DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 884

De ene kabouter en piraat is de andere niet… of toch wel?

H. Bongers, ‘De ene kabouter en piraat is de andere niet… of toch wel?', IE-Forum.be IEFbe 884.
Bijdrage ingezonden door Henrike Bongers, LinkedIn. De Vrolijke Kabouters en Pret Piraat uitgedanst- bescherming van characters. ‘Draai een keer in het rond. Stamp met je voeten op de grond.’ Dit zijn de eerste twee zinnen van een bekend kabouterdeuntje. Wie kent dit vrolijke kinderliedje, met de daarbij horende bewegingen, niet? Een organisator van kindershows in het westen van het land wordt er waarschijnlijk niet (meer) zo vrolijk van en heeft mogelijk zelf even hard op de grond gestampt na de uitspraak van de Amsterdamse rechter op 4 juni jl. [IEF 13912] waarin geoordeeld werd dat zij zich schuldig maakte aan inbreuk op de auteursrechten (en merkenrecht) van Studio 100 ten aanzien van de characters Kabouter Plop en Piet Piraat.

(...inkorting...) Het was al bekend dat characters zowel auteursrechtelijk als merkenrechtelijk gezien beschermd kunnen worden. Dit is echter in deze recente uitspraak, ten koste van de organisator van de kindershows, nogmaals bevestigd. Erg fijn voor de makers (rechthebbenden), minder fijn voor derden die hier niet bij stilstaan en achteloos (of is het schaamteloos?) van dergelijke characters gebruik maken. Niet alleen in de ‘offline’ wereld maar ook ‘online’ wordt er geprofiteerd van werken van derden waarop IE-rechten rusten, waaronder characters/personages. Zo ben ik de afgelopen tijd al meerdere keren sites tegengekomen waarop allerlei lekkere baksels voor kinderfeestjes worden aangeboden niet gewoon in een ‘kabouter’ of ‘piraten’ thema, nee met exact die Kabouter Plop en Piet Piraat characters waarover in deze zaak geoordeeld is. En ik kan mij vergissen, maar het lijkt mij sterk dat al deze partijen toestemming hebben voor het gebruik van dergelijke characters. Ik begrijp dat het in het kader van de verkoop van dergelijke baksels het voor de verkoper wenselijk is om bijvoorbeeld de ‘echte Kabouter Plop’ taart te verkopen, uiteraard inclusief een zo goed mogelijk nagebootste Kabouter Plop (en consorten) zelf. Dit om ‘neee dat is ‘m niet, ik wil een echte!!’ te voorkomen. Begrijpelijk vanuit het perspectief van de verkoper, maar het is ook begrijpelijk dat de IE-rechthebbenden hiertegen willen optreden. Hoewel commercieel gebruik geen vereiste is voor auteursrechtinbreuk, zijn het juist wel de commerciële praktijken die veelal het meest schadelijk voor de IE-rechthebbenden zijn. Zo lopen zij immers zelf inkomsten mis. Het moge duidelijk zijn, waar inspiratie mag, mag imitatie niet (tenzij er geen IE-rechten (meer) op een character rusten maar dat is een ander verhaal). Ja, het staat iedereen vrij om een kabouter character te verzinnen, met baard en een muts. En ja hetzelfde geldt voor een stoere piraat met een piratenhoed. Voeg je echter aan je kabouter character (een combinatie van) een muts met hangoren en bellen, een rond brilletje, een ringbaard, een lange neus met rood puntje toe (hé wacht eens is dat niet?) of aan je piraat een P op de piratenhoed, gouden accenten op een (rode) jas, een goud/witte bef en zwarte laarzen (hé wacht eens is dat niet?) dan heb je kans dat Studio 100 achter je aan komt! De ene kabouter en piraat is immers de andere niet… of (soms) toch wel?

Henrike Bongers

IEFBE 883

WMPC dient niet om lacune in IE-recht goed te maken

Rechtbank van Koophandel Brussel 30 mei 2014, IEFbe 883 (eiser tegen Happy Beheer en Gabscorporate)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius, mede ingezonden door Laurent Arnauts, ARNAUTS advocaten. Merkenrecht. Eiser is professionele trainer en coach voor bedrijven en particulieren, die hij begeleidt bij het bereiken van professionele of persoonlijke doeleinden. Zowel Happy Beheer als Gabscorporate bieden coaching- en trainingsactiviteiten aan. Het geschil betreft de eigendom van de 'Gemmeon'-methode. Eiser stelt deze methode te hebben bedacht en vordert een verbod om de naam "Gemmeon' te gebruiken als domeinnaam, handelsnaam en merknaam, of in reclame. De rechter verklaart dat er geen sprake is van inbreuk en dat de WMPC niet kan dienen om een lacune in de bescherming van een intellectueel eigendom goed te maken.

15. Tenslotte valt het op dat eisende partij (behalve het registreren van zijn boek) geen enkele daad heeft gesteld strekkende tot het beschermen van "zijn" beweerd "handelsmerk".

 21. Aangezien eisende partij niet de eigenaar is van de methode en/of de handelsnaam "Gemmeon" en geen handel drijft onder het merk "Gemmeon", bestaat er ook op grand van art. 95 WMPC(i) geen conflict tussen een oudere handelsnaam en jongere domeinnaam, of (ii) tussen een oudere handelsnaam en een jonger merk, (iii) kan er ook geen parasitaire mededinging door aanhaking bestaan, of enige andere inbreuk op de WMPC,zoals eisende partij ten onrechte beweert.

IEFBE 882

Toevoeging 'Supplies' en 'Parts' is voor aanduiding 'onderdelen' gelijk

Rechtbank van Koophandel Brussel 30 mei 2014, IEFbe 882 (Big Fish tegen Digiprint Parts)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius. Merkenrecht. Domeinnaam. Verwarringsgevaar. Big Fish is actief in de sector van de elektronische handel van toebehoren, onderdelen en software voor breed formaat printers en is sinds 2007 bekend onder de handelsnaam Digiprint Supplies. Zij heeft tevens de domeinnaam www.digiprint-supplies.com laten registreren voor haar webwinkel. Ook is zij merkhouder het Gemeenschaps- en Beneluxmerk Digiprint Supplies. Digiprint Parts is sinds kort actief in dezelfde sector en exploiteert de website www.digiprintparts.com. Big Fish stelt terecht dat Digiprint Parts merkinbreuk maakt en beveelt staking. De vordering tot overdracht van de domeinnaam wordt door de rechter ongegrond verklaard, omdat verweerder niet domeinnaamhouder is.

50. Naar het oordeel van de stakingsrechter volgt uit het voorgaande dat er een duidelijk verwarringsgevaar bestaat tussen de tekens Digiprint Supplies en Digiprint Parts. Het publiek zou immers kunnen denken dat de webwinkels Digiprint Supplies en Digiprint Parts, die identieke waren en diensten aanbieden, van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

 51. Aan de voorwaarden van artikel 9.1.b) GMV en artikel 2.20.1.b BVIE is voldaan. De vordering tot staking van eisende partijen is gegrond in de mate waarin ze gesteund is op artikel 9.1.b) GMV en artikel 2.20.1.b BVIE. Het past om aan Digiprint Parts een verbod op te leggen om ieder teken dat een bestanddeel Digiprint bevat te gebruiken voor goederen en diensten op de markt van de drukkerij, op het gehele grondgebied van de EuropeseUnie.

58. De stakingsrechter stelt vast dat verwerende partij niet de domeinnaamhouder is, zodat de vordering tot overdracht hoe dan ook ongegrond moet worden verklaard. Het gegeven dat verwerende partij hierop gebruiksrechten zou hebben, is ontoereikend aangezien verwerende partij immers geen eigendomsrechten heeft en derhalve niet de bevoegdheid heeft om de eigendom over de domeinnaam over te dragen.

IEFBE 879

HvJ EU: Inschrijving kleurmerk wanneer herkenningsgraad minstens 70 procent is

HvJ EU 19 juni 2014, IEFbe 879, gevoegde zaken C-217/13 en C-218/13 (Oberbank en Banco Santander) - dossier
Zie prejudicieel verzoek IEF 12772. Kleurmerk. Uitlegging van artikel 3, leden 1 en 3 van merkenrichtlijn. Inschrijving van een kleur („rood”) als merk voor bankdiensten – Aan het onderscheidend vermogen van een merk te stellen eisen. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

1) Artikel 3, leden 1 en 3, van [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een uitlegging van het nationale recht volgens welke in procedures waarin de vraag aan de orde is of een contourloos kleurmerk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen, in ieder geval uit een opinieonderzoek een herkenningsgraad van dit merk van minstens 70 % moet blijken.

2) Wanneer een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 2008/95 geboden mogelijkheid, moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat in het kader van een nietigheidsprocedure die betrekking heeft op een merk dat intrinsiek onderscheidend vermogen mist, bij de beoordeling of dit merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen, dient te worden onderzocht of een dergelijk vermogen is verkregen vóór de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving van dit merk. In dit verband is niet van belang dat de houder van het litigieuze merk aanvoert dat dit in ieder geval na de indiening van de inschrijvingsaanvraag, maar vóór de inschrijving ervan door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen.

3) Wanneer een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 2008/95 geboden mogelijkheid, moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat het litigieuze merk in het kader van een nietigheidsprocedure nietig wordt verklaard wanneer het intrinsiek onderscheidend vermogen mist en de houder ervan er niet in slaagt om aan te tonen dat dit merk vóór de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag onderscheidend vermogen had verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan was gemaakt.

Gestelde vragen:

1. Verzet artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn zich tegen een uitlegging van het nationale recht, volgens welke in het geval van een abstract kleurmerk (in casu: rood HKS 13) waarop aanspraak wordt gemaakt voor financiële diensten, uit een consumentenenquête een gecorrigeerde inburgeringsgraad van ten minste 70 % moet blijken om ervan te kunnen uitgaan dat het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?
2. Moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat het tijdstip van de aanvraag van de inschrijving van het merk – en niet het tijdstip van de inschrijving zelf – eveneens beslissend is indien de merkhouder als verweer tegen een verzoek om nietigverklaring van het merk aanvoert dat het merk in elk geval meer dan drie jaar na de inschrijvingsaanvraag, maar nog vóór de inschrijving zelf, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?
3. Mocht ook onder de hiervoor genoemde voorwaarden het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag doorslaggevend zijn: Moet het merk reeds dan nietig worden verklaard, wanneer niet duidelijk is en niet meer opgehelderd kan worden of het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen? Of is voor nietigverklaring vereist dat degene die om nietigverklaring verzoekt, aantoont dat het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag geen onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt?
IEFBE 877

Inschrijving woordmerk RIPASSA afgewezen

Gerecht EU 18 juni 2014, IEFbe 877, zaak T-595/10 (Ripassa)- dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „RIPASSA” voor waren van klasse 33 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van het BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door de houder van het Italiaanse woordmerk „VINO DI RIPASSO” voor waren van klasse 33 is ingesteld. Het beroep is afgewezen.

25. En effet, d’une part, l’OHMI ne saurait affirmer que la similitude entre les signes en conflit était évidente, dans la mesure où la division d’opposition avait considéré que les différences visuelles, phonétiques et conceptuelles entre les signes en conflit suffisaient à écarter le risque de confusion. D’autre part, la requérante ignorant les motifs pour lesquels la chambre de recours a conclu à l’existence d’une similitude entre les signes en conflit, elle présente seulement dans sa requête les motifs pour lesquels elle considère que ces signes ne sont pas similaires. Elle ne pouvait contester de manière efficace la position de la chambre de recours selon laquelle la conclusion de la division d’opposition sur ce point était erronée. Même à supposer que la similitude entre les signes en conflit soit évidente, la chambre de recours ne pouvait se dispenser de procéder à leur comparaison ni se dispenser d’expliquer en quoi le raisonnement de la division d’opposition était manifestement erroné.
IEFBE 870

Verkochte fietsen impliceren geen bekendheid fietsenmerk

Rechtbank van Koophandel Brussel 25 juni 2013, IEFbe 870 (Seven Cycles tegen no 7evenbikes)
Uitspraak ingezonden door Pieter Callens, Eubelius. Hoger beroep is aangetekend. Merkenrecht. Buitenlandse handelsnaam. Eiser verzoekt om een verklaring van merkenrechtinbreuk op haar Gemeenschapswoordmerk SEVEN CYCLES door het teken en logo "N°7EVENBikes" en tevens handelsnaamrechtinbreuk in de zin van 95 en 96 WMPC. Verweerster verzoekt om nietigverklaring van het merk. Alle vorderingen worden afgewezen. Gelet op het andere doelpubliek (op maat gemaakte fietsen), hoge aandachtsniveau, belang van visuele inspectie bij fietsaankoop en hoofdzakelijk visuele verschillen, is het verwarringsgevaar niet aangetoond.

Enkele facturen van verkochte fietsen in de Benelux impliceert geenszins dat het merk bekendheid geniet bij een aanmerkelijk deel van het relevante publiek ex 9 lid 1 sub c Merkenverordening. Een buitenlandse handelsnaam, zoals het Amerikaanse "Seven Cycles", geniet niet automatisch bescherming in België. Bij gebrek aan verwarringsrisico is er ook geen misleiding van de consument of een andere inbreuk op de eerlijke marktpraktijken. 

Leestips: p. 14, 17 en volgende.

IEFBE 865

Vijfstrepenbeeldmerk K-Swiss terecht nietig verklaard

Gerecht EU 11 juni 2014, zaak T-85/13 (K-Swiss/Künzli Swiss) Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat vijf strepen op een sportschoen weergeeft, voor waren van klasse 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing van kamer van beroep van BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die tegen dat merk is ingesteld door Künzli SwissSchuh AG. Beroep is afgewezen, het merk is terecht nietig verklaard.

6 Par décision du 11 janvier 2011, la division d’annulation a, en application de l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94, lu en combinaison avec l’article 51, paragraphe 1, sous a), du même règlement, fait droit à la demande en nullité. La division d’annulation a, en particulier, relevé que la marque communautaire contestée, qui se présente sous la forme spécifique d’un motif à cinq bandes, ne constituait pas une « base de départ adéquate » pour remplir la fonction consistant à indiquer l’origine commerciale des produits concernés, que les cinq bandes placées sur la chaussure étaient des formes géométriques de base et qu’elles seraient perçues comme un moyen technique de renforcer la chaussure ou comme un simple élément décoratif courant et imprécis. Elle en a déduit que le consommateur ne leur accorderait que très peu d’attention.
IEFBE 864

Gerecht EU week 24/Tribunal UE semaine 24

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep METABIOMAX tegen BIOMAX verworpen
B. Beroep JUNGBORN tegen BORN verworpen
C. Beroep METABOL tegen METABOL-MG verworpen

Gerecht EU 11 juni 2014, zaak T-62/13 (METABIOMAX) - dossier
A. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „METABIOMAX” voor waren en diensten van de klassen 5, 16 en 30, en strekkende tot vernietiging van beslissing van Kamer van Beroep BHIM houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie van de houder van het gemeenschapswoordmerk „BIOMAX” voor waren van de klassen 5, 30 en 32 tegen de inschrijving van dat merk gedeeltelijk is afgewezen. Beroep wordt verworpen.

Gerecht EU 11 juni 2014, zaak T-401/12 (JUNGBORN) - dossier
B. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het woordmerk „JUNGBORN” voor waren van de klassen 29, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van Beroep BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij dit merk de bescherming van de gemeenschapsmerkregeling gedeeltelijk wordt geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „BORN” voor waren van de klassen 29, 30 en 32. Beroep wordt verworpen.

Gerecht EU 11 juni 2014, zaak T-486/12 (METABOL) - dossier
C. Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „METABOL” voor waren en diensten van de klassen 5, 16 en 30 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van Kamer van Beroep BHIM houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het nationale woordmerk „METABOL-MG” voor waren van klasse 5 is ingesteld. Beroep wordt verworpen.

IEFBE 862

Dracula Bite comme des marques communautaires figuratives en couleurs

Tribunal EU 5 juin 2014, IEFbe 862, affaires T-495/12; T-496/12; T-497/12 (Dracula Bite)  - dossier
Marque communautaire. Un recours en annulation formé par le titulaire de la marque figurative nationale comportant l'élément verbal "Dracula", pour des produits et services des classes 33 et 35, contre la décision R 680/2011-4 de la quatrième chambre de recours de l'Office de l'harmonisation dans le marché intérieur (OHMI), du 6 septembre 2012, rejetant le recours introduit contre la décision de la division d'opposition qui refuse l'opposition introduite par la requérante à l'encontre de la demande d'enregistrement de la marque figurative en couleurs comportant les éléments verbaux "Dracula Bite", pour des produits et services des classes 33, 35 et 39. Les recours sont rejetés.
Lees verder

IEFBE 861

Demande d’enregistrement marque communautaire verbale FREELOUNGE

Tribunal EU 4 juin 2014, IEFbe 861, affaire T-161/12 (FreeLounge)  - dossier
Marque communautaire. Un recours en annulation formé par le titulaire des marques verbale et figurative, dénomination sociale et nom de domaine nationaux comportant les éléments verbaux "free LA LIBERTÉ N’A PAS DE PRIX", "FREE" et "FREE.FR", pour des produits et services classés dans les classes 9 et 38, contre la décision de la chambre de recours de l'OHMI annulant partiellement la décision de la division d'opposition qui refuse la demande d'enregistrement de la marque verbale "FreeLounge", pour des produits et services classés dans les classes 16, 35 et 41, dans le cadre de l'opposition introduite par la requérante. Le recours est rejeté pour le surplus.

42. Du fait de l’erreur d’appréciation identifiée au point 31 ci-dessus, la chambre de recours ne s’est en revanche pas prononcée sur la question de savoir si la similitude existant entre les services relevant de la classe 41 visés par la demande d’enregistrement, d’une part, et les services de diffusion d’informations par voie électronique pour les réseaux de communication mondiale de type Internet couverts par la marque figurative antérieure, d’autre part, présentait un degré plus ou moins élevé.