Overig - Autre  

IEFBE 1466

Overzicht fiscale voorafgaande beslissingen auteursrecht

Fiscaal. Hieronder een selectie van de Ruling voorafgaande beslissingen over het onderwerp auteursrecht (2014 tot medio 2015:

- 15% omzet - Bedrijfsleider computerprogramma
- 25% financiële enveloppe - ontwikkelaars computerprogramma
- 25% Infografisten
- 15% Licentievergoeding computerprogramma
- Bedrijfsleider, bij meer dan 37.500
- Tax shelter
- Hoofdredacteur
- 50% lesgevers
- 25% creatief personeel
- 25% beroepsjournalisten en stagiars
- 15% softwareontwikkelaars en marketeers
- 7,5% computerprogramma
Ruling Voorafgaande beslissing 3 februari 2015, nr. 2014.721 (15% omzet - Bedrijfsleider computerprogramma)
Revenus résultant de la cession ou de la concession de droits d’auteur. Dirigeant d’entreprise. Programme informatique. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. Bedrijfsleider. Computerprogramma. De variabele vergoeding vastgesteld op 15% van de omzet (excl. BTW) verwezenlijkt door de toekenning van gebruikslicenties voor het programma [en dus exclusief de omzet die voortvloeit uit prestaties (onderhoud, ...) die aan de klanten worden gefactureerd] die door de vennootschap "X" aan haar zaakvoerder zal worden toegekend krachtens de overeenkomst, kan aangemerkt worden als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5° WIB92, maar met dien verstande evenwel dat krachtens artikel 37, §1 en 2 WIB92 dit inkomen een beroepsinkomen zal vormen indien en voor zover het hoger dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) is.  De beslissing zal van toepassing zijn op de vergoedingen die vanaf de dag van de beslissing worden betaald en voor zover ze betrekking hebben op de omzet die ten vroegste op 1/01/2015 werd verwezenlijkt.

La redevance variable fixée à 15% du chiffre d’affaires (HTVA) réalisé en raison de l’octroi des licences d’utilisation du programme [et donc à l’exclusion du CA issus des prestations (maintenance,…) de services facturées aux clients] qui sera attribuée par la société « X » à son gérant en vertu de la convention, peut être qualifiée de revenu mobilier au sens de l’article 17 § 1er, 5° CIR92, étant toutefois entendu qu’en application de l’article 37 § 1er et 2 CIR92 celle-ci constituera un revenu professionnel dans l’éventualité et dans la mesure où elle excéderait 37.500 euros (non indexés). La décision sera d’application aux redevances versées à dater de celle-ci et pour autant qu’elles se rapportent au CA réalisé au plus tôt à compter du 1/01/2015.


Ruling Voorafgaande beslissing 27 januari 2015, nr. 2014.720 (25% financiële enveloppe - ontwikkelaars computerprogramma)
De bedragen die zullen worden toegekend door de vennootschap “X “ aan haar ”ontwikkelaars “ onder het statuut van loontrekkende en het statuut van zelfstandige (actuele en toekomstige), ingevolge de ondertekening van de overeenkomsten, in het kader van de overdracht van hun auteursrechten betreffende de computerprogramma’s, zijn roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 §1, 5° WIB92, maar zullen evenwel in toepassing van artikel 37 §1 en 2 WIB92 beroepsinkomsten uitmaken in het geval en voor zover ze hoger zouden zijn dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd). Deze inkomsten die voortkomen uit de overdracht van de auteursrechten van deze “ontwikkelaars” mogen nooit hoger zijn dan 25% van de totale financiële enveloppe (vóór RSZ) die hen is toegekend. De wijziging van de arbeidsovereenkomsten en het dienstcontract om de verdeelsleutel van de bezoldiging specifiek te bepalen naarmate de overdracht van de auteursrechten of de uitvoering van de materiële prestaties maken geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 344 §1 WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 16 december 2014, nr. 2014.508 (25% Infografisten)
De bedragen die door de aanvrager aan zijn (huidige en toekomstige) "infografisten' in loondienst en als vennoot worden toegekend ten gevolge van de ondertekening van overeenkomsten in het kader van de afstand van hun auteursrechten, vormen roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 § 1, 5° WIB 92 waarbij echter geldt dat deze in toepassing van artikel 37 § 1 en 2 WIB 92 als beroepsinkomsten worden aangemerkt in het geval en voor zover zij meer dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) zouden bedragen. Deze inkomsten uit de afstand van de auteursrechten van de "infografisten" in loondienst en als vennoot mogen nooit meer bedragen dan 25% van de volledige financiële enveloppe (vóór RSZ) die hun is toegewezen.

Ruling Voorafgaande beslissing 18 november 2014, nr. 2014.558 (15% Licentievergoeding computerprogramma)
De vergoeding voor licentierechten voor het gebruik van een computerprogramma ten belope van gezamenlijk 15% van de met dat programma gerealiseerde netto-omzet, die door bvba A aan  auteurs X, Y en Z zal worden toegekend, kan als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

Ruling Voorafgaande beslissing 7 oktober 2014, nr. 2014.349 (Bedrijfsleider, bij meer dan 37.500)
Bedrijfsleider. Publiciteitssector. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de vennootschap Y in het kader van de overdracht van haar auteursrechten zullen worden toegekend aan haar zaakvoerder, de heer X, vormen roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17 § 1, 5° WIB92 waarbij echter geldt dat deze in toepassing van artikel 37 § 1 en 2 WIB 92 als beroepsinkomsten worden beschouwd in het geval en voor zover zij meer dan 37.500 euro (niet geïndexeerd) zouden bedragen. Deze inkomsten die voortvloeien uit de overdracht van de auteursrechten van de heer X zullen volgens de methodologie opgenomen in deze beslissing moeten worden vastgesteld.

Ruling Voorafgaande beslissing 23 september 2014, nr. 2014/399 (Tax shelter)
Er bestaat een co-productiecontract tussen deze twee producenten, waarbij ze de rechten op het werk verdelen (auteursrechten, APNI-rechten, enz.). In dit geval bestaat er tussen deze twee producenten een interne onderneming, wat met zich meebrengt dat het verboden is voor producent A om de uitgave die hij maakt voor producent B te facturen. Het is echter toegestaan aan producent A dat hij een schrijven richt tot producent B waarin deze uitgave hem op exclusieve wijze werd toegewezen. In elk geval is de datum van de uitgave, de datum waarop deze uitgave werd gedaan door producent A. De raamovereenkomst en optieovereenkomst in bijlage bij de aanvraag voldoen aan de bepalingen van artikel 194ter WIB 92.

Ruling Voorafgaande beslissing 29 juli 2014, nr. 2014.340 (Hoofdredacteur)
Personenbelasting. Hoofdredacteur. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de vennootschap ‘X’, bij toepassing van de overeenkomst, zullen worden toegekend aan haar bezoldigde hoofdredacteur van de website van de vennootschap, als tegenprestatie van de overdracht door deze laatste van zijn auteursrechten, kunnen als roerende inkomsten worden gekwalificeerd in de zin van artikel 17 § 1, 5° WIB92, echter met dien verstande dat overeenkomstig artikel 37 §1 en 2 WIB92 deze bedragen bedrijfsinkomsten zijn wanneer en in de mate waarin ze meer bedragen dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd). Die inkomsten voortvloeiend uit de overdracht van auteursrechten van de bezoldigde hoofdredacteur van de aanvrager mogen nooit meer bedragen dan 25% van het totale hem toegekende financiële bedrag (vóór RSZ).

Ruling Voorafgaande beslissing 24 juni 2014, nr. 2014.252 (50% lesgevers)
De door lesgevers gecreëerde werken in de vorm van geschreven teksten, PowerPointpresentaties, syllabus, Dvd, enz. kunnen worden aangemerkt als werken van letterkunde. Zij vallen bijgevolg onder de bescherming van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. 50% van de totale vergoeding toegekend door externe ondernemingen, organisatoren van studiedagen en congressen, aan voormelde lesgevers (natuurlijke personen) voor het geven voordrachten, presentaties, demonstraties, enz. wordt beschouwd als zijnde toegekend voor de éénmalige overdracht van de vermogensrechten op de door hen gecreëerde werken en mag als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

Ruling Voorafgaande beslissing 17 juni 2014, nr. 2014.268 (25% creatief personeel)
Personenbelasting. Publiciteitssector. Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten. De bedragen die door de aanvrager aan zijn creatief personeel zullen worden toegekend ingevolge de wijziging van het arbeidsreglement (voor loontrekkenden) en ook naar aanleiding van de ondertekening van een bijlage (voor zelfstandigen) in het kader van de afstand van hun auteursrechten, zijn roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB92, met dien verstande evenwel dat zij krachtens artikel 37, § 1 en 2, WIB92, beroepsinkomsten zijn indien en voor zover zij hoger dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd) zouden zijn.  Aangezien deze inkomsten voortvloeien uit de afstand van auteursrechten door het creatief personeel (loontrekkenden en zelfstandigen), kunnen zij nooit hoger zijn dan 25% van de totale financiële enveloppe (voor RSZ) die hen wordt toegekend. De wijziging van het arbeidsreglement en de ondertekening van een bijlage waarin wordt vastgelegd welk gedeelte in ruil voor de afstand van auteursrechten wordt toegekend, vormen geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 344, § 1, WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 27 mei 2014, nr. 2014.161 (25% beroepsjournalisten en stagiars)
De bedragen die, overeenkomstig een protocol van collectieve arbeidsovereenkomst (reeds ondertekend maar nog niet in werking getreden) door bepaalde persbedrijven worden toegekend aan de beroepsjournalisten en stagiars, als tegenprestatie voor de overdracht van deze laatsten van hun primaire auteursrechten, kunnen worden gekwalificeerd als roerende inkomsten in de zin van artikel 17 § 1, 5° WIB92, echter met dien verstande dat overeenkomstig artikel 37 § 1 en 2 WIB92 deze bedragen bedrijfsinkomsten zijn wanneer en in de mate waarin ze meer bedragen dan 37.500 euro (niet-geïndexeerd).  Die inkomsten voortvloeiend uit de overdracht van primaire auteursrechten mogen nooit meer bedragen dan 25% van het totale toegekende financiële bedrag (vóór RSZ). De ondertekening van het protocol en van de aanhangsels van de arbeidsovereenkomsten vormen geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 344 § 1 WIB92.

Ruling Voorafgaande beslissing 15 april 2014, nr. 2014.001 (15% softwareontwikkelaars en marketeers)
Het gedeelte van de bezoldiging dat de nv X wenst toe te kennen aan bepaalde werknemers, nl. de softwareontwikkelaars en de marketeers, die in het kader van hun arbeidsovereenkomst met de nv X beschermde werken hebben ontwikkeld en de auteursrechten hierop in de meest ruime zin contractueel aan de nv X hebben overgedragen, moet, ten belope van maximum 15% als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt en is in principe afzonderlijk belastbaar aan 15% roerende voorheffing.

Ruling Voorafgaande beslissing 15 april 2014, nr. 2014.097 (7,5% computerprogramma)
Auteursrechten. De vergoeding voor licentierechten voor het gebruik van een computerprogramma ten belope van 7,5% van de met dat programma gerealiseerde netto-omzet, die door bvba B aan  auteur X zal worden toegekend, kan als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt.

IEFBE 1459

Opsplitsing prestatie en auteursrechten voor roerend inkomen

Ruling Voorafgaande beslissing, 15 april 2014, IEFbe 1459; nr. 2012.472 (montage, regie, camera, materiële drager)
Fiscaal. De regie post-productie, het camerawerk, de regie, enerzijds, en de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager, anderzijds, vallen onder de bescherming van de Auteurswet van 30 juni 1994. Van de totale vergoeding die de onderneming Y voor de uitvoering van die werken ontvangt, kan 25 pct respectievelijk 100 pct als auteursrechten worden aangemerkt, mits het onderscheid tussen de prestatievergoedingen en de auteursrechten uitdrukkelijk op de facturen is vermeld. Daarvan kan max. 50 pct ten name van de zaakvoerder, dhr X, als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 worden toegekend, op voorwaarde dat deze vergoeding, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft.

56. Gelet op de concrete omstandigheden van het geval kan de DVB akkoord gaan met het door de aanvrager gedane voorstel om de vergoeding als volgt op te splitsten:

 

AUTEURSRECHT

PRESTATIES

Montage

0 %

100 %

Regie post-productie

25 %

75 %

Camerawerk

25 %

75 %

Regie

25 %

75 %

Materiële drager

100% (onder aftrek van de reële kosten: drager en verzending)

Reële kosten (drager en verzending)

57. In onderhavige sector heerst overeenkomstig artikel 18 van de Auteurswet een vermoeden van overdracht van de intellectuele rechten op de exploitatie van het audiovisuele werk (randnrs 22 en 23), waaruit volgt dat co-auteurs hun rechten worden overgedragen aan de producent.
58. Op de factuur opgemaakt door de onderneming Y ten name van haar klanten zal daarenboven uitdrukkelijk een onderscheid gemaakt worden tussen de vergoeding voor auteursrechten, enerzijds, en de andere vergoedingen, anderzijds.
59. Tussen dhr X en de onderneming Y zal een "overeenkomst auteursrechten" opgesteld worden waarin de overdracht van de auteursrechten m.b.t. zijn bijdrage in het audiovisuele werk uitdrukkelijk wordt bepaald.
60. Daarbij zal er rekening mee worden gehouden dat de vergoeding voor de overdracht door dhr X van zijn intellectuele rechten op het auteursrechtelijk beschermd werk aan de onderneming Y, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft.
61. De DVB kan akkoord gaan met het hierna ter verduidelijking gegeven voorbeeld, de bedragen zijn hypothetisch en dienen enkel ter verduidelijking van de toepasselijke verhoudingen:
61.1. de onderneming Y heeft een kwartaalomzet van 100.000 EUR, waarvan 75.000 EUR als dienstenvergoedingen en 25.000 EUR als auteursrechtvergoedingen werd gefactureerd;
61.2. dhr X verkrijgt momenteel een bedrijfsleidersbezoldiging van 24.750 EUR per kwartaal, hetgeen overeenstemt met 33% van de door de onderneming Y gefactureerde dienstprestaties (24.750/75.000);
61.3. onderneming Y kan dan ook maximum 33% van de door haar gefactureerde auteursrechten (25.000 EUR) of 8.250 EUR toekennen aan dhr X als vergoeding voor de overdracht van zijn intellectuele rechten. Dit stemt overeen met 8,25% (8.250/100.000) van de kwartaalomzet (excl. BTW) van de onderneming Y.
61.4. de door de onderneming Y aan dhr X toe te kennen vergoeding voor auteursrechten zal, in voorkomend geval, nooit meer bedragen dan 50 pct van de door de onderneming Y gefactureerde auteursrechten.
62. de regie post-productie, het camerawerk, de regie en de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager onder de bescherming van de Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten vallen;
63. van de door de onderneming Y voor de overdracht van het werk m.b.t. de regie post-productie, het camerawerk en de regie ontvangen vergoedingen:
63.1. minimum 75 pct als vergoeding voor geleverde prestaties moet worden aangemerkt;
63.2. maximum 25 pct als vergoeding voor de overdracht van auteursrechten moet worden aangemerkt;
64. 100 pct van de door de onderneming Y ontvangen vergoeding voor de reproductie van het audiovisuele werk op materiële drager, als vergoeding voor auteursrechten kan worden aangemerkt, met uitzondering van de kosten voor de materiële drager en de verzendingskosten;
65. maximum 50 pct van de aldus ten name van de onderneming Y aangemerkte auteursrechten aan haar zaakvoerder, dhr X, als vergoeding voor de overdracht van zijn intellectuele rechten mogen worden toegekend en die vergoeding in zijn naam als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 kan worden aangemerkt op voorwaarde dat deze vergoeding, in verhouding tot de door de onderneming Y aan haar klanten afgestane auteursrechten, niet meer bedraagt dan de procentuele verhouding tussen, enerzijds, de door dhr X verkregen bezoldigingen en, anderzijds, het gedeelte van de omzet van de onderneming Y dat op de geleverde prestaties betrekking heeft; 

Uit J. Bossuyt, Auteursrechten in de inkomstenbelastingen, Wolters Kluwer 2014, p. 66 e.v.:
een bedrijfsleider van een onderneming in opdracht van die onderneming montagewerkzaamheden, regie post-productie activiteiten, camerawerk en gewonen regiewerkzaamheden uitvoerde voor klanten van die laatste. Hij draagt zijn auteursrechten over aan de onderneming, die op haar beurt de auteursrechten overdraagt aan haar klanten. De onderneming wenst nu een vergoeding voor overdracht van auteursrechten toe te kennen aan haar bedrijfsleider. In de overeenkomst tussen de onderneming en haar klanten wordt een afzonderlijke vergoeding bedongen voor wat betreft de overdracht van auteursrechten. Die vergoeding zal maximaal 25% bedragen voor de regie post-productie, het camerawerk en/of regie en 100% voor de overhandiging van een duplicaat van een materiële drager.

BIBF: Ten slotte besliste de Rulingcommissie (2012.472 d.d. 15 april 2014) nog dat er een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de prestatievergoeding enerzijds en de vergoeding voor auteursrechten anderzijds. Op basis van de concrete omstandigheden van het dossier aanvaardt de Rulingcommissie dat er sprake is van een auteursrecht ten voordele van een bedrijfsleider ten belope van 25% wat de regie post-productie, camerawerk en/of regie betreft en van 10% wat de overhandiging van een duplicaat van een materiële drager betreft met een totale begrenzing van 50% van de auteursrechten die de vennootschap zelf op kwartaalbasis ontvangt.

IEFBE 1465

Roerend inkomen met 30 procent IE-vergoeding

NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 24 juni 2014, IEFbe 1465 (30% IE-vergoeding)
Fiscaal. Werknemers die auteursrechten aan hun werkgever cederen of in concessie geven, kunnen in aanmerking komen voor de regeling van artikel 17, §1, 5° WIB92. In dat geval moet er een overeenkomst voor handen zijn waaruit blijkt welk deel van de ontvangen vergoedingen bedoeld is om de prestatie (beroepsinkomsten) te dekken en welk deel de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten vergoedt (roerende inkomsten).

In casu vermeldt de arbeidsovereenkomst van belastingplichtige (afgesloten in 1995) dat hij integraal overdracht doet van alle intellectuele eigendomsrechten (inclusief auteursrecht) aan zijn werkgever voor de uitgevoerde werkzaamheden, waarvoor hij in ruil erkent enkel een loon te ontvangen dat niet alleen een volledige vergoeding is voor alle uitgevoerde werkzaamheden maar ook voor de overdracht van alle daaraan verbonden intellectuele rechten.

De toelichting die in 2011 bij de arbeidsovereenkomst werd gevoegd bepaalt dat 70 pct. van de ontvangen vergoedingen een vergoeding vormt voor de verrichte werkzaamheden en 30 pct. een vergoeding voor de overdracht van alle daaraan verbonden intellectuele rechten. Die toelichting omvat evenwel geen retroactieve correctie voor de ontvangen sommen.

De rechtbank besluit dat voor het betrokken inkomstenjaar 2008 geen overeenkomst voorhanden is waaruit blijkt welk deel van de vergoedingen in dat inkomstenjaar bedoeld is om de prestaties (beroepsinkomen) te dekken en welk deel de cessie of concessie van auteursrechten vergoedt (roerend inkomen). Derhalve is niet aangetoond dat de vergoedingen die in het inkomstenjaar 2008 werden ontvangen een vergoeding uitmaken  in de zin van artikel 17, §1, 5° WIB92, bij de overdracht van auteursrechten.

IEFBE 1458

10% van netto-omzet voor artikels is roerend inkomen

Ruling Voorafgaande beslissing, 15 april 2014, IEFbe 1458; nr. 2013.252 (artikelen, nieuwsbrieven en columns)
Fiscaal. De door X geschreven artikels en bijdragen kunnen worden aangemerkt als werken van letterkunde. Zij vallen bijgevolg onder de bescherming van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Aangezien de bezoldiging van X niet wordt verminderd (en nog steeds wordt toegekend voor de activiteiten als zaakvoerder) en aangezien een afzonderlijke auteursovereenkomst werd afgesloten, wordt beslist dat de vergoeding van 10 % toegekend aan X door de bvba A op de door de bvba met de artikels en bijdragen gerealiseerde omzet als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 ten name van X wordt aangemerkt.

22. Uit de aanvraag blijkt dat de bvba A aan dhr X:
22.1 verder een bezoldiging zal betalen voor zijn activiteiten als zaakvoerder;
22.2 een auteursrecht zou betalen van 10 % op de door de bvba gerealiseerde netto-omzet van de door hem geschreven artikels en bijdragen.|
23. Het bedrag van de op dit moment door de bvba A aan dhr X toegekende bezoldigingen zal daarbij in geen geval verminderen.
24. Aangezien de bezoldiging niet wordt verminderd en verder wordt toegekend voor de activiteiten als zaakvoerder, aangezien een afzonderlijke auteursovereenkomst werd afgesloten, kan gesteld worden dat de vergoeding van 10 % op de door de bvba met de artikels en bijdragen gerealiseerde netto-omzet als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 wordt aangemerkt
25. de vergoeding van 10 % op de door de bvba A met de door dhr X geschreven artikels en bijdragen gerealiseerde netto-omzet (excl. BTW), als een roerend inkomen als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 wordt aangemerkt.

Uit J. Bossuyt, Auteursrechten in de inkomstenbelastingen, Wolters Kluwer 2014, p. 66:
(...) een bvba die aan haar zaakvoerder, auteur van artikelen, nieuwsbrieven, columns enz., een vergoeding ten belope van 10% van de door haar gerealiseerde netto-omzet wil uitkeren als vergoeding voor de overdracht van het exoploitatierecht aan de bvba. De DVB heeft vanzelfsprekend weinig problemen om vast te stellen dat de creaties binnen het toepassingsgebied van de auteurswet vallen. Voor de DVB is het opnieuw essentieel dat er een afzonderlijke overeenkomst bestaat. (...) De DVB aanvaardt dan ook dat de volledige vergoeding voor de exploitatie door de bvba van het auteursrecht van haar zaakvoerder als roerende inkomsten in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 moet worden aangemerkt.

IEFBE 1456

Logiciel Ogone non protégeables par droit d'auteur

Cour d'appel Bruxelles 19 mars 2015, IEFbe 1456 (D contre Ingenico E-Commerce Solutions)
Droit d'auteur - programma d'ordinateur - idées et fonctionnalités - non protégeables. D est informaticien et co-auteur du logiciel Ogone, (une plateforme de paiement sécurisé online). Le président du tribunal de commerce de Bruxelles reçoit les demandes mais les dit non fondées. D. ne justifie pas d'avantage que l'architecture du programme serait marquée par sa personnalité. La structure dont les caractéristiques ont été rappelées ci-avant n'est que la description de ces fonctionnalités. D. ne démontre pas que cette conditon qui implique un certain degré de concrétude des travaux préparatoires de conception serait satisfaite. La protection par le droit d'auteur ne peut lui être reconnue.

14. (...) Outre qu'une idée (in casu, celle "de faire fonctionner cette structure de paiements, avec un tiers de confiance, sur internet") n'est pas un service ou un produit, M. D. ne justifie ni d'un droit intellectuel ni de circonstances contraires aux exigences des usages honnêtes en matière commerciale ni d'un investissement important dans une création à valeur économique.
IEFBE 1455

Le metteur en scène au spectacle Dracula n'a pas un droit d'auteur

Cour d'appel Bruxelles 12 mars 2015, IEFbe 1455 (Del Diffusion Villers contre B)
Droit d'auteur et droits voisins - metteur en scène - conditions et effets. Del Diffusion engage B pour assurer la mise en scène du spectacle Dracula. La rénumération prévue est €3.000 par mois. De Diffusion se réserve le droit d'enregistrer ou de filmer elle-même pour constituer des archives. Le premier juge constate (à bon droit) que la preuve de l'existence d'un droit d'auteur n'est pas rapportée; il condamne Del Diffusion à payer à titre de droit voisins 1% de la recette brute HTVA de €530.000,00. Il se déduit de l'accord de M.B. de communiquer son interprétation au public. Dès lors que la prestation de M.B. n'a fait l'objet d'aucune reproduction ou fixation postérieure (...) en ce que la demande s'appuie, à titre subsidiaire, sur les droit voisins, elle n'est pas fondée. La Cour réforme les jugements en ce qu'ils statuent sur la demande introduite de se voir reconnaître des droit voisins pour sa prestation de metteur en scène du spectacle Dracula.
Lees verder

IEFBE 1446

Vragen aan HvJ EU over de speciale reden om geen merkenrechtelijk verbod te vorderen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2015, IEFbe 1446; zaak C-280/15 (Nikolajeva)
Merkenrecht. Vorderingen. Redelijke vergoeding. Vraag over 102 (1) Gemeenschapsmerkenverordening en de speciale reden: Is een rechtbank verplicht om verbod te geven als de eiser niet zo'n verbod vordert of is het niet vorderen al 'een speciale reden' om niet te verbieden? Mag een merkhouder ook alleen een redelijke vergoeding ex artikel 9(3) vorderen voor het voeren van een identiek teken? Welke type kosten en compensaties vallen onder de redelijke vergoeding van artikel 9(3)? Gestelde vragen:

Verzoekster Irina Nikolajeva is houdster van het op 14-09-2010 ingeschreven gemeenschapsmerk ‘HolzProf’. Zij start een procedure tegen EST verweerster OÜ Multi Protect waarin zij verzoekt om vaststelling van onrechtmatig gebruik van het door haar ingeschreven woordmerk. Daarnaast vraagt zij vergoeding van materiële (op grond van ongerechtvaardigde verrijking) en immateriële schade. Verweerster zou van 03-05-2010 tot en met 28-10-2011 inbreuk op het uitsluitende recht van verzoekster hebben gemaakt door een teken te gebruiken dat gelijk is aan verzoeksters merk op een via een ‘verborgen trefwoord’ op internet toegankelijke website. Verzoekster heeft op 24-04-2010 een licentieovereenkomst met OÜ Holz Prof gesloten waarin aan die vennootschap toestemming is verleend het merk te gebruiken tegen een maandelijkse licentievergoeding. De geëiste schadevergoeding baseert verzoekster op die licentievergoeding. De vergoeding voor immateriële schade baseert zij op de door de affaire ontstane psychische klachten en de gevolgen daarvan voor haar onderneming. Verweerster stelt dat de inbreuk niet bewezen is, dat de maandelijkse royalty’s als grondslag voor de vordering onterecht is en betwist zij de immateriële schade van verzoekster. Verzoekster kan geen schade claimen die is ontstaan vóór publicatie van de inschrijving, zij had schade kunnen voorkomen door verweerster in kennis te stellen van haar merkaanvraag en de claim voor de periode vóór 17-06-2010 zou verjaard zijn.

De verwijzende EST rechter (civiele Rb regio Harju) constateert een zekere tegenstrijdigheid tussen Vo. 207/2009 en het nationale procesrecht. Verzoekster heeft geen vordering tot staking van de inbreuk ingediend. Op grond van EST Brv is de civiele rechter lijdelijk en mag niet beslissen op een vordering die niet is ingesteld, hetgeen het EST hooggerechtshof heeft bevestigd. De verwijzende rechter twijfelt of hij in de onderhavige zaak op de eerste vordering van verzoekster moet beslissen als in artikel 102, lid 1, van Vo. 207/2009, zelfs als verzoekster dat in haar eis niet vordert, omdat het ontbreken van een vordering van deze strekking een „speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling zou kunnen vormen. Ook heeft hij nadere uitleg van het HvJEU nodig over de tijdvakken waarvoor verzoekster een vergoeding kan worden toegekend aangezien in het nationale recht vóór 2004 het begin van de rechtsbescherming niet zo duidelijk is geregeld, en wat in dit verband een 'redelijke vergoeding' is. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Moet een rechtbank voor het gemeenschapsmerk het in artikel 102, lid 1, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] bedoelde bevel ook dan geven wanneer de verzoekende partij dat niet vordert en partijen niet stellen dat de verwerende partij na een bepaalde dag in het verleden op een gemeenschapsmerk inbreuk heeft gemaakt of gedreigd te maken, of is het een “speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling wanneer een dergelijke vordering niet wordt ingesteld en deze omstandigheid niet wordt aangevoerd?
2. Moet artikel 9, lid 3, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] aldus worden uitgelegd dat de houder van een gemeenschapsmerk van een derde voor het gebruik van een teken dat gelijk is aan het merk in de periode na de publicatie van de aanvraag van het merk tot de publicatie van de inschrijving ervan enkel een redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, kan verlangen, maar geen vergoeding van de gebruikelijke waarde van het dankzij de inbreuk verkregene en van de schade, en dat voor de periode tot aan de publicatie van de aanvraag van het merk ook geen aanspraak op een redelijke vergoeding bestaat?
3. Welke soorten kosten en andere vergoedingen behelst de redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, en kan daaronder ook – en zo ja, onder welke omstandigheden – een vergoeding van de immateriële schade van de merkhouder worden begrepen?
IEFBE 1444

Beslag van voor 2007, geen schadevergoeding

Hof van Cassatie 14 november 2014, IEFbe 1444 (Panda tegen Holder) (en français)
Schadevergoeding. De bodemrechter oordeelde dat de eiseres geen inbreuk heeft gepleegd op de auteursrechten van de verweerster. Eiseres vordert een schadevergoeding voor de schade die door de beslagmaatregelen (2003) werd veroorzaakt en deze vordering gesteund is op artikel 1369bis/3, § 2, Gerechtelijk Wetboek (inwerkingtreding 2007) en de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek. Verweerster laat terecht gelden dat de Ger. W. geen terugwerkende kracht heeft. De appelrechters kunnen alleen schadevergoeding op grond van het algemene aansprakelijkheidsrecht beoordelen.

3. De appelrechters stellen vast dat:
-    de verweerster op 19 juni 2003 tegen de eiseres een vordering instelde tot het leggen van beslag inzake namaak en het nemen van bewarende maatregelen;
-    de beslagrechter bij beschikkingen van 24 juni en 11 juli 2003 deze machtiging verleende;
-    de bodemrechter oordeelde dat de eiseres geen inbreuk heeft gepleegd op de auteursrechten van de verweerster;
-    de eiseres vergoeding vordert voor de schade die door de maatregelen werd veroorzaakt en deze vordering gesteund is op artikel 1369bis/3, § 2, Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.
Zij oordelen vervolgens dat:
-    de verweerster terecht laat gelden dat artikel 1369bis/3, § 2, Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing is, omdat krachtens artikel 2 Burgerlijk Wetboek de wet alleen beschikt voor het toekomende en geen terugwerkende kracht heeft, terwijl het beslag ter zake werd gevorderd op 19 juni 2003;
-    het feit dat het daarop toegestane beslag in stand werd gehouden na het van kracht worden op 29 april 2004 van de Europese Richtlijn 2004/48/EG en na de inwerkingtreding op 1 november 2007 van de hierboven bedoelde wet, hieraan niets kan veranderen.

4.    De appelrechters die op die gronden oordelen dat de vordering tot schade-vergoeding van de eiseres enkel kan beoordeeld worden op grond van het algeme-ne aansprakelijkheidsrecht zoals neergelegd in de artikelen 1382 en 1383 Burger-lijk Wetboek en niet volgens artikel 1369bis/3, § 2, Gerechtelijk Wetboek, welke bepaling slechts in werking is getreden nadat het beslag werd gelegd, verantwoor-den hun beslissing naar recht.

IEFBE 1442

Heffing voor plaatsen van netwerkinfrastructuur moet rekening met noodzaak houden

Conclusie AG HvJ EU 8 juli 2015, IEFbe 1442; C-346/13; ECLI:EU:C:2015:446 (Stad Bergen / KPN Group Belgium)
Telecom. Artikel 13 Autorisatierichtlijn.  Specifieke heffing voor het plaatsen van gsm-pylones en nodige netwerkmasten. Een dergelijke vergoeding moet rekening worden gehouden met de noodzaak om een optimaal gebruik van middelen te waarborgen en moet objectief gerechtvaardigd, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn. Het is aan de nationale rechter om na te gaan, in het licht van de omstandigheden van het geval en gelet op de objectieve elementen die haar hebben ingediend, dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Conclusie AG:

Artikel 13, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat het geldt voor een specifieke vergoeding waarvan het feit waardoor ze verschuldigd is, het installeren van faciliteiten in de zin van deze bepaling is, zoals pylonen en masten die noodzakelijk zijn voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten en waaraan de operatoren van die diensten en netwerken met een machtiging die eigenaar zijn van die faciliteiten, onderworpen zijn.

Om toegelaten te zijn moet een dergelijke vergoeding als doel het waarborgen van een optimaal gebruik van de middelen hebben en moet ze objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn. De nationale rechter moet nagaan of aan deze voorwaarden is voldaan in het licht van de omstandigheden van deze zaak en rekening houdend met de hem voorgelegde objectieve gegevens.

Gestelde vragen:

Verbiedt artikel 13 van [de machtigings]richtlijn [...] de territoriale lichamen om, om budgettaire of andere redenen, belasting te heffen over de economische activiteit van telecommunicatiebedrijven in de vorm van op hun grondgebied geplaatste GSM-pylonen, -masten of ‑antennes ten behoeve van deze activiteit?

IEFBE 1441

Gewestbelasting geen vervanging gemeentebelastingen gsm-masten

Grondwettelijk Hof 16 juli 2015, IEFbe 1441 (Belgacom, Mobistar en Base company tegen Waalse Regering en Ministerraad) (français)
Met samenvatting van Edward Taelman, Allen & Overy. Telecom. Fiscale autonomie gemeenten. Het Grondwettelijk Hof vernietigt de artikelen 37 tot 44 van het decreet van het Waalse Gewest van 11 december 2013 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2014. Met die bepalingen wenste het Waalse Gewest de bestaande gemeentebelastingen op gsm-masten en -pylonen te vervangen door een gewestbelasting met hetzelfde voorwerp. Vervolgens zou het Waals Gewest de opbrengst van die gewestbelasting weer aan de gemeenten af te staan via een verhoging van de ontvangsten van het Gemeentefonds.

Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat het Waals Gewest daarmee artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet schendt aangezien het de fiscale autonomie van de gemeenten beperkt, wat een bevoegdheid is van de federale wetgever. Onder dit decreet beschikten de Waalse gemeenten immers niet langer over de mogelijkheid om een belasting te heffen op gsm-masten en –pylonen, aangezien de gewestbelasting de gemeentebelasting verving.

De achtergrond van dit arrest is dat de gemeentelijke belastingen op gsm-masten en -pylonen vaak – met succes – worden aangevochten voor de rechter door de mobiele operatoren. Die rechtszaken bezorgen de gemeenten veel werk en brengen uiteraard kosten met zich mee. Met deze belasting trachtte het Waals Gewest een algemene gewestbelasting te vestigen in de hoop de gemeenten te ontlasten van de rechtszaken en tegelijkertijd de inkomsten uit de belasting te behouden.