DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 1272

Bewijslast bij vervallenverklaring wegens niet-gebruik van Turkse droge worstmerk

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEFbe 1272; ECLI:NL:RBDHA:2015:2856 (AFYON tegen gedaagde)
Merkenrecht. Bewijslast voor het (niet-)gebruik. Afyon produceert sucuk (Turkse droge worst) die zij verhandelt onder het merk CUMHURIYET SUCUKLARI. Zij vordert vervallenverklaring van het door gedaagde gehouden Benelux-woordmerk CUMHURIYET. Het HvJ-arrest Centrotherm is niet bepalend voor de uitleg van de Merkenrechtrichtlijn en kan niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. De vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM is een andere procedure dan in een civiele procedure. Afyon moet stellen en bewijzen dat er geen gebruik heeft plaatsgevonden. Dit wordt gemotiveerd betwist en de vordering wordt afgewezen.

4.4. Afyon betoogt dat genoemde bewijslast sinds het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Centrotherm / BHIM (ECLI:EU:C:2013:593) op de merkhouder rust. (...)
4.5. Dit betoog wordt niet gevolgd. In de eerste plaats bevat de MRl slechts de gronden voor vervallenverklaring en niet de regels omtrent de vervallenverklaringsprocedure, waar het arrest van het Hof betrekking op heeft. Het Centrotherm-arrest is op dit punt dus niet bepalend voor de uitleg van de MRl, en kan daarmee ook niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. Daarbij komt dat de vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM een andere procedure is dan een civiele procedure als de onderhavige, zodat de regels omtrent stelplicht en bewijslast van de BHIM-procedure niet zonder meer kunnen worden toegepast in deze procedure. Uitgangspunt blijft dus dat het niet-gebruik van een Benelux-merk door degene die de vervallenverklaring inroept, in het voorliggende geval Afyon, moet worden gesteld en zo nodig bewezen.

Normaal gebruik door KOÇ met toestemming van [gedaagde] ?
4.13. Samengevat: Afyon heeft het niet-gebruik van het merk CUMHURIYET gesteld onder verwijzing naar het rapport Dennemeyer. Het niet-gebruik is door [gedaagde] betwist onder verwijzing naar facturen van KOÇ waaruit het normaal gebruik blijkt en diverse manco’s van het rapport Dennemeyer. In het licht van deze uitvoerige betwisting heeft Afyon onvoldoende gesteld, ook onvoldoende om te worden toegelaten tot bewijslevering. Om die reden zal haar vordering tot vervallenverklaring van het merk CUMHURIYET worden afgewezen. In het licht hiervan behoeft het betoog van [gedaagde] dat zij rauwelijks is gedagvaard geen behandeling, mede omdat [gedaagde] aan dat betoog geen vordering of andere consequentie heeft verbonden.
IEFBE 1247

JC Production continue d'utiliser leur image et leurs enregistrement

Cour d'appel de Liège 16 septembre 2014, IEFbe 1247 (The Exclusive Strings - JC Production contre T.& L.)
Décision envoyée par Philippe Campolini, Simont Braun. Droit à l'image. Droits Voisins. Droit des marques. T & L ont fait partie du groupe musical 'The Exclusive Strings', un quatuor de jeunes musiciennes créé dans 2006 et produit par la SPRL JC Production. Le groupe donnait un son contemporain avec un mélange de musique classique et de pop. Malgré la fin de leur collaboration, T&L constatent que l'appelante continue d'utiliser leur image et leurs enregistrements (droits voisins) sur le site www.exclusivestrings.com. La premier juge condamne JC Productions à payer la somme de 7.500 euros, (...) et la somme de 39.520,95 euros. La Cour confirme le jugement entrepris. La marque complexe de JC Productions "The exclusive strings", ne lui confère aucun droit d'usage exclusive du terme "Strings". Quelques semaines après la fin de leurs relations, les intimées ont lancé un concept concurrent de quatuor féminin à corde appelé "Strings4ever".

II.1. (...) L'appelante soutient que quelques semaines après la fin de leurs relations, les intimées ont lancé un concept concurrent de quatuor féminin à corde appelé "Strings4ever", utilisant une dénomination presqu'identique, pour un activité identique. Se fondant sur le droit de la concurrence déloyale et le droit des marques, l'appelante soutient que les intimées ont porté atteinte à la marque figurative "The exclusive strings", qu'elle a déposée le 19.10.2006 (Benelux n*0810961)
(...)
La marque complexe "The exclusive strings", si elle a effectivement été déposée, ce que l'appelante ne démontre pas, ne lui confère aucun droit d'usage exclusive du terme "Strings", ni aucune protection contre l'usage de ce terme par les tiers, car une marque composée - qui en l'espèce est composée d'éléments qui appartiennent au domaine public - est seulement protégeable comme un tout et non pour chacun de ses élément pris séparément, ce seul élément "Strings" n'étant pas de nature à créer la confusion avec le produit ou le service de l'entreprise JC Production.
IEFBE 1266

SPA voor mineraalwater verhoogde onderscheidende kracht

Tribunal UE 17 mars 2015, IEFbe 1266; ECLI:EU:T:2015:152; zaak T-611/11 (SPA contre OHIM; Manea Spa)
Uitspraak en samenvatting van Eric De Gryse en Emmanuel Cornu, Simont Braun. Dit arrest bevestigt het onderscheidend vermogen en de grote bekendheid van het woordmerk SPA voor mineraal water in klasse 32, onafhankelijk van de afbeelding van het beeldmerk ‘Pierrot’.

Het  Gerecht beslist dat verwarringsgevaar bestaat tussen « MANEA SPA » voor cosmetische producten in klasse 3 en diensten in klasse 44 (« soins d’hygiène et de beauté pour êtres humains ; spa ; salons de beauté ; salons de coiffure ; soins pour le bien-être du corps ; services de massage ; services de spa ; services de hammam ; services de jacuzzi ») met het merk  « SPA » in klasse 3.  Het merk « MANEA SPA » zou immers als een variant op het woordmerk « SPA » kunnen worden gezien omwille van het normale onderscheidend vermogen van dit laatste merk, de overeenstemming tussen de tekens en de soortgelijkheid of identiteit tussen waren en diensten. Het gerecht herinnert eraan dat fabrikanten van cosmetica dikwijls verscheidene productlijnen uitbrengen onder verschillende sub-merken (punt 88).

Het gerecht besluit ook tot verwarringsgevaar tussen  « MANEA SPA » voor voedingswaren en  « SPA » voor mineraalwater (punt 89 van het arrest), waarvoor het merk SPA een verhoogde onderscheidende kracht bezit.

IEFBE 1258

Verzet door Porsche tegen getunede wagens terecht

Hof van beroep Antwerpen 26 februari 2015, IEFbe 1258 (LuxuryCarSelection tegen Dr. Ing. H.C.F. Porsche)
Uitspraak aangebracht door Lisbeth Depypere en Tom Heremans, CMS. Merkenrecht. Geen uitputting. Marktpraktijken. Herhalingsgevaar. Luxury Car Selection is een onderneming die zich bezig houdt met de in- en verkoop evenals met import en export van luxe- en personenwagens.  Daarnaast specialiseert zij zich ook in “autotuning”. Het geschil betreft de verkoop van Porsche-wagens, die oorspronkelijk door Porsche in het verkeer werden gebracht en vervolgens door Luxury Car Selection in een “getunede” versie verkocht werden.  Voor het uitbouwen van deze auto’s werden geen oorspronkelijke Porsche-onderdelen gebruikt, maar onderdelen afkomstig van andere merken.  Porsche verzet zich met succes tegen deze verkoop. De Voorzitter [IE-Forum.be IEFbe 686] stelde vast dat er geen sprake is van uitputting aangezien Porsche de wagens niet getuned in het verkeer heeft gebracht. De verkoop van de getunede Porsche wagens maakt een merkinbreuk uit. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing.

2.3. Luxurycarselection gebruikt de geregistreerde Porsche merktekens voor een auto die in zijn oorspronkelijke staat door Porsche op de markt is gebracht maar die nadien gewijzigd werd, Hierdoor wordt de herkomstaanduidingsfunctie, rneer specifiek de kwaliteitsgarantiefunctie van de Porsche merken aangetast.
Tevens gebruikt Luxurycarselection de Porschmerken voor gewijzigde waren waarbij zij afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen en de reputatle van de Porschemerken.

Het is hlerbij niet relevant dat Luxurycarselection te goeder trouw zou zijn en niet wist dat het in de handel brengen van een "getuned Porsche voertuig waaraan onderdelen van een Techart pakket werden aangebracht, niet door Porsche wordt toegestaan.

(...)
2.4 (...) Door de aard van de handel van Luxurycarselection is het niet uitgesloten dat in de toekomst nog gewijzigde Porsche-wagens te koop zullen worden aangeboden. Het gegeven dat Luxurycarselection na de dagvaardlng vrijwlllig de onrechtmatige praktijk heeft gestaakt doet hleraan geen afbreuk.
IEFBE 1256

ICE-WATCH emballées dans les "LEGO-boîtiers"

Cour d'appel de Bruxelles 11 décembre 2012, IEFbe 1256 (TKS contre LEGO)
Décision envoyée par DartsIP. Marques communautaires tridimensionelles. article 7, par 1, e, ii RMC, article 52, 1.a) RMC, article 9, 1.b) RMC. Loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur. Articles 86, 85,1e, 88.2e et 3e LPMPC. Abus de droit. TKS commercialise sous le signe ICE-WATCH des montres de fantaisie. Les montres ICE-WATCH sont emballées dans des boîtiers colorés en plastique dur, assortis à la couleur de la montre, dénommés "BeCubic" par TKS. La cour constate qu'en faisant usage des emballages, des meuble présentoirs, des pendentifs et des articles de décoration reproduits ci-dessous, TKS porte atteinte aux droits exclusifs de LEGO découlant des enregistrement des marques communautaires tridimensionelles.
Lees verder

IEFBE 1249

Conclusie AG: Verwarring mogelijk bij lettercombinatie die afkorting van andere nevengeschikte, beschrijvende woordcombinaties vormt

Conclusie AG HvJ EU 12 maart 2015, IEFbe 1249; ECLI:EU:C:2015:167; zaak C-20/14 (BGW)
Eerder IEF 13594. Jonger merk [BGW Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft] bestaande uit nevenschikking van een lettercombinatie die het woordelement van het oudere merk [BGW Beratungs‑Gesellschaft Wirtschaft mbH] overneemt en een combinatie van woorden waarvan de beginletters de letters van de lettercombinatie herhalen. Conclusie A-G:

Artikel 4, lid 1, onder b), van [merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer er sprake is van dezelfde of soortgelijke waren en diensten, er bij het publiek gevaar voor verwarring van twee tekens kan bestaan wanneer de lettercombinatie, die het enige woordelement van het oudere teken is, ook voorkomt in het jongere woordteken en daar in nevenschikking staat met een beschrijvende woordcombinatie die bestaat uit woorden waarvan de beginletters overeenkomen met de letters van die lettercombinatie, zodat deze lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de woordcombinatie waaraan zij is toegevoegd. Het bestaan van verwarringsgevaar moet globaal worden beoordeeld, rekening houdende met alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

Gestelde vraag:

Moet artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat in geval van dezelfde en soortgelijke waren en diensten gevaar voor verwarring bij het publiek kan worden aanvaard wanneer een lettercombinatie met onderscheidend vermogen, die het oudere woord- of beeldteken met een gemiddeld onderscheidend vermogen vormt, in het jongere woordteken van een derde zo wordt overgenomen dat aan deze lettercombinatie een beschrijvende woordcombinatie wordt toegevoegd die daarop betrekking heeft en die lettercombinatie als afkorting van de beschrijvende woorden verklaart?
IEFBE 1243

Geen onbeperkt recht via sub d tot optimale merkuitbating

Rechtbank Midden-Nederland 4 maart 2015, IEFbe 1243 (Fuelplaza tegen Gaos)
Uitspraak ingezonden door Maarten Haak en Sarah Arayess, Hoogenraad & Haak advocaten. Merkenrecht. Fuelplaza handelt in brandstoffen en smeermiddelen via de handelsnaam "OK", via www.okolie.nl en heeft woordmerk OK NoordOost en woord/beeldmerk OK geregistreerd. Goas onderneemt in beleggingen en heeft sinds 1999 www.ok.nl geregistreerd. Tevergeefs heeft Fuelplaza deze domeinnaam getracht over te namen en beroept zich nu op het merkenrecht (2.20 lid1 sub a en d BVIE). Gaos verwijst naar  Rb Groningen 2007 [IEF 4196] waarin is overwogen dat iemand nadeel lijdt omdat hij iets niet kan krijgen niets te maken heeft met het onderscheidend vermogen of reputatie, noch met enig voordeel trekken daaruit. Artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE geeft niet onbeperkt recht tot optimale uitbating van zijn merk. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.5. Gaos heeft betwist dat door het gebvruik van het teken "ok" in de domeinnaam afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van Fuelplaza. Zij heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Groningen (thans Rechtbank Noord-Nederland (...)). Daarin is (...) overwogen dat het feit dat iemand (de merkhouder nadeel lijdt omdat hij iets niet kan krijgen (de beschikking over met het merk overeenstemmende domeinnaam) niets te maken heeft met het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, noch met enig voordeel trekken daaruit of afbreuk doen daaraan. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE heeft tot doel de goodwillfunctie van het merk te beschermen door verwatering, aanhaken en afbreken te bestrijden, niet om de merkhouder een onbeperkt recht tot optimale uitbating van zijn merk te gunnen. Ook het beroep op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE wordt daarom verworpen.
IEFBE 1240

B-pakjes haken parasitair aan bij het verdwijnend BELGA-merk

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 3 maart 2015, IEFbe 1240 (Tabacofina en British American Tobacco tegen Torrekens en Landewyck)
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie. Merkenrecht sub b en c weerhouden. Oneerlijke marktpraktijken. Tabaksreclameverbod. Eiser is titularis van woordmerk BELGA en diverse woordbeeldmerken voor tabakswaren. BAT verdeelt onder meer Lucky Strike, Pall Mall en Belga en kondigt een gefaseerde migratie aan van BELGA naar LUCKY STRIKE middels kartonnen wikkels, ook wel sleeves genoemd. Landewyck-Torrekens brengt sinds eind oktober een nieuwe sigaret onder het merk "B" op de markt, zij deed dit omdat zij op de hoogte was van de verdwijning van BELGA in het segment van de 'soft packs'. De voorzitter verklaart gegrond dat het gebruik van de witte letter 'B' op een rode achtergrond (al dan niet in combinatie met Belgische driekleur en een kroon), strijdige daden door schending tabaksreclameverbod, parasitaire aanhaking, verwarringstichting en misleiding met zich meebrengen. De voorzitter beveelt terughaling en vernietiging van inbreukmakende B-pakjes.

5. (...) TORREKENS biedt de sigaretten aan (...) en stelt dat door het gebruik van het teken 'B', de nationale driekleur en de afbeelding van een kroon, het Belgisch imago van het merk wordt onderlijnd.

Leestips: C.2 en C.3.

IEFBE 1237

Foute uitleg bewijsregels bij Mens-erger-je-niet-bordspelmerk

Gerecht EU 3 maart 2015, IEFbe 1237; ECLI:EU:T:2015:128; gevoegde zaak T-492/13 en T-493/13 (Schmidt Spiele/OHIM)
Gemeenschapsmerk. Aanvragen voor gemeenschapsbeeldmerken die speelborden van gezelschapsspellen voorstellen. Absolute weigeringsgronden. Het OHIM besluit dat de geregistreerde beeldmerken een typische grafische weergave van een speelveld van een gezelschapsspel en dus van een loutere reproductie van het uiterlijk van de goederen betreft. Het ingeschreven merk verschilt niet voldoende van de in de handel verkrijgbare edities. Het betoog dat artikel 7 lid 3 foutief is uitgelegd betreft het bewijs in de gehele Gemeenschap, slaagt. De beslissingen van kamer van beroep van het OHIM worden vernietigd, voor zover daarbij de beroepen van Schmidt Spiele GmbH zijn verworpen voor andere waren en diensten dan „computers”, producten van papier/karton en spellen (...) van klasse 9, 16, 28 en 41.

56 La requérante fait valoir que la chambre de recours a interprété de manière erronée l’article 7, paragraphe 3, du règlement n° 207/2009, en exigeant que la preuve de l’acquisition d’un caractère distinctif acquis par l’usage soit apportée pour tout le territoire de l’Union.
61 La requérante n’ayant avancé aucun argument de nature à remettre en cause ce raisonnement de la chambre de recours, il convient de rejeter le moyen tiré de la violation de l’article 7, paragraphe 3, du règlement n° 207/2009, sans qu’il y ait lieu de se prononcer sur la fin de non-recevoir invoquée par l’OHMI à l’égard du second moyen.

62 Il résulte de tout ce qui précède qu’il y a lieu de partiellement faire droit aux recours et d’annuler les décisions attaquées, pour violation de l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009, dans la mesure où elles ont rejeté les recours de la requérante pour les produits et les services autres que les « ordinateurs », les « (programmes de) jeux informatiques ; programmes de jeu vidéo enregistrés sur des cartouches, disquettes, CD-ROM, cassettes, bandes et minidisques », les « logiciels [programmes enregistrés] ; programmes d’ordinateurs (téléchargeables) ; logiciels [programmes enregistrés] », relevant de la classe 9, les « produits en papier et cartons (compris dans la classe 16) ; imprimés en couleur », relevant de la classe 16, les « jeux [y compris jeux électroniques et jeux vidéo] excepté en tant qu’appareils périphériques pour écrans ou moniteurs externes », les « cartes à jouer », les « jeux de société ; jeux de cartes », les « appareils portatifs pour jeux électroniques », les « jeux de société » et les « jeux vidéo en tant que périphériques pour écran ou moniteur externe », relevant de la classe 28, et le « divertissement », l’« organisation et [la] conduite de manifestations de divertissement » et les « services en matière de loisirs », relevant de la classe 41. Pour le surplus, il y a lieu de rejeter les recours.
Le Tribunal déclare et arrête:
1) Les décisions de la première chambre de recours de l’Office de l’harmonisation dans le marché intérieur (marques, dessins et modèles) (OHMI) du 3 juillet 2013 (affaires R 1767/2012‑1 et R 1768/2012‑1) sont annulées, dans la mesure où elles ont rejeté les recours de Schmidt Spiele GmbH pour les produits et les services autres que les « ordinateurs », les « (programmes de) jeux informatiques ; programmes de jeu vidéo enregistrés sur des cartouches, disquettes, CD-ROM, cassettes, bandes et minidisques », les « logiciels [programmes enregistrés] ; programmes d’ordinateurs (téléchargeables) ; logiciels [programmes enregistrés] », relevant de la classe 9, les « produits en papier et cartons (compris dans la classe 16) ; imprimés en couleur », relevant de la classe 16, les « jeux [y compris jeux électroniques et jeux vidéo] excepté en tant qu’appareils périphériques pour écrans ou moniteurs externes », les « cartes à jouer », les « jeux de société ; jeux de cartes », les « appareils portatifs pour jeux électroniques », les « jeux de société » et les « jeux vidéo en tant que périphériques pour écran ou moniteur externe », relevant de la classe 28, et le « divertissement », l’« organisation et [la] conduite de manifestations de divertissement » et les « services en matière de loisirs », relevant de la classe 41.
IEFBE 1234

Conclusie AG: Weigering erkenning beslissing vanwege openbare orde in aangezochte lidstaat

Conclusie A-G 3 maart 2015, IEFbe 1234; ECLI:EU:C:2015:137; zaak C-681/13;  (Diageo tegen Simiramido-04)
Version français ci-dessous. Conclusie mede ingezonden door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten. Gerechtskosten.  Beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat die strijdig is met het merkenrecht van de Unie. Conclusie AG na prejudiciële vragen van de Nederlandse Hoge Raad [IEF 13375]. Het feit dat een beslissing die in de staat van herkomst is gegeven strijdig is met het recht van de Europese Unie, rechtvaardigt niet dat deze beslissing in de aangezochte staat niet wordt erkend op grond dat zij strijdig is met de openbare orde van deze staat.

Gezien het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:

1)      Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet in die zin worden uitgelegd dat het feit dat een beslissing die in de staat van herkomst is gegeven strijdig is met het recht van de Europese Unie, niet rechtvaardigt dat deze beslissing in de aangezochte staat niet wordt erkend op grond dat zij strijdig is met de openbare orde van deze staat. Een loutere onjuiste opvatting van het nationale recht of van het Unierecht zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding kan, aangezien zij geen kennelijke schending oplevert van een rechtsregel van essentieel belang in de rechtsorde van de aangezochte staat, namelijk geen grond vormen voor een weigering om de beslissing te erkennen op basis van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001. De rechter van de aangezochte staat moet wanneer hij nagaat of sprake is van een eventuele kennelijke schending van de openbare orde ten gevolge van de schending van fundamentele regels van het recht van de Unie, rekening houden met het feit dat degene die zich tegen de erkenning van de beslissing in de aangezochte staat verzet, niet de in de staat van herkomst beschikbare rechtsmiddelen heeft aangewend.

2)      De gerechtskosten die verband houden met de procedure die in een lidstaat is ingesteld en betrekking heeft op een schadevordering op grond van schade die door beslag is veroorzaakt, waarin de vraag is gerezen naar de erkenning van een beslissing die is gewezen in een andere lidstaat in een geding tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.”

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 34, [...] punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat deze weigeringsgrond mede ziet op het geval waarin de beslissing van de rechter van de lidstaat van herkomst evident in strijd is met het Unierecht, en dit door die rechter is onderkend?

2)      a)      Moet artikel 34, [...] punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat aan een geslaagd beroep op deze weigeringsgrond de omstandigheid in de weg staat dat de partij die zich op deze weigeringsgrond beroept, heeft nagelaten om in de lidstaat van herkomst van de beslissing de aldaar beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden?

2)      b)     Indien het antwoord op vraag 2 a) bevestigend luidt, wordt dit anders indien het aanwenden van rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst van de beslissing zinloos was, omdat moet worden aangenomen dat dit niet tot een andere beslissing zou hebben geleid?

3)      Moet artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling mede ziet op de kosten die partijen maken in het kader van een geding in een lidstaat tot schadevergoeding, indien de vordering en het verweer betrekking hebben op de beweerde aansprakelijkheid van de verwerende partij wegens beslagen die zij heeft gelegd en aanzeggingen die zij heeft gedaan ter handhaving van haar merkrecht in een andere lidstaat, en in dat verband een vraag rijst naar de erkenning in eerstgenoemde lidstaat van een beslissing van de rechter van laatstgenoemde lidstaat?

Conclusions AG 3 mars 2015, IEFbe 1234; ECLI:EU:C:2015:137; affaire C-681/13;  (Diageo contre Simiramido-04)
Version français ci-dessous. Conclusions envoyée par Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten. Ordre public de l’Union − Décision émanant d’une juridiction d’un autre État membre, contraire au droit de l’Union en matière de marques. En effet, une simple erreur de droit national ou de droit de l’Union telle que celle en cause au principal, dans la mesure où elle ne constitue pas une violation manifeste d’une règle de droit essentielle dans l’ordre juridique de l’État requis, ne saurait justifier un refus de reconnaissance fondé sur l’article 34, point 1, du règlement n° 44/2001.

 

Eu égard à l’ensemble des considérations qui précèdent, je suggère à la Cour de répondre comme suit aux questions préjudicielles posées par le Hoge Raad der Nederlanden:

1) L’article 34, point 1, du règlement (CE) n° 44/2001 du Conseil, du 22 décembre 2000, concernant la compétence judiciaire, la reconnaissance et l’exécution des décisions en matière civile et commerciale doit être interprété en ce sens que le fait qu’une décision rendue dans l’État d’origine est contraire au droit de l’Union européenne ne justifie pas que cette décision ne soit pas reconnue dans l’État requis au motif qu’elle viole l’ordre public de cet État. En effet, une simple erreur de droit national ou de droit de l’Union telle que celle en cause au principal, dans la mesure où elle ne constitue pas une violation manifeste d’une règle de droit essentielle dans l’ordre juridique de l’État requis, ne saurait justifier un refus de reconnaissance fondé sur l’article 34, point 1, du règlement n° 44/2001. Le juge de l’État requis doit, lorsqu’il vérifie l’existence éventuelle d’une violation manifeste de l’ordre public découlant de la violation des règles fondamentales du droit de l’Union, tenir compte du fait que la personne qui s’oppose à la reconnaissance de la décision dans l’État requis n’a pas exercé les voies de recours qui étaient à sa disposition dans l’État d’origine.

2) Les frais de justice liés à la procédure au principal engagée dans un État membre, qui porte sur une demande d’indemnisation d’un préjudice causé par une saisie, au cours de laquelle est soulevée la question de la reconnaissance d’une décision rendue dans un autre État membre dans le cadre d’un litige visant à faire respecter un droit de propriété intellectuelle, relèvent de l’article 14 de la directive 2004/48/CE du Parlement européen et du Conseil, du 29 avril 2004, relative au respect des droits de propriété intellectuelle

 

Les questions préjudicielles:

 

1) Convient-il d’interpréter l’article 34, […] point 1, du règlement n° 44/2001 en ce sens que ce motif de refus vise également le cas dans lequel la décision du juge de l’État d’origine est manifestement contraire au droit de l’Union et que ledit juge l’a perçu?

2) a) Convient-il d’interpréter l’article 34, […] point 1, du règlement n° 44/2001 en ce sens que la circonstance selon laquelle la partie qui invoque le motif de refus figurant à l’article 34, […] point 1, du règlement n° 44/2001 n’a exercé aucune voie de recours à sa disposition dans l’État d’origine de la décision, s’oppose à ce qu’elle invoque utilement ce motif de refus?

b) Si la deuxième question, sous a), appelle une réponse affirmative, la réponse serait-elle différente si l’exercice de voies de recours dans l’État d’origine de la décision était dénué de sens, car il convient d’admettre que cet exercice n’aurait pas abouti à une décision différente?

3) Convient-il d’interpréter l’article 14 de la directive 2004/48 en ce sens que cette disposition vise également les frais engagés par les parties dans le cadre d’une demande en indemnisation dans un État membre si la demande et la défense portent sur la responsabilité alléguée de la partie défenderesse en raison des saisies et des déclarations effectuées dans le but de faire respecter son droit de marque dans un autre État membre et que, à cet égard, est soulevée la question de la reconnaissance dans le premier État membre d’une décision rendue par le juge du deuxième État membre?