demanderesse au mois de mars 2013. Par la suite, la demanderesse s'était rendue compte qu’un livre similaire (portant toutefois un titre différent) et rédigé par le même auteur avait été publié chez un autre éditeur.

Dans la mesure où ce deuxième ouvrage reprenait les mêmes choix graphiques et visuels que le premier livre, la partie demanderesse a demandé au tribunal de première instance de Bruxelles qu'il soit constaté que ce second ouvrage constituait une contrefaçon et que, le défendeur avait donc porté atteinte au droit d'auteur des Éditions Naimette.
Au cours de la procédure, le défendeur a toutefois fait valoir qu'aucune contrefaçon ne pouvait lui être reprochée dès lors qu'il avait résilié le contrat conclu avec les Éditions Naimette avant la parution du second livre. Coupant court aux arguments du défendeur, le tribunal de première instance de Bruxelles a considéré que, puisqu’il était prévu dans le contrat d'édition conclu par les parties que la présentation générale de l’œuvre (choix graphiques…) était laissée à la seule appréciation de l’éditeur, la contrefaçon alléguée concernait les droits de la société d’édition, et non ceux de l’auteur de l’ouvrage. Par conséquent l’incidence de la résiliation de la convention sur la contrefaçon alléguée était inexistante.

Le tribunal a ensuite rappelé que la mise en page et le graphisme d'un ouvrage n'étaient dignes de la protection légale relative au droit d'auteur que lorsqu'ils présentaient une certaine originalité, ce qui, en l'espèce, n'était pas contesté. Enfin, le tribunal a estimé que les deux ouvrages étaient similaires quant à leur mise en forme, leur graphisme, la chronologie dans la présentation des titres et des photographies, le choix des couleurs, et le lettrage et que par conséquent le second ouvrage constituait donc bien une contrefaçon.

 

Quant au fondement de l'action:
X n'a pas introduit d'action en justice tendant à voir reconnaître le bien-fondé de son initiative de mettre fin au contrat. La demande qui considérait à faire reconnaître comment fondée la résolution du contrat n'est pas sollicitée reconventionnellement; Elle ne ressort pas de la compétence du juge de la cessation, de sorte qu'il ne convient à cet égard de rappeler que les compétences exercées comme en référé sont restrictives et que le président siégeant "comme en référé" ne peut connaître de chefs de demande qui portent sur un domaine autre que celui qui lui a été strictement réservé par la loi(...)

La convention en cause est un contrat à prestation successive d'une durée indéterminée puisque X a cédé le droit de reproduction et de distribution de son ouvrage, contre rémunération, "pour tout le temps que durera la propriété littéraire et artistique de l'Auteur et de ses ayants droit, ..."

D'autre part, l'article 9 de la convention liant les parties prévoit que la présentation générale de l'œuvre (type de support, papier, format, caractères, mises en page, couleurs, couvertures, etc....) sont laissés à la seule appréciation de l'Editeur.

La contrefaçon alléguée ne concerne donc pas les droits cédés par l'auteur de l'ouvrage.
IEFBE 911

Kwaliteitscertificaten beroepsfotograaf ten onrechte ingetrokken door FEP

Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 17 juni 2014, IEFbe 911 (Fotograaf tegen FEP)
Uitspraak ingezonden door Bart Van den Brande, Sirius Legal. Mediarecht. Fotograaf. Plagiaat. Kwaliteitskeurmerk. Eiser is een Spaanse beroepsfotograaf die lid is van een regionale associatie verbonden aan een federatie voor beroepsfotografen. Verweerster, de overkoepelende Europese federatie voor beroepsfotografen (FEP), heeft eiser diverse kwaliteitscertificaten toegekend. Eiser raakt op een gegeven moment in een plagiaatgeschil, waarin de FEP wordt verzocht te beslissen. De FEP besluit uiteindelijk geen uitspraak te doen over plagiaat, maar trekt wel de kwaliteitscertificaten van eiser in omdat hij onvoldoende aan de procedure zou hebben meegewerkt. Eiser vordert terecht het opnieuw toekennen van de certificaten. De rechtbank veroordeelt de FEP bovendien tot publicatie van rechtzetting op haar website en drie vaktijdschriften.

Beoordeling
32. Verweerster steunt haar uiteindelijke beslissing tot intrekking van de certificaten op een gebrek aan medewerking van eiser zoals dit volgens haar bestond op het ogenblik van de beslissing van 28 oktober 2011.
(...)
Een ander doet de rechtbank beslissen dat de beroepsfederatie bij deze beslissing eerder geïmproviseerd, niet onpartijdig en onzorgvuldig is te werk gegaan en derhalve niet heeft gehandeld zoals een beroepsfederatie in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld en zoals door eiser mocht worden verwacht.

IEFBE 886

Les droits d’auteur sur le logo de la Radio Jodoigne ont été implicitement cédés

Cour d'appel de Bruxelles 27 septembre 2013, IEFbe 886 (X contre Radio Centre Jodoigne)
Droit d'auteur. X, graphiste de profession, accepte d'établir des projets de logos pour Passion FM (un programme de radio locale). X était membre ainsi que trésorière du Radio Jodoigne. X démissionne de ses fonctions de trésorière et fait enregistrer le logo à l’OBPI. X soutient qu'elle n'a pas cédé ses droits d'auteur à l'association. X a commandé, pour le compte de Radio Jodoigne, des porte-clefs et des tapis de souris avec une reproduction dudit logo. Il résulte de ces éléments que X a implicitement cédé ses droits d'auteur sur le logo. La cour dit l'appel recevable et mais non fondé.

7 (...) Il résulte des courriers électroniques adressés par X à Radio Jodoigne qu'elle a accepté la mission de créer le logo de la radio et qu'une fois le logo établi, elle l'a mis à disposition de l'association en septembre 2010.
Cette transmission du logo faite à Radio Jodoigne sans aucune réserve impliquait nécessairement l'autorisation donnée à cette dernière de l'utiliser selon sa destination.
Cette autorisation donnée par X est d'ailleurs confirme par le fait qu'elle a elle-même commandé, pour le compte de Radio Jodoigne, des porte-clefs et des tapis de souris avec une reproduction dudit logo.
(...) Il résulte de ces éléments que X a cédé implicitement mais de manière certaine, à Radio Jodoigne ses droit d'auteur sur le logo.

10. X affirme que le logo serait utilisé pour des manifestation étrangères à l'activité de Radio Jodoigne. Il n'est toutefois pas établi que cette dernière aurait fait un usage du logo non conforme à sa destination.
IEFBE 869

Display met 5 verdiepingen schappen is zuiver functioneel

Rechtbank van Koophandel Gent 27 maart 2014, IEFbe 869 (Digipack tegen Promeco)
Uitspraak ingezonden door Véronique Pede en Pieter Callens, Eubelius. Contractrecht. Promeco zet marketingprogramma's, zoals spaaracties voor detailhandel, op. Voor een display bestemd voor warenhuis Carrefour France/Guy Laroche diende Digipack de praktische haalbaarheid te onderzoeken. Na tweemaal offerte en prototype voor display, is op zoek gegaan naar mogelijk andere partners. Digipack beschuldigt Promeco onterecht van contractbreuk en inbreuk op het model/ontwerp van prototype. De originaliteit wordt niet gemotiveerd, eiseres onderneemt geen enkele poging om aan te tonen wat de in het oog springende karakteristieken die innovatief zouden zijn. De beschrijving van het display 'dat rechthoekig is en die beschikt over 5 verdiepingen schappen' is een zuiver functioneel kenmerk.

De beschrijving van een meubel of display 'dat rechthoekig is en die beschikt over 5 verdiepingen schappen', is de aanduiding van een zuiver functioneel kenmerk - vele meubels beschikken over meerdere niveaus van schappen, terwijl de meeste meubels rechthoekig gevormd zijn, zodat dergelijke karakteristieken niet bepaald getuigen van enige creatieve inbreng (...)
De specifieke kennis die het ontwerpen van een kast in Reboard materiaal zou vereisen, waarbij volgens eiseres verschillende factoren in rekening moeten worden gebruik, en met name verwezen wordt naar de indeling (schabben en tussenstukken), de kleur, de labeling, en de materiaalkeuze, zijn gerelateerd aan de vakkundige uitvoering van het ontwerp, en niet aan de creatie van de vormgeving.