DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten - Contrats  

IEFBE 1871

Les juges lettons ont ménagé un juste équilibre dans leurs décisions relatives à des droits d’auteur sur des œuvres musicales

EHRM - Cour eur. D.H. 12 jul 2016, IEFBE 1871; (AKKA/LAA tegen Letland), https://ie-forum.be/artikelen/les-juges-lettons-ont-m-nag-un-juste-quilibre-dans-leurs-d-cisions-relatives-des-droits-d-auteur-sur

Cour eur. D.H. 12 juilliet 2016, application no. 562/05; IEF 16113; IEFbe 1871 (AKKA/LAA tegen Letland)
Dans son arrêt de chambre rendu ce jour dans l’affaire SIA AKKA/LAA c. Lettonie la Cour européenne des droits de l’homme dit, à l’unanimité, qu’il y a eu : Non-violation de l’article 1 du Protocole no. 1 (protection de la propriété) à la Convention européenne des droits de l’homme, et Non-violation de l’article 6 § 1 (droit à un procès équitable) de la Convention.

IEFBE 1866

Uitspraak ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird.

Scheidslijn van octrooilicenties functional foods en medische toepassing

Nederlandse jurisprudentie - Jurisprudence néerlandaise 7 jun 2016, IEFBE 1866; ECLI:NL:GHDHA:2016:3367 (Ablynx tegen Unilever), https://ie-forum.be/artikelen/scheidslijn-van-octrooilicenties-functional-foods-en-medische-toepassing

Hof Den Haag 7 juni 2016, IEF 16106; IEFbe 1866; LS&R 1345; ECLI:NL:GHDHA:2016:3367 (Abylynx tegen Unilever) Zie eerder IEF 14519 en IEF 13316. Octrooirecht. Licenties. Uitleg 'gereserveerde sector'. Toepassing Belgisch/Nederlands recht. Unilever kreeg een licentie voor exploitatie van de Hamers-octrooien voor o.a. verpakte functional foods, Ablynx voor medische toepassingen. Het gaat over de scheidslijn van die twee gebieden. Het hof verklaart voor recht dat Unilever inbreuk maakt voor zover VHH Product een therapeutische of profylactische werking heeft ten aanzien van specifieke pathogenen. Het opleggen van een moratorium is te beschouwen als een vorm van schadevergoeding, het hof is van oordeel dat de verklaring voor recht voldoende is.

 

IEFBE 1860

Prejudicieel gestelde vragen over mededingingsrechtelijke beoordeling selectievedistributiestelsels instandhouding 'luxe-imago'

HvJ EU - CJUE 19 apr 2016, IEFBE 1860; (Coty tegen Parfümerie Akzente), https://ie-forum.be/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-mededingingsrechtelijke-beoordeling-selectievedistributiestelsels

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 19 april 2016, C-230/16; IEF 16093; IEFbe 1860 (Coty tegen Parfümerie Akzente)
Mededingingsrecht. Distributie. Luxe-imago merken. Gestelde vragen.

1) Kunnen selectievedistributiestelsels voor de verkoop van luxe en prestigieuze artikelen die primair tot doel hebben het “luxe-imago” van de artikelen in stand te houden, worden beschouwd als een mededingingsfactor die verenigbaar is met artikel 101, lid 1, VWEU?

IEFBE 1856

HvJ EU: Licentienemer moet na octrooivernietiging royalty's doorbetalen voor duur van licentieovereenkomst indien opzegtermijn redelijk is

HvJ EU - CJUE 7 jul 2016, IEFBE 1856; ECLI:EU:C:2016:526 (Genentech), https://ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-licentienemer-moet-na-octrooivernietiging-royalty-s-doorbetalen-voor-duur-van-licentieovereen

HvJ EU 7 juli 2016, IEF 16086; IEFbe 1856; C-567/14; ECLI:EU:C:2016:526 (Genentech)
Octrooirecht. Royalty's. Prejudiciële vragen over doorbetaling vaste royalty's bij retroactieve nietigverklaring van de octrooien.

Artikel 101 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat krachtens een licentieovereenkomst als aan de orde in het hoofdgeding, de licentienemer wordt verplicht royalty’s te betalen voor het gebruik van een geoctrooieerde technologie gedurende de volledige looptijd van deze overeenkomst, wanneer het in licentie gegeven octrooi nietig wordt verklaard of daarop geen inbreuk wordt gemaakt, indien de licentienemer deze overeenkomst binnen een redelijke termijn vrij kon opzeggen.

 

IEFBE 1840

HvJ EU: Een niet-geregistreerde modellenrechtlicentiehouder kan wel optreden en eigen vorderen

HvJ EU - CJUE 22 jun 2016, IEFBE 1840; ECLI:EU:C:2016:468 (Thomas Philipps Waschball), https://ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-een-niet-geregistreerde-modellenrechtlicentiehouder-kan-wel-optreden-en-eigen-vorderen

HvJ EU 22 juni 2016, IEF 16051; IEFbe 1840; ECLI:EU:C:2016:468; C-419/15 (Thomas Philipps Waschball)
Gemeenschapsmodel. Licentie. Recht van de licentiehouder om een vordering wegens inbreuk in te stellen hoewel de licentie niet in het register is ingeschreven en om vergoeding van de door hemzelf geleden schade te verkrijgen. Het HvJ antwoordt:

1) Artikel 33, lid 2, eerste volzin, van GemeenschapsmodellenVo moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder een vordering kan instellen wegens inbreuk op het ingeschreven gemeenschapsmodel waarop de licentie betrekking heeft, hoewel deze licentie niet in het register van gemeenschapsmodellen is ingeschreven.
2) Artikel 32, lid 3, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder in het kader van een door hem overeenkomstig deze bepaling ingestelde vordering wegens inbreuk op een gemeenschapsmodel vergoeding van zijn eigen schade kan vorderen.

IEFBE 1795

Uitspraak ingezonden door Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Exclusieve franchise golfleraren niet rechtsgeldig beëindigd

Nederlandse jurisprudentie - Jurisprudence néerlandaise 4 mei 2016, IEFBE 1795; (WGTF tegen DGTF), https://ie-forum.be/artikelen/exclusieve-franchise-golfleraren-niet-rechtsgeldig-be-indigd

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 4 mei 2016, IEF 15939; IEFbe 1795 (WGTF tegen DGTF)
Merkenrecht. Franchise. World Golf Teachers Federation leidt golfleraren op en certificeert hen volgens haar standaard. Het woordmerk is geregistreerd. DGTF heeft een overeenkomst voor de Benelux, deze wordt opgezegd en met een ander wordt een exclusieve overeenkomst gesloten dat zij de naam WGTF of the Benelux mag gebruiken. DGTF is houdster van een beeldmerk. De conventionele stakingsvordering van het gebruik van GTF of logo's met een wereldbol zodat het lijkt op een golfbal wordt afgewezen. Eiser kan geen beroep doen op een VS-merkdepot, en heeft geen beeldmerk. De reconventionele vordering tot staken van domein- en merknamen WGTF worden toegewezen. Derden mogen in de Benelux het merk niet gebruiken totdat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.

 

IEFBE 1774

Conclusie AG: Geen (immateriele) schadevergoeding voor feiten die plaatsgevonden hebben vóór de publicatie van een gemeenschapsmerkaanvraag

HvJ EU - CJUE 21 apr 2016, IEFBE 1774; ECLI:EU:C:2016:293 (Nikolajeva), https://ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-geen-immateriele-schadevergoeding-voor-feiten-die-plaatsgevonden-hebben-v-r-de-publicat

Conclusie AG HvJ EU 21 april 2016, IEF 15891; IEFbe 1774; zaak C-280/15 (Nikolajeva)
Merkenrecht. Gemeenschapsmerkenverordening. Redelijke vergoeding. Zie eerder [IEF 15141, IEFbe 1446]. Overeenkomstig het verzoek van het Hof spitst de AG zijn aandacht toe op beantwoorden van de tweede en derde vraag. Conclusie AG:

1)      De artikelen 9, leden 1 en 3, 14, lid 1, en 101, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk verzetten zich tegen een nationale bepaling die erin voorziet dat de rechtsbescherming van een ingeschreven merk begint op de dag van indiening van de aanvraag van het merk.
2)      Artikel 9, lid 3, van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat een redelijke vergoeding in de zin van deze bepaling niet kan worden gevorderd voor feiten die hebben plaatsgevonden vóór de publicatie van een gemeenschapsmerkaanvraag.
3)      Het begrip ‚redelijke vergoeding’ van artikel 9, lid 3, verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat invordering van winsten kan worden verlangd wegens feiten die hebben plaatsgevonden ná de publicatie van een gemeenschapsmerkaanvraag wanneer die feiten na de publicatie van de inschrijving van het merk verboden zouden zijn op grond van deze publicatie. Voor die ‚redelijke vergoeding’ kan geen immateriële schade in aanmerking worden genomen.

IEFBE 1691

Staking productie en verspreiding van Turtle Wax-producten op Europese markt

Vzr. Rechtbank Gelderland 18 januari 2016, IEFbe 1691; ECLI:NL:RBGEL:2016:686 (Bar's Products International tegen Bar's Europe)
Distributie. Concept samenwerkingsovereenkomst. IE-rechten. Vooruitlopend op de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst tussen BPI en Turtle Wax, is BPI in 2014 in overleg getreden met gedaagde over de bediening van de Europese markt. Er is geen overeenstemming over de wijze van afrekening en verdeling marges. Het zelfstandig produceren, distribueren en ontvangen van opbrengsten zonder die overeenstemming is onrechtmatig. Er is geen licentie tot gebruik (handels)naam / merkrechten. De vordering tot staking productie, vervaardiging en verspreiding van producten en voeren van (handels)naam en merk wordt toegewezen. Gedaagde dient opgaaf te doen van behaalde opbrengsten en domeinnaam over te dragen.

4.5. Wat betreft de op intellectuele eigendomsrechten gebaseerde vorderingen van BPI (onder III en VI) wordt het volgende vooropgesteld.
Het gaat hier in de kern niet om een dergelijk geschil. Partijen zijn met elkaar in onderhandeling geweest om tot productie en distributie te komen van Bar’s producten in Europa. Dan is het onbetamelijk en dus onrechtmatig om, zoals [gedaagde] /BE hebben gedaan, op een andere dan de beoogde wijze tot distributie van die producten onder de naam Bar’s over te gaan terwijl de partijen over de inhoud van een overeenkomst (nog) geen overeenstemming met elkaar hadden bereikt. Het enkele feit dat BPI een aantal keren grondstoffen, waaronder Rhizex, voor de productie van Bar’s producten aan [gedaagde] /BE heeft geleverd en dat het hen daarom in het kader van de beoogde samenwerking was toegestaan Bar’s producten te produceren en mogelijk ook te verkopen, betekent nog niet dat [gedaagde] /BE om die reden ook bevoegd zouden zijn de (handels)naam- en/of merkrechten van Bar’s te gebruiken. In de situatie dat partijen geen overeenkomst met elkaar hebben gesloten valt ook niet in te zien waaraan [gedaagde] /BE die licentie zouden kunnen ontlenen. Ook uit het enkele feit dat [gedaagde] /BE voor de levering van Rhizex (de in de prijs daarvan begrepen) royalties aan BPI hebben betaald kan, anders dan [gedaagde] /BE hebben opgeworpen, niet worden afgeleid dat het hen daarom vrij staat de voormelde benamingen te gebruiken. Door zonder dat de partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder [gedaagde] /BE aan de productie en aflevering van Bar’s producten zouden gaan deelnemen, eigenmachtig de namen van Bar en Bar’s producten te gaan gebruiken, handelen [gedaagde] /BE onrechtmatig jegens BPI, wat er verder ook zij van de intellectuele eigendomsrechten van BPI.
IEFBE 1676

SABAM bewijst vertegenwoordigingsmandaat en vangnetfunctie inzake het volgrecht

Hof van beroep Brussel 23 juni 2015, IEFbe 1676 (Art Research and Contact tegen SABAM)
Uitspraak en duiding aangebracht door Andries Hofkens, Sirius Legal. Volgrecht. Mandaat. Collectief beheer. Verweesde werken - opvangnet. Het betrof een kunstgalerij (en dus professionele tussenpersoon) die volgrecht verschuldigd was op de doorverkoop van enkele oorspronkelijke kunstwerken (artikel XI.175-178 WER). Hoewel de verschuldigdheid van het volgrecht op zich niet in twijfel getrokken werd, was dit wél zo met betrekking tot het mandaat van SABAM als beheersvennootschap. De galerij in kwestie wenste een bewijs van lidmaatschap van de betrokken kunstenaars in de vorm van de aansluitingsovereenkomsten. Deze bevatten echter heel wat vertrouwelijke informatie.

Het Hof oordeelde dat SABAM voldeed aan haar bewijslast omtrent haar vertegenwoordigingsmandaat door aan de in de wet omschreven publicatievereisten te voldoen: halfjaarlijkse neerlegging/bijwerking van ledenlijsten bij de Controledienst (art. 3, § 1 KB 2/8/2007), inzage in het repertoire op de zetel (art. XI.255, § 2 WER) en jaarlijkse neerlegging van lijsten van alle rechthebbenden bij de Controledienst (art. 255, § 2, laatste lid WER).

Daarnaast bevestigde het Hof eveneens de vordering van SABAM als opvangnet voor volgrechten op kunstwerken waarvan de kunstenaar/rechthebbende niet opgespoord kan worden (art. 178, § 3 WER). Een prejudiciële vraag aan het Europees Hof van Justitie omtrent het bevrijdend karakter van betalingen op de gemeenschappelijke rekening werd door het Hof afgewezen.

Thans is het volgrecht gewijzigd doordat werd overgeschakeld van een vrijwillig collectief beheer van volgrechten op een verplicht collectief beheer middels het “uniek platform” (art. 177 WER). Dit platform werd opgericht door SABAM en SOFAM en is te vinden op www.resalerights.be.

IEFBE 1553

Vragen aan HvJ EU: Is de (onder)verhuurder van marktkraamplaatsen een tussenpersoon?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 25 augustus 2015, IEF 15365 / IEFbe 1553; C-494/15 (Tommy Hilfiger Licensing ea)
Handhaving. Verweerster Delta Center verhuurt als huurder van een marktterrein in Praag plaatsen op die markt aan onderhuurders (marktkramers). In de standaardovereenkomst is opgenomen dat de marktkramers zich moeten houden aan de geldende regelgeving, en wordt gewaarschuwd voor inbreuk op intellectuele eigendomsrechten door verkoop van nagemaakte goederen.

Verzoekers hebben een zaak tegen haar aangespannen en eisen dat zij geen overeenkomsten voor onderverhuring van marktplaatsen meer mag aangaan zonder een clausule op te nemen waarin onderhuurders verklaren zich te onthouden van schending van intellectuele eigendomsrechten, dat de verhuurder de huur kan opzeggen wanneer de rechten van verzoekers geschonden worden, dat overtreders in het vervolg van de markt worden geweerd en publicatie van het vonnis. De Rb Praag verwerpt deze eisen omdat zij buiten de corrigerende maatregelen van de nationale regelgeving vallen. Ook ziet hij geen reden de vordering toe te wijzen op grond van bescherming van de goede reputatie aangezien het voor de koper duidelijk is dat de op de markt verkochte goederen namaak zijn en geen goederen van verzoekende partijen.

Verzoekers gaan in beroep bij het Praags gerechtshof, maar daar wordt het vonnis van de eerste rechter bevestigd (05-12-2012). Het hof oordeelde dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de inbreuken op de rechten en de aangeboden diensten (verwijzend naar de considerans en artikel 10 van RL 2004/48). Het ter beschikking stellen door een tussenpersoon van verkoopplaatsen is een normale dienst en het is niet eigen aan die dienst om inbreuk te maken op rechten van derden. Verweerster heeft door de verhuur niet de mogelijkheid geschapen voor de verkoop van nagemaakte goederen. Het door verzoekers aangehaalde arrest C-324/09 is hier niet van toepassing aangezien het daarin een elektronische marktplaats betreft. Verzoekers gaan in cassatie bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende TSJ rechter (Hooggerechtshof) stellen verzoekers dat het Praagse hof het begrip ‘tussenpersoon’ ruim moet uitleggen, verwijzend naar het arrest C-324/09. Er is geen verschil meer tussen een elektronische en een werkelijke marktplaats. Daarnaast blijven zij bij aantasting van de reputatie. De verwijzende rechter stelt de volgende vragen aan het HvJEU:

1. Is de huurder van een marktplaats, die aan afzonderlijke marktkramers marktkramen verhuurt evenals plaatsen waarop marktkramen kunnen worden opgesteld, een tussenpersoon wiens diensten door derden worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectueel-eigendomsrecht in de zin van artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten?
2. Is het mogelijk om aan de huurder van een marktplaats, die aan afzonderlijke marktkramers marktkramen verhuurt evenals plaatsen waarop marktkramen kunnen worden opgesteld, maatregelen op te leggen zoals voorzien in artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, onder dezelfde voorwaarden als die welke door het Hof van Justitie in zijn arrest van 12 juli 2011, L’Oréal e.a., C‑324/09, EU:C:2011:474, zijn geformuleerd met betrekking tot het opleggen van maatregelen aan de uitbaters van een elektronische marktplaats?