DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 1167

REPLAY RELOVER parfum creatieve vondst of goed afgekeken?

Bijdrage ingezonden door Corina Post, Cpostc. Het Italiaanse mode concern Replay heeft in samenwerking met parfumhuis Mavive een nieuw mannenparfum op de markt gebracht. De geur omschrijft zich als sensueel, krachtig, kruidig en mysterieus. Het parfum heet RELOVER. Het is een pakkende naam maar hoe uniek is deze eigenlijk? En welke mogelijkheden heeft REPLAY om de naam RELOVER en het uiterlijk van zijn parfumrevolver te beschermen?

Dat Italianen goed zijn in design blijkt maar weer want deze geur is in een wel heel creatief ontwerp gegoten. Het parfum zit namelijk in een verwisselbare lichtblauwe loop dat wordt vastgeklikt in een metallic heft oftewel het is een klassieke revolver.

De naam RELOVER is met veel creativiteit tot stand gekomen. Het is duidelijk dat men gespeeld heeft met de woorden REVOLVER, RELOAD en LOVE(R), waarbij RE terugkomt als eerste element in REPLAY. De naam zegt dus eigenlijk “Het herladen van je geliefde (geur)”. Tenminste dat dacht ik in eerste instantie. Maar toen ik het internet afstruinde kwam ik op een Amerikaanse website een antieke Smith & Wesson Relover (model 1) revolver tegen. Deze revolver is zilver beplaat en door de jaren blauwig van kleur geworden.

Merk
Neemt niet weg dat REPLAY de naam RELOVER kan vastleggen via een merkregistratie voor een goede bescherming van de naam. Een onderzoek of de naam ook daadwerkelijk beschikbaar is in het merkenregister is aan te raden om eventuele problemen te voorkomen. Het valt op dat de naam RELOVER nog niet als merk in het Europese register is gedeponeerd ondanks dat het product al wel op de Europese markt verkrijgbaar is. De naam RELOVER wordt in een speciaal lettertype weergegeven. Ook deze schrijfwijze kan met een merkregistratie vastgelegd worden. Het uiterlijk van de revolver kan als beeldmerk worden geregistreerd.

Model
Een andere mogelijkheid om het uiterlijk van dit revolver vast te leggen is via een modelregistratie. De eisen die aan een model worden gesteld zijn: een nieuw uiterlijk en een eigen karakter. Natuurlijk kennen we al veel vormen van (water)pistolen maar niet als het gaat om parfum. Een zoektocht op het internet leverde hooguit 18de eeuwse parfumpistolen of kostbaar multifunctionele vrouwenpistool van Chanel op. Daarnaast is er de handgranaat van Viktor & Rolf of de kogels van Julliet has a gun. Maar al deze geurwapens lijken niet op het RELOVER revolver. Indien Replay nog geen modeldepot heeft aangevraagd dan heeft zij 12 maanden de tijd vanaf het moment dat zij het RELOVER parfum aan het publiek heeft getoond om dit als nog te doen.

Want als eigenaar wil je wel gericht kunnen schieten als iemand jouw naam of het uiterlijk van jouw product oneigenlijk gebruikt.

IEFBE 1166

X-tekens OPTIMA niet bekend genoeg tegen nieuw logo PROXIMUS

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 20 januari 2015, IEFbe 1166 (Optima tegen Belgacom)
Uitspraak aangebracht door Kristof Neefs, Altius. Optima stelt financiële planningsdiensten op basis van vier pijlers (inkomen, vermogen, pensioen en nalatenschap) en voert een logo met 4 lussen. Belgacom beslist met haar submerk PROXIMUS voortaan handelsnaam te voeren, met een nieuw logo en merk; alle iconen ondergaan een visuele herstilering. Optima komt op tegen het X-teken. Er wordt niet voldaan aan de bekendheid van het merk en een verband tussen merk en teken als drempelvoorwaarde in artikel 2.20.1.c. BVIE. Er wordt niet voldaan aan de soortgelijkheid van de waren en het verwarringsgevaar uit artikel 2.20.1.b BVIE. Er is geen sprake van inbreuk. Twee OPTIMA-merken worden op tegenvordering vervallen verklaard.

19. Concreet dient aan volgende volgende cumulatieve voorwaarden voldaan te zijn:
(i) Het ingeroepen merk moet bekend zijn.
(ii) Het merk en teken moeten gelijk zijn of met elkaar overeenstemmen.
(iii) Het publiek moet een verband leggen tussen merk en teken.
(iv) Er wordt afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk of de reputatie van het merk (OPTIMA BANK verwijst in hoofdzaak naar de afbreuk aan het onderscheidend vermogen.
(v) Er bestaat geen geldige reden voor het gebruik van het teken.
Artikel 2.20.1.c. BVIE is zowel van toepassing op het gebruik in het economische verkeer voor soortgelijke als niet-soortgelijke diensten. De aard van de aangeboden artikelen kan wel een rol spelen bij de boordeling omtrent het verband tussen merk en teken (infra).

(i) Het ingeroepen merk moet bekend zijn.
22. De bekendheid van het [OPTIMA]teken in de zin van art. 2.20.1.c. BVIE (hetzij als onderscheiden merk, hetzij als onderdeel van een complex beeldmerk) wordt niet aanvaard op grond van volgende overwegingen:
• De aangehaalde krantenartikels wijzen niet op de bekendheid van het -teken, doch geven aan dat merk en teken hun oorsprong vinden in een gelijkaardige inspiratiebron (“oneindige lussen”). Verder wordt de journalist (De Tijd/L’Echo en hernomen in het Het Laatste Nieuws) niet beschouwd als representatief voor de doelgroep (grote publiek) gezien hij een bijzonder waakzame positie inneemt (en dit in het licht van het doelpubliek van het dagblad). Verder wordt aangegeven dat in het desbetreffend artikel wordt gewezen
op het gegeven dat de ontwerpers “hun inspiratie halen bij de “oneindige lussen” die je ook in heel wat andere logo’s terugziet” zonder dat de vermeende bekendheid van [OPTIMA-teken]
• Het marktonderzoek aangereikt door OPTIMA BANK (uitgevoerd door MeMo2) zou aangegeven dat in november 2014 (concreet tussen 13 en 21 november 2014) de bekendheid van het merk zou gedaald zijn tot 4% van het relevante publiek (waarbij tevens een foutmarge van 4% wordt aangegeven). Deze marktstudie bewijst onvoldoende naar recht de bekendheid van het merk: (...)
• Het gegeven dat het merk een beeldmerk betreft, houdt een zekere drempel in voor het uitgroeien van de bekendheid van een merk aangezien het niet kan uitgesproken worden en specifiek aangezien de inspiratiebron (“oneindige lussen”) reeds bekend bij het doelpubliek in tal van alternatieve vormen: (...)
• Verder staat het concrete gebruik dat OPTIMA BANK maakt van haar merk, d.i. in combinatie met het woordonderdeel OPTIMA het uitgroeien van het grafisch onderdeel als bekend merk in de weg. Zowel visueel als in het herinneringsbeeld van het doelpubliek is het woordgedeelte dominant (zelfs indien het
grafische onderdeel visueel wordt voorgesteld voor of boven het woordgedeelte).
Er dient immers te worden uitgegaan van een natuurlijke intellectuele luiheid van een consument die eerst nota zal nemen van het uitspreekbare indien geen woordbegrip kan gedistilleerd worden uit de vormgeving (visueel dan wel intellectueel). Uit de voorgelegde communicatie blijkt dat het grafisch onderdeel slechts
sporadisch zonder bijkomende elementen wordt gebruikt. Het betreft een brochure omtrent de investeringen in appartementen in Brussel waarbij het merk (met uitzondering van de eerste pagina waar het grafische element wordt gecombineerd met het woordelement OPTIMA) onderaan elke pagina prominent aanwezig is. Uit al de overige communicatie (sponsoring) blijkt dat het grafisch element steeds in combinatie wordt gebruikt met andere grafische en woordelementen, waarbij de combinatie met het woordelement OPTIMA het talrijkste zijn (cfr. OPTIMA OPEN (tennis); OPTIMA RALLY (autorally), KAA OOSTENDE en BEERSCHOT (voetbal), KINGS OF GOLF (golf), OPTIMA GENT (basketbal), ….. ). Gezien deze wijze van reclame kan ook geen rekening worden gehouden met de totale investeringen in reclame aangezien onvoldoende naar recht wordt bewezen dat deze betrekking heeft op het grafische element op zich. In het licht hiervan wordt opgemerkt dat in de aangehaalde krantenartikels van 25 en 26 september
2014 het grafisch element wordt weergegeven samen met het woordgedeelte OPTIMA.

(ii) Het merk en teken moeten gelijk zijn of met elkaar overeenstemmen.
26. Volledigheidshalve (en wederom wijzend op de abstractie die werd gemaakt van de niet-aanvaarde bekendheid van het merk) wordt aangegeven dat deze overeenstemming enkel wordt aanvaard bij beoordeling van merk [OPTIMA] en teken [PROXIMUS] op zich. Waar de kleur en inkleuring een overheersend herinneringsbeeld als gevolg hebben, zal bij integratie van het teken [PROXIMUS] als vervanging van de letter “X” deze intellectuele invulling bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument de eerdere idee van overeenstemming doorkruizen. De herkenbaarheid van een letter in een begrip neemt de overheersende indruk ontstaan door kleur en kleurschakering weg.

(iii) Het publiek moet een verband leggen tussen merk en teken
29. Er is niet voldaan aan de voorwaarde van verband tussen merk en teken als aangegeven als drempelvoorwaarde in artikel 2.20.1.c. BVIE. De vordering die haar grond kent in vermeld artikel dient te worden afgewezen als ongegrond.

(iv) Afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het merk.
32. Er is niet voldaan aan de voorwaarde van “afbreuk aan het onderscheidende vermogen van het merk” als aangegeven als drempelvoorwaarde in artikel 2.20.1.c. BVIE. De vordering die haar grond kent in vermeld artikel dient te worden afgewezen als ongegrond.

(v) Er bestaat geen geldige reden voor het gebruik van het teken.
34 (...) De geldige reden wordt niet aanvaard.

35. De vorderingen op grond van artikel 2.20.1.c. BVIE worden ongegrond verklaard gezien er onvoldoende bewijs voorligt omtrent volgende toepassingsvoorwaarden:
• bekend merk.
• verband tussen merk en teken.
wordt aangehaald.

Artikel 2.20.1.b. BVIE
37. Concreet dient aan volgende cumulatieve voorwaarden voldaan te worden:
(i) Het gewraakte teken moet als merk gebruikt zijn
(ii) Het merk en teken moeten gelijk zijn of met elkaar overeenstemmen.
(iii) de aangeboden diensten moeten gelijk of soortgelijk zijn.
(iv) er bestaat verwarring(of kan verwarring ontstaan) in hoofde van het publiek

44. De vorderingen op grond van artikel 2.20.1.c. BVIE worden ongegrond verklaard gezien het niet voldoen aan de volgende toepassingsvoorwaarden:
• Soortgelijke waren in de zin van vermeld artikel
Verwarringsgevaar in de zin van vermeld artikel

IV.B. Inbreuk op artikel VI.104 WER
Afgewezen als ongegrond

IV.C. Tegenvorderingen
IEFBE 1165

Merkinbreuk CITY BOX dreigt bij beperkt aanvaarden boetebeding

Rechtbank Den Haag 21 januari 2015, IEFbe 1165 (City Box tegen Boxaround)
Merkenrecht. Citybox is aanbieder van (tijdelijke) opslagruimte en is houdster van Benelux woord- en beeldmerk CITY BOX. Boxaround biedt via internet opslagruimte te huur aan en heeft derde opdracht gegeven diensten onder aandacht te brengen. Die derde doet dat door Google Adwords te kopen voor Google.nl, waaruit de bevoegdheid van deze rechtbank ex 4.6 BVIE volgt. Boxaround heeft een aangepaste onthoudingsverklaring getekend zonder adequaat boetebeding. Boxaround wordt bevolen merkinbreuk te staken, mede inbegrepen ieder gebruik als advertising keyword waarbij na invoeren daarvan in een online zoekmachine afgebeelde advertenties verschijnen. Dit verbod wordt versterkt met een dwangsom.

4.3. Nu Boxaround in haar onthoudingsverklaring de inbreuk niet heeft erkend, en zij slechts een geclausuleerd boetebeding heeft aanvaard, blijft de dreiging van verdere inbreuk op de rechten van City Box bestaan. Immers, niet in geschil is dat het door Boxaround getekende boetebeding beperkt is in die zin dat overtredingen door derden die in opdracht van Boxaround werken daardoor niet worden bestreken als Boxaround niet uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven voor het gebruik van de City Box-merken of daarmee overeenstemmende tekens. Met City Box acht de rechtbank een dergelijke beperkte boeteclausule niet adequaat om de dreiging van inbreuk door het gebruik van de City Box-merken als advertising keyword weg te nemen, mede in het licht van het ontbreken van een erkenning van de inbreuk. De conclusie is dat de inbreuk op de City Box-merken door het gebruik in advertenties en als advertising keyword nog steeds dreigt.

4.4. Aan het voorgaande doet niet af dat Boxaround niet bewust merkinbreuk zou hebben gepleegd, dat Boxaround inmiddels een andere partij heeft ingeschakeld om haar internetmarketing te verzorgen, en dat er geen sprake zou zijn van een counterfeit-situatie. Deze omstandigheden, hoewel niet betwist door City Box, geven City Box als merkhouder niet dezelfde mate van zekerheid als een onthoudingsverklaring met een adequaat boetebeding.
IEFBE 1157

Limite à la protection – JE SUIS CHARLIE ou FREEDOM OF SPEECH

Contribution envoyée par Michiel Heffels, Camille Rideau, Spiegeler avocats. Les fonctions les plus essentielles d’une marque sont les fonctions dites d’origine et de qualité. Quand une marque peut identifier les produits et les services d’une entreprise, elle peut également les distinguer d’autres produits et services. L’origine et la qualité des produits et services peuvent être également garanties.

Les grandes entreprises ont souvent recours à des responsables du marketing dont la mission est de faire connaître, auprès du public, un produit ou un service et ce dans un temps limité. Afin de remplir cet objectif, il est souvent apprécié que le produit ou le service soit mis sur le marché sous un signe verbal reconnaissable immédiatement par tout le monde. Ainsi il pourrait arriver qu’un responsable du marketing d’une entreprise de télécommunications connue pour ses nouveaux produits offrant des souscriptions internet et de téléphonie soit tenté de désigner de tels produits sous la marque INTERNET + BELLEN (« Internet + Appels » en français). Bien évidemment, une telle demande ne pourrait prospérer en raison du caractère descriptif du signe.

Cependant, la même entreprise de télécom a réussi à faire enregistrer deux autres signes un verbal (BeNeLux/Int.) et un semi-figuratif (Benelux / int.)auprès de l’office des marques tant au Benelux qu’à l’OHMI. Il s’agit de l’expression « Freedom of speech » (« liberté d’expression » en français). On fait face dans ce cas à un monopole sur la désignation de l’objectif le plus fondamental pour la vente d’un service de télécommunication ou de logiciel. Cela ne peut pas être plus incroyable. La demande de marque a cependant été acceptée par lesdits offices qui ne devaient pas avoir en leur disposition suffisamment d’arguments légaux pour s’y opposer.

JE SUIS CHARLIE est devenu en l’espace de quelques jours un symbole de cette même liberté d’expression. Cependant, l’INPI n’a pas fait droit aux diverses demandes d’enregistrement du slogan. En effet, l’INPI semble estimer que le slogan n’est pas distinctif. La dernière phrase du communiqué de presse précise que “En effet, ce slogan ne peut pas être capté par un acteur économique du fait de sa large utilisation par la collectivité”. Cela nous fait immédiatement penser que la moralité de l’INPI se dresse contre ceux qui abuseraient des évènements parisiens pour les transformer en bénéfice financiers. La limite est atteinte. Le temps serait venu de réfléchir si nous avons été trop loin dans la protection de la propriété intellectuelle.


Michiel Heffels – Camille Rideau

IEFBE 1147

Succesvolle pauliana tegen overdracht "Bodystyling+"

Hof van beroep Brussel 4 november 2014, IEFbe 1147 (Appellante q.q. tegen Splendido)
Merkenrecht. Pauliana. De overdracht van het Benelux-merk Bodystyling+ kan niet tegen de boedel van het failliete Donato worden ingeroepen. De context van overdracht is dusdanig verdacht dat een bedrieglijke intentie wordt aangenomen om de belangen van schuldeisers van Donato te schaden.Het beroep is gegrond.

(...) Boystyling+ werd verkocht voor een bedrag van 1.239,47 euro. Een dertigtal studio’s betaalden jaarlijks gemiddeld 2.726,83 euro als licentiegeld. Op basis van deze cijfers komt de curator tot een waarde van minstens 223.104,17 euro (...).

De bewering van SA Splendido dat de verkoop tegen deze voorwaarden geen verarming van de nV Donato met zich meebracht omdat NV Donato alle licentiegelden zelf kon blijven innen en er haar een soort van “masterlicentie” werd verleend, kan niet worden bijgetreden. De verkoop van het merk gebeurde immers op het moment dat de NV Donato reeds virtueel failliet was. Bovendien had de verkoop plaats net voor de verdachte periode van 6 maanden voor de datum van het faillissement. Spreidde kon het gebruiksrecht van Donato van het merk eenzijdig herroepen, zonder enige vorm van schadevergoeding. Dit gebruiksrecht eindigde alleszins onmiddellijk en zonder verdere aanmaning bij de staking van betaling of het faillissement van de NV Donato. Reeds op de dag zelf van het faillissement van de NV Donato werden alle studio-uitbaters door de SA Splendido aangeschreven tot betaling van de licentiegelden. X waren aandeelhouder en bestuurder van NV Donato. Zij waren ook bestuurder bij SA Splendido. (...)

Al deze elementen tonen aan dat de verkoop van het merk een abnormale transactie was en kaderde in een constructie die werd opgezet met de bedrieglijke intentie om de belangen van de schuldeisers van de NV Donato te schaden. Zowel de NV Donato als de SA Splendido waren perfect op de hoogte van de nadelige gevolgen van de verkoop voor de schuldeisers van de NV Donato. De zogenaamde “marterlicentie” was slechts schijn: beide partijen wisten dat het faillissement van de NV Donato onafwendbaar was en de “marterlicentie”, voor zover die al bestond, niet lang zou standhouden. Zij hebben met kennis van zaken een constructie opgezet om ervoor te zorgen dat het merk onttrokken werd aan de activa van de NV Donato op een manier die nadelig was voor de schuldeisers van de NV Donato.
IEFBE 1152

Pas de protection par le droit des marques pour «Je suis Charlie»

Contribution envoyée par Camille Rideau et Lena Kröger, Spiegeler avocat. Suite aux attentats à Paris, le slogan « Je suis Charlie » est devenu un signe symbolisant la solidarité internationale. Un tel slogan représente également une chance à ne pas manquer pour quelques hommes et femmes d’affaires opportunistes. Pour preuve, quelques jours seulement après les attaques, l’INPI a reçu de multiples demandes d’enregistrement pour le slogan « Je suis Charlie » ou pour des slogans similaires. Cependant, l’INPI a très vite contrecarré l’enthousiasme de ceux qui espéraient faire du profit grâce à cette expression. Sur son site Internet, l’INPI a en effet annoncé qu’il ne procéderait pas à l’enregistrement et ce en raison du manque de caractère distinctif du slogan.

En Belgique, le projet de Yanick Uytterhaegen de faire du profit grâce à la monopolisation de l’expression a été très vite avorté. Ce déposant n’avait pourtant pas perdu son temps pour déposer une demande de marque pour « Je suis Charlie » auprès de l’Office de Propriété Intellectuelle du Benelux un jour seulement après les attaques. Or, la demande était déjà retirée par ses soins quelques jours après. La réponse à la question de savoir si ce changement d’avis a été déclenché par une soudaine prise de conscience ou par l’avalanche de commentaires à son encontre sera laissée à la discrétion du lecteur.

En toute hypothèse, il est possible d’argumenter sur la possibilité d’accorder à un slogan tel que « Je suis Charlie » la protection à titre de marque. La fonction principale de la marque est sa capacité à indiquer l’origine des produits ou services. Cela permet au titulaire de la marque de distinguer ses produits et services de ceux offerts par d’autres entreprises. « Je suis Charlie » sera cependant pendant longtemps associé de façon automatique aux tragiques évènements de Paris par les consommateurs et ce peu important les produits sur lesquels la marque est apposée. Le slogan n’est donc pas capable de remplir cette fonction d’origine.

Camille Rideau – Lena Kröger

IEFBE 1149

MONACO geen merk, maar herkomstaanduiding of geografische benaming

Gerecht EU 15 januari 2015, IEFbe 1149 (Marques de l'ëtat de Monaco)
Merkenrecht. De internationale inschrijving voor het Gemeenschapswoordmerk MONACO is geweigerd op absolute gronden vanwege het beschrijvend karakter en ontbreken van onderscheidend vermogen. MONACO duidt de herkomst aan of is een geografische benaming voor bepaalde producten en diensten. Het beroep wordt verworpen.

Uit het persbericht: The Principality of Monaco cannot benefit from the protection of the trade mark MONACO in the EU in respect of certain goods and services. The word ‘MONACO’ designates the origin or geographical destination of the goods and services concerned and is devoid of distinctive character.

58      Om de gegronde redenen van de kamer van beroep die in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, moet worden geoordeeld dat die kamer van beroep – anders dan verzoekster stelt – voor elk van de betrokken waren en diensten rechtens genoegzaam het bewijs heeft geleverd van een voldoende rechtstreeks en concreet verband tussen die waren en diensten en het betrokken merk om te oordelen dat de term „monaco” in de handel kon dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst of bestemming van de waren of van de plaats van het verrichten van diensten en bijgevolg dat genoemd merk de betrokken waren en diensten beschreef.

59      Met betrekking tot de beweerde kennelijk onjuiste beoordeling van het geografische criterium faalt verzoeksters argument dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de volledige („Vorstendom Monaco”) en de afgekorte („Monaco”) benaming van de Staat. Dat onderscheid staat immers niet in de weg aan de vaststelling van het verband tussen de betrokken waren en diensten en het betrokken gebied. Dienaangaande is verzoeksters argument dat het BHIM met het betrokken merk overeenstemmende woordmerken heeft aanvaard, in tweeërlei opzicht problematisch. Allereerst zij vastgesteld dat hoewel het BHIM, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening moet houden met beslissingen die reeds zijn genomen en zeer aandachtig moet onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen, de toepassing van deze beginselen moet worden verzoend met het wettigheidsbeginsel (zie arrest van 17 juli 2014, Reber Holding/BHIM, C‑141/13 P, EU:C:2014:2089, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu heeft de kamer van beroep, zoals hierboven in de punten 47 tot en met 58 is gebleken, terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk onder de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 viel, zodat verzoekster zich ter ontkrachting van die vaststelling niet zinvol op eerdere beslissingen van het BHIM kon beroepen. Voorts heeft het BHIM zich op een voor verzoekster gunstige wijze uitgesproken over tal van andere, in punt 23 van dit arrest opgesomde waren en diensten die inmiddels door het betrokken merk worden beschermd.

Op andere blogs:
NLO Shieldmark
Hoogenraad & Haak

IEFBE 1141

Ompakking Cozaar noodzakelijk voor markttoegang

Hof van beroep Brussel 21 oktober 2014 & Rechtbank van Koophandel Brussel 21 november 2012, IEFbe 1141 (Merck, Sharp & Dohme tegen PI Pharma)
Merkenrecht. MSD gebruikt zijn merkrecht tot kunstmatige afscherming van de interne markt. Dergelijk verzet is echter slechts toegestaan indien ompakking uitsluitend is ingegeven door nastreving van een commercieel voordeel voor de parallelimporteur. De herverpakking naar ander formaat is in dit geval echter objectief noodzakelijk, omdat dit vermijdt dat PI Pharma effectieve toegang tot de Belgische markt wordt geweigerd. Het beroep is ongegrond.

IEFBE 1140

Registratie kwader trouw leidt tot nietigheid SPIERS

Hof van beroep Gent 20 oktober 2014, IEFbe 1140 (Artma tegen Spiers Leopold)
Uitspraak mede aangebracht door Stephane Criel, Van Eeghem Criel.
Merkenrecht. Astma is houder van het Benelux woordmerk “SPIERS”. Het depot is echter te kwader trouw verricht, omdat Astma gelet op de familiale banden wist dat Leopold Spiers het eerst, het langst en onafgebroken gebruik heeft gemaakt van het teken Spiers en van de handelsbenaming “Leopold Spiers”. Het beroep is ongegrond.

13. (...) Astma wist, gelet op de familiale banden tussen de partijen en gelet op de commerciële activiteiten van de beide partijen in de nabij gelegen steden, dat de bvba Leopold Spiers het eerst, het langst en onafgebroken gebruik maakt van het teken “Spiers” en van de handelsbenaming “Leopold Spiers”, waarin het woord “Spiers” het belangrijkste bestanddeel vormt. De bvba Artma wist dus dat de bvba Leopold Spiers binnen de laatste drie jaren voorafgaand aan het depot in 2008 in het Benelux-gebied een overeenstemmend teken voor soortgelijke waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt.

14. (...) De kwade trouw van de bvba Artma wordt verder nog geïllustreerd door het feit dat Artma, minstens gedurende een zekere tijd, zelf minder of zelfs geen gebruik heeft gemaakt van het woord “Spiers” in haar handelsbenaming. (...) Ten onrechte voert de bvba Artma aan dat zij niet de bedoeling gehad geeft de bvba Leopold Spiers aan te vallen. Uit haar aangetekende brief (...) blijkt heel duidelijk de bedoeling van de bvba Artma om haar handelsgebied verder uit te breiden en dat van de bvba Leopold Spiers te beperken tot de stad Ronse.(...)

IEFBE 1138

Woordmerk wel, maar beeldmerk voor glaswerk niet geldig

Rechtbank van Koophandel (en afd.) Gent 9 oktober 2014, IEFbe 1137 (AGC Glass Europe tegen Guardian Industries e.a.)
Uitspraak mede aangebracht door Alexis Hallemans, CMS. Merkenrecht. Auteursrecht. AGC is houder van het beeld- en woordmerk Delta en beeld- en woordmerk Chinchilla. De geldigheid van en inbreuk op de woordmerken wordt bevestigd, terwijl de beeldmerken nietig worden verklaard omdat zij geen herkomstfunctie dienen. Het beroep op titulariteit van het auteursrecht op de betreffende werken wordt afgewezen.

Onderscheidend vermogen:

Het kenmerkende uiterlijk van het glas wordt bepaald door het beeldmerk waardoor het door het relevante publiek in de eerste plaats zal worden opgevat als een technisch middel om te verzekeren dat het glas ondoorzichtig is.

Het relevante publiek heeft niet te gewoonte dergelijke tekeningen toegepast op de oppervlakte van glasplaten, als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waar te beschouwen: zij worden in de eerste plaats als een functioneel bestanddeel ervan herkend, en niet als een teken dat de consument kan associëren met een bepaalde onderneming.

Het relevante publiek zal dergelijke tekeningen hoogstens opvatten als decoratieve varianten op mat of ondoorzichtig glas: zoals het wordt toegepast slaagt het beeldmerk er dan ook niet in haar belangrijkste functie, met name de herkomstaanduiding, te vervullen.