IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 914

Nietigheid PRET PIRAAT wegens kwade trouw ondanks verstrijken termijn

F. Alsters ‘Nietigheid PRET PIRAAT wegens kwade trouw ondanks verstrijken termijn', IEFbe 914 (eerder als IEF 14024 verschenen).
Bijdrage ingezonden door Françoise Alsters, Poelmann van den Broek Advocaten. In deze procedure stonden de door eiser geëxploiteerde characters Kabouter Plop, Piet Piraat en hun vrienden tegenover de Vrolijke Kabouters en Pret Piraat van gedaagde [IEF 13912]. De strijd werd gewonnen door Kabouter Plop en Piet Piraat. Dit vonnis is in merkenrechtelijk opzicht merkwaardig te noemen. Op basis van het woordmerk PIET PIRAAT uit 2001 van eiser werd de nietigheid van de jongere inschrijving uit 2005 van het woordmerk PRET PIRAAT van gedaagde uitgesproken en werd een verbod tot het plegen van inbreuk op deze merkrechten opgelegd.

(...) Dit betekent niet dat de eisende partij met lege handen staat. Voor zover hieraan geen termijnen zijn verbonden, kan nog steeds een beroep worden gedaan op andere nietigheidsgronden. In het geval van Studio 100 had nietigverklaring wegens het bestaan van verwarring met een oudere merkinschrijving (artikel 2.28 lid 3 sub a jo. artikel 2.3 sub b BVIE) voor de hand gelegen. Deze nietigheidsgrond kent geen termijnen. De rechter had al geoordeeld dat tussen het jongere merk PRET PIRAAT en het oudere merk PIET PIRAAT een grote mate van visuele en auditieve overeenstemming bestond en werden gebruikt voor soortgelijke diensten. Het jongere merk was ook voor dezelfde klassen ingeschreven en aannemelijk is in dit geval dat dit ook soortgelijke diensten betrof. Voor de uitkomst van deze procedure heeft het verstrijken van de vijfjaarstermijn voor zover op basis van het vonnis kan worden beoordeeld, dan ook geen praktische gevolgen.

Françoise Alsters

IEFBE 905

"Peper en Zout" schorten auteursrechtelijk beschermd

Hof van Beroep Gent 17 december 2012, IEFbe 905 (SDE sa tegen Van Manen)
Uitspraak ingezonden door André D'Halluin, D'Halluin, Lattrez & Van Remoortel. Auteursrecht. Eerlijke marktpraktijken. SDE (vennootschap naar Frans recht) brengt pannenlappen, ovenwanten en schorten op de markt. De bedrukking op deze goederen werd ontworpen door twee ontwerpers, die de vermogensrechtelijke auteursrechten aan SDE hebben overgedragen. BV Van Manen (vennootschap naar Nederlands recht) verkocht gedurende een periode schorten, ovenwanten en pannenlappen met exact dezelfde bedrukking, op een andere soort stof. Na een ingebrekestelling door SDE haalde Van Manen de goederen van de markt. Het hof stelt vast dat er sprake is van auteursrechtelijk beschermd werk en dat er dus sprake is van inbreuk door Van Manen. Tevens is er gehandeld in strijd met de eerlijke marktpraktijken.

10. Dat de termen "Peper en Zout", "Salt and Pepper", "Sel et Poivre", "Salz und Pfeffer" op zichzelf niet bijzonder zijn en verwijzen naar gewone en zelfs banale elementen uit de keuken, is niet ter zake. Bij de beoordeling van het oorspronkelijke karakter speelt geen ander criterium dan de uitdrukking van de creatieve vaardigheden van de auteur door het maken van vrije en creatieve keuzes (zie hiervoor randnummer 9). De woorden werden zodanig gecombineerd en zo weergegeven dat zij een oorspronkelijk karakter verkrijgen.

16. De goederen die de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal op de markt gebracht heeft, creëren in hoofde van het relevante doelpubliek verwarring omtrent de herkomst. Wat in de verdeelpunten van de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal aangetroffen werd, lijkt dermate op de goederen van de sa SDE dat de consument kan denken dat het om dezelfde goederen gaat, terwijl dit niet het geval is.

Bovendien heeft de bv Van Manen's Handelsonderneming Veenendaal kunnen meegenieten van de investering van de sa SDE, zonder hiervoor enige vergoeding te betalen.
IEFBE 911

Kwaliteitscertificaten beroepsfotograaf ten onrechte ingetrokken door FEP

Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 17 juni 2014, IEFbe 911 (Fotograaf tegen FEP)
Uitspraak ingezonden door Bart Van den Brande, Sirius Legal. Mediarecht. Fotograaf. Plagiaat. Kwaliteitskeurmerk. Eiser is een Spaanse beroepsfotograaf die lid is van een regionale associatie verbonden aan een federatie voor beroepsfotografen. Verweerster, de overkoepelende Europese federatie voor beroepsfotografen (FEP), heeft eiser diverse kwaliteitscertificaten toegekend. Eiser raakt op een gegeven moment in een plagiaatgeschil, waarin de FEP wordt verzocht te beslissen. De FEP besluit uiteindelijk geen uitspraak te doen over plagiaat, maar trekt wel de kwaliteitscertificaten van eiser in omdat hij onvoldoende aan de procedure zou hebben meegewerkt. Eiser vordert terecht het opnieuw toekennen van de certificaten. De rechtbank veroordeelt de FEP bovendien tot publicatie van rechtzetting op haar website en drie vaktijdschriften.

Beoordeling
32. Verweerster steunt haar uiteindelijke beslissing tot intrekking van de certificaten op een gebrek aan medewerking van eiser zoals dit volgens haar bestond op het ogenblik van de beslissing van 28 oktober 2011.
(...)
Een ander doet de rechtbank beslissen dat de beroepsfederatie bij deze beslissing eerder geïmproviseerd, niet onpartijdig en onzorgvuldig is te werk gegaan en derhalve niet heeft gehandeld zoals een beroepsfederatie in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld en zoals door eiser mocht worden verwacht.

IEFBE 910

BBIE rapport annuel 2013

Lees verder voor Nederlandse versie. Persbericht/communiqué de presse: Nous sommes fiers de vous présenter notre rapport annuel 2013 (FR / NL). Les premiers signes de reprise de l'économie européenne commencent à se faire sentir et l'année 2013 s'est clôturée sur un sentiment optimiste. Au cours de l'année écoulée, plusieurs projets de grande envergure ont été bouclés et nous avons parallèlement continué d'investir dans l'automatisation et l'optimisation de nos services au bénéfice de nos clients. 

Des avancées que nous mettons en place en collaboration toujours plus étroite avec nos partenaires internationaux. Nous continuons à construire et à développer pour l'avenir et abordons 2014 ainsi que les années suivantes en pleine confiance. Vous trouverez, dans notre rapport annuel 2013, toutes les informations sur nos projets en cours et à venir, sur les derniers développements juridiques et législatifs et sur nos plans pour l'avenir.

Nederlands
Met trots presenteren wij ons jaarverslag 2013 (FR / NL). Wij zien de eerste signalen van herstel in de Europese economie en hebben het jaar 2013 kunnen afsluiten met een optimistisch gevoel. In het afgelopen jaar zijn een aantal grote projecten afgerond en hebben we onverminderd geïnvesteerd in automatisering en de verdergaande optimalisering van onze diensten voor onze klanten.

Steeds vaker doen wij dit in samenwerking met onze internationale partners. Wij blijven continu aan de toekomst bouwen en hebben alle vertrouwen in het jaar 2014 en de jaren erna. In ons jaarverslag 2013 leest u alles over onze lopende en toekomstige projecten, ontwikkelingen op juridisch en wetgevingsgebied en onze toekomstplannen.

IEFBE 909

Boete wegens vroegtijdig onderbreken telewinkelprogramma

VRM algemene kamer 26 mei 2014, IEFbe 909, dossiernr. 2014/138A (VRM tegen BVBA VIMN Belgium)
Mediarecht. Telewinkelprogramma. De VRM controleerde de uitzendingen van TMF (1 maart 2014, 16u-22u). Tijdens de onderzochte periode wordt het telewinkelprogramma INTERACTIVE VIDEO uitgezonden. In dit programma worden de kijkers doorlopend uitgenodigd om tegen betaling te sms'en, chatberichten en foto's te plaatsen. Het Mediadecreet laat onder bepaalde voorwaarden telewinkelprogramma's toe. Eén van de voorwaarden is dat de telewinkelprogramma's zonder onderbreking minimaal 15 minuten in beslag nemen. Het programma wordt onderbroken na respectievelijk 10 minuten 39 seconden, na 9 minuten 55 seconden, na 10 minuten 56 seconden en na 14 minuten 17 seconden. De VRM stelt een inbreuk vast en legt een geldboete van 2.500 euro op.

Beoordeling
10.1. Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat het telewinkelprogramma ‘INTERACTIVE VIDEO’ tijdens de onderzochte periode binnen de vijftien minuten viermaal werd onderbroken: een eerste maal na 10 minuten 39 seconden, een tweede maal na 9 minuten 55 seconden, een derde maal na 10 minuten 56 seconden en een vierde maal na 14 minuten 17 seconden.
 
Hieruit volgt dat de omroeporganisatie een inbreuk heeft begaan op artikel 82, § 1, 3°, van het Mediadecreet.

10.2. Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM enerzijds rekening met de ernst van de inbreuk en het tijdstip van uitzenden en anderzijds met de relatief kleine omvang van de omroeporganisatie en de afwezigheid van kwade trouw. Daarom is een administratieve geldboete van 2500 euro een gepaste sanctie in dit geval.
IEFBE 908

BGH: Printers en PCs zijn verveelvoudigingsapparaten

BGH 3 Juli 2014, IEFbe 908 (Drucker und Plotter III)
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. bgh Na HvJ EU IEF 12809. Printers zijn ex 54a en PCs zijn ex 54 UrhG aF vergoedingsplichtig. Door de overdracht van een digitaal opslagmedium naar een ander kunnen niet alleen films en muziek, maar ook andere werken zoals teksten en foto's verveelvoudigd worden. Deze kunnen via internet worden opgeslagen op een server en op andere computers gedownload worden. Zolang PCs op deze manier als apparaat door een eindgebruikers worden gebruikt om digitale kopieën te produceren, is er naar paragraaf 54 UrhG aF een vergoedingsverplichting.

Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. (...) Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.(...) Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst bei richtlinienkonformer Auslegung nur Vervielfältigungsverfahren, bei denen analoge Vervielfältigungsstücke entstehen; dabei kommt es nicht darauf an, ob ein analoges oder ein digitales Werkstück als Vervielfältigungsvorlage diente. Erfasst werden auch Vervielfältigungsverfahren mittels verschiedener Geräte, wenn diese Geräte miteinander verbunden sind und es sich um ein einheitliches Vervielfältigungsverfahren handelt, das unter der Kontrolle derselben Person steht und auf die Herstellung analoger Vervielfältigungsstücke abzielt. Unter dieser Voraussetzung sind Vervielfältigungsverfahren nicht nur mit einer aus Scanner, PC und Drucker bestehenden Gerätekette, sondern auch mit einer nur aus PC und Drucker bestehenden Gerätekette vergütungspflichtig. Innerhalb einer solchen Gerätekette ist allerdings nur das Gerät vergütungspflichtig, das am deutlichsten dazu bestimmt ist, zusammen mit den anderen Geräten wie ein Vervielfältigungsgerät eingesetzt zu werden. Innerhalb der aus Scanner, PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Scanner; innerhalb der aus PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Drucker. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.

Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst Vervielfältigungen durch Übertragungen von einem Bild- oder Tonträger auf einen anderen. Unter einem Bild- oder Tonträger ist nach § 16 Abs. 2 UrhG eine Vorrichtung zur wiederholbaren Wiedergabe von Bild- oder Tonfolgen zu verstehen. Dazu zählen auch digitale Speichermedien wie Festplatten. Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

IEFBE 907

Schadeforfait heeft niets te maken met intellectuele luiheid van de Rechtbank noch met natte vinger-berekening

Rechtbank van Koophandel Dendermonde 24 januari 2014, IEFbe 907 (Luxafoil tegen De Kock Glasfolie)
Uitspraak ingezonden door Geert Philipsen, GSJ advocaten en Tanguy de Haan en Florence Verhoestraete, NautaDutilh. Internationale rechtsmacht Belgische rechter. Schadevergoeding reputatie middels forfait. Aangenomen wordt dat de onrechtmatige daad via het internet valt binnen het toepassingsgebied van artikel 5 sub 3 EEX-Verordening. Verweerster post anoniem berichten op diverse internetfora (www.clubvan30.nl ; www.bouwinfo.be ; www.trosradar.nl). Eiseres beroept zich op artikel 95-96 WMPC en gewaagt van slechtmaking. Rechtbank heeft vereiste internationale rechtsmacht ex 5 sub 3 EEX-Verordening. Belgische Wet Marktpraktijken van toepassing. De vraag rijst of er sprake is van afbrekende vergelijkende reclame. Zeker in concurrentiële verhoudingen tussen handelaars kunnen zich tal van situaties voordoen waar een inmenging in de expresssievrijheid via de rechter noodzakelijk en verantwoord kan zijn. Schadevergoedingsforfait €12.500,00.

Rechtbank is niet bevoegd een stakingsbevel te geven, maar slechts beperkt tot toekennen van schadevergoeding. De fout wordt bewezen geacht. Er Vooreerst mag niet uit het oog worden verloren dat de professionele reputatie een voortdurende oorzaak vormt voor aantrekking van klanten en opbouw en aangroei van cliënteel: de reputatie geldt immers als materiële component van de goodwill.
(...)
Wat de impact op de omzet (verkoopscijfers) van eiseres zou geweest zijn van de promotiecampagne zonder de gewraakte berichtgeving van de zijde van verweerster is bijgevolg moeilijk, zoniet onmogelijk te achterhalen.

Tenslotte moet de schade aan het imago en de commerciële reputatie van eiseres ook niet overdreven worden : consumenten zijn heden ten dage nogal kritisch ingesteld, zodat zij in de regel doorgaans ook weten dat berichtgeving van concurrenten, zelfs al is die weinig flatterend of ronduit grievend, met de nodige korrel zout moet genomen worden.

De voor eiseres grievende uitlatingen van verweerster zijn voorts gebeurd op internetfora (en niet in een algemeen verspreid medium, zoals de geschreven pers of de televisie) gedurende een relatief beperkte tijdsspanne.

De conclusie luidt dat de schade van eiseres al bij al meevalt, hoewel anderzijds met een aan de zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan gesteld worden dat er toch een minimale schade kan verondersteld worden in hoofde van eiseres (o.a. door het gegeven dat de zoekfuncties op het Internet op de naam van het door eiseres aangeboden product een connectie of link voorzagen naar de litigieuze websites/internetfora).

Vermits de schade materieel niet concreet becijferbaar blijkt, kan de vergoeding voor deze schade enkel begroot worden onder de vorm van een forfait en dus billijkheidshalve : dit heeft niets te maken met intellectuele luiheid van de Rechtbank noch met een arbitraire “natte vinger”-berekening, doch met een aantal onoverkomelijke praktische bezwaren waarmee de Rechtbank zich geconfronteerd ziet.

Overigens maakt eiseres zelf gewag van een forfaitair schadebedrag.
(...)
Bijgevolg bestaat er, daargelaten de vraag naar het gebeurlijke bedrijfseigen en/of concurrentiegevoelig karakter van de beoogde informatie, geen enkele reden of noodzaak om aan eiseres het bevel op te leggen bepaalde - door verweerster nader geviseerde - (wetenschappelijke test)rapporten voor te leggen.
IEFBE 903

Verwarringsgevaar woordmerk ZIECON

Gerecht EU 1 juli 2014, IEFbe 903, zaak T-239/12 (ZIECON) - dossier 
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „ZIECON” voor waren van de klassen 5, 10 en 40, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep van BHIM houdende nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van het woordmerk „CERCON” voor waren van de klassen 5, 9 en 10 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

77      En premier lieu, il convient d’observer que les preuves relatives à l’usage étendu de la marque antérieure apportées par l’intervenante ont été produites pour la première fois devant le Tribunal. À cet égard, il convient de rappeler que le recours devant le Tribunal vise au contrôle de la légalité des décisions des chambres de recours de l’OHMI au sens de l’article 65 de règlement n° 207/2009, de sorte que la fonction du Tribunal n’est pas de réexaminer les circonstances de fait à la lumière des documents présentés pour la première fois devant lui. Dès lors, la légalité d’une décision de la chambre de recours ne saurait être remise en cause par l’invocation de nouveaux faits devant le Tribunal que s’il était démontré que la chambre de recours devait, d’office, prendre en compte ces faits lors de la procédure administrative avant d’adopter toute décision [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 30 juin 2011, Imagion/OHMI (DYNAMIC HD), T‑463/08, non publié au Recueil, point 10, et la jurisprudence citée], ce qui n’est pas le cas en l’espèce. Il convient donc d’écarter les preuves précitées sans qu’il soit nécessaire d’examiner leur force probatoire.

78      En second lieu, même à supposer que la marque antérieure possède, comme le prétend la requérante, un caractère faiblement distinctif eu égard au lien que, nonobstant la différence d’orthographe, le public pertinent pourrait établir entre, d’une part, la marque antérieure et, d’autre part, la matière première zircon, cela ne s’oppose pas à la constatation de l’existence d’un risque de confusion dans l’esprit du public pertinent. En effet, ainsi qu’il a été relevé au point 22 ci-dessus, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits ou des services visés [arrêts du Tribunal du 13 décembre 2007, Xentral/OHMI – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, Rec. p. II‑5213, point 70, et du 15 octobre 2008, Air Products and Chemicals/OHMI - Messer Group (Ferromix, Inomix et Alumix), T‑305/06 à T‑307/06, non publié au Recueil, point 59].

79      En l’espèce, il résulte des points 32 et 33 ci-dessus que les produits et les services couverts par les signes en conflit sont, pour partie, identiques et, pour partie, similaires. En outre, il résulte des points 50, 62 et 68 ci-dessus que lesdits signes présentent des similitudes importantes d’un point de vue visuel et phonétique, voire conceptuel. Dans ces conditions, et indépendamment de la circonstance relevée par le chambre de recours, selon laquelle les différences visuelles auraient moins d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion que la haute similitude de ces signes sur le plan phonétique eu égard aux modalités de commercialisation des produits et des services visés, le niveau d’attention plus élevé du public concerné (voir point 30 ci‑dessus) ne saurait suffire pour écarter tout risque que ce public puisse croire que les produits et les services en cause proviennent de la même entreprise ou, le cas échéant, d’entreprises liées économiquement (voir, en ce sens, arrêt Ferromix, point 78 supra, point 63).

IEFBE 902

Bewijs van eerder beeldmerk YouView+

Gerecht EU 1 juli 2014, IEFbe 902, zaak T-480/13 (YouView+) - dossier 
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het Benelux-beeldmerk met de woordelementen "You View You-View.tv" voor diensten van de klassen 35, 38 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de inschrijving van het woordmerk "YouView+" voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 38, 41 en 42. Het gerecht EU vernietigt de beslissing van BHIM, bewijs van eerder merk - dat pas bij kamer van beroep is ingediend - moet in beschouwing genomen worden.

30 First of all, the fact, even were it assumed to be established, that the applicant did not seriously attempt, in the prescribed periods, to prove its ownership of the earlier mark is irrelevant to the lawfulness of the contested decision. As noted, that decision is not based on the lack of probative value of the evidence produced by the applicant before the Board of Appeal, but on the Board of Appeal’s inability to take that evidence into account at the stage of the opposition proceedings at which it adopted that decision.

31 Likewise, the argument that the Board of Appeal must, in certain circumstances, exercise its discretion under Article 76(2) of Regulation No 207/2009 restrictively must be rejected for the reasons set out in the previous paragraph, as must the argument that taking account of the evidence produced late would probably not have been justified. Moreover, in contrast to what it had done in the case that gave rise to Rintisch v OHIM — namely, for the sake of completeness, examining the circumstances warranting the late production of evidence by the applicant and thus exercising its discretion — in the present case, the Board of Appeal did not carry out such an examination.

32 In addition, it must be pointed out that, in view of the Board of Appeal’s discretion, the concept of a lack of legitimate interest in seeking to have the contested decision annulled — which applies where the annulment of the contested decision can only give rise to another decision identical in substance to the decision annulled — cannot be invoked (Case T‑99/95 Stott v Commission [1996] ECR II‑2227, paragraphs 31 and 32).
IEFBE 901

In de tijdschriften mei 2014

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

Berichten IE juni 2014 GRUR Int IER 2014, afl. 2 

JIPLP 2014 vol 9 issue 7
Mediaforum juni 2014  

BIE
Artikelen
Het Procesreglement is leidend. Na het intrekken van een kort geding mag geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken, ook niet in een IE-geschil. – Daan van Eek

Naschrift op Van Eek – Daan de Lange

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 32 Hoge Raad 13 september 2013, GBT/Ajinomoto, IEF 13032
Nr. 33 Rechtbank Den Haag 4 december 2013, PPG/Rhodia, IEF 13326
Nr. 34 Rechtbank Den Haag 4 december 2013, Nedap/X, IEF 13323

Merkenrecht
Nr. 35 Hof van Justitie EU 6 februari 2014, Blomqvist/Rolex, IEF 13513
Nr. 36 Rechtbank Den Haag 12 februari 2014, EPP/Zobu, IEF 13545
Nr. 37 Rechtbank Den Haag 26 maart 2014, Het ijs van Columbus/Het brood van Columbus, IEF 13729

Auteursrecht/Modellenrecht
Nr. 38 Hoge Raad 25 oktober 2013, S&S Import en Export B.V./Esschert Design B.V., IEF 13179

GRUR Int.
Michael Loschelder
Generalizations in the wording of a patent claim

Claire Lehr and Gabriele Engels
Taking a position

IER
Nr. 28 VizIER: 30 jaar reclamerecht: good old days?/ Mr. Ebba H. Hoogenraad p. 189
Nr. 29 Non cogito ergo sum. Onmiddellijk en zonder verder nadenken onbedoeld het grootste misverstand in het Europese merkenrecht/Tomas Westenbroek p. 193

Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 30 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2013 (Blackstone/Brainwave), m.nt. PGFAG p. 202
Nr. 31 Hof van Justitie EU 23 januari 2014 (Nintendo/PC Box), m.nt. FE p. 211

Merkenrecht
Nr. 32 Rb. Den Haag 23 oktober 2013 (Screentime/SBS), m.nt. AMEV p. 220

Octrooirecht
Nr. 33 Rb. Den Haag 11 december 2013 (Pharmaceuticals/Mylan), m.nt. AFK p. 228

JILPLP
Karsten Königer
The published patent application – a basis for injunctive relief?

Tyrone Berger
Patents: Australian Federal Court clarifies statutory termination rights in patent licence agreement

Gian Paolo Di Santo
Pfizer's misuse of patent/SPC rights results in an abuse of dominant position

John Syekei and David Opijah
Contradictions in time limitation in revocation of a granted patent under Kenya law

Matthew Jones
Application for central amendment of a patent after revocation at first instance does not of itself render an appeal an abuse of process

Stefano Barazza
Burden of proving infringement in declaratory judgment actions of non-infringement remains with the patentee

Birgit Clark
Trade marks: Impossible (im)position? General Court refuses registration of teddy maker Steiff's position mark

Mark Williams
Snorkel decision breathes life into quasi design protection

Birgit Clark
Between a rock and a hard place? Bundesgerichtshof decides Hard Rock Café trade mark dispute

Jeremy Blum and Nicholas Round
Boop oop a doop—protection for cartoon image of Betty Boop

Paul Stevens
Copyright: A hyperlink can be both a permissible and an infringing act at the same time

Tina Gausling
Designs: German Federal Supreme Court expands design protection: ‘Birthday Train’

Karen Dyekjaer
Customs: Internet sales into the EU of fake ‘replicas’

Stefano Barazza
Licensing standard essential patents, part two: the availability of injunctive relief

Nick Gardner
Mediation and its relevance to intellectual property disputes

Winfried Tilmann
The Transitional Period of the Agreement on a Unified Patent Court

Eleonora Rosati
Copyright in the EU: in search of (in)flexibilities

Mike Snodin
Three CJEU decisions that answer some questions but pose many more

Mediaforum
Opinie - Om niet te vergeten
Nico van Eijk
Wetenschap- Vrijheid van meningsuiting en onwaarheden
Aernout Nieuwenhuis
Boekbespreking -The Independence of the Media and its Regulatory Agencies
Lucky Belder
Verslag- VMC-Studiemiddag 13 juni 2014: Nationale veiligheid en de afluisterstaat
Olaf Trojan
Jurisprudentie
Nr. 13 HvJ EU 13 februari 2014, Svensson/Retriever m.nt. R.W. de Bruin
Nr. 14 HR 18 april 2014, OM/Vereniging Martijn m.nt. A.J. Nieuwenhuis