DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 830

La Cour de Justice Benelux devient compétente pour les litiges relatifs aux marques

Lees verder voor Nederlandse versie. Grâce à la signature d'un protocole par les pays du Benelux, les entreprises pourront désormais s'adresser à la Cour de Justice Benelux pour les litiges relatifs aux marques, plutôt qu'aux tribunaux nationaux. Une procédure judiciaire plus rapide permettra aux entreprises d'économiser du temps et de l'argent.

Chaque année, plus de 22.000 courtiers d'assurances, usines de torréfaction, sociétés informatiques, magasins de vêtements, etc., déposent leur marque auprès de l'Office Benelux de la Propriété intellectuelle (OBPI) à La Haye en suivant une procédure simple. Pour 240 euros environ, ils sont assurés que leur marque commerciale sera protégée pendant dix ans dans le Benelux.

Cependant, s’ils ne sont pas satisfaits d'une décision de l'OBPI, par exemple en cas de refus d'enregistrement d'une marque, la procédure est plus complexe. Pour obtenir gain de cause, les entreprises pouvaient jusqu'à présent s'adresser à trois juges, à La Haye, à Bruxelles ou à Luxembourg.

Ces procédures ont pour conséquence que chaque État membre développe sa propre jurisprudence et que les jugements divergent fortement entre les trois pays. Les utilisateurs sont donc confrontés à différentes procédures et interprétations en fonction du pays où ils entament une action en justice. En outre, le délai de traitement de ces affaires varie également selon les pays.

Ce protocole permet d'améliorer la sécurité juridique et la protection des entrepreneurs et de raccourcir, grâce à une procédure plus simple, les délais de traitement des recours. Il prévoit de transférer les recours contre les décisions de l'OBPI à une seule juridiction centrale, la Cour de Justice Benelux. Les entreprises pourront donc s'adresser directement à cette Cour pour les litiges relatifs aux marques. Il devrait s'agir de vingt-cinq procès par an environ.

Cette modernisation génère des avantages directs pour toute une série de sociétés au sein du Benelux. Le protocole entraînera une accélération des actions en justice et une économie de temps et d'argent pour les entreprises.

Un espace Benelux de la propriété intellectuelle voit ainsi le jour pour les entreprises, résultat de l'application uniforme des règles et de la jurisprudence ainsi créée.

Le protocole doit encore être approuvé par les parlements des trois pays.

Uit het persbericht: Met de ondertekening van een protocol door de Benelux-landen kunnen ondernemers voor geschillen rond merken in plaats van bij nationale rechtbanken terecht bij het Benelux-Gerechtshof. Een snellere gerechtelijke procedure zal bedrijven kosten en tijd besparen.

Meer dan 22.000 verzekeringsmakelaars, koffiebranderijen, ICT bedrijven, kledingzaken, … per jaar deponeren via een eenvoudige procedure hun merk bij het Benelux-Bureau voor Intellectuele Eigendom (BBIE) in Den Haag. Voor pakweg 240€ zijn ze gedurende 10 jaar gerust dat hun bedrijfsmerk in de Benelux beschermd is.

Is men echter niet tevreden met een beslissing van het BBIE, bijvoorbeeld in geval van een weigering van de registratie van een merk, is de procedure complexer. Om hun gelijk te halen kunnen ondernemers tot nog toe bij drie rechters terecht, in Den Haag, Brussel of Luxemburg.

Het resultaat daarvan is dat elke lidstaat zijn eigen rechtspraak ontwikkelt en uitspraken sterk verschillen tussen de drie landen. Gebruikers worden dus geconfronteerd met verschillende procedures en interpretaties naargelang in welk land zij een rechtszaak beginnen. Bovendien verschilt de termijn waarbinnen zaken worden afgehandeld nogal per land.

Dankzij dit protocol wordt de rechtszekerheid en bescherming van ondernemers sterk verhoogd en zullen, door een eenvoudigere procedure, kortere behandeltermijnen gelden in beroepszaken. Het voorziet in de overheveling van beroepszaken tegen beslissingen van het BBI naar één rechtsprekende instantie, het Benelux-Gerechtshof. Bedrijven kunnen dan bij geschillen over merken rechtstreeks naar dit Hof stappen. Verwacht wordt dat het zal gaan om een 25tal rechtszaken per jaar.

Deze modernisering levert voor allerhande firma’s in de Benelux rechtstreekse voordelen op. Het protocol zal leiden tot een snellere gerechtelijke procedure en een besparing van tijd en kosten voor bedrijven.

Hierdoor ontstaat voor bedrijven een Benelux-zone voor Intellectuele Eigendom door eenvormige toepassing van regels én rechtspraak.

Het protocol moet nog door de parlementen van de drie landen goedgekeurd worden.

IEFBE 829

Slogan composée de 17 mots n'est pas distinctif

Cour d'appel de Bruxelles 8 mai 2013, IEFbe 829 (Table 14 contre OBPI)
Droit des marques. Le recours est dirigé contre la décision de l'OBPI qui radie l'enregistrement accéléré d'une marque verbale contenant un slogan 'Le plus important au poker, ce ne sont pas les cartes, c'est ce que vous en faites' (1216438). Le signe est dépourvu de caractère distinctif et est descriptif. Il est composé exclusivement d'une phrase banale issue du langage courant (2.11.1.b BVIE). En général vu l'absence de caractère distinctif. La demande n'est pas fondée. La cour reçoit le recours mais le rejette.

25. Par ailleurs, en tant que slogan, la phrase n'est pas suffisamment brève, ni saillante, ni concise, ni originale pour qu'elle puise s'inscrire facilement dans l'esprit du public.

Ne sortant pas de la banalité, la phrase n'est pas susceptible de déclencher dans l'esprit du public un processus de perception d'un signe distinctif qui renvoie au dépositaire de la marque, car le public n'est certainement pas habitué à rechercher dans une phrase composée de 17 mots l'identité d'une entreprise.

Dès lors le signe déposé par la demanderesse est inapte à faire fonction de marque.
IEFBE 823

Toepassing van jurisprudentie 3D-vormmerken op 2D-representatie beeldmerk is toegestaan

HvJ EU 15 mei 2014, zaak C-97/12P, IEFbe 823 (Vuitton Malletier / BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen Gerecht EU [IEFbe 127], waarbij het Gerecht gedeeltelijk het beroep van houdster van het gemeenschapsbeeldmerk, dat een sluitmechanisme weergeeft, heeft toegewezen. Het beroep wordt afgewezen. Het Gerecht EU heeft geen fout begaan door de toepassing van jurisprudentie over driedimensionale merken op een tweedimensioneel beeldmerk.

The first part of the single ground of appeal: the General Court erred in law in applying to the mark at issue the case-law relating to three-dimensional marks
54      It follows from that latter finding that the case-law relating to three-dimensional marks must be applicable also where only part of the product designated is represented by a mark. As the General Court noted in paragraph 25 of the judgment under appeal, such a mark no more consists of a sign independent of the appearance of the product it designates than a figurative mark representing the entire product (order in Wilfer v OHIM, paragraph 59).

55      Contrary to Louis Vuitton’s submissions, even if the application of the case-law relating to three-dimensional and figurative marks constituted, respectively, by the shape of the product concerned or by a representation of that shape presupposes the existence of a link between the mark and that product which will be recognised by the relevant public, such a mark need not be perceived as an essential part of the product concerned. Accordingly, the General Court correctly held in paragraph 27 of the judgment under appeal that a figurative mark constituted by part of the shape of the product which it designates is not independent of the appearance of the product it designates in so far as the relevant public perceives it, immediately and without particular thought, as a representation of a particularly interesting or attractive detail of the product in question rather than as an indication of its commercial origin.

56      Consequently, the General Court did not err in law in referring to the case-law applicable to three-dimensional marks. Accordingly, the argument relied upon in this connection in support of the first part of the single ground of appeal must be rejected as unfounded.

64      It follows from the foregoing considerations that the first part of that single ground, which is in part unfounded and in part inadmissible, must be rejected in its entirety.

IEFBE 786

Akte van akkoordconclusie overdracht merken Allinox

Hof van Beroep Gent 20 januari 2014, IEFbe 786 (Allinox tegen Koninklijke van Kempen en Begeer tegen BK Cookware)
Merkenrecht. Licenties. Zie eerder [IEFbe 102]. In hoger beroep hebben partijen ter terechtzitting een gezamenlijk "akkoordconclusie" neergelegd. Partijen vragen dat van dit akkoord akte verleend zou worden bij arrest. Het hof neemt hiervan akte: dat ALLINOX uitdrukkelijk de geldigheid en de afdwingbaarheid erkent van VAN KEMPEN & BEGEER merken in de Benelux; deze zal overdragen en laten inschrijven; het merk Beka zal intrekken dan wel overdragen aan de Nv BEKAERT; het gebruik als merk of op enige andere onderscheidende manier van het teken "ALVA" met koksmuts staakt; partijen er akte van te verlenen dat VAN KEMPEN & BEGEER aan ALLINOX een exclusieve en niet-overdraagbare licentie verstrekt op het gebruik, op het Belgisch en Luxemburgs grondgebied van de beeldmerken Beka en Bekaline.

Lees verder

IEFBE 820

Titulaire inexistant: brevet et marques annulés

Cour d'Appel de Liège 18 février 2014, IEFbe 820 (AGMB contre Ville de Liège)
Resumé par Thibaut D’hulst, Van Bael & Bellis. Décision envoyée par Jean-François Henrotte et Alexandre Cruquenaire, Philippe & Partners et Philippe Mottard, Mottard & Jeanray. Update 12 mei: Recours en cassation a été interjeté contre cette décision. Brevet. Marques. Les parties appelantes prétendent être titulaires des marques « Télé-police » et « Télépolice Vision », ainsi que du brevet d’invention BE1018126A5 portant sur un système d’alarme. Après réouverture des débats [IEFbe 798], la Cour d’Appel de Liège a constaté que le siège social aux Etats-Unis auquel se référait l'un des appelants, la société FTW, n'était en réalité qu'une boîte postale, et que le réel siège de ses activités se situait en Belgique. La société FTW est donc régie par le droit belge. Or, la société FTW n'a pas de personnalité juridique au regard du droit belge.

 

« L’intimée infère à bon droit, qu’en ce qui concerne l’intérêt personnel et légitime à agir en justice de la société FTW, la circonstance que cette société n’a pas de personnalité juridique au regard du droit belge écarte toute possibilité d’agir dans son chef ».

La demande de brevet transmise à la Cour par l’SPF Economie identifie la société « TELEMANAGEMENT » comme étant le demandeur du brevet. Or, la Cour constate que cette société n’a pas de personnalité juridique. Elle décide, partant, d’annuler le brevet étant donné que seul l’inventeur ou son ayant-droit peut valablement déposer une demande de brevet, et qu’une entité dépourvue de personnalité juridique ne peut être titulaire d'un brevet et des droits qui s'y rattachent.
Quant à l’action en cessation fondée sur les marques Benelux verbale et figurative « Telepolice » et « Telepolice-Vision », il y a lieu de constater que ces marques ont été déposées par la société « FTW » qui est dépourvue de personnalité juridique. Par conséquent, les marques déposées au nom de cette société doivent être déclarées nulles.

Quant à l’action en cessation fondée sur les noms commerciaux « Télépolice » et « Telepolice-Vision », la Cour rappelle que les organismes publics peuvent tomber dans le champ d’application de la loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur, mais uniquement pour ce qui concerne leurs activités qui ne relèvent pas de l’exercice de la puissance publique ou de leur mission légale d’intérêt général. A ce titre, la Cour considère

« qu’en mettant à la disposition de certains commerces un système de télésurveillance directement relié aux services de police, la Ville de Liège accomplit assurément des actes qui ressortissent à sa mission d’intérêt général […] ».

Par conséquent,

« l’intimée n’est pas une entreprise susceptible de porter atteinte aux intérêts professionnels […] au sens de la loi du 6 avril 2010. »

Enfin, en ce qui concerne la demande reconventionnelle, la Cour d’Appel considère qu' 

« en se prévalant d’un brevet octroyé à une entité juridique inexistante et de brevets américains dont l’existence n’a jamais été démontrée, les appelants se livrent à un publicité agressive et trompeuse. »

 

IEFBE 817

Gerecht EU week 19/Tribunal UE semaine 19

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) PEDRO t. Pedro del Hierro - beroep afgewezen
B) SIMCA t. SIMCA - beroep afgewezen
C) PYROX t. PYROT - beroep afgewezen

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-38/13 (Pedro) - dossier
A) Usage sérieux de la marque antérieure. Pas de risque de confusion. Un recours en annulation formé par le demandeur de la marque verbale "PEDRO", pour des produits et services des classes 18, 25 et 35 contre la décision de la chambre de recours de l'OHMI annulant partiellement la décision de la division d'opposition qui rejette l'opposition formée par le titulaire des marques figuratives communautaire et internationale de couleurs noire et blanche, comportant les éléments verbaux "Pedro del Hierro", pour des produits et services des classes 3, 9, 14, 18, 25, 35 et 42. Le recours est rejeté.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-327/12 (Simca) - dossier
B) Procédure de nullité – Marque communautaire verbale Simca – Mauvaise foi. Art. 52, par 1, sub b. Un recours en annulation formé contre la décision de la chambre de recours de l'OHMI annulant la décision de la division d'annulation et déclarant la nullité de la marque verbale "Simca", pour des produits classés dans la classe 12, dans le cadre de la demande en nullité présentée par le titulaire de la marque internationale et nationale "SIMCA". Le recours est rejeté.

55 En effet, il suffit de constater qu’il ressort de l’arrêt Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, point 19 supra (points 38 à 42), que, aux fins d’apprécier l’existence de la mauvaise foi du demandeur au moment du dépôt de la demande d’enregistrement d’un signe, il convenait, en outre, de tenir compte de son « intention » d’empêcher un tiers de continuer à utiliser celui-ci, la Cour ayant fait observer que ladite intention était un élément subjectif qui devait être déterminé par référence aux circonstances objectives du cas d’espèce.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-575/12 (PYROX) - dossier
C) Risque de confusion. Un recours en annulation formé par le demandeur de la marque figurative comportant l'élément verbal "PYROX", pour des produits des classes 4, 7 et 11, contre des décisions des chambres de recours de l'OHMI annulant partiellement la décision de la division d'opposition qui rejette partiellement l'opposition formée par le titulaire de la marque verbale nationale "PYROT" pour des produits de la classe 11, et refusant intégralement ledit enregistrement. Le recours est rejeté.

101 Le haut degré d’attention dont fait preuve une partie du public pertinent ne suffit pas à éviter le risque de confusion compte tenu de la forte similitude constatée en ce qui concerne l’un des aspects pertinents examinés. En effet, même les consommateurs faisant preuve d’un degré d’attention élevé pourraient croire que les produits en cause, qui sont soit faiblement similaires, soit similaires, proviennent de la même entreprise ou d’entreprises liées économiquement. Dès lors, l’erreur relevée au point 41 ci-dessus concernant le niveau d’attention du public pertinent est sans conséquence sur la légalité de la décision attaquée.

IEFBE 813

Vlaams Belang propagandamateriaal Westmal' of Halal verboden

Voorz. Rechtbank van Koophandel Antwerpen 9 mei 2014, IEFbe 813 (Abdij Trappisten van Westmalle tegen Vlaams Belang)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius en Geert Philipsen, GSJ advocaten. Tegen dit vonnis is hoger beroep aangekondigd. Merkenrecht. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Op eenzijdig verzoekschrift wordt het Vlaams Belang verboden om propagandamateriaal met daarop de slogan "Westmal of Hala - De keuze is duidelijk" en een afbeelding met een glas Westmalle trappist te gebruiken. De tekens WESTMAL (een verkorte auditieve weergave van WESTMALLE) en het kelkvormig glas worden beschouwd als overeenstemmend met de geregistreerde merken. Onder last van een dwangsom van €500 per overtreding en per (aangevat) uur met een maximum van €500.000.

p. 8: Gebruik in een verkiezingscampagne wordt beschouwd als een gebruik in de zin van de niet-limitatieve begripsomschrijving van het begrip “gebruik” als weergegeven in artikel 2.20.2. BVIE. Een te enge invulling van dit begrip zou het toepassingsgebied van vermeld artikel 2.20.1.d. BVIE op een zodanige wijze kunnen beperken dat het de eerder aangegeven aansluiting met artikel 5 §5 van de Merkenrichtlijn ongedaan zou maken.

Anderzijds worden in 2.20.1.d. BVIE waarborgen weergegeven tegen een onredelijke of te verregaande toepassing. De merkhouder kan enkel optreden indien er “zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk”.

Het door artikel 2.20.1.d. BVIE vooropgestelde gebruik van het “teken”, dient ruim geïnterpreteerd te worden in de zin dat zowel een gelijk als een overeenstemmend teken onder dit begrip dienen gelezen te worden.

p. 9: Het (overeenstemmend) teken “WESTMAL’” houdt een verwijzing in naar het woordmerk “WESTMALLE TRAPPIST” en het beeldmerk “TRAPPIST WESTMALLE”. Dat het begrip “WESTMAL’” niet wordt gebruikt als territoriale aanduiding van het dorp “Westmalle” doch wel als verwijzing naar het trappistenbier gebrouwen door WESTMALLE blijkt de vergelijking die gemaakt wordt met voedingsproducten. Het begrip “WESTMAL’” wordt geplaatst naast het islamitische begrip “halal”. Ondanks de verwijzing van het begrip “halal” zowel naar handelingen als producten, bestaat bij het publiek de algemene opvatting dat dit naar voedingswaren verwijst (en alsdusdanig ook naar dranken waarbij eveneens halal-drank bestaat).
Op dezelfde wijze houdt het gebruik van het kelkvormige glas een verwijzing in naar het beeldmerk WESTMALLE TRAPPIST-bierglas, zeker gezien het gebruikt in combinatie met een donkerbruin (trappist)kleurige vloeistof.
Deze beoordeling geldt des te meer door het gecombineerd gebruik van beide tekens, waarbij gecombineerd gebruik niet enkel verwijst naar het samen gebruiken van de tekens op één drager (2D-kaartje) doch eveneens het kruiselings in verschillende media.
Het teken wordt gebruikt anders ter onderscheiding van waren of diensten, waarbij wordt aangegeven dat het gebruik van een teken als slagzin een “ander gebruik” kan opleveren (cfr. Vgl.: Hof Den Haag 27 mei 2004, IER 2004,77 m.nt. ChG (Correct/Mediamarkt); Vzr. Rb. Amsterdam 10 juli 2003, IER 2003, 74 (Serious Fun/Unilever e.a.; serious fun).
Door het gebruik van de teken(s) wordt een ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit het onderscheidende vermogen en de reputatie van de respectievelijke merken.
p.10: Door de politieke recuperatie in een politieke campagne (eender van welke strekking) van de respectievelijke merken wordt afbreuk gedaan aan de reputatie ervan.
Er wordt geen geldige reden aangehaald om de betrokken tekens op een dergelijke wijze te gebruiken. Omtrent de vermeende verwijzing naar het dorp “Westmalle” werd hierboven geoordeeld.
Gezien bovenstaande beoordeling wordt de merkenrechtelijke inbreuk op grond van artikel 2.20.1.d. BVIE aanvaard.

Lees de uitspraak:
IEFbe 813 (pdf)
N-20140509-1 (juridat)

IEFBE 812

China loopt beter in de pas met nieuw merkenrecht

M. Haegens, China loopt beter in de pas met nieuw merkenrecht, FD 7 mei 2014.
Bijdrage ingezonden door Michiel Haegens, V.O.. De invoering van het nieuwe Chinese merkenrecht op 1 mei toont aan dat ook China zich uiteindelijk conformeert aan internationale wet- en regelgeving op het gebied van intellectueel eigendom. De reden is wel begrepen eigen belang en daarvan profiteren ook Nederlandse ondernemers. (...) Het feit dat dit een win-winsituatie is, is de motor voor deze gestage ontwikkeling. Niet alleen het Westen, maar vooral ook China moet ervan profiteren. Nu de wetten er zijn, is het de kunst er op een verstandige manier mee om te gaan en kansen te benutten. Dat vraagt zowel kennis van zaken als een goed begrip van de Chinese manier van zakendoen.

Naar de supermarkt bij de Likea, frisdrank van Apple en een obscure webwinkel van Rolex. In China leek het allemaal te kunnen. Het land had lange tijd een dubieuze reputatie waar het gaat om de bescherming van intellectueel eigendom. Merken en octrooien werden op grote schaal straffeloos geschonden. Bekende Amerikaanse en Europese bedrijven bleken – zonder het zelf te weten - in China allerlei branchevreemde activiteiten te ontplooien. Nog steeds staat China op het gebied van merkenrecht bekend als no go area; een wild-west. Dat is onterecht. China heeft de wilde haren afgeschud. De recalcitrante puber lijkt zich op het gebied van intellectueel eigendom te voegen naar de mores van het internationale zakendoen. En dat is goed nieuws; China is immers een van de belangrijkste handelspartners van Nederland en de EU.

Kort na de UN World Intellectual Property Day is op 1 mei in China vernieuwd merkenrecht ingevoerd. Deze wetgeving sluit veel beter aan bij de Europese regels dan voorheen. Een belangrijke wijziging is bijvoorbeeld de invoering van een vorm van omgekeerde bewijslast. Wie meent dat zijn rechten in China worden geschonden, kan de inbreukmaker – mits goed beargumenteerd - in staat van beschuldiging stellen. Onder de nieuwe wetgeving moet de beschuldigde partij vervolgens veel sneller dan voorheen aantonen dat hij niet ter kwader trouw gehandeld heeft. Een andere wijziging is dat een merk voortaan voor meerdere categorieën tegelijk kan worden vastgelegd. Ten slotte verbetert de positie van de merkhouder tegenover partijen die te kwader trouw inbreuk maken op de rechten, verkort de doorlooptijd van een aanvraag en worden schendingen van het merkenrecht voortaan zwaarder bestraft. Overtreders kunnen forse boetes krijgen – de hoogte is met enkele honderden procenten opgeschroefd – of zelfs in de gevangenis belanden. Het zijn allemaal wijzigingen waarmee westerse bedrijven buitengewoon tevreden kunnen zijn.

In het verleden poogde het westen aan China zijn regels voor intellectueel eigendom op te leggen. Bedrijven ondervonden immers schade omdat elk product meteen werd gekopieerd. Als de productie in China plaatsvond, was de copy cat soms zelfs eerder in omloop dan het echte product. Echter, het monopolitiseren van nieuwe ideeën staat haaks op het communistisch ideaal. Door schade en schande wijs geworden ontdekten westerse bedrijven dat deze weg een doodlopende weg is. China had er immers helemaal geen baat bij om deze praktijken tegen te gaan. Pogingen om China te bewegen de wetgeving aan te passen, liepen dan ook op niets uit. Totdat China zelf ook begon te profiteren van afspraken over intellectueel eigendom.

Momenteel transformeert China van een maakeconomie naar een creatie-economie. De tijd dat het land slechts goedkoop produceert wat anderen bedenken, beginnen we langzamerhand achter ons te laten. ‘Invented in China’ is geen uitzondering meer. Grote Chinese ondernemingen hechten eraan dat ook hun intellectuele kapitaal binnen en buiten de landsgrenzen bescherming geniet. Om succesvol te kunnen ondernemen, is een gelijk internationaal speelveld immers een basisvoorwaarde.

Vanaf 1 mei profiteren niet alleen westerse maar ook Chinese bedrijven van verbeterde Chinese wet- en regelgeving op het gebied van intellectueel kapitaal. Het duurde misschien lang, maar een Chinees spreekwoord zegt niet voor niets: het is de tegenwind die de vlieger doet stijgen. Naar alle verwachting zal het in China met andere vraagstukken op het gebied van intellectueel eigendom hetzelfde gaan zoals nu met het merkenrecht gebeurt. Het feit dat er een win-win van toepassing is, is de motor voor deze gestage ontwikkeling. Niet alleen het westen, maar vooral ook China moet ervan profiteren. Nu de wetten er zijn, is het de kunst er op een verstandige manier mee om te gaan en kansen te benutten. Dat vraagt zowel kennis van zaken als een goed begrip van de Chinese manier van zaken doen.

Michiel Haegens is Head Trademarks & Designs en lid van de V.O. China Desk

IEFBE 798

La Cour d'Appel de Liège fait appel à l'OPRI

Cour d'appel de Liège 14 mars 2013, IEFbe 798 (AGMD-FTW contre Ville de Liège)
Resumé par Thibaut D’hulst, Van Bael & Bellis. Décision envoyée par Jean-François Henrotte et Alexandre Cruquenaire, Philippe & Partners et Philippe Mottard, Mottard & Jeanray. Update 12 mei: Recours en cassation a été interjeté contre cette décision. Brevet. Marques. Les parties appelantes prétendent être titulaires des marques « Télé-police » et « Télépolice Vision », ainsi que du brevet d’invention BE1018126A5 portant sur un système d’alarme. Elles allèguent à ce titre que la police de Liège aurait porté atteinte à leurs droits. Le premier juge a estimé que le brevet d’invention était nul, que la marque figurative s’était éteinte par défaut d'usage et que les parties appelantes s'étaient rendues coupables de publicité trompeuse et d’agissements contraires aux usages honnêtes du marché.

La Cour d’Appel s’interrogeant sur l’identité des appelants, avec la décision du 14 mars 2013 elle a rouvert les débats afin d’établir si l’appelante FTW bénéficiait de la personnalité juridique et avait un intérêt personnel et légitime à agir en justice. Elle s'est ainsi demandé si l'appelante FTW a valablement pu déposer la marque figurative « Télé-police » et la marque verbale « Télépolice Vision ». En outre, la Cour a invité l’Office de la Propriété intellectuelle à déposer le formulaire de demande ainsi que d’autres documents concernant l’enregistrement du brevet litigieux.

IEFBE 809

Doughnuts niet verwaarloosbaar in BIMBO DOUGHNUTS-merk

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-591/12P (Bimbo/BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU waarbij het Gerecht het beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk „BIMBO DOUGHNUTS” afwees. De oppositie met een beroep op internationale en nationale woordmerken „DONUT”, „DOGHNUTS” en „DONUTS” in dezelfde klasse 30, was gegrond. Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009. Verwarringsgevaar. De hogere voorziening wordt afgewezen. Het Gerecht EU stelde al dat het bestanddeel „bimbo” een dominerende plaats had en het bestanddeel „doughnuts” niet verwaarloosbaar was in de totaalindruk, zodat het bij vergelijking in beschouwing moest worden genomen.

29 Het Gerecht is dus niet tot de conclusie gekomen dat er verwarringsgevaar bestond op basis van de loutere vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” in het aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, maar heeft het bestaan van bedoeld gevaar afgeleid uit een globale beoordeling die de verschillende fasen van het onderzoek omvatte die naar voor komen uit de in de punten 19 tot en met 25 van het onderhavige arrest gememoreerde rechtspraak en in het kader waarvan het de in casu relevante factoren in beschouwing heeft genomen. Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 dus juist toegepast.

37 Wat ten slotte de in punt 16 van het onderhavige arrest samengevatte argumentatie betreft, moet worden vastgesteld dat de door het Gerecht in punt 97 van het bestreden arrest gebezigde begrippen „ondeelbaar geheel” en „logische eenheid” overeenstemmen met het begrip „eenheid met een andere betekenis”, dat door het Hof is gebruikt in de rechtspraak waarnaar in punt 25 van het onderhavige arrest wordt verwezen.

45 Om te beginnen kan, zoals de advocaat-generaal in de punten 37 tot en met 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gelet op de redenering in met name de punten 91 tot en met 100 van het bestreden arrest, het Gerecht niet worden verweten dat het het verwarringsgevaar tussen de conflicterende tekens automatisch zou hebben afgeleid uit de vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” een zelfstandige onderscheidende plaats heeft in het merk waarvoor om inschrijving werd verzocht. 46 Blijkens die punten heeft het Gerecht immers een globale beoordeling van het verwarringsgevaar verricht en heeft het daartoe rekening gehouden met de specifieke factoren van het concrete geval. Bovendien is die beoordeling gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek, in de punten 52 tot en met 89 van het bestreden arrest, van alle door Bimbo aangevoerde aspecten en inzonderheid op de bekendheid van dat merk. Het desbetreffende betoog van Bimbo voor het Hof is dus gebaseerd op een onjuiste lezing van dat arrest, en moet derhalve worden verworpen.