DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 935

Merkinbreuk door gebruik 'Swiss Sense' en 'Sense'

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEFbe 935 (Recticel tegen Swiss Sense)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal en Luuk Jonker, Holla Advocaten. Merkenrecht. Zie eerder IEF 11749. Recticel is een Zwitserse onderneming die zich toelegt op de productie en verkoop van onder meer bedden en matrassen onder het merk SWISSFLEX en is houdster van een aantal merkregistraties. Swiss Sense is werkzaam op hetzelfde gebied en is houdster van een aantal Benelux-woord/beeldmerken. In vrijwel al deze merken komt het teken SWISS SENSE voor. De rechtbank heeft in eerste aanleg een aantal merkinschrijvingen van Swiss Sense nietig verklaard, omdat deze het Zwitserse staatsembleem bevatten. Recticel vordert terecht dat Swiss Sense inbreuk maakt op haar merkrechten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verbiedt in het bijzonder gebruik van 'Swiss Sense' als handelsnaam, domeinnaam of als merk en van 'Sense' als merk.

Woordmerk SWISSFLEX versus woordmerk SWISS SENSE
21. Het hof stelt voorop dat het element SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel is van het merk SWISSFLEX en van het teken SWISS SENSE. SWISS springt in het oog, nu dit, zoals Recticel c.s. terecht heeft opgemerkt, geen voor de hand liggende aanduiding is in relatie tot de betrokken waren en diensten, terwijl de beide andere elementen (FLEX respectievelijk SENSE) in dit verband weinig zeggingskracht hebben. Daar komt bij dat het element SWISS zowel in merk als in teken het eerste deel van het merk is, en dat moet worden aangenomen dat het (ook daarom) meer aandacht krijgt bij het relevante publiek (de gemiddelde consument met een, gelet op de prijs van de betrokken waren, verhoogd aandachtniveau) dan het daaropvolgende element FLEX respectievelijk SENSE. Het bewijsaanbod van Swiss Sense in de memorie van antwoord onder 152, is naar het oordeel van het hof niet voldoende concreet; het is bovendien geen aanbod tot getuigenbewijs, terwijl bewijsstukken door Swiss Sense eigener beweging in het geding hadden moeten worden gebracht.

22. (…) In visueel opzicht stemmen merk en teken in behoorlijke mate overeen, omdat het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken identiek is, en omdat dat element wordt gevolgd door een woord van vier of vijf letters met een duidelijke aanwezigheid van de letter E. Weliswaar verschilt het woordbeeld enigszins doordat SWISSFLEX aan elkaar geschreven wordt terwijl SWISS SENSE uit twee losse woorden bestaat, maar dat legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal. Datzelfde geldt ook voor zover de twee bestanddelen van het teken SWISS SENSE in de praktijk worden geschreven met een hoofdletter.
In auditief opzicht stemmen merk en teken in aanzienlijke mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken is identiek, terwijl de toevoegingen FLEX en SENSE worden gekenmerkt door de harde è-klank alsmede door de s-klank aan het eind. Dat de klemtoon, naar Swiss Sense stelt, verschillend wordt gelegd, maakt dit – voor zover dit al het geval zou zijn – niet anders. Datzelfde geldt voor de alliteratie in SWISS SENSE.
In begripsmatig opzicht stemmen merk en teken in zekere mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS communiceert, zowel in merk als teken, immers een (positieve) associatie met Zwitserland (vgl. GEA 15 december 2011, zaak T-377/09, ECLI:EU:T:2011:753 (‘PASSIONATELY SWISS’)).

23. Wat betreft de (soort)gelijkheid van de betrokken waren en diensten overweegt het hof als volgt. Het merk SWISSFLEX van Recticel c.s. is ingeschreven voor, kort gezegd, slaapkamermeubilair, bedden, bedonderdelen, matrassen en kussens (productie 4 Recticel c.s.). Swiss Sense gebruikt het teken SWISS SENSE voor bedden (met name boxsprings), slaapkamermeubilair, slaapkamerartikelen en producten welke met de inrichting van slaapkamers te maken hebben (vgl. overweging 2.3 van het bestreden vonnis). Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van dezelfde, althans in verregaande mate soortgelijke waren en/of diensten. Het hof verwerpt daarmee ook het betoog van Swiss Sense dat de retaildiensten (de verkoop van voornoemde waren) waarvoor zij het teken Swiss Sense gebruikt, niet soortgelijk kunnen zijn aan de waren waarvoor Recticel c.s. haar merk heeft geregistreerd. Anders dan Swiss Sense lijkt te betogen (memorie van antwoord onder 135-138), is het immers mogelijk dat waren soortgelijk zijn aan diensten en andersom.

Woordmerk SWISSFLEX versus woord/beeldmerken SWISS SENSE met SWISS SENSE als dominant bestanddeel
26. Naar het oordeel van het hof stemmen dit merk en voormelde tekens overeen; het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Ook in de in rechtsoverweging 25 genoemde tekens is SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel. Daarbij geldt evenwel het volgende. In visueel opzicht is sprake van minder overeenstemming dan ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE, maar dat neemt niet weg dat er wel enige overeenstemming is. De totaalindruk in aanmerking nemend, is het woordcombinatie SWISS SENSE in de desbetreffende tekens naar het oordeel van het hof visueel dominant, terwijl de toevoegingen LIFE of SAFE respectievelijk de (zeer) klein afgebeelde onderschriften en het beeldelement naast die dominante woordcombinatie weinig zeggingskracht hebben gelet op hun algemene beschrijvende karakter, terwijl de onderschriften bovendien zo klein zijn afgebeeld dat zij nauwelijks opvallen. In auditief opzicht geldt ook dat de toevoegingen (onderschriften, LIFE of SAFE) niet afdoen aan de omstandigheid dat het element SWISS SENSE in de desbetreffende tekens auditief dominant is. In begripsmatig opzicht doen genoemde toevoegingen niet af aan de overeenstemming die hiervoor is aangenomen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Het gaat immers om beschrijvende onderschriften (‘boxsprings en matrassen’, ‘slapen met een goed gevoel’) en/of om elementen met weinig zeggingskracht (LIFE of SAFE).

Woord/beeldmerk SWISSFLEX versus handelsnaam Swiss Sense en domeinnaam swisssense
31. (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 19 e.v., kan Recticel c.s. zich op grond van art. 9 lid 1 sub b GMV verzetten tegen dergelijk gebruik door Swiss Sense van de aanduiding ‘Swiss Sense’. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor de aanduiding ‘Swiss Sense’ in het onderschrift ‘by Swiss Sense’ in de tekens genoemd in overweging 2.4 onder f, h, m, n, p, s, t, u, v, w, x, en y van het bestreden vonnis, waarin naast een dominant woordelement (bijvoorbeeld DESIGN, COLOR, POCKET of SAFE) in het onderschrift in kleine letters Swiss Sense als handelsnaam wordt gebruikt, althans door het publiek als zodanig zal worden opgevat (‘by Swiss Sense’).

Woordmerk SENSUS versus SENSE
40. Op grond van het voorgaande, alsmede in aanmerking nemende dat het merk SENSUS een redelijk onderscheidend vermogen heeft en de verregaande mate van soortgelijkheid van de betrokken waren en diensten, komt het hof tot de conclusie dat het merk SENSUS en het teken SENSE in visueel, begripsmatig en auditief opzicht zodanig overeenstemmen dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek (als eerder omschreven) als bedoeld in art. 9 lid 1 sub b GMV. Grief 12 slaagt dus. In zoverre is vordering (2) dus toewijsbaar.

Lees de uitspraak:
IEFbe 935 (link/ pdf)

 

IEFBE 922

Gerecht EU week 29/Tribunal UE semaine 29

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na weigering inschrijving WASH & COFFEE afgewezen.
B. Beroep na vernietiging gedeeltelijke weigering inschrijving VIAVITA afgewezen.
C. Beroep na weigering inschrijving SUBSCRIBE afgewezen.
D. Beroep na (gedeeltelijke) weigering inschrijving PROTEKT en PROTECTA afgewezen.
E. Beroep na oppositie aanvraag inschrijving ANTONIO BACIONE afgewezen.
F. Beroep na weigering inschrijving beeldmerk in de vorm van een fles afgewezen.
G. Beroep na afwijzing nietigverklaring beeldmerk met LA NANA afgewezen.
H. Beroep tegen vernietiging afwijzing oppositie FEMIVIA afgewezen.
I. Hogere voorziening tegen oppositie inschrijving WALZER TRAUM afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-5/12 (Wash & Coffee) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de onderzoeker tot weigering van de inschrijving van het woordmerk „Wash & Coffee” voor waren en diensten van de klassen 25, 37 en 43. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-204/12 (VIAVITA) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de nationale woord- en beeldmerken met de woordelementen „VILA VITA” voor waren en diensten van de klassen 3, 35, 37, 39, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „VIAVITA” in te schrijven voor diensten van de klassen 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-404/13 (SUBSCRIBE) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „SUBSCRIBE” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9 16 en 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 15 juli 2014, zaak T-18/13 / 576/12 (PROTEKT) - dossier - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het gele beeldmerk met het woordelement „PROTEKT” voor waren van de klassen 6, 7, 9, 22 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de weigering  en de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale woordmerken „PROTEKT” en „PROTECTA” voor waren van de klassen 6 (7) en 9. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-36/13 (ANTONIO BACIONE) - dossier
E. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van een gemeenschapsbeeldmerk en een nationaal beeldmerk met onder meer de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 25, 28, 35 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen "ANTONIO BACIONE" en de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 14, 18 en 25. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-66/13 (Forme d’une bouteille de boisson alcoolisée)
- dossier
F. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het beeldmerk in de vorm van een fles voor waren van klasse 33 in te schrijven. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-196/13 (la nana)
- dossier
G. Gemeenschapsmerk. Beroep tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij verzoeksters verzoek tot nietigverklaring van het beeldmerk met de woordelementen „la nana” voor waren van de klassen 16, 20 en 24 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-324/13 (FEMIVIA) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „FEMIVIA” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „FEMIBION” en van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het witzwarte beeldmerk met het woordelement „femibion” voor waren van de klassen 5, 29 en 30. Het beroep is afgewezen.

HvJ EU 17 juli 2014, zaak C-141/13P (Reber/BHIM) - dossier 
I. Hogere voorziening tegen arrest van het Gerecht (Vijfde kamer), Reber / OHMI - Wedl & Hofmann (Walzer Traum) (T355/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen rekwirantes beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM, inzake een oppositieprocedure tussen Reber Holding GmbH & Co. KG en Wedl & Hofmann GmbH. Verwarringsgevaar tussen een beeldteken met het woordelement „Walzer Traum” en het ouder nationaal merk „Walzertraum”. Schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. De hogere voorziening is afgewezen.

IEFBE 921

Gerecht EU week 28/Tribunal UE semaine 28

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na oppositie GLAMOUR afgewezen.
B. Beroep tegen verwerping oppositie CPI COPISA INDUSTRIAL afgewezen
C. Beroep na oppositie HEATSTRIP afgewezen.
D. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving GIFFLAR afgewezen.
E. & F Hogere voorziening Peek & Cloppenburg over een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis
G. Hogere voorziening na weigering inschrijving ECODOOR afgewezen
H. Beroep tegen (gedeeltelijke) verwerping oppositie beeldmerken "E" afgewezen
Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T- 1/13 (Glamour) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „GLAMOUR” voor waren van de klassen 12, 14, en 18, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het international woordmerk „TUDOR GLAMOUR” voor waren van klasse 14. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 4 juli 2014, zaak T-345/13 (CPI COPISA INDUSTRIAL) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „Cpi construcción promociones e instalaciones, s.a.” en van de nationale inschrijving van de handelsnaam „Construcción, Promociones e Instalaciones, S.A. – C.P.I.” voor diensten van klasse 37, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „CPI COPISA INDUSTRIAL” voor diensten van klasse 37. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-184/12 (HEATSTRIP
) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk "HEATSTRIP" voor waren van de klassen 9, 11 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van het niet-ingeschreven woordmerk "HEATSTRIP", dat in Australië, Canada, de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk wordt beschermd voor onder meer verwarmingstoestellen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 9 juli 2014, zaak T-5201/12 (gifflar) - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het beeldmerk met het woordelement gifflar in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 31. Het beroep is afgwezen.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak C-325/13P / C-326/13P (Peek & Cloppenburg / OHMI - Peek & Cloppenburg) - dossier - dossier
E. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) Peek & Cloppenburg / BHIM – Peek & Cloppenburg (T506/11) waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van verzoekster tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een oppositieprocedure tussen Peek & Cloppenburg en Peek & Cloppenburg KG.  Aanvraag voor inschrijving van woordteken „Peek & Cloppenburg” als gemeenschapsmerk voor waren van klasse 25 (Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels) van de Overeenkomst van Nice. Schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Recht van de houder van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis om het gebruik van een later merk te verbieden. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

HvJ EU 10 juli 2014, zaak T-126/13 (BSH/BHIM) - dossier
G. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) BSH / BHIM (T625/11), waarbij het Gerecht het beroep heeft verworpen tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ecoDoor als gemeenschapsmerk. Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Het HvJ EU wijst de hogere voorziening af.

Gerecht EU 11 juli 2014, zaak T-425/12 (e) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 18, 22, 25, 28 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie die is ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire beeldmerken met de letter „e” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 8 tot en met 12, 14, 16, 18, 20, 21, 24 tot en met 26, 28, 32, 35, 38, 41, 43 en 44 is afgewezen. Beroep is afgewezen.

IEFBE 920

Merkinbreuk Wittmann Patch en ongeldig CE-Certificaat kunstmatige kleefhuid

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2014, IEF 14028 (Starsurgical tegen Wittmann c.s.)
Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert en Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten. Merkenrecht. Misleiding. Rectificatie. Starsurgical verkoopt kunstmatige kleefhuid, een medisch hulpmiddel om een buikwand na incisie meerdere malen te sluiten en openen. Deze techniek is ontwikkelt door het Medical College Wisconsin waar Wittmann werkzaam was. Starsurgical heeft het exclusieve productie/distributierecht gekregen en verkoopt dit onder de merknaam Wittman Patch. Onder vermelding van "Wittmann Patch" en CE-certificaten bieden Wittmann c.s. via hidih.com/.de kunstmatige kleefhuid aan. Ook staan Sigma medical en Intraven als distributeur vermeld voor Nederland respectievelijk Spanje. Merkinbreuk is niet bestreden en wordt verboden in de EU. Er dient twee maanden te worden gerectificeerd op de openingspagina's in het Duits, Engels en Spaans. Gebruik van ongeldig CE-Certificaat en -goedkeuring dient te worden gestaakt.

5.4. beveelt Wittmann om binnen één maand na betekening van dit vonnis en gedurende twee maanden een rectificatie te plaatsen op de openingspagina van www.hidih.com, www.hidih.de en www.novomedicus [5.5: www.sigma-medical.nl, 5.6: www.intraven.es] in de vorm van een deugdelijke vertaling in de Duitse en Engelse [5.6: Spaanse] taal van de volgende tekst, in zwarte letters tegen een witte achtergrond zonder verdere mededeling;
"Bij deze informeren wij onze relaties dat Starsurgical, Inc. houder is van het merk "Wittmann Patch" voor de Europese Gemeenschap en de exclusief gerechtigde distributeur van "Wittmann Patch" kunstmatige Kleefhuid in de Europese Gemeenschap. (...) is niet gerechtigd om kunstmatige kleefhuid onder de naam "Wittmann Patch" op de markt te brengen, te distribueren of te verkopen en is niet gelieerd aan en heeft niet gehandeld namens Starsurgucal danwel met Starsurgical's toestemming. (...) Het CE Certificaat en de goedkeuring waaronder voorheen de inbreukmakende "Wittmann Patch" is aangeboden, zijn niet langer geldig en mogelijk niet van toepassing op de geleverde producten.
IEFBE 918

HvJ EU: Winkelinrichting Apple flagship store is een merk

HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14030, zaak C-421/13 (Apple winkelinrichting) - dossier - persbericht
Merkenrecht. "Store merk". Uitlegging van de artikelen 2 en 3, lid 1 merkenrichtlijn. Toepassingsgebied – Verpakking van een dienst – Driedimensionele voorstelling van de inrichting van een winkel 'steel gray and light brown' – Vereiste van grafische voorstelling van het merk – Noodzaak de grafische voorstelling met een beschrijvende tekst aan te vullen – Omvang van de bescherming van het merk voor detailhandelsdienst – Door handelaar zelf vervaardigde waren. De voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte als „Apple” flagship store kan onder bepaalde voorwaarden worden ingeschreven als merk. Een voorstelling moet geschikt zijn om de waren en diensten van een onderneming te onderscheiden van die van andere ondernemingen. Het Hof verklaart voor recht:

De artikelen 2 en 3 van [de merkenrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat de voorstelling van de inrichting van een verkoopruimte voor waren door een gewone tekening zonder opgave van maten of verhoudingen kan worden ingeschreven als merk voor diensten die bestaan in verrichtingen betreffende deze waren maar niet integrerend deel uitmaken van de verkoop van deze waren, mits zij geschikt is om de diensten van de merkaanvrager te onderscheiden van die van andere ondernemingen en mits geen van de in deze richtlijn genoemde weigeringsgronden zich daartegen verzet.

Gestelde vragen:

1. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat met de mogelijkheid van bescherming van „verpakking” van waren ook de presentatie wordt bedoeld die een dienst belichaamt?
2. Moeten artikel 2 en artikel 3, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat een teken dat de presentatie weergeeft die een dienst belichaamt, als merk kan worden ingeschreven?
3. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat aan het vereiste van grafische voorstelling is voldaan door een uitgetekende voorstelling alleen of met aanvullingen zoals een beschrijving van de presentatie of absolute groottes in meter of relatieve groottes met schaalaanwijzing?
4. Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de draagwijdte van de bescherming van het dienstmerk voor de detailhandel zich ook uitstrekt tot de door detailhandelaren zelf geproduceerde waren?

Andere blogs:
BirdBuzz
IPKat
SOLV

IEFBE 917

HvJ EU: diensten bij elkaar brengen, is ook een dienst

HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14030, zaak C-420/13 (Netto Marken Discount) - dossier
Merkenrecht. Uitlegging van artikel 2 van merkenrichtlijn. Werkingssfeer. Begrip „dienst”. Detailhandel in diensten. Reikwijdte van de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid voor de omschrijving van de diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd. Gebruik van de hoofdklassen van de classificatie van Nice voor de inschrijving van merken. Mogelijkheid om later te wijzigen of aan te vullen wanneer de initiële aanduiding enkel uit algemene benamingen of klassen bestaat. Beschermingsomvang van het dienstmerk voor de detailhandel. Diensten die de handelaar zelf verricht. Het hof verklaart voor recht:

1) De prestaties van een marktdeelnemer die erin bestaan om diensten samen te brengen opdat de consument deze gemakkelijk kan vergelijken en verwerven, kunnen vallen onder het begrip „diensten” bedoeld in artikel 2 van [merkenrichtlijn].

2) Richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat daarin wordt vereist dat een merkaanvraag voor een dienst van samenbrenging van diensten voldoende duidelijk en nauwkeurig is geformuleerd opdat de bevoegde autoriteiten en de andere marktdeelnemers kunnen weten welke diensten de aanvrager voornemens is samen te brengen.

Gestelde vragen:

1) Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat onder een dienst in de zin van deze bepaling ook de detailhandel in diensten wordt begrepen?
2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de door een detailhandelaar aangeboden diensten inhoudelijk net zo nader moeten worden gespecificeerd als de door een detailhandelaar verkochte waren?
a) Volstaat het voor de specificatie van de diensten dat
aa) enkel de dienstensector in het algemeen of algemene benamingen,
bb) enkel de klasse(n) of
cc) elke afzonderlijke dienst concreet worden aangeduid?
b) Spelen deze aanduidingen dan een rol bij de bepaling van de datum van de aanvraag, of is het bij de aanduiding van algemene benamingen of klassen mogelijk om deze te wijzigen of aan te vullen?
3) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet artikel 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de beschermingsomvang van het dienstmerk voor de detailhandel in diensten ook betrekking heeft op diensten die de detailhandelaar zelf verricht?

Andere blogs: IP Kat

IEFBE 915

Doorhaling zaak woordmerkgeschil Appel-ABEL

Hof van Beroep Brussel 15 januari 2014, IEFbe 915 (Appel tegen verweerster)
Merkenrecht. Woordmerk. Verweerster verricht een Benelux depot van het woordmerk ABEL. Appel heeft tegen de inschrijving van dit depot oppositie ingesteld. De oppositie is gesteund op de Europese merkinschrijving van het woordteken 'Appel'. Het BBIE verwerpt de oppositie, eiser stelt beroep in. Bij indiening van een gemeenschappelijk geschrift, blijkt dat een dading is gesloten en staken het geding, met toepassing van artikel 730 Gerechtelijk Wetboek is de procedure beëindigd en wordt de zaak doorgehaald.

Doorhaling van de zaak
05. De partijen hebben een gemeenschappelijk geschrift ingediend waaruit blijkt dat ze een dading hebben gesloten.

De dading houdt ondermeer in:
- dat de partijen zich verbinden geen vordering meer te laten gelden en geen geding meer te voeren betreffende het voorwerp van het voorliggende geschil;
- dat de procedure wordt beëindigd met toepassing van artikel 730 Gerechtelijk Wetboek.
(...)

06. Er bestaat aanleiding om de doorhaling van de zaak te beslissen.
IEFBE 914

Nietigheid PRET PIRAAT wegens kwade trouw ondanks verstrijken termijn

F. Alsters ‘Nietigheid PRET PIRAAT wegens kwade trouw ondanks verstrijken termijn', IEFbe 914 (eerder als IEF 14024 verschenen).
Bijdrage ingezonden door Françoise Alsters, Poelmann van den Broek Advocaten. In deze procedure stonden de door eiser geëxploiteerde characters Kabouter Plop, Piet Piraat en hun vrienden tegenover de Vrolijke Kabouters en Pret Piraat van gedaagde [IEF 13912]. De strijd werd gewonnen door Kabouter Plop en Piet Piraat. Dit vonnis is in merkenrechtelijk opzicht merkwaardig te noemen. Op basis van het woordmerk PIET PIRAAT uit 2001 van eiser werd de nietigheid van de jongere inschrijving uit 2005 van het woordmerk PRET PIRAAT van gedaagde uitgesproken en werd een verbod tot het plegen van inbreuk op deze merkrechten opgelegd.

(...) Dit betekent niet dat de eisende partij met lege handen staat. Voor zover hieraan geen termijnen zijn verbonden, kan nog steeds een beroep worden gedaan op andere nietigheidsgronden. In het geval van Studio 100 had nietigverklaring wegens het bestaan van verwarring met een oudere merkinschrijving (artikel 2.28 lid 3 sub a jo. artikel 2.3 sub b BVIE) voor de hand gelegen. Deze nietigheidsgrond kent geen termijnen. De rechter had al geoordeeld dat tussen het jongere merk PRET PIRAAT en het oudere merk PIET PIRAAT een grote mate van visuele en auditieve overeenstemming bestond en werden gebruikt voor soortgelijke diensten. Het jongere merk was ook voor dezelfde klassen ingeschreven en aannemelijk is in dit geval dat dit ook soortgelijke diensten betrof. Voor de uitkomst van deze procedure heeft het verstrijken van de vijfjaarstermijn voor zover op basis van het vonnis kan worden beoordeeld, dan ook geen praktische gevolgen.

Françoise Alsters

IEFBE 910

BBIE rapport annuel 2013

Lees verder voor Nederlandse versie. Persbericht/communiqué de presse: Nous sommes fiers de vous présenter notre rapport annuel 2013 (FR / NL). Les premiers signes de reprise de l'économie européenne commencent à se faire sentir et l'année 2013 s'est clôturée sur un sentiment optimiste. Au cours de l'année écoulée, plusieurs projets de grande envergure ont été bouclés et nous avons parallèlement continué d'investir dans l'automatisation et l'optimisation de nos services au bénéfice de nos clients. 

Des avancées que nous mettons en place en collaboration toujours plus étroite avec nos partenaires internationaux. Nous continuons à construire et à développer pour l'avenir et abordons 2014 ainsi que les années suivantes en pleine confiance. Vous trouverez, dans notre rapport annuel 2013, toutes les informations sur nos projets en cours et à venir, sur les derniers développements juridiques et législatifs et sur nos plans pour l'avenir.

Nederlands
Met trots presenteren wij ons jaarverslag 2013 (FR / NL). Wij zien de eerste signalen van herstel in de Europese economie en hebben het jaar 2013 kunnen afsluiten met een optimistisch gevoel. In het afgelopen jaar zijn een aantal grote projecten afgerond en hebben we onverminderd geïnvesteerd in automatisering en de verdergaande optimalisering van onze diensten voor onze klanten.

Steeds vaker doen wij dit in samenwerking met onze internationale partners. Wij blijven continu aan de toekomst bouwen en hebben alle vertrouwen in het jaar 2014 en de jaren erna. In ons jaarverslag 2013 leest u alles over onze lopende en toekomstige projecten, ontwikkelingen op juridisch en wetgevingsgebied en onze toekomstplannen.

IEFBE 903

Verwarringsgevaar woordmerk ZIECON

Gerecht EU 1 juli 2014, IEFbe 903, zaak T-239/12 (ZIECON) - dossier 
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „ZIECON” voor waren van de klassen 5, 10 en 40, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep van BHIM houdende nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van het woordmerk „CERCON” voor waren van de klassen 5, 9 en 10 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

77      En premier lieu, il convient d’observer que les preuves relatives à l’usage étendu de la marque antérieure apportées par l’intervenante ont été produites pour la première fois devant le Tribunal. À cet égard, il convient de rappeler que le recours devant le Tribunal vise au contrôle de la légalité des décisions des chambres de recours de l’OHMI au sens de l’article 65 de règlement n° 207/2009, de sorte que la fonction du Tribunal n’est pas de réexaminer les circonstances de fait à la lumière des documents présentés pour la première fois devant lui. Dès lors, la légalité d’une décision de la chambre de recours ne saurait être remise en cause par l’invocation de nouveaux faits devant le Tribunal que s’il était démontré que la chambre de recours devait, d’office, prendre en compte ces faits lors de la procédure administrative avant d’adopter toute décision [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 30 juin 2011, Imagion/OHMI (DYNAMIC HD), T‑463/08, non publié au Recueil, point 10, et la jurisprudence citée], ce qui n’est pas le cas en l’espèce. Il convient donc d’écarter les preuves précitées sans qu’il soit nécessaire d’examiner leur force probatoire.

78      En second lieu, même à supposer que la marque antérieure possède, comme le prétend la requérante, un caractère faiblement distinctif eu égard au lien que, nonobstant la différence d’orthographe, le public pertinent pourrait établir entre, d’une part, la marque antérieure et, d’autre part, la matière première zircon, cela ne s’oppose pas à la constatation de l’existence d’un risque de confusion dans l’esprit du public pertinent. En effet, ainsi qu’il a été relevé au point 22 ci-dessus, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits ou des services visés [arrêts du Tribunal du 13 décembre 2007, Xentral/OHMI – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, Rec. p. II‑5213, point 70, et du 15 octobre 2008, Air Products and Chemicals/OHMI - Messer Group (Ferromix, Inomix et Alumix), T‑305/06 à T‑307/06, non publié au Recueil, point 59].

79      En l’espèce, il résulte des points 32 et 33 ci-dessus que les produits et les services couverts par les signes en conflit sont, pour partie, identiques et, pour partie, similaires. En outre, il résulte des points 50, 62 et 68 ci-dessus que lesdits signes présentent des similitudes importantes d’un point de vue visuel et phonétique, voire conceptuel. Dans ces conditions, et indépendamment de la circonstance relevée par le chambre de recours, selon laquelle les différences visuelles auraient moins d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion que la haute similitude de ces signes sur le plan phonétique eu égard aux modalités de commercialisation des produits et des services visés, le niveau d’attention plus élevé du public concerné (voir point 30 ci‑dessus) ne saurait suffire pour écarter tout risque que ce public puisse croire que les produits et les services en cause proviennent de la même entreprise ou, le cas échéant, d’entreprises liées économiquement (voir, en ce sens, arrêt Ferromix, point 78 supra, point 63).